Artikelen bij COM(2022)586 - Typegoedkeuring van motorvoertuigen en motoren en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd, met betrekking tot hun emissies en de duurzaamheid van batterijen (Euro 7)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.



Hoofdstuk I — Onderwerp, toepassingsgebied en definities

Artikel 1 
Onderwerp

1. Deze verordening stelt gemeenschappelijke technische voorschriften en administratieve bepalingen vast voor de emissietypegoedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen, systemen, onderdelen en technische eenheden met betrekking tot hun emissies van CO2 en verontreinigende stoffen, brandstof- en energieverbruik en duurzaamheid van batterijen.

2. Deze verordening stelt regels vast voor de initiële typegoedkeuring van emissies, de conformiteit van de productie, de conformiteit tijdens het gebruik, het markttoezicht, de duurzaamheid van emissiebeperkingssystemen en tractiebatterijen, boordmonitoringsystemen, veiligheidsbepalingen om manipulatie te beperken en cyberbeveiligingsmaatregelen, en de nauwkeurige bepaling van CO2-emissies, elektrische actieradius, brandstof- en energieverbruik en energie-efficiëntie.

Artikel 2 
Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op motorvoertuigen van de categorieën M1, M2, M3, N1, N2 en N3, en op aanhangwagens van de categorieën O3 en O4, zoals aangegeven in artikel 4 van Verordening (EU) 2018/858, met inbegrip van die welke in een of meer fasen zijn ontworpen en gebouwd, en op systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd.

Artikel 3 
Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van Verordening (EU) 2018/858.

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1) “emissietypegoedkeuring”: een EU-typegoedkeuring die voldoet aan de administratieve bepalingen en technische voorschriften van deze verordening met betrekking tot emissies van CO2 en verontreinigende stoffen, brandstof- en energieverbruik en duurzaamheid van batterijen;

2) “initiële emissietypegoedkeuring”: de eerste fase van een emissietypegoedkeuringsprocedure voordat het emissietypegoedkeuringscertificaat door de autoriteiten wordt afgegeven en voertuigen in productie worden gebracht;

3) “conformiteit van de productie”: de activiteiten die op bij de fabrikant geselecteerde nieuwe voertuigen, technische eenheden of onderdelen worden uitgevoerd om ervoor te zorgen dat de in de handel gebrachte producten aan de voorschriften van deze verordening voldoen;

4) “conformiteit tijdens het gebruik”: de activiteiten die op voertuigen langs de weg worden uitgevoerd om de duurzaamheidsvereisten van deze verordening te verifiëren;

5) “motor”: de aandrijfbron van een voertuig;

6) “emissies”: de uitlaatemissies en niet-uitlaatemissies van een motorvoertuig;

7) “uitlaatemissies”: de uitstoot uit de uitlaatpijp van het motorvoertuig of de motor van alle volgende stoffen: CO2, gasvormige, vaste en vloeibare verbindingen en carteremissies;

8) “verontreinigende gassen”: de emissies van gasvormige chemische stoffen, met uitzondering van CO2;

9) “CO2-emissies” of “CO2”: de kooldioxide-emissies uit de uitlaat van het motorvoertuig of de motor;

10) “stikstofoxiden” of “NOx”: de som van de uit de uitlaat uitgestoten stikstofoxiden;

11) “deeltjesmassa” of “PM”: elk materiaal dat door de uitlaat wordt uitgestoten of door de remmen wordt veroorzaakt en op een filtermedium wordt opgevangen;

12) “deeltjesmassa van minder dan 10 µm” of “PM10”: de deeltjesmassa met een diameter die kleiner is dan 10 µm;

13) “deeltjesaantal” of “PN”: het totale aantal vaste deeltjes dat via de uitlaat wordt uitgestoten of door de remmen wordt veroorzaakt;

14) “deeltjesaantal hoger dan 10 nm” of “PN10”: het totale aantal vaste deeltjes uitgestoten via de uitlaat of veroorzaakt door de remmen met een diameter die groter of gelijk is aan 10 nm;

15) “koolmonoxide” of “CO”: de via de uitlaat uitgestoten koolmonoxide;

16) “methaan” of “CH4”: het via de uitlaat uitgestoten methaan;

17) “totale koolwaterstoffen” of “THC”: de via de uitlaat uitgestoten totale koolwaterstoffen;

18) “andere koolwaterstoffen dan methaan” of “NHMC”: de via de uitlaat uitgestoten totale koolwaterstoffen met uitzondering van methaan;

19) “andere organische gassen dan methaan” of “NMOG”: de som van niet-zuurstofhoudende en zuurstofhoudende koolwaterstoffen die via de uitlaat worden uitgestoten;

20) “ammoniak” of “NH3”: de via de uitlaat uitgestoten ammoniak;

21) “formaldehyde” of “HCHO”: het via de uitlaat uitgestoten formaldehyde;

22) “WHTC”: de wereldwijd geharmoniseerde transiënte rijcyclus overeenkomstig punt 7.2.1 van bijlage 4 bij VN-reglement nr. 49;

23) “WHSC”: de wereldwijd geharmoniseerde stationaire rijcyclus overeenkomstig punt 7.2.2 van bijlage 4 bij VN-reglement nr. 49;

24) “tool voor de berekening van het energieverbruik van het voertuig” of “VECTO”: een simulatietool voor het bepalen van CO2-emissies, brandstofverbruik, elektriciteitsverbruik en de elektrische actieradius van zware bedrijfsvoertuigen; “energieverbruik”: het verbruik van elektriciteit door alle aandrijfbronnen in een voertuig;

25) “brandstofverbruik”: het verbruik van brandstof door alle aandrijfbronnen in een voertuig;

26) “verdampingsemissies”: de koolwaterstofdampen die uit het brandstofsysteem van een voertuig worden afgegeven, met uitzondering van die van de uitlaatemissies;

27) “carteremissies”: de verontreinigende gassen die worden uitgestoten uit de ruimten in of buiten een motor die door in- of uitwendige verbindingen met het oliecarter zijn verbonden;

28) “emissies van remdeeltjes”: deeltjes die afkomstig zijn van het remsysteem van een voertuig;

29) “slijtage van banden”: de massa materiaal die door het slijtageproces van de band verloren gaat en in het milieu terechtkomt;

30) “niet-uitlaatemissies”: verdampingsemissies en door slijtage van de banden en door remmen veroorzaakte emissies;

31) “emissies van verontreinigende stoffen”: uitlaatemissies en niet-uitlaatemissies, anders dan CO2-emissies;

32) “emissiebeperkingsvoorziening”: die voorzieningen van een voertuig die de emissies van verontreinigende stoffen regelen of beperken;

33) “emissiebeperkingssysteem”: de in een voertuig geïnstalleerde emissiebeperkingsvoorzieningen, met inbegrip van alle regeleenheden en software die het gebruik daarvan regelen;

34) “origineel emissiebeperkingssysteem”: een systeem voor emissiebeperking of samenstel van dergelijke systemen dat onder de voor het betrokken voertuig verleende typegoedkeuring valt;

35) “vervangend emissiebeperkingssysteem”: een systeem voor emissiebeperking of samenstel van dergelijke systemen dat bedoeld is om een origineel emissiebeperkingssysteem te vervangen en dat als technische eenheid kan worden goedgekeurd;

36) “adaptieve besturingsfunctie”: een systeem dat de parameters van motor, de emissiebeperkingssystemen of andere parameters van het voertuig aanpast om het brandstof- of energieverbruik en de doeltreffendheid van het emissiebeperkingssysteem te verbeteren op basis van het verwachte gebruik van het voertuig;

37) “boorddiagnosesysteem” of “OBD-systeem”: een systeem dat informatie uit de boorddiagnose van het voertuig kan genereren, als gedefinieerd in artikel 3, punt 49, van Verordening (EU) 2018/858, en die informatie via de OBD-poort en op draadloze wijze kan doorgeven;

38) “boordmonitoringsysteem” of “OBM-systeem”: een systeem aan boord van een voertuig dat kan detecteren wanneer de emissiegrenswaarden worden overschreden of wanneer een voertuig zich in de emissievrije modus bevindt, indien van toepassing, en dat in staat is de frequentie van dergelijke overschrijdingen aan te geven door middel van in het voertuig opgeslagen informatie, en die informatie via de OBD-poort en op draadloze wijze kan doorgeven;

39) “boordinstrument voor de monitoring van brandstof- en energieverbruik” of “OBFCM-instrument”: software of hardware die de parameters van het voertuig, de motor, brandstof of elektriciteit en laadvermogen/massa meet en gebruikt om de brandstof- en energieverbruiksgegevens en andere parameters die relevant zijn voor de bepaling van het brandstof- of energieverbruik en de energie-efficiëntie van het voertuig, te bepalen en in het voertuig op te slaan;

40) “manipulatie-instrument”: software of hardware die de temperatuur, de rijsnelheid, het motortoerental, de versnelling, de inlaatonderdruk of andere parameters meet om een onderdeel van het emissiebeperkingssysteem in werking te stellen, te moduleren, te vertragen of buiten werking te stellen, met de bedoeling de doeltreffendheid van het emissiebeperkingssysteem te verminderen wanneer met het voertuig wordt gereden;

41) “manipulatiestrategie”: een strategie die de doeltreffendheid van de emissiebeperking vermindert onder omgevings- of motorbedrijfsomstandigheden die zich voordoen bij een normaal gebruik van het voertuig of buiten de testprocedures van de typegoedkeuring, of gegevens inzake sensoren, brandstof- of energieverbruik, elektrische actieradius of duurzaamheid van de batterijen vervalst;

42) “emissies onder reële rijomstandigheden” of “RDE”: de emissies van een voertuig onder normale rijomstandigheden en onder uitgebreide omstandigheden zoals aangegeven in de tabellen 1 en 2 van bijlage III;

43) “kilometerteller”: een instrument dat de totale afstand aangeeft die het voertuig sinds zijn productie heeft afgelegd;

44) “manipulatie”: het onwerkzaam maken of wijzigen door de marktdeelnemers of onafhankelijke marktdeelnemers van de motor, de voorziening en het systeem voor emissiebeperking van het voertuig, het aandrijfsysteem, de tractiebatterij, de kilometerteller, het OBFCM-instrument of het OBD-/OBM-systeem, met inbegrip van de software of andere logische besturingselementen van deze systemen en de gegevens daarvan;

45) “eigen productiefaciliteit”: een productie- of assemblagefabriek die door de fabrikant wordt gebruikt voor het voor die fabrikant produceren of assembleren van nieuwe voertuigen, met inbegrip, indien relevant, van voor de uitvoer bestemde voertuigen;

46) “eigen ontwerpcentrum”: een faciliteit waar het volledige voertuig wordt ontworpen en ontwikkeld en die door de fabrikant wordt beheerd en gebruikt;

47) “kleine fabrikant”: een fabrikant van minder dan 10 000 nieuwe motorvoertuigen van categorie M1 of 22 000 nieuwe motorvoertuigen van categorie N1 die per kalenderjaar in de Unie worden geregistreerd en die:

a) geen deel uitmaakt van een groep onderling verbonden fabrikanten; of

b) deel uitmaakt van een groep onderling verbonden fabrikanten waarvan per kalenderjaar in totaal minder dan 10 000 nieuwe motorvoertuigen van categorie M1 of 22 000 nieuwe motorvoertuigen van categorie N1 worden geregistreerd in de Unie; of

c) deel uitmaakt van een groep onderling verbonden fabrikanten, maar zijn eigen productiefaciliteiten en eigen ontwerpcentrum beheert;

48) “zeer kleine fabrikant”: een fabrikant die minder dan 1 000 nieuwe motorvoertuigen van categorie M1 of minder dan 1 000 nieuwe motorvoertuigen van categorie N1 produceert die in het voorgaande jaar in de Unie zijn geregistreerd;

49) “motorvoertuig met pure verbrandingsmotor” of “puur ICE-voertuig”: een voertuig waarbij alle aandrijfenergieomzetters verbrandingsmotoren zijn, inclusief door waterstof aangedreven motoren;

50) “puur elektrisch voertuig” of “PEV”: een voertuig met een aandrijflijn die uitsluitend elektrische machines als aandrijfenergieomzetters en uitsluitend oplaadbare elektrische-energieopslagsystemen als aandrijfenergieopslagsystemen omvat;

51) “brandstofcel”: een energieomzetter die chemische energie (input) omzet in elektrische energie (output) of omgekeerd;

52) “brandstofcelvoertuig” of “FCV”: een voertuig met een aandrijflijn die uitsluitend een of meer brandstofcellen en elektrische machines als aandrijfenergieomzetter(s) omvat;

53) “hybride brandstofcelvoertuig” of “FCHV”: een brandstofcelvoertuig met een aandrijflijn die ten minste één brandstofopslagsysteem en ten minste één oplaadbaar elektrische-energieopslagsysteem als aandrijfenergieopslagsystemen omvat;

54) “hybride voertuig” of “HV”: een voertuig met een aandrijflijn die ten minste twee verschillende categorieën aandrijfenergieomzetters en ten minste twee verschillende categorieën aandrijfenergieopslagsystemen omvat;

55) “hybride elektrisch voertuig” of “HEV”: een hybride voertuig waarbij een van de aandrijfenergieomzetters een elektrische machine is;

56) “extern oplaadbaar hybride elektrisch voertuig” of “OVC-HEV”: een hybride elektrisch voertuig dat door een externe bron kan worden opgeladen;

57) “niet-extern oplaadbaar hybride elektrisch voertuig” of “NOVC-HEV”: een voertuig met ten minste twee verschillende energieomzetters en ten minste twee verschillende energieopslagsystemen die voor de aandrijving van het voertuig worden gebruikt en die niet door een externe bron kunnen worden opgeladen;

58) “geofencing-technologieën”: technologieën die een hybride voertuig niet laten rijden op hun verbrandingsmotor (d.w.z. om de emissievrije modus mogelijk te maken) wanneer het binnen een specifiek geografisch gebied rijdt;

59) “emissievrije modus”: een selecteerbare modus waarin een hybride voertuig zonder het gebruik van de verbrandingsmotor rijdt;

60) “nettovermogen”: het vermogen dat onder atmosferische referentieomstandigheden op een testbank aan het uiteinde van de krukas wordt verkregen of het equivalent ervan bij het overeenkomstige toerental;

61) “wielvermogen”: het bij de wielen van een voertuig gemeten vermogen dat voor de aandrijving van het voertuig wordt gebruikt;

62) “vermogen per gewichtseenheid”: de verhouding van het nominaal vermogen tot de massa in rijklare toestand;

63) “nominaal vermogen” of ‘Prated”: het maximale nettovermogen van de motor in kW;

64) “massa in rijklare toestand”: de massa van het voertuig met de brandstoftank(s) gevuld tot ten minste 90 % van zijn (hun) inhoud, met inbegrip van de massa van de bestuurder, brandstof en vloeistoffen, voorzien van de standaarduitrusting volgens de specificaties van de fabrikant en, wanneer het voertuig daarmee is uitgerust, de massa van de carrosserie, de cabine, de koppelvoorziening, de reservewielen en het gereedschap;

65) “tractiebatterij”: een batterijsysteem dat energie opslaat met als hoofddoel het voertuig aan te drijven;

66) “elektrische actieradius”: de afstand die wordt afgelegd in een bedrijfsomstandigheid met ontlading, totdat de tractiebatterij leeg is;

67) “emissievrije actieradius”: de maximumafstand die een emissievrij voertuig kan afleggen tot de tractiebatterij of de brandstoftank leeg is, wat voor puur elektrische voertuigen overeenkomt met de elektrische actieradius;

68) “duurzaamheid”: het vermogen van een systeem of voorziening, onderdeel of enig ander deel van het voertuig om gedurende een bepaalde tijd de vereiste prestaties te blijven leveren;

69) “duurzaamheid van de batterij”: de duurzaamheid van een tractiebatterij, gemeten in termen van haar “state of health”;

70) “state of health” of “SOH”: de gemeten of geschatte conditie van een specifiek prestatiekenmerk van een voertuig of tractiebatterij op een specifiek punt in de levensduur ervan, uitgedrukt als een percentage van de prestaties die werden vastgesteld toen het voertuig of de tractiebatterij werd gecertificeerd of nieuw was;

71) “milieupaspoort voor voertuigen” of “EVP”: een registratie op papier en in digitale vorm met informatie over de milieuprestaties van een voertuig op het moment van registratie, waaronder het niveau van de grenswaarden voor verontreinigende emissies, CO2-emissies, brandstofverbruik, energieverbruik, elektrische actieradius, motorvermogen, duurzaamheid van de batterij en andere relevante waarden;

72) “waarschuwingssysteem voor overtollige emissies”: een systeem dat is ontworpen, gebouwd en geïnstalleerd in een voertuig om de gebruiker informatie te verschaffen over overtollige emissies en om reparaties in gang te zetten;

73) “waarschuwingssysteem voor laag reagensniveau”: een systeem dat is ontworpen, gebouwd en geïnstalleerd in een voertuig om de gebruiker te waarschuwen voor een laag verbruik van het reagens en het gebruik van het reagens in gang te zetten;

74) “emissies bij stationair draaien”: uitlaatemissies die worden geproduceerd wanneer de verbrandingsmotor draait maar niet wordt belast om het voertuig aan te drijven;

75) “conformiteitsverklaring”: een verklaring van de fabrikant dat een specifiek type of een specifieke groep voertuigen, onderdeel of technische eenheid voldoet aan de voorschriften van deze verordening;

76) “energie-efficiëntie van een aanhangwagen”: de prestaties van een aanhangwagen met betrekking tot de invloed ervan op de CO2-emissies, het brandstof- en energieverbruik, de emissievrije actieradius, de elektrische actieradius en het motorvermogen van een trekkend voertuig;

77) “winterband”: een band waarvan het loopvlakpatroon, de samenstelling van het loopvlak of de structuur in de eerste plaats is ontworpen om een voertuig op sneeuw beter te laten optrekken of rijden dan met een normale band;

78) “speciale band”: een band voor gemengd gebruik op verharde en onverharde weg of ander speciaal gebruik; deze banden zijn in de eerste plaats bedoeld om het voertuig op onverharde wegen beter te laten optrekken en rijden.

Hoofdstuk II — Verplichtingen van de fabrikanten

Artikel 4 
Verplichtingen van de fabrikanten met betrekking tot de constructie van voertuigen

1. Fabrikanten zorgen ervoor dat voor de nieuwe voertuigen die zij produceren en die in de Unie verkocht, geregistreerd of in het verkeer gebracht worden, typegoedkeuring is verleend overeenkomstig deze verordening. Fabrikanten zorgen ervoor dat voor de nieuwe onderdelen of technische eenheden, met inbegrip van motoren, tractiebatterijen, remsystemen en vervangende emissiebeperkingssystemen die typegoedkeuring behoeven, die zij produceren en die in de Unie verkocht of in gebruik genomen worden, typegoedkeuring is verleend overeenkomstig deze verordening.

2. Fabrikanten ontwerpen, bouwen en assembleren voertuigen op zodanige wijze dat zij aan deze verordening voldoen, waarbij de voertuigen ook de emissiegrenswaarden van bijlage I naleven en de waarden naleven die voor de levensduur van het voertuig in het conformiteitscertificaat en in de typegoedkeuringsdocumentatie zijn vermeld, zoals aangegeven in tabel 1 van bijlage IV. Deze voertuigen worden aangeduid als “Euro 7”-voertuigen.

3. Bij de controle op de naleving van de uitlaatemissiegrenswaarden worden, wanneer de test wordt uitgevoerd onder uitgebreide rijomstandigheden, de emissies gedeeld door de in bijlage III vermelde deler voor uitgebreide rijomstandigheden.

De emissies worden tijdens de regeneratie van emissiebeperkingssystemen opgenomen als een gewogen gemiddelde op basis van de frequentie en de duur van de regeneraties.

4. Fabrikanten ontwerpen en bouwen onderdelen of technische eenheden, waaronder motoren, tractiebatterijen, remsystemen en vervangende emissiebeperkingssystemen, om aan deze verordening te voldoen, waarbij zij ook de emissiegrenswaarden van bijlage I naleven.

5. Fabrikanten ontwerpen, bouwen en assembleren geen voertuigen met manipulatie-instrumenten of manipulatiestrategieën.

6. Fabrikanten ontwerpen, bouwen en assembleren voertuigen van de categorieën M1, M2, M3, N1, N2 en N3 met:

a) OBD-systemen die defecte systemen die tot overschrijdingen van de emissiegrenswaarden leiden, kunnen opsporen om reparaties te vergemakkelijken;

b) OBM-systemen die emissies boven de emissiegrenswaarden kunnen detecteren als gevolg van storingen, verhoogde degradatie of andere situaties die de emissies doen toenemen;

c) een OBFCM-instrument om hun reële brandstof- en energieverbruik en andere relevante parameters, zoals laadvermogen/massa, die nodig zijn om hun reële brandstof- en energie-efficiëntie te bepalen, te monitoren;

d) state of health-bewakingsfuncties van de tractiebatterij en emissiesystemen;

e) waarschuwingssystemen voor overtollige emissies;

f) waarschuwingssystemen voor een laag reagensniveau; 

g) voorzieningen die de door het voertuig gegenereerde gegevens die worden gebruikt voor de naleving van deze verordening en OBFCM-gegevens draadloos doorgeven, met het oog op de periodieke technische controle en technische controles langs de weg, en voor de communicatie met oplaadinfrastructuur en stationaire energiesystemen die slimme en bidirectionele oplaadfuncties kunnen ondersteunen.

7. Fabrikanten ontwerpen, bouwen en assembleren voertuigen van de categorieën M1, M2, M3, N1, N2 en N3 op zodanige wijze dat de kwetsbaarheden die zich in alle fasen van hun levenscyclus voordoen en die tot manipulatie van het volgende kunnen leiden, tot een minimum worden beperkt: 

a) brandstof- en reagensinspuitsysteem,

b) motor en motorregeleenheden,

c) tractiebatterijen,

d) kilometerteller en

e) emissiebeperkingssystemen.

8. De fabrikant voorkomt dat misbruik kan worden gemaakt van de in lid 7 bedoelde kwetsbaarheden. Wanneer een dergelijke kwetsbaarheid wordt ontdekt, verwijdert de fabrikant deze door middel van een software-update of andere passende middelen.

9. De fabrikanten zorgen voor de veilige doorgifte van gegevens betreffende emissies en duurzaamheid van de batterij door het nemen van cyberbeveiligingsmaatregelen overeenkomstig VN-Reglement nr. 155 54 .

10. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen gedetailleerde regels vast voor de procedures, tests en methodologieën om de naleving van de voorschriften van de leden 1 tot en met 9 te controleren. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 17, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. 

Artikel 5
Opties van de fabrikanten met betrekking tot de constructie en aanduiding van voertuigen

1. De fabrikanten mogen de door hen geproduceerde voertuigen aanduiden als “Euro 7+-voertuig” wanneer deze voertuigen aan het volgende voldoen:

a) voor ICE-voertuigen en NOVC-HEV’s door te verklaren dat zij voldoen aan ten minste 20 % lagere emissiegrenswaarden dan die van bijlage I voor verontreinigende gassen en aan één orde van grootte lagere emissiegrenswaarden voor deeltjesaantalemissies;

b) voor OVC-HEV’s door te verklaren dat zij voldoen aan ten minste 20 % lagere emissiegrenswaarden dan die van bijlage I voor verontreinigende gassen en aan één orde van grootte lagere emissiegrenswaarden voor deeltjesaantalemissies, en dat de duurzaamheid van de batterij ten minste 10 procentpunten hoger ligt dan de voorschriften van bijlage II;

c) voor PEV’s door te verklaren dat de duurzaamheid van de batterij ten minste 10 procentpunten hoger ligt dan de voorschriften van bijlage II.

2. De overeenstemming van deze voertuigen met de voorschriften van lid 1 wordt gecontroleerd aan de hand van de opgegeven waarden.

3. Fabrikanten mogen voertuigen als “Euro 7A-voertuig” aanduiden indien deze zijn uitgerust met adaptieve besturingsfuncties. Het gebruik van adaptieve besturingsfuncties wordt tijdens de typegoedkeuring aan de typegoedkeuringsinstanties aangetoond en tijdens de levensduur van het voertuig gecontroleerd overeenkomstig tabel 1 van bijlage IV.

4. Fabrikanten mogen voertuigen als “Euro 7G-voertuig” aanduiden indien deze zijn uitgerust met verbrandingsmotoren met geofencing-technologieën. De fabrikant installeert op deze voertuigen een waarschuwingssysteem om de gebruiker te informeren wanneer de tractiebatterijen bijna leeg zijn en om het voertuig te stoppen als het niet binnen 5 km na de eerste waarschuwing terwijl het in de emissievrije modus rijdt wordt opgeladen. De toepassing van dergelijke geofencing-technologieën kan worden gecontroleerd tijdens de levensduur van het voertuig.

5. Fabrikanten mogen voertuigen bouwen die twee of meer van de in de leden 1, 2 of 3 bedoelde kenmerken combineren en deze aanduiden met een combinatie van symbolen en letters zoals “Euro 7+A”-, “Euro 7+G”-, “Euro 7+AG”- of “Euro 7AG”-voertuigen.

6. Op verzoek van de fabrikant kan de typegoedkeuringsinstantie voor N2-voertuigen met een maximummassa tussen 3,5 en 4,0 ton die voortkomen uit een N1-voertuigtype, een emissietypegoedkeuring voor een N1-voertuigtype verlenen. Dergelijke voertuigen worden aangeduid als “Euro 7ext-voertuig”.

7. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen gedetailleerde regels vast voor de procedures, tests en methodologieën om de naleving van de voorschriften van de leden 1 tot en met 6 te controleren. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 17, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. 

Artikel 6 - Duurzaamheidsvereisten voor voertuigen, systemen, onderdelen en technische eenheden

1. Fabrikanten zorgen ervoor dat de voertuigen die zij produceren en die in de Unie verkocht, geregistreerd of in het verkeer gebracht worden, voldoen aan de in bijlage I vermelde emissiegrenswaarden wanneer ermee wordt gereden onder de normale en uitgebreide rijomstandigheden zoals vermeld in bijlage III, gedurende de levensduur van het voertuig zoals vermeld in tabel 1 van bijlage IV, en aan de in bijlage II vermelde minimale prestatievoorschriften inzake de duurzaamheid van batterijen.

2. De fabrikanten zorgen ervoor dat deze voertuigen voldoen aan de waarden met betrekking tot CO2-emissies, brandstof- en energieverbruik en energie-efficiëntie, die krachtens de bepalingen van deze verordening voor de levensduur van het voertuig zijn opgegeven, zoals vermeld in tabel 1 van bijlage IV.

3. Fabrikanten zorgen ervoor dat de in deze voertuigen geïnstalleerde OBFCM-, OBD- en OBM-voorzieningen en de maatregelen ter voorkoming van manipulatie aan de bepalingen van deze verordening voldoen zolang het voertuig in gebruik is.

4. De in de leden 1 tot en met 3 bedoelde voorschriften zijn van toepassing op voertuigen voor alle soorten brandstoffen of energiebronnen waarmee zij worden aangedreven. Dezelfde voorschriften zijn ook van toepassing op alle technische eenheden en onderdelen die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd.

5. Om de naleving van de in het eerste lid bedoelde voorschriften tijdens de extra levensduur van een voertuig te controleren, worden de in bijlage I vastgestelde grenswaarden voor de emissie van verontreinigende gassen aangepast aan de hand van de in tabel 2 van bijlage IV opgenomen multiplicatoren op het gebied van duurzaamheid.

6. De door de fabrikant in deze voertuigen geïnstalleerde OBM-systemen moeten in staat zijn om:

a) de omvang en duur van alle emissieoverschrijdingen te registreren;

b) de gegevens over het emissiegedrag van het voertuig, met inbegrip van gegevens over de verontreinigingssensor en de uitlaatstroom, via de OBD-poort en op draadloze wijze door te geven, ook met het oog op technische controles en controles langs de weg 55 , 56 ;

c) de reparatie van het voertuig in gang te zetten wanneer het waarschuwingssysteem voor de bestuurder melding maakt van aanzienlijke overtollige emissies.

7. De door de fabrikant in deze voertuigen geïnstalleerde OBFCM-instrumenten moeten de door hen geregistreerde voertuiggegevens via de OBD-poort en op draadloze wijze kunnen doorgeven.

8. Voor voertuigen, systemen, onderdelen en technische eenheden die een ernstig risico vormen of niet aan de voorschriften van deze verordening voldoen, nemen de fabrikanten onmiddellijk de nodige corrigerende maatregelen, met inbegrip van reparaties of wijzigingen van deze voertuigen, systemen, onderdelen en technische eenheden, om ervoor te zorgen dat deze verordening wordt nageleefd. Fabrikanten of andere marktdeelnemers halen het voertuig naargelang het geval uit de handel of roepen het terug. De fabrikant brengt de typegoedkeuringsinstantie die de typegoedkeuring heeft verleend, onmiddellijk op de hoogte van de non-conformiteit met de nodige gegevens.

9. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen gedetailleerde regels vast voor voorschriften, tests, methoden en corrigerende maatregelen met betrekking tot de in de leden 1 tot en met 8 bedoelde verplichtingen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 17, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. 

Artikel 7
Verplichtingen van de fabrikanten met betrekking tot de emissietypegoedkeuring

1. Om tijdens de typegoedkeuring aan te tonen dat aan de voorschriften inzake emissietypegoedkeuring is voldaan, voert de fabrikant de in de tabellen 1, 3, 5, 7 en 9 van bijlage V gespecificeerde tests uit. Om de conformiteit van de productie met de voorschriften van deze verordening te controleren, worden voertuigen, onderdelen en technische eenheden in het bedrijf van de fabrikant door de typegoedkeuringsinstantie of de fabrikant geselecteerd. De conformiteit tijdens het gebruik wordt gecontroleerd gedurende de in tabel 1 van bijlage IV voorgeschreven perioden.

2. De fabrikant verstrekt de typegoedkeuringsinstantie een ondertekende conformiteitsverklaring met betrekking tot de emissies onder reële rijomstandigheden, CO2, de correctiefactor voor omgevingstemperatuur, OBD, OBM, emissies en duurzaamheid van batterijen, continue of periodieke regeneratie, voorschriften tegen manipulatie en inzake carteremissies, zoals gespecificeerd in bijlage V. De fabrikant verstrekt de typegoedkeuringsinstantie een ondertekende conformiteitsverklaring met betrekking tot het gebruik van de opties adaptieve besturing en geofencing wanneer de fabrikant voor deze opties kiest.

3. De nationale autoriteiten kunnen het voertuigtype testen om de conformiteit ervan te verifiëren tijdens de conformiteit van de productie, de conformiteit tijdens het gebruik of het markttoezicht, zoals gespecificeerd in bijlage V.

4. De fabrikanten geven voor elk voertuig het milieupaspoort voor voertuigen (EVP) af en leveren dat paspoort samen met het voertuig aan de koper van het voertuig, waarbij zij de relevante gegevens uit bronnen zoals het conformiteitscertificaat en de typegoedkeuringsdocumentatie overnemen. De fabrikant zorgt ervoor dat de gegevens van het milieupaspoort voor voertuigen beschikbaar zijn voor weergave in de elektronische systemen van het voertuig en dat zij van de boordsystemen aan systemen buiten het voertuig kunnen worden doorgegeven.

5. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin de tests en conformiteitscontroles en de procedures voor de in de leden 1 tot en met 4 bedoelde emissietypegoedkeuring, conformiteit van de productie, conformiteit tijdens het gebruik, de conformiteitsverklaring en het milieupaspoort voor voertuigen worden vastgelegd. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 17, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 8 
Bijzondere regels voor kleine fabrikanten

1. Wat verontreinigende emissies betreft, mogen kleine fabrikanten de tests in de tabellen 1, 3, 5, 7 en 9 van bijlage V vervangen door conformiteitsverklaringen. De conformiteit van voertuigen die door kleine fabrikanten zijn gebouwd en in de handel worden gebracht, kan worden getest op conformiteit tijdens het gebruik en markttoezicht overeenkomstig de tabellen 2, 4, 6, 8 en 10 van bijlage V. De in bijlage V genoemde tests voor de conformiteit van de productie zijn niet vereist. Artikel 4, lid 4, punt b), is niet van toepassing op kleine fabrikanten.

2. Zeer kleine fabrikanten moeten voldoen aan de in bijlage I genoemde emissiegrenswaarden in laboratoriumtests op basis van aselecte reële rijcycli ten behoeve van de conformiteit tijdens het gebruik en het markttoezicht.

Artikel 9 
Bijzondere regels voor meerfasenvoertuigen

1. Bij meerfasentypegoedkeuringen zijn de fabrikanten van de tweede of latere fasen verantwoordelijk voor de emissietypegoedkeuring indien zij een deel van het voertuig wijzigen dat volgens de door de fabrikanten van de vorige fase verstrekte gegevens van invloed kan zijn op de emissies of de duurzaamheid van batterijen.

2. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin de administratieve voorschriften en de door de fabrikanten van de vorige fase overeenkomstig lid 1 te verstrekken gegevens, alsook de procedures voor de bepaling van de CO2-emissies van dergelijke voertuigen worden vastgelegd. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 17, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. 

Hoofdstuk III — Verplichtingen van de lidstaten inzake emissietypegoedkeuring en markttoezicht

Artikel 10 
Emissietypegoedkeuring, conformiteit van de productie, conformiteit tijdens het gebruik en markttoezicht

1. De nationale goedkeuringsinstanties voeren maatregelen in om emissietypegoedkeuring te verlenen voor voertuigtypen, onderdelen en technische eenheden en om tests, controles en keuringen uit te voeren om na te gaan of de fabrikanten voldoen aan de voorschriften inzake de conformiteit van de productie en de conformiteit tijdens het gebruik, overeenkomstig bijlage V. 

2. De nationale markttoezichtautoriteiten voeren markttoezichtcontroles uit overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) 2018/858 en de tabellen 2, 4, 6, 8 en 10 van bijlage V.

3. Met ingang van … [PB datum invullen = de datum van inwerkingtreding van deze verordening] weigeren de nationale goedkeuringsinstanties op verzoek van een fabrikant niet om EU-emissietypegoedkeuring of nationale emissietypegoedkeuring te verlenen voor een nieuw voertuig- of motortype, noch verbieden zij de registratie, de verkoop of het in het verkeer brengen van een nieuw voertuig dat aan deze verordening voldoet.

4. Met ingang van 1 juli 2025 beschouwen de nationale autoriteiten, in het geval van nieuwe M1- en N1-voertuigen die niet aan deze verordening voldoen, conformtiteitscertificaten als niet langer geldig met het oog op registratie en verbieden zij de registratie, de verkoop of het in het verkeer brengen van dergelijke voertuigen om redenen die verband houden met CO2- en verontreinigende emissies, brandstof- en energieverbruik of duurzaamheid van de batterijen.

5. Met ingang van 1 juli 2027 beschouwen de nationale autoriteiten, in het geval van nieuwe M2-, M3-, N2- en N3-voertuigen en nieuwe O3- en O4-aanhangwagens die niet aan deze verordening voldoen, conformiteitscertificaten als niet langer geldig met het oog op registratie en verbieden zij de registratie, de verkoop of het in het verkeer brengen van dergelijke voertuigen om redenen die verband houden met CO2- en verontreinigende emissies, brandstof- en energieverbruik, energie-efficiëntie of duurzaamheid van de batterijen. 

6. Met ingang van 1 juli 2030 beschouwen de nationale autoriteiten, in het geval van nieuwe door kleine fabrikanten gebouwde M1- en N1-voertuigen die niet aan deze verordening voldoen, conformiteitscertificaten als niet langer geldig met het oog op registratie en verbieden zij de registratie, de verkoop of het in het verkeer brengen van dergelijke voertuigen om redenen die verband houden met CO2- en verontreinigende emissies, brandstof- en energieverbruik, energie-efficiëntie of duurzaamheid van de batterijen.

7. Met ingang van 1 juli 2031 beschouwen de nationale autoriteiten, in het geval van door kleine fabrikanten gebouwde nieuwe M2-, M3-, N2- en N3-voertuigen die niet aan deze verordening voldoen, conformiteitscertificaten als niet langer geldig voor registratie en verbieden zij de registratie, de verkoop en het in het verkeer brengen van dergelijke voertuigen om redenen die verband houden met CO2- en verontreinigende emissies, brandstof- en energieverbruik, energie-efficiëntie of duurzaamheid van de batterijen.

8. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin de administratieve en technische elementen worden vastgelegd die vereist zijn voor de uitvoering van tests, controles en keuringen om na te gaan of aan lid 1 is voldaan, alsook de technische elementen die vereist zijn voor markttoezichtcontroles uit hoofde van lid 2. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 17, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 11 
Specifieke verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de emissietypegoedkeuring van systemen, onderdelen en technische eenheden

1. Met ingang van 1 juli 2025 is de verkoop of installatie van een systeem, onderdeel of technische eenheid, bestemd voor montage in een krachtens deze verordening goedgekeurd voertuig van categorie M1 of N1, verboden indien voor het systeem, het onderdeel of de technische eenheid geen typegoedkeuring is verleend overeenkomstig deze verordening.

2. Met ingang van 1 juli 2027 is de verkoop of installatie van een systeem, onderdeel of technische eenheid, bestemd voor montage in een krachtens dit reglement goedgekeurd voertuige van categorie M2, M3, N2 of N3, verboden indien voor het systeem, het onderdeel en de technische eenheid geen typegoedkeuring is verleend overeenkomstig deze verordening.

3. De nationale goedkeuringsinstanties mogen uitbreidingen van EU-typegoedkeuringen van vervangende emissiebeperkingssystemen die vóór de inwerkingtreding van deze verordening zijn verleend, blijven toestaan onder de voorwaarden die golden ten tijde van de initiële emissietypegoedkeuring. De nationale autoriteiten verbieden de verkoop of de installatie in een voertuig van dergelijke vervangende emissiebeperkingssystemen, tenzij daarvoor typegoedkeuring is verleend.

Artikel 12

Correcte werking van systemen die gebruikmaken van een verbruiksreagens en emissiebeperkingssystemen

1. Het voertuig en de systemen ervan mogen niet worden gemanipuleerd door marktdeelnemers en onafhankelijke marktdeelnemers.

2. De nationale autoriteiten gaan bij controles van de conformiteit tijdens het gebruik of bij het markttoezicht na of de fabrikanten van voertuigen de waarschuwingssystemen voor overtollige emissies en voor een laag reagensniveau correct hebben geïnstalleerd en of de voertuigen kunnen worden gemanipuleerd.

Hoofdstuk IV

Rol van de Commissie en derden bij de conformiteit tijdens het gebruik en het markttoezicht

Artikel 13 
Toepassing van testvoorschriften voor de Commissie en derden

1. De Commissie of derden mogen overeenkomstig artikel 9 en artikel 13, lid 10, van Verordening (EU) 2018/858, de in de tabellen 2, 4, 6, 8 en 10 van bijlage V uiteengezette controles van de conformiteit tijdens het gebruik en markttoezichtcontroles uitvoeren om na te gaan of voertuigen, onderdelen en technische eenheden aan deze verordening voldoen.

2. De fabrikanten stellen overeenkomstig artikel 9, lid 5, en artikel 13, lid 10, van Verordening (EU) 2018/858 de gegevens die nodig zijn om dergelijke controles uit te voeren ter beschikking van de Commissie en derden.

Hoofdstuk V

Tests en verklaringen

Artikel 14 
Procedures en tests

1. De procedures voor de emissietypegoedkeuring omvatten tests en controles, alsmede de toepassing van alle administratieve procedures en documentatievoorschriften van bijlage V. Voor de voorschriften van bijlage V verstrekt de fabrikant in voorkomend geval een conformiteitsverklaring aan de typegoedkeuringsinstantie. 

2. Tests om te bewijzen dat aan de voorschriften van artikel 4 is voldaan, worden door de fabrikanten en de nationale autoriteiten uitgevoerd overeenkomstig bijlage V. Tests om te bewijzen dat aan de voorschriften van artikel 4 is voldaan, mogen door de Commissie en door derden worden uitgevoerd, eveneens overeenkomstig bijlage V.

3. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast voor alle fasen van de emissietypegoedkeuring, met inbegrip van de conformiteit van de productie, de conformiteit tijdens het gebruik en het markttoezicht, waarbij procedures en tests voor de emissietypegoedkeuring, testmethoden, administratieve bepalingen, wijziging en uitbreiding van emissietypegoedkeuringen, toegang tot gegevens, documentatievoorschriften en modellen worden vastgesteld voor het volgende:

a) voertuigtypen van de categorieën M1, N1;

b) voertuigtypen van de categorieën M2, M3, N2, N3;

c) in voertuigtypen van de categorieën M2, M3, N2, N3 gebruikte motoren;

d) OBM-/OBD-systemen;

e) systemen tegen manipulatie en veiligheids- en cyberbeveiligingssystemen;

f) typen vervangende emissiebeperkingssystemen en de onderdelen daarvan;

g) typen remsystemen en de vervangingsonderdelen daarvan;

h) bandentypen met het oog op bandenslijtage;

i) andere typen onderdelen en hun vervangingsonderdelen;

j) bepaling van CO2, brandstof- en energieverbruik, elektrische actieradius en motorvermogen voor voertuigen van de categorieën M1 en N1, bepalingen voor OBFCM;

k) bepaling van CO2, brandstof- en energieverbruik, emissievrije actieradius, elektrische actieradius en motorvermogen voor voertuigen van de categorieën M2, M3, N2 en N3, van energie-efficiëntie van aanhangwagens van de categorieën O3 en O4, bepalingen voor OBFCM.

4. De Commissie krijgt de bevoegdheid om uitvoeringshandelingen vast te stellen voor alle fasen van de emissietypegoedkeuring, waaronder conformiteit tijdens het gebruik, conformiteit van de productie en markttoezicht, om het volgende vast te stellen:

a) de methoden om de uitlaatemissies in het laboratorium en op de weg te meten, met inbegrip van aselecte en worst-case RDE-testcycli, het gebruik van draagbare emissiemeetsystemen voor de controle van de emissies onder reële rijomstandigheden en de emissies bij stationair draaien;

b) de methoden ter bepaling van CO2-emissies, brandstof- en energieverbruik, emissievrije actieradius, elektrische actieradius en motorvermogen van een motorvoertuig;

c) de methoden, voorschriften en technische specificaties voor schakelindicatoren;

d) de methoden om de energie-efficiëntie van O3- en O4-aanhangwagens te bepalen;

e) de methoden om carteremissies te meten;

f) de methoden om verdampingsemissies te meten;

g) de methoden om de emissies van remdeeltjes te meten, met inbegrip van methoden voor zware bedrijfsvoertuigen, emissies van remdeeltjes onder reële rijomstandigheden en regeneratief remmen;

h) de methoden om de bandenslijtage te meten teneinde de slijtageniveaus van de banden te monitoren;

i) de methoden om de naleving van de minimale prestatievoorschriften inzake de duurzaamheid van de batterij te evalueren;

j) OBFCM-instrument, OBD- en OBM-systemen, inclusief nalevingsdrempels, prestatievoorschriften en tests, methoden om de prestaties van sensoren en draadloze communicatie van door deze voorzieningen en systemen geregistreerde gegevens te waarborgen;

k) specificaties en prestaties van waarschuwingssystemen en aansporingsmethoden voor de bestuurder en methoden om de correcte werking ervan te beoordelen;

l) methoden om de correcte werking, doeltreffendheid, regeneratie en duurzaamheid van originele en vervangende emissiebeperkingssystemen te beoordelen;

m) de methoden om de in artikel 4, lid 5, bedoelde veiligheidsmaatregelen te waarborgen en te beoordelen, met inbegrip van de methode voor de kwetsbaarheidsanalyse en de bescherming tegen manipulatie;

n) de criteria voor emissietypegoedkeuringen en de uitvoering van speciale voorschriften voor kleine en zeer kleine fabrikanten als bedoeld in artikel 8;

o) methoden om de correcte werking te beoordelen van voertuigtypen die in het kader van de aanduidingen van artikel 5 zijn goedgekeurd;

p) controles op de naleving van de bepalingen van artikel 9, lid 1, en testprocedures voor meerfasenvoertuigen;

q) prestatievoorschriften voor testapparatuur;

r) specificaties van referentiebrandstoffen voor het testen;

s) methoden om vast te stellen dat er geen sprake is van manipulatie-instrumenten en manipulatiestrategieën;

t) methoden om bandenslijtage te meten;

u) formaat en gegevens en draadloze communicatiemethoden met betrekking tot het milieupaspoort voor voertuigen;

v) administratieve voorschriften en documentatie voor de emissietypegoedkeuring;

w) verslagleggingsverplichtingen, indien van toepassing.

Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 17, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 15 
Aanpassing aan de vooruitgang van de techniek

1. De Commissie is bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 16 om rekening te houden met de vooruitgang van de techniek, teneinde het volgende te wijzigen:

a) bijlage III, wat betreft de testomstandigheden voor voertuigen van de categorieën M2, M3, N2 en N3, op basis van gegevens die zijn verzameld bij het testen van Euro 7-voertuigen;

b) bijlage III, wat betreft de testomstandigheden, op basis van gegevens die zijn verzameld bij het testen van Euro 7-remmen of -banden;

c) bijlage V, wat betreft de toepassing van testvoorschriften en verklaringen, op basis van de vooruitgang van de techniek;

d) artikel 5 door de invoering van opties en aanduidingen op basis van innovatieve technologieën voor fabrikanten.

2. De Commissie is bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze verordening overeenkomstig artikel 16 aan te vullen teneinde rekening te houden met de vooruitgang van de techniek door:

a) in bijlage I grenswaarden voor emissies van remdeeltjes vast te stellen onder verwijzing naar de werkzaamheden die zijn verricht in het kader van het Wereldforum voor de harmonisatie van reglementen voor voertuigen van de VN (WP29);

b) in bijlage I grenswaarden voor de slijtage van bandentypen vast te stellen onder verwijzing naar de werkzaamheden die zijn verricht in het kader van het Wereldforum voor de harmonisatie van reglementen voor voertuigen van de VN (WP29);

c) in bijlage II de minimale prestatievoorschriften voor batterijen vast te stellen, onder verwijzing naar de werkzaamheden die zijn verricht in het kader van het Wereldforum voor de harmonisatie van reglementen voor voertuigen van de VN (WP29);

d) in bijlage IV multiplicatoren voor duurzaamheid vast te stellen op basis van gegevens die zijn verzameld bij het testen van Euro 7-voertuigen van de categorieën M2, M3, N2 en N3 en een verslag op te stellen over de duurzaamheid van zware bedrijfsvoertuigen dat aan het Europees Parlement en de Raad wordt voorgelegd;

e) definities en speciale voorschriften vast te stellen voor kleine fabrikanten van voertuigen van de categorieën M2, M3, N2 en N3 uit hoofde van de artikelen 3 en 8 van deze verordening.

Hoofdstuk VI — Algemene bepalingen

Artikel 16 
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2. De in artikel 15 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van ... [PB Datum invoeren = de datum van inwerkingtreding van deze verordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 15 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016.

5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6. Een overeenkomstig artikel 15 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 17 
Comitéprocedure

1. De Commissie wordt bijgestaan door het technisch comité motorvoertuigen. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 18 - Verslaglegging

1. Uiterlijk 1 september 2030 informeren de lidstaten de Commissie over de toepassing van deze verordening.

2. Op basis van de krachtens lid 1 verstrekte informatie dient de Commissie uiterlijk op 1 september 2031 bij het Europees Parlement en bij de Raad een verslag in over de toepassing van deze verordening.

Hoofdstuk VI — Slotbepalingen

Artikel 19 
Intrekking Verordening (EG) 715/2007 en Verordening (EG) 595/2009

Verordening (EG) 715/2007 wordt ingetrokken met ingang van 1 juli 2025.

Verordening (EG) 595/2009 wordt ingetrokken met ingang van 1 juli 2027.

Verwijzingen naar de Verordeningen (EG) 715/2007 en 595/2009 gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage VI bij deze verordening.

Artikel 20
Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 juli 2025 voor voertuigen van de categorieën M1 en N1 en onderdelen en technische eenheden voor die voertuigen en met ingang van 1 juli 2027 voor voertuigen van de categorieën M2, M3, N2 en N3 en onderdelen en technische eenheden voor die voertuigen en voor aanhangwagens van de categorieën O3 en O4.

Zij is van toepassing met ingang van 1 juli 2030 voor door kleine fabrikanten gebouwde voertuigen van de categorieën M1 en N1.

Onverminderd lid 2 is artikel 11, lid 3, van toepassing vanaf de inwerkingtreding van deze verordening.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.