Artikelen bij COM(2022)563 - Beheers-, instandhoudings- en controlemaatregelen die gelden in het gebied dat onder de Visserijovereenkomst voor de Zuid-Indische Oceaan (Siofa) valt

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.



HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1
Onderwerp

In deze verordening worden bepalingen vastgesteld betreffende beheers-, instandhoudings- en controlemaatregelen die betrekking hebben op de visserij in het gebied dat onder de Visserijovereenkomst voor de Zuid-Indische Oceaan 15 (Siofa) valt.

Artikel 2
Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op:

(1) vissersvaartuigen van de Unie die visserijactiviteiten verrichten in het gebied;

(2) vissersvaartuigen van de Unie die in het gebied geoogste visserijbestanden overladen;

(3) vissersvaartuigen van de Unie die op zee activiteiten ter overbrenging van bemanning, vistuig of andere benodigdheden verrichten, als lossend of ontvangend vaartuig, waarbij een van de bij de overbrenging betrokken vaartuigen visserijactiviteiten in het gebied heeft verricht of voornemens is te verrichten;

(4) vissersvaartuigen van derde landen die verzoeken om toegang tot, of het voorwerp zijn van een inspectie in, havens van de Unie en die in het gebied geoogste visserijbestanden aan boord hebben.

Artikel 3
Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

(1) “de overeenkomst”: de Visserijovereenkomst voor de Zuid-Indische Oceaan 16 ;

(2) “gebied”: het toepassingsgebied als bedoeld in artikel 3, lid 1, van de overeenkomst;

(3) “visserij”: activiteiten als omschreven in artikel 1, punt g), van de overeenkomst;

(4) “visserijbestanden”: visserijbestanden als omschreven in artikel 1, punt f), van de overeenkomst;

(5) “vissersvaartuig”: een vaartuig dat wordt gebruikt, of bedoeld is, om te vissen, met inbegrip van een moederschip, elk ander rechtstreeks bij visserijactiviteiten betrokken vaartuig en elk bij overlading betrokken vaartuig;

(6) “vissersvaartuig van de Unie”: een vissersvaartuig dat de vlag van een lidstaat voert en in de Unie is geregistreerd;

(7) “vissersvaartuig van een derde land”: een vissersvaartuig dat geen vissersvaartuig van de Unie is;

(8) “vangstmogelijkheden”: visserijinspanning of quota die bij een van kracht zijnde handeling van de Unie aan een lidstaat zijn toegewezen voor visserijbestanden in het gebied;

(9) “register”: het Siofa-register van vaartuigen die gemachtigd zijn om in het gebied te vissen;

(10) “VMS”: satellietvolgsysteem voor vissersvaartuigen als bedoeld in artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad 17 ;

(11) “IOO-visserij”: illegale, ongemelde of ongereguleerde visserijactiviteiten in de zin van artikel 2, punten 1 tot en met 4, van Verordening (EG) nr. 1005/2008;

(12) “CMM”: een instandhoudings- en beheersmaatregel die door de vergadering van de partijen is vastgesteld op grond van artikel 6 van de overeenkomst;

(13) “bodemvisserij”: visserij met elk type vistuig dat tijdens de normale activiteiten met de zeebodem of met bentische organismen in contact komt;

(14) “BVEB”: bodemvisserijeffectbeoordeling;

(15) “EU-BVEB”: bodemvisserijeffectbeoordeling door de Europese Unie vóór de aanvang van de gewone vergadering van het wetenschappelijk comité in 2018 ingediend bij het secretariaat van de Siofa, zoals van tijd tot tijd gewijzigd;

(16) “Siofa-BVEB”: de door de vierde vergadering van de partijen bij de Siofa in 2017 vastgestelde bodemvisserijeffectbeoordelingsnorm, zoals van tijd tot tijd gewijzigd;

(17) “aanzienlijke nadelige gevolgen”: de aanzienlijke negatieve gevolgen als bedoeld in de punten 17 tot en met 20 van de internationale richtsnoeren van de FAO voor het beheer van de diepzeevisserij op volle zee (FAO, 2009; Richtsnoeren voor de diepzeevisserij van de FAO);

(18) “kwetsbaar marien ecosysteem” (VME): een marien ecosysteem dat is geïdentificeerd aan de hand van de criteria van punt 42 van de internationale richtsnoeren van de FAO voor het beheer van de diepzeevisserij op volle zee (FAO, 2009; Richtsnoeren voor de diepzeevisserij van de FAO);

(19) “visserij op Antarctische ijsheek”: de visserij op soorten van Dissostichus mawsoni en/of Dissostichus eleginoides, gezamenlijk gedefinieerd als Dissostichus spp.;

(20) “elektronisch waarnemersprogramma”: een programma dat gebruikmaakt van elektronische monitoringapparatuur in plaats van, of in combinatie met, een menselijke waarnemer of menselijke waarnemers aan boord van een vaartuig, en waarmee gegevens kunnen worden gegenereerd, opgeslagen en doorgezonden aan de bevoegde autoriteiten;

(21) “VCC”: een visserijcontrolecentrum aan land van de vlaggenlidstaat;

(22) “gebied Del Cano Rise”: FAO-deelgebied 51.7 begrensd tussen 44°ZB en 45°ZB, en de aangrenzende exclusieve economische zones ten oosten en ten westen;

(23) “gebied Williams Ridge”: FAO-deelgebied 57.4 begrensd door de coördinaten van vier punten:

punt 1: 52o30’00’’ZB en 80o00’00’’OL;

punt 2: 55o00’00’’ZB en 80o00’00’’OL;

punt 3: 55o00’00’’ZB en 85o00’00’’OL;

punt 4: 52o30’00’’ZB en 85o00’00’’OL;

(24) “groot pelagisch drijfnet”: kieuwnet, ander net of combinatie van netten met een lengte van meer dan 2,5 kilometer waarvan het doel is vis te verwarren, te beknellen of te verstrikken door op het wateroppervlak of in het water te drijven;

(25) “diepzeekieuwnet”: reeksen van enkele, dubbele of driedubbele netwanten, die rechtop, doorgaans op of dicht bij de zeebodem worden geplaatst en waarin vis verward, bekneld of verstrikt raakt. Er kunnen diverse soorten netten worden gebruikt in één tuig. Deze netten kunnen individueel worden gebruikt of, hetgeen gebruikelijker is, in grote aantallen die in lijn worden geplaatst (“vloten” van netten). Het vistuig kan worden bevestigd, aan de bodem worden verankerd of drijvend worden gehouden, hetzij vrijelijk of bevestigd aan het vaartuig;

(26) “satellietvolgapparatuur”: apparatuur als bedoeld in artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad;

(27) “plastics”: vaste materialen die als hoofdbestanddeel een of meer hoogmoleculaire polymeren bevatten en die tijdens de vervaardiging van het polymeer of de verwerking tot een eindproduct worden gevormd door warmte en/of druk;

(28) “overlading”: het lossen van alle aan boord gehouden vis of een deel daarvan uit een vissersvaartuig en het laden ervan in een ander vissersvaartuig, hetzij op zee, hetzij in de haven;

(29) “CCP’s”: de overeenkomstsluitende partijen, deelnemende visserijentiteiten en samenwerkende niet-verdragsluitende partijen bij de Siofa, zoals gedefinieerd in de overeenkomst;

(30) “autoriteiten van het vissersvaartuig”: de autoriteiten van de CCP onder de vlag waarvan het vissersvaartuig actief is;

(31) “gemachtigde inspecteur”: een inspecteur die is aangewezen door de autoriteiten van een voor aan boord gaan en inspecteren verantwoordelijke CCP van de Siofa die is aangewezen om aan boord te gaan en inspectieactiviteiten te verrichten overeenkomstig deze verordening en CMM 2021/14, zoals van tijd tot tijd gewijzigd;

(32) “autoriteiten van het inspectievaartuig”: de autoriteiten van de CCP van de Siofa onder de vlag waarvan het inspectievaartuig actief is;

(33) “gemachtigd inspectievaartuig”: elk vaartuig dat in het uit hoofde van punt 14 van CMM 2021/14, zoals van tijd tot tijd gewijzigd, ingestelde Siofa-register van gemachtigde inspectievaartuigen en inspectieautoriteiten is opgenomen, en dat gemachtigd is om krachtens die procedures aan boord te gaan en inspectieactiviteiten te verrichten;

(34) “Siofa-ontwerplijst van IOO-vaartuigen”: de lijst van vaartuigen die vermoedelijk illegale, ongemelde en ongereglementeerde (IOO) visserijactiviteiten in het gebied hebben verricht, die door het Siofa-secretariaat is opgesteld en vóór de vergadering van de partijen aan CCP’s en niet-overeenkomstsluitende partijen met vaartuigen op de lijst is doorgezonden;

(35) “andere probleemsoorten”: die soorten welke van tijd tot tijd door het Wetenschappelijk Comité van de Siofa kunnen worden gedefinieerd;

(36) “nationaal verslag”: het verslag als gedefinieerd in punt 9 van CMM 2022/02, zoals van tijd tot tijd gewijzigd.

Artikel 4
Machtiging van vaartuigen

(1) De lidstaten geven een machtiging om te vissen op de visserijbestanden in het gebied af aan vissersvaartuigen die hun vlag voeren overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EU) 2017/2403 van het Europees Parlement en de Raad 18 .


(2) De lidstaten verstrekken de Commissie elektronisch de volgende gegevens over de vaartuigen die hun vlag voeren en die gemachtigd zijn om in het gebied te vissen op grond van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en onder de voorwaarden van artikel 5 van Verordening (EU) 2017/2403:

(a)naam van het vissersvaartuig, registratienummer, vroegere namen (indien bekend), en haven van registratie;

(b)vorige vlag (indien van toepassing), met gebruikmaking van landencodes;

(c)internationale radioroepnaam (indien van toepassing);

(d)nummer van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) (indien vereist door de IMO);

(e)naam en adres van de eigenaar of eigenaren;

(f)soort vaartuig (met gebruikmaking van de toepasselijke ISSCFV-codes 19 );

(g)lengte en lengtetype (bv. de lengte van het vaartuig over alle uiteinden (LOA), de lengte tussen de voor- en achterloodlijn, gemeten langs de zomerlastlijn (LBP));

(h)naam en adres van de exploitant of exploitanten (indien van toepassing);

(i)soort visserijmethode of -methoden (met gebruikmaking van de toepasselijke codes van de internationale statistische standaardclassificatie van vistuig);

(j)brutotonnage (GT);

(k)vermogen van de hoofdmotor of hoofdmotoren (kW);

(l)inhoud van de visruimen (kubieke meter);

(m)type vriezer (indien van toepassing);

(n)aantal vriezereenheden (indien van toepassing);

(o)vriescapaciteit (indien van toepassing);

(p)communicatiemiddelen en -nummers van het vaartuig (nummers Inmarsat (International Marine/Maritime Satellite) A, B en C, VSAT-nummer (Very Small Aperture Terminal-nummer);

(q)gecertificeerde tekeningen of beschrijving van alle visruimen;

(r)gegevens over het VMS-systeem (merk, model, kenmerken en identificatie); en

(s)digitale beelden van goede kwaliteit, met hoge resolutie, van het vaartuig met een passende helderheid en contrast, niet ouder dan vijf jaar, een digitale afbeelding van de stuurboordzijde van het vaartuig over de gehele lengte over alles en met alle structurele kenmerken; een digitale afbeelding van de bakboordzijde van het vaartuig over de gehele lengte over alles en met alle structurele kenmerken; en een digitale afbeelding van de achtersteven, recht van achteren gefotografeerd.

(3) De lidstaten zien erop toe dat de in lid 2 bedoelde gegevens over de vaartuigen die hun vlag voeren en die gemachtigd zijn om in het gebied te vissen, worden geactualiseerd.

(4) De lidstaten stellen de Commissie binnen tien dagen na die wijziging in kennis van elke wijziging van de vaartuiggegevens, met inbegrip van de machtigingsstatus van de huidige vissersvaartuigen en alle nieuwe vaartuigen die in de lijst zijn opgenomen.

Artikel 5
Verplichtingen voor lidstaten die vismachtigingen afgeven

(1) De lidstaten zorgen ervoor dat het vaartuigen die niet in het register zijn opgenomen, wordt verboden te vissen op onder de overeenkomst vallende visserijbestanden.

(2) De lidstaten stellen de Commissie in kennis van alle bewijs waaruit blijkt dat er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat vaartuigen die niet in het register zijn opgenomen, in het gebied actief zijn.

(3) De lidstaten:

(a)machtigen de onder hun vlag varende vaartuigen slechts om in het gebied te vissen indien ze in staat zijn te voldoen aan de vereisten en verantwoordelijkheden uit hoofde van deze verordening, de overeenkomst en Verordening (EU) 2017/2403;

(b)nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de vaartuigen die hun vlag voeren, deze verordening, de overeenkomst en Verordening (EU) 2017/2403 naleven;

(c)nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de onder hun vlag varende vaartuigen die in het register staan, geldige certificaten van vaartuigregistratie en een geldige vismachtiging aan boord hebben;

(d)zorgen ervoor dat onder hun vlag varende vaartuigen die in het register staan in het verleden geen IOO-visserij hebben bedreven, of, indien ze dat wel hebben gedaan, dat de nieuwe eigenaren afdoende bewijs hebben geleverd dat de vorige eigenaren en exploitanten geen juridische, materiële of financiële belangen hebben in of controle hebben over de vaartuigen of dat hun vaartuigen, alle feiten in aanmerking genomen, geen IOO-visserij bedrijven of daarbij betrokken zijn;

(e)zorgen er, voor zover mogelijk, voor dat de eigenaren en exploitanten van de onder hun vlag varende vaartuigen die in het register zijn opgenomen, niet direct of indirect betrokken zijn bij visserijactiviteiten in het gebied door vaartuigen die niet in het register zijn opgenomen; en

(f)nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de eigenaren en/of exploitanten van de onder hun vlag varende vaartuigen die in het register zijn opgenomen, burgers, ingezetenen of rechtspersonen zijn die onder hun jurisdictie vallen, zodat in voorkomend geval doeltreffende handhavings- of strafmaatregelen tegen hen kunnen worden genomen.

HOOFDSTUK II
BODEMVISSERIJ

Artikel 6
Inspanningsbeperkingen en machtiging voor de bodemvisserij

(1) De lidstaten beperken de jaarlijkse bodemvisserijinspanning van onder hun vlag varende vaartuigen die in het gebied vissen tot hun gemiddelde jaarlijkse niveau van een representatieve periode waarin ze actief waren in het gebied, zoals aangegeven in de vangstmogelijkheden en van tijd tot tijd door de Commissie aan de Siofa meegedeeld.

(2) De lidstaten zien erop toe dat onder hun vlag varende vaartuigen die in het gebied bodemvisserij bedrijven:

(a)uitsluitend handlijn- en demersale beugvisserijmethoden gebruiken;

(b)geen aanzienlijke nadelige gevolgen hebben voor VME’s en, indien van toepassing, rekening houden met de EU-BVEB en gebieden waar VME’s voorkomen of waarschijnlijk zullen voorkomen; en

(c)niet vissen in gebieden die gesloten zijn voor de visserij of bodemvisserijactiviteiten verrichten in het gebied die niet in overeenstemming zijn met de vereisten van dit artikel.

(3) In afwijking van de leden 1 en 2 dienen de lidstaten waarvan vaartuigen voornemens zijn in het gebied bodemvisserijactiviteiten te verrichten die niet in overeenstemming zijn met de leden 1 en 2, uiterlijk 45 dagen vóór de gewone vergadering van het wetenschappelijk comité van de Siofa waarop ze het verzoek willen behandelen, een verzoek om machtiging in bij de Commissie.

(4) De Commissie stuurt het verzoek uiterlijk 30 dagen vóór de gewone vergadering van het wetenschappelijk comité van de Siofa naar het Siofa-secretariaat door. Het verzoek vermeldt:

(a)een beoordeling van het effect van de voorgestelde visserijactiviteiten;

(b)voorgestelde maatregelen om de gevolgen van punt a) te beperken; en

(c)alle andere informatie die het wetenschappelijk comité van de Siofa nodig heeft om zijn beoordeling uit te voeren.

(5) De in lid 4, punt a), bedoelde beoordeling:

(a)wordt, voor zover mogelijk, opgesteld overeenkomstig de internationale richtsnoeren voor het beheer van de diepzeevisserij op volle zee van de FAO;

(b)voldoet aan de normen van de Siofa-BVEB;

(c)houdt rekening met geïdentificeerde gebieden waar VME’s voorkomen of kunnen voorkomen in het gebied dat zal worden bevist;

(d)houdt rekening met de EU-BVEB;

(e)wordt bijgewerkt wanneer zich een wezenlijke verandering in de visserij heeft voorgedaan, waardoor het risico of de gevolgen van de visserij kunnen zijn veranderd;

(f)beoordeelt, voor zover mogelijk, het historische en verwachte cumulatieve effect van alle bodemvisserijactiviteiten in het gebied, indien van toepassing;

(g)gaat na of de voorgestelde activiteiten de doelstelling van de overeenkomst verwezenlijken, alsook de doelstelling om het duurzame beheer van diepzeevisbestanden in het gebied, met inbegrip van doelvisbestanden en niet-doelsoorten, te bevorderen, en de bescherming van het mariene ecosysteem te waarborgen, met inbegrip van onder meer het voorkomen van aanzienlijke nadelige gevolgen op kwetsbare mariene ecosystemen; en

(h)wordt zodra ze is opgesteld, openbaar gemaakt op de Siofa-website.

(6) De Commissie stelt de betrokken lidstaat in kennis van het besluit van de vergadering van de partijen met betrekking tot de machtiging tot bodemvisserij in het gebied op grond van elk verzoek uit hoofde van lid 4, met inbegrip van, indien van toepassing, de mate waarin bodemvisserij wordt toegestaan en alle maatregelen of voorwaarden die van toepassing zijn om ervoor te zorgen dat elke gemachtigde activiteit in overeenstemming is met de doelstellingen van lid 4, punt g).

Artikel 7
Bescherming van kwetsbare mariene ecosystemen (VME’s)

(1) Vaartuigen van de Unie die met handlijnen en demersale beuglijnen bodemvisserij bedrijven, passen een drempel toe voor contact met VME’s bestaande uit de vangst/ophaling van tien of meer VME-indicatoreenheden van de in bijlage I vermelde soorten in één lijnsegment.

(2) Wanneer tijdens visserijactiviteiten aanwijzingen voor een VME boven het in lid 1 vastgestelde drempelniveau worden aangetroffen, staken vissersvaartuigen van de Unie de bodemvisserijactiviteiten binnen een straal van één zeemijl vanaf het middelpunt van het lijnsegment, bestaande uit een lijnsectie van 1 000 haken of een lijnsectie van 1 200 meter, indien dat korter is.

(3) De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk 15 dagen vóór de uiterste datum voor de indiening van het nationaal verslag bij het wetenschappelijk comité in kennis van elk VME-contact overeenkomstig de richtsnoeren van bijlage 2 bij CMM 2020/01, zoals van tijd tot tijd gewijzigd, en artikel 41. De Commissie legt deze informatie als onderdeel van het nationaal verslag voor aan het wetenschappelijk comité.

(4) Vissersvaartuigen van de Unie verrichten geen bodemvisserij in het in lid 3 bedoelde contactgebied waarvan kennis is gegeven, tenzij en totdat de hervatting van de bodemvisserij in het contactgebied is toegestaan.

(5) Vissersvaartuigen van de Unie vissen niet met demersale beuglijnen op een diepte van minder dan 500 meter.

Artikel 8
Aanwezigheid van wetenschappelijke waarnemers

(1) De aanwezigheid van menselijke wetenschappelijke waarnemers op vissersvaartuigen van de Unie die bodemvisserij met handlijnen en demersale beuglijnen verrichten, bedraagt 20 % per visseizoen, uitgedrukt als percentage van het totale aantal waargenomen haken of dagen.

(2) Vissersvaartuigen van de Unie die met handlijnen en demersale beuglijnen vissen, hebben te allen tijde een wetenschappelijk waarnemer aan boord tijdens bodemvisserij in de gebieden die voorlopig zijn aangewezen als tussentijds beschermde gebieden als vermeld in bijlage II.

(3) De Commissie kan een gedelegeerde handeling vaststellen voor de invoering van een elektronisch waarnemersprogramma.

Artikel 9
Visserij op Antarctische ijsheek in Del Cano Rise

(1) Vissersvaartuigen van de Unie die met de demersale beug vissen, mogen in het gebied Del Cano Rise op Antarctische ijsheek vissen, op voorwaarde dat:

(a)de visserijactiviteiten plaatsvinden tijdens het visseizoen dat loopt van 1 december tot en met 30 november, beide datums inbegrepen;

(b)VMS-gegevens ten minste om het uur automatisch aan hun VCC worden gemeld wanneer ze aanwezig zijn in het gebied Del Cano Rise;

(c)er gedurende alle visserijactiviteiten per vaartuig ten minste één wetenschappelijk waarnemer aan boord is. De waarnemer streeft ernaar 25 % van de opgehaalde haken per lijn te observeren gedurende de duur van de visserijactiviteit;

(d)specimens van Antarctische ijsheek worden gemerkt en vrijgelaten met een hoeveelheid van ten minste vijf vissen per ton gevangen levend gewicht in gehele staat. Een minimale-overlappingsstatistiek van ten minste 60 % geldt voor gemerkte vrijlating zodra dertig of meer specimens van Antarctische ijsheek zijn gevangen;

(e)vaartuigen gebruiken niet meer dan 3 000 haken per lijn en zetten lijnen uit op ten minste 3 zeemijl van elkaar;

(f)het Siofa-secretariaat wordt dagelijks geïnformeerd over de begin- en eindpunten van de uitgezette beuglijnen, aan de hand van de template in bijlage II bij CMM 2021/15, zoals van tijd tot tijd gewijzigd;

(g)de lijnen worden uitgezet op diepten van meer dan 1 000 meter;

(h)beuglijnen worden niet opgehaald in aanwezigheid van zwaardwalvissen (Orcinus orca) en tandwalvissen (Odontoceti). Indien de zwaardwalvissen tijdens ophalingsverrichtingen aankomen, staken de vaartuigen het ophalen, zetten ze de beuglijn vast met een boei en verlaten ze het activiteitsgebied. De vaartuigen mogen de vastgemaakte lijn pas terughalen wanneer de zwaardwalvissen zich niet meer in de buurt van de lijn bevinden.

(2) Per seizoen mag niet meer dan 0,5 ton Antarctische ijsheek worden gevangen door vaartuigen van de Unie die niet gericht op deze soort vissen. Indien vissersvaartuigen van de Unie die op andere soorten dan Antarctische ijsheek vissen, de limiet van 0,5 ton voor Antarctische ijsheek bereiken, wordt het gebied Del Cano Rise voor die vaartuigen gesloten voor de in lid 1, punt a), bedoelde periode.

(3) De vlaggenlidstaten zenden de Commissie maandelijkse verslagen over hun vangsten van Antarctische ijsheek toe aan de hand van de template in bijlage I bij CMM 2021/15, zoals van tijd tot tijd gewijzigd. De Commissie stuurt die informatie onverwijld door aan het Siofa-secretariaat.

Artikel 10
Visserij op Antarctische ijsheek in Williams Ridge

(1) Vissersvaartuigen van de Unie die met demersale beuglijnen vissen, mogen in het gebied Williams Ridge op Antarctische ijsheek vissen, op voorwaarde dat:

(a)de visserijactiviteiten plaatsvinden tijdens het visseizoen van 1 december tot en met 30 november, beide datums inbegrepen;

(b)specimens van Antarctische ijsheek worden gemerkt en vrijgelaten met een hoeveelheid van ten minste vijf vissen per ton gevangen levend gewicht in gehele staat. Een minimale-overlappingsstatistiek van ten minste 60 % geldt voor gemerkte vrijlatingen zodra 30 of meer Antarctische ijsheken zijn gevangen;

(c)de kapitein van het vissersvaartuig van de Unie het Siofa-secretariaat op de hoogte brengt zodra het vaartuig een rastercel binnenvaart om op Antarctische ijsheek te vissen, met gebruikmaking van de template in bijlage V bij CMM 2021/15, zoals van tijd tot tijd gewijzigd, en meedeelt dat het toepasselijke proces van voorafgaande kennisgeving buiten de kantooruren van het Siofa-secretariaat wordt uitgevoerd;

(d)de visserij niet plaatsvindt in een rastercel voordat de bevestiging van het Siofa-secretariaat is ontvangen dat er in dat seizoen nog geen twee lijnen in die rastercel zijn uitgezet en dat deze momenteel niet door een ander vissersvaartuig wordt bevist;

(e)het Siofa-secretariaat in kennis wordt gesteld van het aantal lijnen dat in voorkomend geval in de in punt d) gespecificeerde rastercel is uitgezet en/of opgehaald, zodra de betrokken vaartuigen die rastercel buitenvaren, met gebruikmaking van de template in bijlage VII bij CMM 2021/15, zoals van tijd tot tijd gewijzigd;

(f)vaartuigen niet meer dan 6 250 haken per lijn hebben en lijnen niet over meerdere rastercellen worden geplaatst;

(g)er ten minste een wetenschappelijke waarnemer aan boord is bij alle visserijactiviteiten voor elk vaartuig dat aan de visserij deelneemt. De waarnemer streeft ernaar 25 % van de opgehaalde haken per lijn te observeren gedurende de duur van de visserijactiviteit;

(h)er slechts één vissersvaartuig tegelijk op Antarctische ijsheek mag vissen in een bepaalde rastercel, waarbij een rastercel wordt gesloten voor de visserij door andere vaartuigen wanneer een lijn door een vaartuig wordt uitgezet of opgehaald, en wanneer een lijn door een vaartuig is uitgezet en niet is opgehaald, en waarbij een vaartuig dat een rastercel binnenkomt om een lijn op te halen en een tweede lijn uit te zetten, de eerste lijn mag ophalen voordat de bevestiging in punt d) wordt ontvangen, maar niet de tweede lijn mag uitzetten;

(i)het Siofa-secretariaat dagelijks wordt geïnformeerd over de begin- en eindpunten van de uitgezette beuglijnen, aan de hand van de template in bijlage IV bij CMM 2021/15, zoals van tijd tot tijd gewijzigd, met hun vlaggenlidstaat in kopie;

(j)voor de duur van het visseizoen voor Antarctische ijsheek in totaal niet meer dan twee lijnen per rastercel worden uitgezet. Zodra twee lijnen in een bepaalde rastercel zijn uitgezet, wordt deze voor de rest van dat visseizoen gesloten;

(k)tussen opeenvolgende visreizen naar Williams Ridge een onderbreking van ten minste 30 dagen in acht wordt genomen;

(l)beuglijnen niet worden opgehaald in aanwezigheid van potvissen (Physeter catodon). Indien potvissen tijdens ophalingsverrichtingen aankomen, staken de vaartuigen het ophalen, zetten ze de beuglijn vast met een boei en verlaten ze het activiteitsgebied. De vaartuigen mogen de vastgemaakte lijn pas terughalen wanneer de potvissen zich niet meer in de buurt van de lijn bevinden.

(2) Per seizoen mag niet meer dan 0,5 ton Antarctische ijsheek worden gevangen door vaartuigen die niet gericht op Antarctische ijsheek vissen. Indien een vaartuig dat op andere soorten dan Antarctische ijsheek vist, de limiet van 0,5 ton voor Antarctische ijsheek bereikt, wordt het gebied Del Cano Rise voor die vaartuigen gesloten voor de in lid 1, punt a), bedoelde periode.

(3) De vlaggenlidstaten zenden de Commissie dagelijkse verslagen over hun vangsten van Antarctische ijsheek toe aan de hand van de template in bijlage III bij CMM 2021/15, zoals van tijd tot tijd gewijzigd. De Commissie stuurt die informatie onverwijld door aan het Siofa-secretariaat.

HOOFDSTUK III
BESCHERMING VAN MARIENE SOORTEN

Artikel 11
Grote pelagische drijfnetten en diepzeekieuwnetten

Het gebruik van grote pelagische drijfnetten en diepzeekieuwnetten is in het gebied verboden.

Artikel 12
Diepzeehaaien

(1) Vissersvaartuigen van de Unie vissen niet gericht op de in bijlage III vermelde soorten diepzeehaaien.

(2) Vissersvaartuigen van de Unie registreren en dienen gegevensverslagen voor alle diepzeehaaien in overeenkomstig bijlage IV (gegevensnormen) tot op het laagst mogelijke taxonomische niveau.

Artikel 13
Zeevogels

(1) Vissersvaartuigen van de Unie die vissen met demersale beuglijnen passen de volgende mitigatiemaatregelen toe bezuiden 25°ZB:

(a)de plaatsing en het niveau van de verlichting zijn zodanig dat de vanuit het vaartuig naar buiten gerichte verlichting tot een minimum wordt beperkt, zonder dat de veilige exploitatie van het vaartuig en de veiligheid van de bemanning in het gedrang komen;

(b)informatie over vogels die met het vaartuig botsen of met zijn vistuig zijn gevangen, wordt geregistreerd overeenkomstig bijlage B — Waarnemersgegevens van CMM 2022/02, zoals van tijd tot tijd gewijzigd; en

(c)alles wordt in het werk gesteld om bij de visserij levend gevangen vogels levend te bevrijden en, voor de beugvisserij, wanneer dat mogelijk is, de haken te verwijderen zonder het leven van de betrokken vogels in gevaar te brengen.

(2) Vissersvaartuigen van de Unie die vissen met demersale beuglijnen passen ook de volgende mitigatiemaatregelen toe bezuiden 25°ZB:

(a)vaartuigen die in één seizoen in totaal drie (3) zeevogels vangen, schakelen onmiddellijk over op uitsluitend ’s nachts uitzetten (d.w.z. alleen uitzetten tijdens de duisternis tussen de uren van nautische schemering);

(b)bij het uitzetten van de beug wordt ten minste één vogelverschrikkerlijn overeenkomstig bijlage V uitgezet en wordt ten minste één vogeluitsluitingsvoorziening (bird exclusion device — BED) overeenkomstig bijlage VI gebruikt om te voorkomen dat vogels de ophaalzone binnenkomen, voor zover het weer dit toelaat;

(c)onmiddellijk voorafgaand aan en tijdens het uitzetten of terughalen van vistuig wordt geen slachtafval of teruggooi gelost;

(d)vissersvaartuigen die gebruikmaken van autolijnsystemen voegen gewichten toe aan de haaklijn of gebruiken haaklijnen met geïntegreerde gewichten bij het inzetten van beuglijnen;

(e)vissersvaartuigen die gebruikmaken van het Spaanse systeem lossen de gewichten voordat de lijn begint te spannen; er wordt gebruikgemaakt van traditionele gewichten (uit steen of beton) van ten minste 8,5 kg, met een tussenafstand van maximaal 40 meter, of van ten minste 6 kg, met een tussenafstand van maximaal 20 meter, of van gewichten uit massief staal van ten minste 5 kg, met een tussenafstand van maximaal 40 meter;

(f)vissersvaartuigen die uitsluitend gebruikmaken van het systeem van een beug met soepele lijn (“trotline”) (niet een combinatie van trotlines en het Spaanse systeem binnen dezelfde beug) gebruiken alleen gewichten aan het uiteinde van de sneuen van de beug. De gewichten zijn traditionele gewichten van ten minste 6 kg of gewichten uit massief staal van ten minste 5 kg; en

(g)vissersvaartuigen die afwisselen tussen het Spaanse systeem en de beug met soepele lijn (“trotline”) gebruiken:

(a)voor het Spaanse systeem: de lijnverzwaring in overeenstemming met de bepalingen in punt f);

(b)voor de beug met soepele lijn: lijnverzwaring bestaande uit hetzij traditionele gewichten van 8,5 kg, hetzij gewichten uit massief staal van 5 kg die zijn vastgemaakt aan het uiteinde van de haaklijn van alle sneuen van de beug, met een tussenafstand van maximaal 80 meter.

(3) In afwijking van lid 2 passen vissersvaartuigen van de Unie met een lengte van minder dan 25 meter die met demersale beugen vissen, ten minste een van de volgende maatregelen toe:

(a)bij het uitzetten van lijnen wordt ten minste één vogelverschrikkerlijn (overeenkomstig bijlage V uitgezet en wordt ten minste één vogeluitsluitingsvoorziening (bird exclusion device — BED), zie specificaties in bijlage VI) gebruikt om te voorkomen dat vogels de ophaalzone binnenkomen, voor zover het weer dit toelaat;

(b)vissersvaartuigen die gebruikmaken van autolijnsystemen voegen gewichten toe aan de haaklijn of gebruiken haaklijnen met geïntegreerde gewichten bij het inzetten van beuglijnen. beuglijnen met geïntegreerde gewichten wegen minstens 50 g/m en aan beuglijnen zonder geïntegreerde gewichten worden gewichten van 5 kg bevestigd met een tussenafstand van 50 tot 60 m; of

(c)de lijnen worden alleen ’s nachts uitgezet (d.w.z. tijdens de duisternis tussen de uren van nautische schemering). Deze uren staan voor alle breedtegraden en voor alle dagen in plaatselijke tijd vermeld in de zeevaartkundige almanak.

HOOFDSTUK IV
MONITORING- EN CONTROLEMAATREGELEN

Artikel 14
Satellietvolgsysteem voor vissersvaartuigen (VMS)

(1) Vissersvaartuigen van de Unie mogen het gebied niet binnenvaren met defecte satellietvolgapparatuur.

(2) De lidstaten zorgen ervoor dat in geval van een technische storing of het niet-functioneren van de satellietvolgapparatuur die aan boord van een onder hun vlag varend vaartuig is geïnstalleerd, de apparatuur binnen een maand na een technische storing of het niet-functioneren wordt hersteld of vervangen.

(3) Indien de reis meer dan een maand duurt, vindt het herstel of de vervanging plaats zo snel mogelijk nadat het vaartuig een haven binnenvaart. Indien de satellietvolgapparatuur niet binnen 90 dagen na een technische storing of niet-functioneren is vervangen, beveelt de vlaggenlidstaat het vaartuig het vissen te staken, al het vistuig op te bergen en onmiddellijk naar een haven terug te keren voor herstellingen.

Artikel 15
Meldingen bij het binnenvaren-buitenvaren

Vissersvaartuigen van de Unie die gemachtigd zijn om in het gebied te vissen, stellen het Siofa-secretariaat binnen 24 uur per e-mail of anderszins in kennis van elk binnenvaren of buitenvaren van het gebied volgens het model in bijlage I bij CMM 2019/10, zoals van tijd tot tijd gewijzigd.

Artikel 16
Documenten en markering van vissersvaartuigen

(1) De lidstaten zorgen ervoor dat:

(a)de vaartuigen die hun vlag voeren, beschikken over geldige vismachtigingsdocumenten die door hun bevoegde autoriteit zijn afgegeven overeenkomstig artikel 4, lid 1, en geldige documenten die door hun bevoegde autoriteit zijn afgegeven en die de in artikel 4, lid 2, vermelde actuele informatie bevatten;

(b)vaartuigen die hun vlag voeren, op zodanige wijze zijn gemarkeerd dat ze gemakkelijk kunnen worden geïdentificeerd en, waar mogelijk, gemarkeerd zijn met algemeen aanvaarde internationale normen, zoals de “Standard Specifications for the Marking and Identification of Fishing Vessels” van de FAO, zoals voorgeschreven in artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad;

(c)vast vistuig dat wordt gebruikt door vaartuigen die hun vlag voeren, is gemarkeerd zoals voorgeschreven in artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad, en:

(a)de uiteinden van netten, lijnen en vistuig die aan de zeebodem zijn verankerd overdag voorzien zijn van boeien met een wimpel of met radarreflectoren, en ’s nachts met verlichte boeien die de positie en de afmetingen ervan aangeven. Dergelijke lichten moeten zichtbaar zijn van een afstand van ten minste twee zeemijl bij goed zicht;

(b)markeringsboeien en soortgelijke voorwerpen die aan het oppervlak drijven en bedoeld zijn om de plaats en/of oorsprong van vast vistuig aan te geven, en indien mogelijk het vistuig zelf, worden duidelijk gemarkeerd met de naam van het vaartuig en de internationale radioroepnaam.

(2) De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van de informatie betreffende de markering van vast vistuig dat wordt gebruikt door vaartuigen die hun vlag voeren. De Commissie zendt deze informatie door aan het Siofa-secretariaat.

Artikel 17
Terughalen van achtergelaten, verloren of anderszins weggegooid vistuig

(1) De kapiteins van vissersvaartuigen van de Unie mogen vistuig niet opzettelijk achterlaten of anderszins weggooien, behalve om veiligheidsredenen, met name indien er iemand in nood en/of levensgevaar verkeert.

(2) Wanneer kapiteins van vissersvaartuigen van de Unie hun bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 48, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad in kennis stellen, verstrekken zij de volgende informatie:

(a)de naam, het IMO-nummer en de roepnaam van het vaartuig;

(b)het type achtergelaten, verloren of anderszins weggegooid vistuig;

(c)de hoeveelheid achtergelaten, verloren of anderszins weggegooid vistuig;

(d)het tijdstip waarop het vistuig is achtergelaten, verloren is gegaan of anderszins is weggegooid (overeenkomstig bijlage IV);

(e)de positie (lengtegraad/breedtegraad) waar het vistuig is achtergelaten, verloren is gegaan of anderszins is weggegooid (overeenkomstig bijlage IV);

(f)maatregelen die het vaartuig heeft genomen om verloren vistuig terug te halen; en

(g)vermeld, indien bekend, de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat het vistuig is achtergelaten, verloren is gegaan of anderszins is weggegooid.

(3) Na het terughalen van achtergelaten, verloren of anderszins weggegooid vistuig stellen kapiteins van vissersvaartuigen van de Unie hun bevoegde autoriteit in kennis van het volgende:

(a)de naam, het IMO-nummer en de roepnaam van het vaartuig dat het vistuig heeft teruggehaald;

(b)de naam, het IMO-nummer en de roepnaam van het vaartuig dat het vistuig heeft achtergelaten, verloren of anderszins weggegooid (indien bekend);

(c)het type teruggehaald vistuig;

(d)de hoeveelheid teruggehaald vistuig;

(e)het tijdstip waarop het vistuig is teruggehaald (overeenkomstig bijlage IV);

(f)de positie (lengtegraad/breedtegraad) waar het vistuig is teruggehaald (overeenkomstig bijlage IV); en

(g)indien mogelijk, foto’s van het teruggehaalde vistuig.

(4) De vlaggenlidstaat stelt de Commissie onverwijld in kennis van de in de leden 2 en 3 bedoelde informatie.

(5) De Commissie zendt die kennisgeving onverwijld toe aan het Siofa-secretariaat.

Artikel 18
Lozen van plastics

(1) Het lozen door vaartuigen van de Unie in zee van alle plastic, met inbegrip van maar niet beperkt tot synthetische touwen, synthetische visnetten, plastic vuilniszakken en verbrandingsresten van plastic producten, is verboden. Alle plastics aan boord worden aan boord van het vaartuig opgeslagen totdat ze in geschikte havenontvangstvoorzieningen kunnen worden gelost.

(2) Lid 1 is niet van toepassing op:

(a)het lozen van plastics uit een vaartuig dat nodig is om de veiligheid van een schip en van de personen aan boord te waarborgen of levens op zee te redden;

(b)het accidenteel verlies van plastics, synthetische touwen en visnetten uit een vaartuig, mits alle redelijke voorzorgsmaatregelen zijn genomen om dergelijk verlies te voorkomen.

Artikel 19
Overladingen en overbrengingen op zee

(1) Vissersvaartuigen van de Unie verrichten alleen overladingen op zee van visserijbestanden met andere in het register opgenomen vaartuigen.

(2) Vissersvaartuigen van de Unie die overladingen op zee verrichten als bedoeld in lid 1:

(a)stellen de bevoegde autoriteit van hun vlaggenlidstaat ten minste 7 dagen vóór het begin van een periode van 14 dagen waarin de overlading op zee is gepland, in kennis door middel van de kennisgeving van overlading in bijlage II bij CMM 2019/10, zoals van tijd tot tijd gewijzigd;

(b)stellen de bevoegde autoriteit van hun vlaggenlidstaat 24 uur vóór het verwachte tijdstip waarop de overlading op zee zal plaatsvinden in kennis door middel van de genoemde kennisgeving van overlading;

(c)stellen hun bevoegde autoriteit binnen 24 uur na de overlading in kennis van alle operationele gegevens, zoals gespecificeerd in de aangifte van overlading in bijlage IV bij CMM 2019/10, zoals van tijd tot tijd gewijzigd.

(3) Voor de toepassing van lid 2 zorgen de lidstaten ervoor dat:

(a)hun bevoegde autoriteit de in lid 2, punten a) en b), bedoelde kennisgevingen doorzendt naar de Commissie, die deze onverwijld doorstuurt aan het Siofa-secretariaat;

(b)een onpartijdige en gekwalificeerde waarnemer die daartoe gemachtigd is, zich aan boord van het ontvangende vaartuig of het lossende vaartuig bevindt, die, voor zover mogelijk, de overlading monitort en, voor zover mogelijk, het in bijlage III bij CMM 2019/10 opgenomen overladingslogblad met betrekking tot de hoeveelheden van de soort (FAO-soort/groepscode/wetenschappelijke naam) van de visserijbestanden die worden overgeladen, zoals van tijd tot tijd gewijzigd, invult;

(c)de in punt b) bedoelde waarnemer een kopie van het genoemde overladingslogblad aan de bevoegde autoriteit van het waargenomen vaartuig verstrekt;

(d)hun bevoegde autoriteit de waarnemersgegevens op het in punt c) bedoelde overladingslogboek uiterlijk 10 dagen nadat de waarnemer van boord is gegaan, bij de Commissie indient; de waarnemer de waarnemersgegevens op het bovengenoemde overladingslogblad uiterlijk 15 dagen na zijn ontscheping doorstuurt naar het Siofa-secretariaat.

(4) Vissersvaartuigen van de Unie die als lossend of ontvangend vaartuig brandstof, bemanning, vistuig of andere benodigdheden op zee overbrengen, waarbij één of beide vaartuigen betrokken zijn geweest bij visserijactiviteiten in het gebied of voornemens zijn visserijactiviteiten in het gebied te verrichten, stellen, behalve in noodgevallen, hun bevoegde autoriteit ten minste 24 uur van tevoren in kennis van de geplande overbrenging.

(5) De in lid 4 bedoelde kennisgevingen bevatten de relevante beschikbare informatie over de overbrenging overeenkomstig de kennisgeving van overbrenging in bijlage V bij CMM 2019/10, zoals van tijd tot tijd gewijzigd.

(6) De bevoegde autoriteit van de vlaggenlidstaat zendt de kennisgeving door naar de Commissie, die deze onverwijld doorstuurt naar het Siofa-secretariaat.

(7) Vissersvaartuigen van de Unie stellen de bevoegde autoriteit van hun vlaggenlidstaat in kennis van alle operationele gegevens van de overbrenging, zoals gespecificeerd in de overbrengingsaangifte in bijlage VI bij CMM 2019/10, zoals van tijd tot tijd gewijzigd. De bevoegde autoriteit van de vlaggenlidstaat zendt de kennisgeving binnen 24 uur na de overbrenging door naar de Commissie, die deze onverwijld doorstuurt naar het Siofa-secretariaat.

(8) Elke bij een overlading of overbrenging op zee betrokken vlaggenlidstaat neemt passende maatregelen om de juistheid van de overeenkomstig dit artikel ontvangen informatie te verifiëren.

Artikel 20
Monitoring van overladingen in havens

(1) Vissersvaartuigen van de Unie laden alleen over in een haven met voorafgaande toestemming van hun vlaggenlidstaat en de havenstaat.

(2) Voor elke overlading van visserijbestanden in de haven stelt de bevoegde autoriteit van de vlaggenlidstaat van het lossende vaartuig de havenstaat en, indien bekend, de vlaggenstaat van het ontvangende vaartuig ten minste 24 uur van tevoren in kennis van de volgende informatie:

(a)de datum, het tijdstip en de haven van overlading;

(b)de naam en vlag van het lossende overladingsvaartuig;

(c)de naam en vlag van het ontvangende vaartuig; en

(d)het gewicht van de over te laden visserijbestanden (kilogram) per soort (FAO-soort/groepscode/wetenschappelijke naam).

(3) De bevoegde autoriteit van de vlaggenlidstaat van een ontvangend vaartuig stelt de bevoegde autoriteit van de havenstaat 24 uur vóór de overlading en opnieuw 24 uur na de overlading in kennis van de hoeveelheden visserijbestanden aan boord van het vaartuig.

(4) De vlaggenlidstaat van het lossende vaartuig verlangt van het vaartuig dat het binnen 24 uur na de overlading een aangifte van overlading indient zoals vastgesteld in bijlage IV bij CMM 2019/10, zoals van tijd tot tijd gewijzigd, bij zijn bevoegde autoriteit en bij die van de havenstaat, en ook een kopie aan het ontvangende vaartuig verstrekt.

(5) De bevoegde autoriteit van de vlaggenlidstaat van een ontvangend vaartuig dient 48 uur vóór de aanlanding van de overgeladen visserijbestanden een kopie van de ontvangen aangifte van overlading in bij de bevoegde autoriteit van de havenstaat waar de aanlanding plaatsvindt.

(6) Elke bij de overlading of overbrenging in een haven betrokken vlaggenlidstaat neemt passende maatregelen om de juistheid van de overeenkomstig dit artikel ontvangen informatie te verifiëren.

Artikel 21
Melding van overladingen en overbrengingen op zee

(1) De lidstaten verstrekken de Commissie jaarlijks ten minste 30 dagen vóór elke vergadering van het nalevingscomité met betrekking tot hun activiteiten in de afgelopen twaalf maanden de volgende informatie over elke overlading en overbrenging op zee door vaartuigen die hun vlag voeren:

(a)datum, tijdstip en plaats van overlading of overbrenging overeenkomstig de specificaties in CMM 2022/02 (Data Standards), zoals van tijd tot tijd gewijzigd;

(b)naam van de vaartuigen, vlaggenstaten en registratienummer/roepnaam van de overladende of overbrengende vaartuigen;

(c)tonnage van alle visserijbestanden, met inbegrip van de naam van de soort/groep (FAO-soort/groepscode/wetenschappelijke naam), die worden overgeladen;

(d)soort en beschrijving van de overbrengingen; en

(e)alle andere relevante informatie.

(2) De Commissie zendt de in lid 1 bedoelde informatie ten minste 14 dagen vóór elke vergadering van het nalevingscomité toe aan het Siofa-secretariaat.

Artikel 22
Etikettering van ingevroren producten van visserijbestanden

De lidstaten zorgen ervoor dat bij verwerking alle in het gebied geoogste soorten als volgt worden geëtiketteerd:

(a)alle visserijbestanden en van de visserij afgeleide producten van visserijbestanden die zijn gevangen en aan boord worden gehouden worden wanneer ze zijn ingevroren, geïdentificeerd aan de hand van een duidelijk leesbaar etiket of stempel. Op het etiket of het stempel van elke doos, karton, container, zak of blok (hierna “verpakking” genoemd) van ingevroren visserijbestanden of van van visserijbestanden afgeleide producten moeten de soort (bv. gewone naam/wetenschappelijke naam/FAO-drielettercode/codes zoals gedefinieerd door het Wetenschappelijk Comité van de Siofa), aanbiedingsvorm, productiedatum en het vaartuigidentificatienummer van het vangstvaartuig worden vermeld. Wanneer een verpakking meerdere soorten bevat, worden op het etiket of stempel alle soorten in de verpakking en hun hoeveelheid in kilogram vermeld;

(b)etiketten worden bij de opslag stevig bevestigd aan, gestempeld op, voorgedrukt op of geschreven op de verpakkingen en zijn van een omvang die door de inspecteurs duidelijk kan worden gelezen in het kader van hun normale taken;

(c)de etiketten zijn in inkt op een contrasterende achtergrond; en

(d)elke verpakking mag slechts één soort bevatten (gewone naam/wetenschappelijke naam/FAO-drielettercode of codes zoals gedefinieerd door het Wetenschappelijk Comité), tenzij de verpakking:

(a)kleine hoeveelheden gemengde soorten bevat die bestemd zijn voor menselijke consumptie, en die per trek niet meer dan 25 kg van één soort uitmaken; of

(b)visserijbestanden bevat die bestemd zijn voor andere doeleinden dan menselijke consumptie (zoals vismeel). Op het etiket worden de woorden “niet voor menselijke consumptie” aangebracht;

(e)de in punt d) bedoelde verpakkingen worden aan boord van het vissersvaartuig opgeslagen op een wijze die waarnemers en inspecteurs in staat stelt hun respectieve taken uit te voeren. Wanneer waarnemers zich aan boord bevinden, registreren zij het gewicht en de soortensamenstelling in verpakkingen die meerdere soorten bevatten;

(f) de bepalingen in punt d) vormen geen belemmering voor het verzamelen en rapporteren van gegevens die op grond van bijlage IV vereist zijn.

Artikel 23
Programma van wetenschappelijke waarnemers

De lidstaten zorgen ervoor dat de wetenschappelijke waarnemers aan boord van vaartuigen die hun vlag voeren en in het gebied actief zijn, gekwalificeerd en gemachtigd zijn om hun taken uit te voeren en alle gevraagde gegevens te registreren.

HOOFDSTUK V
CONTROLE VAN VAARTUIGEN VAN DERDE LANDEN IN HAVENS VAN LIDSTATEN EN OP VOLLE ZEE

Artikel 24
Waarnemingen en identificaties van niet-CCP-vaartuigen

(1) De lidstaten zorgen ervoor dat onder hun vlag varende vaartuigen melding maken van elke vermoedelijke visserij, met inbegrip van overlading, in het gebied door vaartuigen die de vlag voeren van een staat of visserijentiteit die geen partij is bij of anderszins meewerkt aan de overeenkomst. De lidstaten zorgen ervoor dat de verslagen van vaartuigen die hun vlag voeren, voor zover mogelijk, de volgende informatie bevatten:

(a)naam van het vaartuig;

(b)registratienummer/roepnaam van het vaartuig;

(c)de vlaggenstaat van het vaartuig;

(d)datum, tijdstip en positie van de waarneming in overeenstemming met de normen voor de specificatie van gegevens zoals beschreven in CMM 2022/02, zoals van tijd tot tijd gewijzigd; en

(e)alle andere relevante informatie over het waargenomen vaartuig, met inbegrip van foto’s.

(2) De lidstaten dienen de in lid 1 bedoelde informatie in bij de Commissie. De Commissie zendt deze informatie onverwijld toe aan het Siofa-secretariaat.

Artikel 25
Havenmaatregelen

(1) De lidstaten verplichten de onder hun vlag varende vaartuigen om met de havenstaat samen te werken bij inspecties uit hoofde van deze verordening, de overeenkomst of CMM’s.

(2) De havenlidstaten handhaven een doeltreffend systeem van havenstaatcontrole voor alle vaartuigen die in het gebied visserij hebben bedreven, met uitzondering van containervaartuigen die geen visserijbestanden aan boord hebben. Containervaartuigen die visserijbestanden aan boord hebben, worden alleen niet aan havenstaatcontrolemaatregelen onderworpen als die visserijbestanden eerder zijn aangeland, mits er geen duidelijke redenen zijn om aan te nemen dat een dergelijk vaartuig visserijgerelateerde activiteiten heeft verricht ter ondersteuning van IOO-visserij.

(3) Wanneer een lidstaat gegronde redenen heeft om aan te nemen dat een onder zijn vlag varend vaartuig IOO-visserij heeft bedreven en de haven van een andere CCP wil binnenvaren of zich daar bevindt, verzoekt hij de havenstaat het vaartuig te inspecteren of andere passende maatregelen te nemen.

(4) Wanneer een lidstaat na een inspectie door een havenstaat een inspectieverslag ontvangt waaruit blijkt dat er duidelijke redenen zijn om aan te nemen dat een onder zijn vlag varend vaartuig IOO-visserij heeft bedreven, onderzoekt hij de zaak onmiddellijk en volledig en neemt hij, wanneer voldoende bewijs voorhanden is, onverwijld handhavingsmaatregelen overeenkomstig het recht van de Unie en het nationale recht.

(5) De lidstaten brengen bij de Commissie verslag uit over de maatregelen die ze hebben genomen ten aanzien van onder hun vlag varende vaartuigen waarvan op grond van de maatregelen van de havenstaat uit hoofde van deze verordening is vastgesteld dat ze IOO-visserij hebben bedreven. De Commissie dient deze informatie in bij het Siofa-secretariaat.

(6) De lidstaten brengen bij de Commissie verslag uit over de maatregelen die ze overeenkomstig lid 3 als haven- of vlaggenstaat hebben genomen.

(7) De lidstaten verstrekken de in de leden 5 en 6 bedoelde verslagen ten minste 30 dagen vóór elke gewone vergadering van het nalevingscomité aan de Commissie. De Commissie zendt deze verslagen uiterlijk 14 dagen vóór elke gewone vergadering van het nalevingscomité toe aan het Siofa-secretariaat.

(8) Lidstaten die vissersvaartuigen van derde landen toegang tot hun havens willen verlenen:

(a)wijzen de haven aan waartoe vissersvaartuigen van derde landen uit hoofde van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1005/2008 toegang mogen vragen;

(b)wijzen een contactpunt aan voor het ontvangen van de voorafgaande kennisgeving uit hoofde van artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1005/2008;

(c)wijzen een contactpunt aan voor het ontvangen van de inspectieverslagen uit hoofde van artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1005/2008.

(9) De lidstaten zenden wijzigingen van de lijst van hun aangewezen havens en contactpunten ten minste 45 dagen voordat zulke wijzigingen van kracht worden, aan de Commissie door. De Commissie stuurt die informatie ten minste 30 dagen voordat de wijzigingen van kracht worden, door aan het Siofa-secretariaat.

(10) De lidstaten zorgen ervoor dat hun aangewezen havens over voldoende capaciteit beschikken om inspecties uit te voeren die voldoen aan de vereisten van de overeenkomst en deze verordening.

Artikel 26
Voorafgaande kennisgeving voor toegang tot de haven van vaartuigen van derde landen en verlening of weigering van haventoegang

(1) Alvorens een vaartuig van een derde land toegang tot zijn haven te verlenen, verlangt elke havenlidstaat, als minimumnorm, de informatie in bijlage I bij CMM 2020/08, zoals van tijd tot tijd gewijzigd, samen met de datums van de visreis, die ten minste drie werkdagen vóór het verwachte tijdstip van aankomst in de haven worden verstrekt. In het geval van verse visserijproducten aan boord van een dergelijk vaartuig wordt de informatie vier uur vóór het verwachte tijdstip van aankomst verstrekt.

(2) Indien het vaartuig van een derde land dat om toegang tot de haven verzoekt visserijproducten aan boord heeft, verlangt de havenlidstaat dat de in lid 1 bedoelde informatie vergezeld gaat van een vangstcertificaat dat is gevalideerd overeenkomstig hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 1005/2008.

(3) Na ontvangst van de op grond van lid 1 en, in voorkomend geval, lid 2, vereiste informatie besluit de havenlidstaat of hij het vaartuig van een derde land toegang tot zijn haven verleent of weigert, en deelt hij dit besluit mee aan de kapitein van het vaartuig of aan de vertegenwoordiger van het vaartuig.

(4) In geval van verlening van haventoegang verlangt de bevoegde autoriteit van de havenlidstaat dat de kapitein van het vaartuig of de vertegenwoordiger van het vaartuig de toestemming voor haventoegang overlegt.

(5) In geval van weigering van haventoegang deelt de bevoegde autoriteit van de havenlidstaat haar besluit mee aan de vlaggenstaat van het vaartuig en aan de Commissie. De Commissie zendt deze informatie door aan het Siofa-secretariaat.

(6) Indien een havenlidstaat over het bewijs beschikt dat een vaartuig dat zijn haven wil binnenvaren, IOO-visserij heeft bedreven, met name de opneming ervan in een door de Siofa, andere CCP’s, andere regionale organisaties voor visserijbeheer of de Commissie voor de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren (CCAMLR) vastgestelde lijst van vaartuigen die IOO-visserij bedrijven, weigert hij dat vaartuig toegang tot zijn havens.

(7) Een havenlidstaat mag een in lid 6 bedoeld vaartuig uitsluitend toegang tot zijn havens verlenen met het oog op de inspectie ervan en het nemen van andere passende maatregelen in overeenstemming met het internationaal recht, die ten minste even doeltreffend zijn als het weigeren van toegang tot de haven om IOO-visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen. Wanneer een dergelijk vaartuig zich om welke reden dan ook reeds in de haven bevindt, weigert de havenlidstaat het gebruik van zijn havens voor aanlanding, overlading, verpakking en verwerking van visserijbestanden en voor andere havendiensten, met inbegrip van onder andere bijtanken en herbevoorrading, onderhoud en droogdokken. De leden 2 en 3 van artikel 27 zijn in dergelijke gevallen van overeenkomstige toepassing.

Artikel 27
Gebruik van havens door vaartuigen van derde landen

(1) Havenlidstaten weigeren vaartuigen van derde landen die één van hun havens zijn binnengelopen, met inachtneming van het recht van de Unie en het nationale recht en overeenkomstig het internationaal recht, waaronder de overeenkomst, het recht die haven te gebruiken voor het aanlanden, overladen, verpakken of verwerken van niet eerder aangelande visserijbestanden, alsook het recht gebruik te maken van andere havendiensten voor, onder meer, bijtanken en herbevoorrading, onderhoud en droogdokken, indien:

(a)het vaartuig niet beschikt over een door zijn vlaggenstaat vereiste geldige en toepasselijke machtiging om visserij- of visserijgerelateerde activiteiten te verrichten; of

(b)de staat waarvan het vaartuig de vlag voert, op verzoek van de havenstaat niet binnen een redelijke termijn bevestigt dat de aan boord gehouden visserijbestanden overeenkomstig de overeenkomst en de CMM’s zijn gevangen; of

(c)er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat het vaartuig zich anderszins met IOO-visserij heeft ingelaten, waaronder ter ondersteuning van een vaartuig, tenzij de eigenaar/exploitant van het vaartuig kan aantonen dat:

(a)hij heeft gehandeld op een wijze die in overeenstemming is met de ter zake relevante CMM’s; of

(b)hij, in het geval van de levering van personeel, brandstof, materieel of andere voorraden op zee, ten tijde van de bevoorrading niet kon worden beschouwd als een in artikel 26, lid 6, bedoeld vaartuig.

(2) Onverminderd lid 1weigeren de havenlidstaten een in dat lid bedoeld vaartuig het recht op het gebruik van havendiensten niet, indien die havendiensten:

(a)van wezenlijk belang zijn voor de veiligheid of de gezondheid van de bemanning of de veiligheid van het vaartuig, mits deze behoefte degelijk wordt gemotiveerd; of

(b)in voorkomend geval, nodig zijn voor de sloop van het vaartuig.

(3) Wanneer een havenlidstaat het gebruik van zijn haven overeenkomstig lid 1 heeft geweigerd, geeft hij daarvan onverwijld kennis aan de staat waarvan het vaartuig de vlag voert en aan de Commissie, die deze informatie onverwijld doorzendt aan het Siofa-secretariaat.

(4) Een havenlidstaat trekt de weigering van het gebruik van zijn havens uit hoofde van lid 1 slechts in wanneer wordt aangetoond dat de redenen waarom het gebruik was geweigerd, inadequaat of fout waren of niet meer gelden.

(5) Wanneer een havenlidstaat zijn weigering uit hoofde van lid 4 heeft ingetrokken, geeft hij daarvan kennis aan de staat waarvan het vaartuig de vlag voert en aan de Commissie, die deze informatie onverwijld doorzendt aan het Siofa-secretariaat.

Artikel 28
Haveninspecties

(1) De havenlidstaten zorgen ervoor dat alle vaartuigen in hun havens worden geïnspecteerd door inspecteurs die naar behoren gemachtigd en opgeleid zijn en vertrouwd zijn met deze verordening, de overeenkomst en de relevante CMM’s.

(2) Voor opleidingsprogramma’s voor inspecteurs houden de havenlidstaten rekening met de elementen van bijlage II bij CMM 2020/08, zoals van tijd tot tijd gewijzigd.

(3) Alle vissersvaartuigen die Antarctische ijsheek aan boord hebben of aanlanden en die havens van de Unie binnenvaren, worden geïnspecteerd.

(4) In aanvulling op artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1005/2008 inspecteren de havenlidstaten vaartuigen van derde landen in hun havens wanneer:

(a)er een verzoek van een andere CCP, een regionale organisatie voor visserijbeheer of de CCAMLR, of van de Commissie, is om een bepaald vissersvaartuig te inspecteren, met name wanneer zulke verzoeken worden ondersteund door bewijs van IOO-visserij door het vaartuig in kwestie en er duidelijke gronden zijn om een vaartuig ervan te verdenken dat het IOO-visserij heeft bedreven;

(b)een vaartuig de krachtens artikel 26, lid 1, vereiste informatie niet heeft verstrekt.

(5) Voorafgaand aan een inspectie legt de inspecteur aan de kapitein van het vaartuig een passend identiteitsdocument over.

(6) De havenlidstaten zorgen ervoor dat de inspecties van vaartuigen in hun havens worden uitgevoerd overeenkomstig de procedures van bijlage III bij CMM 2020/08, zoals van tijd tot tijd gewijzigd.

(7) De havenlidstaat kan inspecteurs van andere CCP’s vragen zijn eigen inspecteurs te begeleiden en toe te zien op de inspectie van de aanvoer of overlading van door vaartuigen van derde landen gevangen visserijbestanden.

(8) De inspecties worden uitgevoerd binnen 72 uur na het binnenvaren van de haven, tenzij de weersomstandigheden of andere omstandigheden de toegang tot het vaartuig voor inspectie onveilig maken. In dat geval wordt de inspectie zo spoedig mogelijk uitgevoerd en wordt in het inspectieverslag de oorzaak van de vertraging vermeld en wordt deze zo spoedig mogelijk uitgevoerd.

(9) De havenlidstaat ziet erop toe dat zijn inspecteurs alles in het werk stellen om onnodige vertraging van een vaartuig te voorkomen, door ervoor te zorgen dat het geïnspecteerde vaartuig zo min mogelijk hinder en ongemak ondervindt, en om aantasting van de kwaliteit van de visbestanden te voorkomen.

(10) De bevoegde instantie van de havenlidstaat stuurt aan de Commissie een schriftelijk verslag van de resultaten van elke inspectie door, dat ten minste de informatie bevat die is vastgesteld in bijlage IV bij CMM 2020/08, zoals van tijd tot tijd gewijzigd. De Commissie zendt het verslag toe aan de bevoegde autoriteit van het geïnspecteerde vaartuig en aan het Siofa-secretariaat.

(11) De bevoegde instantie van de havenlidstaat stuurt het inspectieverslag binnen 25 dagen na de datum van voltooiing van de inspectie door aan de Commissie of zo spoedig mogelijk wanneer zich mogelijke nalevingsproblemen hebben voorgedaan of indien er kwesties zijn die de aandacht van de bevoegde autoriteit van het geïnspecteerde vaartuig verdienen. Indien het inspectieverslag niet binnen die termijn kan worden doorgezonden, deelt de havenlidstaat de Commissie binnen diezelfde termijn mee waarom de vertraging is opgetreden en wanneer het verslag wél zal worden ingediend.

(12) De Commissie stuurt het inspectieverslag binnen 30 dagen na de datum van voltooiing van de inspectie door aan de bevoegde autoriteit van het geïnspecteerde vaartuig en aan het Siofa-secretariaat, of zo spoedig mogelijk wanneer zich mogelijke nalevingsproblemen hebben voorgedaan of indien er kwesties zijn die de aandacht van de bevoegde autoriteit van het geïnspecteerde vaartuig verdienen. Indien het inspectieverslag niet binnen tien dagen kan worden doorgezonden, deelt de Commissie het Siofa-secretariaat binnen diezelfde termijn mee waarom de vertraging is opgetreden en wanneer het verslag wél zal worden ingediend.

HOOFDSTUK VI
HANDHAVING 

Artikel 29
Algemene beginselen

(1) De lidstaten mogen in het gebied aan boord gaan en inspecties verrichten van onder de vlag van een CCP varende vaartuigen die visserij bedrijven of ervan worden verdacht visserij te hebben bedreven.

(2) De inspecterende lidstaten waarborgen dat hun gemachtigde inspecteurs deze verordening naleven wanneer zij krachtens deze verordening aan boord gaan en inspecties verrichten.

(3) Vissersvaartuigen van de Unie aanvaarden en vergemakkelijken het aan boord gaan en de inspectie door de overeenkomstsluitende partijen bij de Siofa.

(4) De lidstaten zorgen ervoor dat ze kunnen reageren wanneer een onder hun vlag varend vissersvaartuig, of de kapitein of bemanning, het werk van een gemachtigde inspecteur of een gemachtigd inspectievaartuig belemmert.

Artikel 30

Kennisgeving aan de Commissie

(1) Een lidstaat die voornemens is inspecties aan boord te verrichten, stelt de Commissie van dit voornemen in kennis en verstrekt het volgende:

(a)voor elk gemachtigd inspectievaartuig:

(a)gegevens van het vaartuig (naam, beschrijving, foto, registratienummer, haven van registratie, haven op de scheepsromp indien verschillend van de haven van registratie, internationale radioroepnaam), tenzij niet van toepassing voor militaire vaartuigen; en

(b)een kennisgeving dat het inspectievaartuig duidelijk gemarkeerd en identificeerbaar is als zijnde in dienst van de overheid en door duidelijk de Siofa-inspectievlag te voeren die is opgenomen in bijlage 2 bij CMM 2021/14, zoals van tijd tot tijd gewijzigd.

(b)met betrekking tot de gemachtigde inspecteurs die hij aanwijst:

(a)de naam/namen van de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor inspecties aan boord;

(b)een voorbeeld van de aan zijn gemachtigde inspecteurs afgegeven legitimatiebewijzen;

(c)kennisgeving dat deze gemachtigde inspecteurs bekend zijn met de te inspecteren soorten en visserijactiviteiten en met de desbetreffende bepalingen van deze verordening, de overeenkomst en de geldende CMM’s;

(d)kennisgeving dat de bevoegde inspecteurs een opleiding hebben gevolgd en voltooid om veilig aan boord te gaan en inspectieactiviteiten op zee uit te voeren. Deze opleiding omvat onderricht over het overwinnen van communicatiebarrières en over de-escalatietechnieken; en

(e)kennisgeving dat alle gemachtigde inspecteurs die wapens dragen, passende opleidingen over het gebruik van die wapens hebben gevolgd en voltooid.

(2) Elke wijziging van de overeenkomstig het vorige lid verstrekte informatie wordt door de lidstaten onmiddellijk ter kennis gebracht van de Commissie.

(3) De Commissie zendt de uit hoofde van de leden 1 en 2 ontvangen informatie onverwijld toe aan het Siofa-secretariaat.

(4) Onverminderd artikel 29, lid 3, kan de Commissie de vergadering van de partijen ervan in kennis stellen dat de bepalingen inzake aan boord gaan en inspectie op volle zee van deze verordening volledig van toepassing zijn tussen de Unie en een deelnemende visserijentiteit als gedefinieerd in de overeenkomst.

Artikel 31
Procedure voor aan boord gaan en inspecteren op volle zee

(1) Gemachtigde inspectievaartuigen die in het gebied op volle zee aan boord gaan en inspecteren, voeren op duidelijk zichtbare wijze de Siofa-inspectievlag die is opgenomen in bijlage 2 bij CMM 2021/14, zoals van tijd tot tijd gewijzigd.

(2) Gemachtigde inspecteurs hebben een officiële en geldige identiteitskaart bij zich waaruit blijkt dat de inspecteur bevoegd is om aan boord te gaan en te inspecteren.

(3) Een gemachtigd inspectievaartuig dat voornemens is in het gebied aan boord te gaan en een inspectie te verrichten van een vissersvaartuig dat visserij heeft bedreven of ervan wordt verdacht visserij te hebben bedreven, doet, vóór met het aan boord gaan en de inspectie te beginnen, het volgende:

(a)het doet een kennisgeving aan de autoriteiten van het vissersvaartuig, indien bekend;

(b)het stelt alles in het werk te om contact te leggen met het vissersvaartuig via de radio, door middel van de desbetreffende internationale seincode of via andere aanvaarde middelen om het vaartuig te waarschuwen;

(c)het verstrekt het vissersvaartuig de volgende informatie om zich als gemachtigd inspectievaartuig te identificeren: naam, registratienummer, internationale radioroepnaam, autoriteit van het inspectievaartuig en contactfrequentie; en

(d)het stelt de kapitein van het vaartuig in kennis van zijn voornemen om krachtens deze verordening aan boord te gaan en een inspectie te verrichten.

(4) Bij het aan boord gaan en de inspectie stellen de gemachtigde inspecteurs alles in het werk om met de kapitein van het vissersvaartuig of de vissersvaartuigen te communiceren op een wijze die de kapitein begrijpt. Indien dat nodig is om de communicatie tussen de gemachtigde inspecteurs en de kapitein van het vissersvaartuig te vergemakkelijken, gebruiken de gemachtigde inspecteurs de relevante delen van de gestandaardiseerde vragenlijst in bijlage 3 bij CMM 2021/14, zoals van tijd tot tijd gewijzigd, en de vertalingen die op de Siofa-website zijn gepubliceerd.

(5) Gemachtigde inspecteurs zijn bevoegd om te inspecteren, bewijs en monsters te verzamelen, en informatie te registreren over het vissersvaartuig, zijn vergunning, uitrusting, vangst- en productiegegevens, faciliteiten, visbestanden en andere documenten die relevant kunnen zijn voor het verifiëren van naleving van deze verordening.

(6) De inspecterende lidstaten zorgen ervoor dat ten hoogste vier gemachtigde inspecteurs van een gemachtigd inspectievaartuig worden aangewezen als deel van een team dat aan boord gaat, tenzij de gezagvoerder van het gemachtigde inspectievaartuig beslist dat extra gemachtigde inspecteurs nodig zijn vanwege de verwachte complexiteit van de inspectie. Het team dat aan boord gaat telt in alle gevallen slechts het aantal gemachtigde inspecteurs dat nodig is om veilig een doeltreffende inspectie uit te voeren.

(7) De inspecterende lidstaten zorgen ervoor dat het aan boord gaan en de inspectie plaatsvinden op een wijze:

(a)die risico’s voor de veiligheid van vissersvaartuigen en bemanning vermijdt, onder meer door ervoor te zorgen dat het gemachtigde inspectievaartuig tijdens de inspectie een veilige afstand tot het vissersvaartuig bewaart;

(b)die de rechtmatige exploitatie van het vissersvaartuig niet onnodig hindert;

(c)waarbij acties worden vermeden die het vistuig beschadigen of de kwaliteit van de vangst negatief beïnvloeden; en

(d)waarbij de officieren, de bemanning of waarnemers van het vissersvaartuig niet worden lastiggevallen.

(8) Bij het aan boord gaan en inspecteren doet elke gemachtigde inspecteur het volgende:

(a)hij legt zijn identiteitskaart over aan de kapitein van het vaartuig;

(b)hij verhindert niet dat de kapitein communiceert met de autoriteiten van het vissersvaartuig;

(c)hij verzamelt en documenteert alle bewijzen die volgens hem wijzen op een inbreuk op deze verordening, de overeenkomst of CMM’s;

(d)hij verstrekt de kapitein, voordat hij het vaartuig verlaat, een kopie van een tussentijds verslag, eventueel in elektronische vorm, over het aan boord gaan en de inspectie, met inbegrip van eventuele bezwaren of verklaringen, eventueel in een andere taal dan het Engels, die de kapitein in het tussentijds verslag wenst op te nemen; en

(e)hij voltooit de inspectie binnen vier uur na het aan boord gaan, tenzij bewijs van een ernstige inbreuk wordt gevonden of wanneer een langere periode nodig is om de desbetreffende documentatie van de kapitein te verkrijgen. In speciale omstandigheden die verband houden met de grootte van het vissersvaartuig en de hoeveelheden aan boord gehouden vis, mag de duur van de inspectie echter de hierboven bepaalde limiet overschrijden. In dat geval mag het team dat aan boord is gegaan in geen geval langer aan boord van het vissersvaartuig blijven dan nodig is om de inspectie te voltooien.

(9) Tijdens het aan boord gaan en de inspectie doen de kapitein en de bemanning van vissersvaartuigen van de Unie het volgende:

(a)zij vermijden risico’s voor de veiligheid van de gemachtigde vissersvaartuigen en gemachtigde inspecteurs;

(b)zij aanvaarden en faciliteren het snel en veilig aan boord gaan van de gemachtigde inspecteurs wanneer zij daartoe de opdracht krijgen of wanneer het voornemen om aan boord te gaan en te inspecteren wordt meegedeeld;

(c)zij verlenen medewerking en bijstand bij de veilige inspectie van het vaartuig;

(d)zij onthouden zich van het aanvallen, weerstaan, intimideren, beïnvloeden, hinderen of ophouden van de gemachtigde inspecteurs bij de uitvoering van hun taken;

(e)zij stellen de gemachtigde inspecteurs in staat snel te communiceren met de bemanning van het gemachtigde inspectievaartuig, de autoriteiten van het inspectievaartuig, eventuele waarnemers op het vissersvaartuig, alsook, desgevraagd, met de bemanning en de autoriteiten van het vissersvaartuig;

(f)zij nemen de nodige maatregelen om de integriteit van de door de inspecteurs aangebrachte verzegelingen en van alle aan boord achtergebleven bewijzen te bewaren;

(g)zij stellen het behoud van het bewijsmateriaal veilig, wanneer zegels zijn aangebracht en/of bewijsmateriaal in veiligheid is gebracht, ondertekenen de desbetreffende rubriek van het inspectierapport om de aanbrenging van zegels te erkennen;

(h)zij staken op verzoek de visserij en hervatten de visserij niet tot:

(a)de gemachtigde inspecteurs de inspectie hebben voltooid en bewijsmateriaal hebben verzameld; en

(b)de kapitein het desbetreffende deel van het inspectieverslag als bedoeld in bijlage 1 bij CMM 2021/14, zoals van tijd tot tijd gewijzigd, heeft ondertekend, eventueel met een elektronische handtekening;

(i)zij bieden de gemachtigde inspecteurs aan boord redelijke voorzieningen; en

(j)zij faciliteren desgevraagd een veilige en snelle ontscheping van de gemachtigde inspecteurs.

(10) Indien de kapitein of bemanning van een vissersvaartuig van de Unie weigert een gemachtigde inspecteur toe te staan aan boord te gaan en een inspectie te verrichten overeenkomstig deze verordening, leggen deze persoon en de kapitein of wachthebbende officier de reden voor de weigering uit.

(11) De inspecterende lidstaat stelt de vlaggenstaat van het vissersvaartuig en de Commissie onmiddellijk en gelijktijdig in kennis van elke weigering om een gemachtigde inspecteur toe te staan aan boord te gaan en een inspectie te verrichten overeenkomstig deze verordening, en van de gegeven uitleg. De Commissie zendt die kennisgeving onverwijld toe aan de uitvoerend secretaris van de Siofa.

(12) Tenzij de algemeen aanvaarde internationale voorschriften, procedures en praktijken op het gebied van de veiligheid op zee het noodzakelijk maken het aan boord gaan en de inspectie uit te stellen, verlangt de vlaggenlidstaat van de kapitein van een vissersvaartuig dat zijn vlag voert, dat hij het aan boord gaan en de inspectie aanvaardt. Indien de kapitein een dergelijke opdracht niet opvolgt, schorst de vlaggenlidstaat in kwestie onmiddellijk de vismachtiging van het vaartuig en gelast hij het vaartuig om onmiddellijk naar de haven terug te keren.

(13) De vlaggenlidstaat stelt de Commissie onmiddellijk in kennis van de maatregelen die hij in de in lid 12 bedoelde omstandigheden heeft genomen. De Commissie zendt deze informatie onverwijld toe aan de autoriteiten van het inspectievaartuig en aan de uitvoerend secretaris van de Siofa.

(14) Het gebruik van geweld wordt vermeden, tenzij wanneer en in de mate waarin dat nodig is voor de veiligheid van de gemachtigde inspecteurs of wanneer de gemachtigde inspecteurs worden gehinderd bij de uitoefening van hun taak. De mate van geweld mag niet groter zijn dan redelijkerwijs nodig is in de gegeven situatie.

(15) Elk incident waarbij geweld wordt gebruikt, wordt onmiddellijk en gelijktijdig gemeld aan de autoriteiten van het vissersvaartuig, de autoriteiten van het inspectievaartuig en de Commissie. De Commissie zendt die informatie onverwijld toe aan de uitvoerend secretaris van de Siofa.

(16) Het gebruik van wapens die worden gedragen door leden van het team dat aan boord gaat, is onderworpen aan de beperkingen op het gebruik van geweld als bedoeld in lid 14. Wapens die worden gedragen door leden van het team dat aan boord gaat, worden tijdens het aan boord gaan en de inspectie in een niet-agressieve houding gedragen, tenzij anders is vereist om de veiligheid en beveiliging te waarborgen.

Artikel 32
Procedure voor rapportage over aan boord gaan en inspecteren op volle zee

(1) Telkens wanneer gemachtigde inspecteurs aan boord gaan en een inspectie verrichten, brengen zij daarover verslag uit aan de hand van de gegevensvelden in het Boarding and Inspection Reporting Form (bijlage 1 bij CMM 2021/14, zoals van tijd tot tijd gewijzigd). De inspecterende lidstaat zendt binnen drie werkdagen na het voltooien van het aan boord gaan en de inspectie gelijktijdig een elektronische kopie van het rapport inzake aan boord gaan en inspectie door aan de autoriteiten van het vissersvaartuig, en aan de Commissie. Wanneer het voor de inspecterende lidstaat technisch niet mogelijk is dit rapport binnen deze termijn aan de autoriteiten van het vissersvaartuig en aan de Commissie te verstrekken, stelt de inspecterende lidstaat de autoriteiten van het vissersvaartuig en de Commissie daarvan gelijktijdig in kennis, met vermelding van de termijn waarbinnen het rapport zal worden verstrekt. De Commissie zendt het rapport onverwijld toe aan de uitvoerend secretaris van de Siofa.

(2) Het rapport bevat de naam of de namen en de autoriteit van de gemachtigde inspecteur of inspecteurs en vermeldt alle waargenomen activiteiten of omstandigheden die de gemachtigde inspecteurs als een inbreuk op deze verordening, de overeenkomst of CMM’s beschouwen, en vermeldt specifiek feitelijk bewijsmateriaal met betrekking tot elke vermeende inbreuk.

(3) De bevoegde autoriteiten van de lidstaten verstrekken alle bij het aan boord gaan en inspecteren van een vaartuig verkregen bewijs met betrekking tot een inbreuk op deze verordening, de overeenkomst of CMM’s door een vissersvaartuig aan de Commissie, die het voor actie doorstuurt de autoriteiten van het vissersvaartuig.

Artikel 33
Ernstige inbreuken

(1) Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende inbreuken op deze verordening, de Overeenkomst of CMM’s als ernstige inbreuken:

(a)het vissen zonder een geldige licentie, vergunning of machtiging die door de vlaggenstaat is afgegeven, of het niet overleggen van een geldige licentie, vergunning of machtiging op verzoek van een gemachtigde inspecteur;

(b)het niet bijhouden van de visserijinspannings-, vangst- en vangstgerelateerde gegevens overeenkomstig de rapportagevoorschriften of het apert verkeerd rapporteren van dergelijke inspannings-, vangst- en/of vangstgerelateerde gegevens;

(c)het vissen in een gesloten gebied;

(d)het vissen tijdens een gesloten seizoen;

(e)het opzettelijk vangen of aan boord houden van een soort in strijd met de overeenkomst, deze verordening of toepasselijke CMM’s;

(f)het aanzienlijk schenden van de geldende inspannings- en/of vangstbeperkingen of quota;

(g)het gebruiken van verboden vistuig;

(h)het vervalsen, opzettelijk verbergen of opzettelijk verwijderen van de markeringen, de identiteit en/of de registratie van een vissersvaartuig;

(i)het achterhouden, vervalsen of laten verdwijnen van bewijsmateriaal dat van belang is voor het onderzoek uit hoofde van deze verordening of CMM’s, met inbegrip van het opzettelijk verbreken van verzegelingen of het zich opzettelijk toegang verschaffen tot verzegelde zones;

(j)het niet aan boord hebben, knoeien met of onklaar maken van het VMS;

(k)het overleggen van vervalste documenten of het opzettelijk verstrekken van valse informatie aan een inspecteur waardoor een ernstige inbreuk niet zou worden ontdekt;

(l)het begaan van meerdere inbreuken die samengenomen een ernstige schending van de overeenkomst, deze verordening of CMM’s vormen;

(m)het weigeren om te aanvaarden dat veilig en snel aan boord wordt gegaan en wordt geïnspecteerd, of het weigeren daar mee te werken, wanneer dit door een gemachtigde inspecteur wordt gelast, anders dan als bedoeld in artikel 31, lid 10;

(n)het aanvallen, weerstaan, intimideren, seksueel intimideren, beïnvloeden, of onnodig hinderen of ophouden van een gemachtigde inspecteur; en

(o)het overtreden van vereisten inzake de veiligheid van waarnemers.

(2) Wanneer gemachtigde inspecteurs een activiteit of toestand van een vissersvaartuig waarnemen die een ernstige inbreuk in de zin van lid 1 kan vormen, stelt de inspecterende lidstaat de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis. De Commissie stelt de autoriteiten van het vissersvaartuig rechtstreeks en via de uitvoerend secretaris van de Siofa in kennis.

(3) Na ontvangst van een kennisgeving van een vermeende ernstige inbreuk overeenkomstig lid 2 verstrekt de vlaggenlidstaat van het vissersvaartuig van de Unie onverwijld en in elk geval binnen drie werkdagen een eerste antwoord aan de autoriteiten van het inspectievaartuig en aan de Commissie, die aan de uitvoerend secretaris van de Siofa het eerste antwoord toezendt waarin:

(a)wordt meegedeeld dat de vlaggenlidstaat de vermeende ernstige inbreuk zal onderzoeken; of

(b)de autoriteiten van het inspectievaartuig toestemming krijgen om het onderzoek naar de vermeende ernstige inbreuk te verrichten.

(4) In het in lid 3, punt a), bedoelde geval verstrekt de inspecterende lidstaat zo spoedig mogelijk het door zijn gemachtigde inspecteurs verzamelde specifieke bewijsmateriaal aan de Commissie voor doorzending aan de autoriteiten van het vissersvaartuig.

(5) De vlaggenlidstaat van het visservaartuig van de Unie dient binnen een maand na de in lid 3 bedoelde kennisgeving bij de Commissie een verslag van het onderzoek in en, indien het bewijsmateriaal dit rechtvaardigt, neemt hij handhavingsmaatregelen tegen het betrokken vissersvaartuig en stelt hij de Commissie binnen vier maanden na de datum van de in lid 3 bedoelde kennisgeving in kennis van dergelijke handhavingsmaatregelen.

(6) De Commissie zendt het onderzoeksverslag binnen een maand na de in lid 3 bedoelde kennisgeving toe aan de autoriteiten van het inspectievaartuig en aan de uitvoerend secretaris van de Siofa, en stelt hen binnen zes maanden na de in lid 3 bedoelde kennisgeving in kennis van eventuele handhavingsmaatregelen die zijn genomen.

(7) In het in lid 3, punt b), bedoelde geval zorgt de inspecterende lidstaat, indien hij besluit een onderzoek in te stellen, dat het door zijn gemachtigde inspecteurs verzamelde specifieke bewijsmateriaal, samen met de resultaten van een eventueel onderzoek, onmiddellijk na afloop van het onderzoek en in elk geval uiterlijk vijf maanden na de datum van de inspectie aan de Commissie wordt verstrekt. De Commissie zendt het verzamelde bewijsmateriaal samen met de resultaten van een eventueel onderzoek onverwijld en in elk geval uiterlijk zes maanden na de datum van de inspectie toe aan de autoriteiten van het vissersvaartuig en de uitvoerend secretaris van de Siofa.

(8) Wanneer een lidstaat een verzoek ontvangt om een vermeende ernstige inbreuk in de zin van deze bepaling te onderzoeken, antwoordt de betrokken lidstaat, onverminderd de leden 4 tot en met 7, zo spoedig mogelijk en in elk geval binnen een maand na een dergelijk verzoek aan de Commissie, met vermelding van bijzonderheden over de genomen of voorgestelde maatregelen met betrekking tot de vermeende ernstige inbreuk.

(9) De Commissie stuurt het antwoord zo spoedig mogelijk en in elk geval binnen twee maanden na een dergelijk verzoek door aan de andere overeenkomstsluitende partijen. Wanneer het onderzoek is afgerond, verstrekt de betrokken lidstaat ook een verslag over het resultaat van het onderzoek aan de Commissie, die het doorstuurt aan de uitvoerend secretaris van de Siofa, met het oog op verspreiding aan alle CCP’s ter behandeling tijdens de volgende vergadering van de partijen.

Artikel 34
Bepalingen inzake aan boord gaan en inspectie op volle zee met betrekking tot niet-CCP’s

(1) De inspecterende lidstaten waarborgen dat hun gemachtigde inspectievaartuigen er bij de uitvoering van activiteiten overeenkomstig deze verordening naar streven niet-gemachtigde of niet-geïdentificeerde vaartuigen van niet-CCP’s die in het gebied vissen, te identificeren. De lidstaten rapporteren dergelijke vaartuigen aan de Commissie, die ze rapporteert aan de uitvoerend secretaris van de Siofa.

(2) Indien een gemachtigd inspectievaartuig van een inspecterende lidstaat probeert een overeenkomstig lid 1 geïdentificeerd vissersvaartuig ervan in kennis te stellen dat het is gezien of geïdentificeerd als een vaartuig dat mogelijk visserij bedrijft die de doeltreffendheid van de overeenkomst of CMM’s ondermijnt, zorgt de inspecterende lidstaat ervoor dat deze informatie aan de Commissie wordt toegezonden. De Commissie zendt deze informatie toe aan de autoriteiten van de vlaggenstaat in kwestie en aan de uitvoerend secretaris van de Siofa.

(3) Wanneer de gemachtigde inspecteurs van een lidstaat een overeenkomstig lid 1 geïdentificeerd vissersvaartuig om toestemming verzoeken om aan boord te gaan en de kapitein van het vaartuig of de autoriteiten van de vlaggenstaat ermee instemmen dat aan boord wordt gegaan, zendt de inspecterende lidstaat de bevindingen van elke daaropvolgende inspectie door aan de Commissie. De Commissie zendt die informatie door aan de uitvoerend secretaris van de Siofa.

Artikel 35
Militaire vaartuigen

Wanneer de lidstaten militaire vaartuigen gebruiken om uit hoofde van deze verordening aan boord te gaan en een inspectie uit te voeren, zien ze erop toe dat het aan boord gaan en de inspectie veilig worden verricht door inspecteurs die volledig zijn opgeleid in visserijhandhavingsprocedures en daartoe naar behoren zijn gemachtigd krachtens de nationale wetgeving, en dat het aan boord gaan vanaf dergelijke militaire vaartuigen door gemachtigde inspecteurs geschiedt in overeenstemming met de in deze verordening vervatte procedures.

Artikel 36
Informatie over vaartuigen waarvan wordt vermoed dat ze IOO-visserij hebben bedreven

(1) De lidstaten zenden de Commissie jaarlijks, en ten minste 110 dagen vóór elke gewone vergadering van de partijen, met gebruikmaking van het rapportageformulier in bijlage I bij CMM 2022/06, zoals van tijd tot tijd gewijzigd, informatie door over vaartuigen waarvan wordt vermoed dat ze IOO-visserijactiviteiten in het gebied hebben verricht, vergezeld van alle beschikbare bewijsstukken betreffende het vermoeden van IOO-visserijactiviteiten.

(2) De Commissie onderzoekt de in lid 1 bedoelde informatie en zendt ze ten minste 90 dagen vóór elke gewone vergadering van de partijen door aan het Siofa-secretariaat. Voorafgaand daaraan of gelijktijdig daarmee verstrekt de Commissie de betrokken vlaggenstaat, hetzij rechtstreeks, hetzij via de uitvoerend secretaris van de Siofa, een kopie van de relevante, naar behoren gedocumenteerde informatie en een kennisgeving van de relevantie daarvan voor de Siofa-ontwerplijst van IOO-vaartuigen, met het verzoek dat de vlaggenstaat de ontvangst van deze kennisgeving meteen bevestigt.

Artikel 37
Opneming van een vissersvaartuig van de Unie in de Siofa-ontwerplijst van IOO-vaartuigen

(1) Wanneer de Commissie van het Siofa-secretariaat een officiële kennisgeving ontvangt dat een vissersvaartuig van de Unie in de Siofa-ontwerplijst van IOO-vaartuigen wordt opgenomen, zendt zij die kennisgeving, met inbegrip van de bewijsstukken en alle andere door het Siofa-secretariaat verstrekte gedocumenteerde informatie, uiterlijk 55 dagen vóór de volgende gewone vergadering van de partijen voor opmerkingen aan de betrokken vlaggenlidstaat door.

(2) De vlaggenlidstaat dient uiterlijk 45 dagen vóór de volgende gewone vergadering van de partijen eventuele opmerkingen in bij de Commissie, met inbegrip van verifieerbare bewijzen en andere ondersteunende informatie waaruit blijkt dat het in de Siofa-ontwerplijst van IOO-vaartuigen opgenomen vaartuig niet heeft gehandeld in strijd met CMM’s en evenmin de mogelijkheid heeft gehad om in het gebied te vissen. De Commissie onderzoekt en stuurt eventuele opmerkingen van de vlaggenlidstaat ten minste 40 dagen vóór de volgende gewone vergadering van de partijen door aan het Siofa-secretariaat.

(3) Zodra ze door de Commissie in kennis zijn gesteld overeenkomstig lid 1, stellen de autoriteiten van de vlaggenlidstaat de eigenaar van het vissersvaartuig in kennis van zijn opneming in de Siofa-ontwerplijst van IOO-vaartuigen en van de gevolgen van de bekrachtiging van zijn opneming in de door de vergadering van de partijen aangenomen Siofa-lijst van IOO-vaartuigen.

Artikel 38
Siofa-lijst van IOO-vaartuigen

(1) Wanneer de Siofa-lijst van IOO-vaartuigen door de vergadering van de partijen wordt aangenomen, stelt de Commissie de lidstaten daarvan in kennis, die:

(a)de eigenaar van een onder hun vlag varend vaartuig in kennis stellen van de opneming van dat vaartuig in de Siofa-lijst van IOO-vaartuigen en van de gevolgen van opneming in de Siofa-lijst van IOO-vaartuigen; en

(b)de in artikel 37 van Verordening (EG) nr. 1005/2008 bedoelde maatregelen nemen ten aanzien van vissersvaartuigen die zijn opgenomen in de Siofa-lijst van IOO-vaartuigen vanaf het moment van de kennisgeving ervan door de Commissie, en de Commissie van deze maatregelen in kennis stellen;

(c)het charteren van vaartuigen op de Siofa-lijst van IOO-vaartuigen verbieden;

(d)de vervanging van bemanning aan boord van vaartuigen op de Siofa-lijst van IOO-vaartuigen verbieden;

(e)alle relevante informatie over vaartuigen die zijn opgenomen in de Siofa-lijst van IOO-vaartuigen en deze doorzenden aan de Commissie, die deze doorstuurt aan het Siofa-secretariaat met het oog op de uitwisseling ervan met andere CCP’s.

(2) Wanneer een in de Siofa-lijst van IOO-vaartuigen opgenomen vaartuig zich om welke reden dan ook in een haven van de Unie bevindt, weigert de havenlidstaat dat vaartuig zijn havens te gebruiken voor het aanlanden, overladen, verpakken en verwerken van vis en voor andere havendiensten, met inbegrip van onder meer bijtanken en herbevoorrading, onderhoud en droogdokken, behalve in de gevallen als bedoeld in artikel 37, leden 5, 6 en 11, van Verordening (EG) nr. 1005/2008.

Artikel 39
Door de Siofa gemelde vermeende niet-naleving

(1) Indien de Commissie van het Siofa-secretariaat informatie ontvangt die wijst op een vermoedelijke niet-naleving van de overeenkomst of een CMM door een lidstaat of door een vaartuig dat de vlag van een lidstaat voert, zendt zij die informatie onverwijld door aan de betrokken lidstaat.

(2) De lidstaat stelt de Commissie ten minste 75 dagen vóór de aanvang van de volgende gewone vergadering van de partijen in kennis van de bevindingen van de in het kader van de vermeende niet-naleving ingestelde onderzoeken en van eventuele maatregelen die zijn genomen om nalevingskwesties aan te pakken.

(3) De Commissie stuurt die informatie uiterlijk 30 dagen vóór de gewone vergadering van de partijen naar het Siofa-secretariaat door.

HOOFDSTUK VII
VERZAMELING EN RAPPORTERING VAN GEGEVENS

Artikel 40
Gegevensverzameling

(1) Vissersvaartuigen van de Unie houden overeenkomstig de artikelen 14 en 15 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad een elektronisch of een niet-losbladig visserijlogboek bij dat de in bijlage IV vermelde informatie bevat.

(2) De vissersvaartuigen van de Unie dienen de visserijlogboekinformatie zo spoedig mogelijk en uiterlijk 48 uur na de aanlanding of op verzoek van hun bevoegde autoriteit in bij hun bevoegde autoriteit.

(3) De vlaggenlidstaten zorgen ervoor dat gegevens over visserijactiviteiten, ook voor doelsoorten, niet-doelsoorten en geassocieerde en afhankelijke soorten zoals zeezoogdieren, mariene reptielen, zeevogels of andere probleemsoorten zoals gedefinieerd door het Wetenschappelijk Comité van de Siofa, worden verzameld bij vaartuigen die hun vlag voeren, overeenkomstig de desbetreffende punten van bijlage IV.

(4) De vlaggenlidstaten verzamelen vangst- en inspanningsgegevens per trek, uitgezonderd voor de handlijnvisserij, waarover de vangst- en inspanningsgegevens van het vaartuig worden verzameld per verrichting, waarbij een verrichting de dagelijkse activiteit van een hoofdvaartuig, inclusief zijn dory’s, is, waarbij de vangst de dagelijkse vangst is en de inspanning het aantal actieve vissers per dag en het aantal gebruikte lijnen per dag is.

(5) De vlaggenlidstaten rapporteren de overeenkomstig de leden 3 en 4 verzamelde gegevens elk jaar uiterlijk op 15 mei aan de Commissie.

(6) De vlaggenlidstaten verstrekken de Commissie uiterlijk op 15 mei van elk jaar jaarlijkse vangstoverzichten voor alle soorten/groepen die in het voorgaande kalenderjaar in het gebied zijn gevangen. In de vangstoverzichten wordt het volgende vermeld:

(a)kalenderjaar;

(b)statistisch gebied van de FAO;

(c)naam soort/groep (gewone naam en wetenschappelijke naam);

(d)code soort/groep (FAO-drielettercode 19) (indien beschikbaar);

(e)totale jaarlijkse vangst — ton verhoogd tot geheel levend gewicht.

(7) De Commissie zendt de in de leden 3, 4 en 6 bedoelde gegevens uiterlijk op 31 mei van elk jaar door aan het Siofa-secretariaat.

(8) De vlaggenlidstaten zorgen ervoor dat de onder hun vlag varende vaartuigen die in het gebied bodemvisserij verrichten of voornemens zijn te verrichten, de FAO-identificatierichtsnoeren voor diepzee-kraakbeenvissen van de Indische Oceaan aan boord toepassen.

Artikel 41
Nationaal verslag

(1) De vlaggenlidstaten verstrekken de Commissie ten minste 40 dagen vóór het begin van elke gewone vergadering van het wetenschappelijk comité een jaarlijks nationaal verslag over hun visserij-, onderzoeks- en beheersactiviteiten, met inachtneming van het volgende:

(a)voor het eerste verslag: het nationaal verslag bevat bijzonderheden over de activiteiten van de voorgaande vijf kalenderjaren;

(b)voor alle daaropvolgende verslagen: het nationaal verslag bevat bijzonderheden over de activiteiten van het voorgaande kalenderjaar; en

(c)in beide gevallen wordt in het nationaal verslag rekening gehouden met de door het wetenschappelijk comité van de Siofa opgestelde richtsnoeren voor de opstelling van dergelijke verslagen.

(2) De Commissie zendt de in lid 1 bedoelde informatie ten minste 30 dagen vóór elke gewone vergadering van het wetenschappelijk comité toe aan het Siofa-secretariaat.

Artikel 42
Gegevens van wetenschappelijke waarnemers

(1) De vlaggenlidstaten voeren nationale wetenschappelijke waarnemersprogramma’s uit om met betrekking tot activiteiten van vaartuigen die hun vlag voeren, het volgende te verzamelen:

(a)vaartuiginformatie, inspannings- en vangstgegevens voor de visserijactiviteiten in het gebied, met inbegrip van doelsoorten, niet-doelsoorten en geassocieerde en afhankelijke soorten, waaronder zeezoogdieren, mariene reptielen, zeevogels of andere probleemsoorten zoals gedefinieerd door het wetenschappelijk comité van de Siofa;

(b)biologische of andere gegevens en informatie die relevant zijn voor het beheer van de visbestanden in het gebied, zoals gespecificeerd in CMM 2022/02, zoals van tijd tot tijd gewijzigd, of zoals van tijd tot tijd geïdentificeerd door het wetenschappelijk comité of via door de vergadering van de partijen vastgestelde processen; en

(c)relevante wetenschappelijke informatie met betrekking tot de uitvoering van CMM’s.

(2) De functie en taken van de wetenschappelijke waarnemer worden beschreven in bijlage D bij CMM 2022/02, zoals van tijd tot tijd gewijzigd.

(3) De vlaggenlidstaten dienen, door middel van hun nationaal verslag, bij de Commissie een jaarlijks verslag over de uitvoering van het waarnemersprogramma in, dat samenvattingen moet bevatten van: de opleiding van waarnemers, de opzet en dekking van het programma, de soort verzamelde gegevens en eventuele problemen die zich in het voorgaande kalenderjaar hebben voorgedaan.

(4) De vlaggenlidstaten verzamelen voor alle waargenomen reizen waarnemersgegevens overeenkomstig de relevante punten van bijlage B bij CMM 2022/02, zoals van tijd tot tijd gewijzigd.

(5) Alle door vlaggenlidstaten verzamelde waarnemersgegevens worden elk jaar uiterlijk op 15 mei aan de Commissie meegedeeld voor het voorgaande kalenderjaar. De Commissie zendt deze informatie uiterlijk op 31 mei van elk jaar voor het voorgaande kalenderjaar toe aan het Siofa-secretariaat.

Artikel 43
Verificatie en indiening van gegevens

(1) De vlaggenlidstaten:

(a)zorgen er op grond van artikel 109 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad voor dat de visserijgegevens worden geverifieerd aan de hand van een passend systeem van gegevensverificatiemechanismen;

(b)ontwikkelen, implementeren en verbeteren gegevensverificatiemechanismen, waaronder:

(a)systemen voor monitoring van de positie van de vaartuigen;

(b)onafhankelijke monitoring, met inbegrip van wetenschappelijke waarnemersprogramma’s en goedgekeurde elektronische waarnemersprogramma’s, om sectorgegevens over vangsten, inspanning, vangstsamenstelling (doel- en niet-doelsoorten), teruggooi en andere bijzonderheden over visserijactiviteiten te verifiëren;

(c)rapporten over visreizen, aanvoer en overlading; en

(d)bemonstering in de havens.

(c)verstrekken aan de Commissie, door middel van hun in artikel 41, lid 1, bedoelde nationaal verslag, een jaarlijks gegevensverificatieverslag met informatie over de ontwikkeling en uitvoering van gegevensverificatiemechanismen.

(2) De lidstaten rapporteren alle gegevens die krachtens deze verordening moeten worden gerapporteerd aan de Commissie overeenkomstig de formaten die zijn beschreven in CMM 2022/02, zoals van tijd tot tijd gewijzigd, met inbegrip van de bijlagen:

(a)tijden, informatie met betrekking tot geografische breedte/lengte en meeteenheden worden gerapporteerd in het formaat dat is beschreven in bijlage C bij CMM 2022/02, zoals van tijd tot tijd gewijzigd;

(b)soorten worden beschreven aan de hand van de drieletterige FAO-soortencode;

(c)vismethoden worden beschreven aan de hand van de codes van de Internationale standaardclassificatie van vistuig (ISSCFG – 29 juli 1980); en

(d)vissersvaartuigtypen worden beschreven aan de hand van de codes van de Internationale standaardclassificatie van vissersvaartuigen (ISSCFV).

Artikel 44
Verslaglegging over naleving

(1) Lidstaten die haveninspecties uitvoeren of waarvan de vaartuigen in het gebied aan boord gaan en inspecteren op volle zee, dienen uiterlijk 90 dagen vóór elke gewone vergadering van de partijen bij de Commissie informatie in over de naleving van deze verordening, met inbegrip van alle controles die ze hebben opgelegd aan hun vloten en alle monitoring-, controle- en nalevingsmaatregelen die ze hebben vastgesteld om de naleving van die controles te waarborgen (nalevingsverslag), met inbegrip van acties en maatregelen in verband met IOO-visserij.

(2) De Commissie zendt de in lid 1 bedoelde informatie uiterlijk 60 dagen vóór elke gewone vergadering van de partijen toe aan het Siofa-secretariaat.

HOOFDSTUK VIII
SLOTBEPALINGEN

Artikel 45
Vertrouwelijkheid en gegevensbescherming

(1) Naast de verplichtingen van de artikelen 112 en 113 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad zorgen de lidstaten en de Commissie ervoor dat elektronische verslagen en berichten die worden doorgezonden aan en ontvangen van het Siofa-secretariaat, vertrouwelijk worden behandeld.

(2) Alle persoonsgegevens die in het kader van deze verordening worden verzameld, doorgegeven en opgeslagen, worden behandeld overeenkomstig de Verordeningen (EU) 2016/679 en (EU) 2018/1725.

(3) In het kader van deze verordening verwerkte persoonsgegevens mogen niet langer dan tien jaar worden opgeslagen, tenzij die persoonsgegevens noodzakelijk zijn voor de follow-up van een inbreuk, een inspectie, of gerechtelijke of administratieve procedures. In dat geval kunnen de persoonsgegevens voor een periode van twintig jaar worden opgeslagen. Indien persoonsgegevens langer worden bewaard, worden de gegevens geanonimiseerd.

Artikel 46
Siofa-formaat, gegevensuitwisselingsdocumenten en gidsen

(1) De Commissie verstrekt aan de lidstaten die vangstmogelijkheden voor Siofa-visbestanden hebben, CMM’s of gidsen, met name:

(a)Overladingsaangifte (bijlage II bij CMM 2019/10);

(b)Kennisgeving van overlading (bijlage III bij CMM 2019/10);

(c)Overladingsaangifte (bijlage IV bij CMM 2019/10);

(d)Kennisgeving van overbrenging (bijlage V bij CMM 2019/10);

(e)Gegevens met betrekking tot dagelijkse kennisgeving van begin- en eindpunten van uitzettingen (bijlage II bij CMM 2021/15);

(f)Template om het Siofa-secretariaat in kennis te stellen van het binnenvaren van een rastercel (bijlage V bij CMM 2021/15);

(g)Dagelijkse kennisgeving aan het Siofa-secretariaat van de begin- en eindpunten van de uitgezette beuglijnen, aan de hand van de template in (bijlage IV bij CMM 2021/15);

(h)Kennisgeving van het binnenvaren of buitenvaren van het gebied (bijlage I bij CMM 2019/10);

(i)de FAO-identificatiegids voor de diepzee-kraakbeenvissen van de Indische Oceaan.

(2) De betrokken lidstaten zien erop toe dat deze documenten uiterlijk bij de afgifte van de vismachtiging worden verstrekt aan de kapiteins van hun bij de Siofa-visserij betrokken vaartuigen.

(3) De Commissie zendt de betrokken lidstaten geactualiseerde versies van de in lid 1 bedoelde documenten toe zodra deze door de overeenkomstsluitende partijen van de Siofa zijn goedgekeurd.

Artikel 47
Delegatie van bevoegdheid

(1) De Commissie is gemachtigd om overeenkomstig artikel 48 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging of aanvulling van deze verordening met betrekking tot door de Siofa vastgestelde maatregelen op de volgende gebieden:

(a)informatie die vereist is voor een vaartuigmachtiging als bedoeld in artikel 4, lid 2;

(b)wijziging van het type visserij en toegestaan vistuig als bedoeld in artikel 6, lid 2;

(c)aantal vangsten/ophalingen van VME-indicatoreenheden van artikel 7, lid 1;

(d)de afstanden waarbinnen de bodemvisserij moet worden gestaakt wanneer er in de loop van de visserijactiviteiten als bedoeld in artikel 7, lid 2, aanwijzingen voor een VME worden aangetroffen boven de drempelniveaus;

(e)aanwezigheid van wetenschappelijke waarnemers voor de bodemvisserij en invoering van een elektronisch waarnemersprogramma als bedoeld in artikel 8;

(f)maatregelen voor de visserij op Antarctische ijsheek in het gebied Del Cano Rise als bedoeld in artikel 9 met betrekking tot de periode van het visseizoen, de frequentie van de automatische VMS-meldingen, het aantal wetenschappelijke waarnemers en de methode voor waarnemingen, merkings- en vrijlatingscijfers, het uitzetten van lijnen door vissersvaartuigen, de frequentie van rapportage aan het Siofa-secretariaat, de diepten van de uitgezette lijnen en maatregelen ter bescherming van andere soorten; 

(g)maatregelen voor de visserij op Antarctische ijsheek in het gebied Williams Ridge als bedoeld in artikel 10 met betrekking tot het visseizoen, merkings- en vrijlatingscijfers, de rapportagecijfers en de inhoud van de rapportering aan het Siofa-secretariaat, de geografische reikwijdte van de visserij, het aantal haken per lijn, het aantal wetenschappelijke waarnemers en de waarnemingsmethode, de minimale tijdsonderbreking tussen opeenvolgende visreizen, en maatregelen ter bescherming van andere soorten;

(h)wijzigingen van de bijlagen bij deze verordening.

(2) Wijzigingen overeenkomstig lid 1 blijven strikt beperkt tot de in het recht van de Unie te implementeren wijzigingen van de betrokken CMM’s.

Artikel 48
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

(1) De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

(2) De in artikel 47 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

(3) Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 47 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

(4) Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

(5) Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

(6) Een overeenkomstig artikel 47 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 49
Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.