Artikelen bij COM(2023)192 - Code van de Unie betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2023)192 - Code van de Unie betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik. |
---|---|
document | COM(2023)192 ![]() ![]() |
datum | 26 april 2023 |
Hoofdstuk I:
Onderwerp, toepassingsgebied en definities
Artikel 1
Onderwerp en toepassingsgebied
1. In deze richtlijn zijn regels vastgesteld voor het in de handel brengen, de vervaardiging, de invoer, de uitvoer, de levering, de distributie, de geneesmiddelenbewaking, de controle en het gebruik van geneesmiddelen voor menselijk gebruik.
2. Deze richtlijn is van toepassing op geneesmiddelen voor menselijk gebruik, bestemd om in de handel te worden gebracht.
3. Naast de in lid 2 bedoelde geneesmiddelen is hoofdstuk XI ook van toepassing op grondstoffen, werkzame stoffen, hulpstoffen en tussenproducten.
4. In gevallen waarin een product, rekening houdend met alle kenmerken ervan, aan de definitie van een “geneesmiddel” en aan de definitie van een product dat onder de toepassing van andere wetgeving van de Unie valt, beantwoordt, en er sprake is van strijdigheid tussen deze richtlijn en ander Unierecht, hebben de bepalingen van deze richtlijn voorrang.
5. Deze richtlijn is niet van toepassing op:
a) geneesmiddelen die in de apotheek volgens medisch recept voor een bepaalde patiënt worden bereid, (“magistrale bereiding”);
b) een geneesmiddel dat in de apotheek overeenkomstig een farmacopee wordt bereid en bestemd is voor rechtstreekse verstrekking aan de klanten van die apotheek (“officinale bereiding”);
c) een geneesmiddel voor onderzoek zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 5, van Verordening (EU) nr. 536/2014.
6. De in lid 5, punt a), bedoelde geneesmiddelen mogen in naar behoren gemotiveerde gevallen vooraf worden bereid door een apotheek die een ziekenhuis bedient, op basis van de geschatte medische recepten in dat ziekenhuis voor de zeven dagen die op de bereiding volgen.
7. De lidstaten nemen de nodige maatregelen voor de ontwikkeling van de productie en het gebruik van geneesmiddelen die zijn bereid uit stoffen van menselijke oorsprong afkomstig van vrijwillige, onbetaalde donaties.
8. Deze richtlijn en alle verordeningen waarnaar in deze richtlijn wordt verwezen, laten de toepassing onverlet van de nationale wetgeving waarbij het gebruik van specifieke soorten stoffen van menselijke oorsprong of dierlijke cellen dan wel de verkoop, de verstrekking of het gebruik van geneesmiddelen die geheel of gedeeltelijk uit deze dierlijke cellen of stoffen van menselijke oorsprong bestaan of daaruit zijn bereid, wordt verboden of beperkt om redenen die niet aan de orde worden gesteld in het bovengenoemde Unierecht. De lidstaten delen de desbetreffende nationale wetgeving aan de Commissie mee.
9. De bepalingen van deze richtlijn laten de bevoegdheden van de autoriteiten van de lidstaten onverlet, zowel ten aanzien van de vaststelling van de prijzen van de geneesmiddelen als ten aanzien van de opneming van de geneesmiddelen in het toepassingsgebied van de nationale ziekteverzekeringsstelsels op basis van gezondheids-, economische en sociale overwegingen.
10. Deze richtlijn laat de toepassing onverlet van nationale wetgeving die het volgende verbiedt of beperkt:
a) de verkoop, de aflevering of het gebruik van geneesmiddelen als anticonceptivum of abortivum;
b) het gebruik van een specifieke soorten stoffen van menselijke oorsprong of dierlijke cellen, om redenen die niet aan de orde worden gesteld in het bovengenoemde Unierecht;
c) de verkoop, de levering of het gebruik van geneesmiddelen die geheel of gedeeltelijk uit deze dierlijke cellen of stoffen van menselijke oorsprong bestaan of daaruit zijn bereid, om redenen die niet aan de orde worden gesteld in het bovengenoemde Unierecht.
Artikel 2
Geneesmiddelen voor geavanceerde therapie die in het kader van een ziekenhuisvrijstelling zijn bereid
1. In afwijking van artikel 1, lid 1, is alleen dit artikel van toepassing op geneesmiddelen voor geavanceerde therapie die volgens een individueel medisch recept voor een op bestelling gemaakt product voor een bepaalde patiënt overeenkomstig de eisen van lid 3 op niet-routinematige basis worden bereid en in dezelfde lidstaat in een ziekenhuis onder de exclusieve professionele verantwoordelijkheid van een beoefenaar van een medisch beroep worden gebruikt (“geneesmiddelen voor geavanceerde therapie die in het kader van een ziekenhuisvrijstelling zijn bereid”).
2. Voor de vervaardiging van een geneesmiddel voor geavanceerde therapie dat in het kader van een ziekenhuisvrijstelling is bereid, is een goedkeuring van de bevoegde autoriteit van de lidstaat vereist (“goedkeuring van ziekenhuisvrijstelling”). De lidstaten stellen het Bureau in kennis van dergelijke goedkeuringen en latere wijzigingen.
De aanvraag voor een goedkeuring van ziekenhuisvrijstelling wordt ingediend bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar het ziekenhuis is gevestigd.
3. De lidstaten zorgen ervoor dat geneesmiddelen voor geavanceerde therapie die in het kader van een ziekenhuisvrijstelling zijn bereid, voldoen aan de eisen die gelijkwaardig zijn aan de in de artikelen 5 en 15 van Verordening (EG) nr. 1394/2007 69 bedoelde goede praktijken bij het vervaardigen en de traceerbaarheid van geneesmiddelen voor geavanceerde therapie, en aan eisen inzake geneesmiddelenbewaking die gelijkwaardig zijn aan die welke op het niveau van de Unie zijn vastgesteld overeenkomstig [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004].
4. De lidstaten zorgen ervoor dat de gegevens over het gebruik, de veiligheid en de werkzaamheid van geneesmiddelen voor geavanceerde therapie die in het kader van een ziekenhuisvrijstelling zijn bereid, ten minste eenmaal per jaar door de houder van de goedkeuring van een ziekenhuisvrijstelling worden verzameld en aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat worden gemeld. De bevoegde autoriteit van de lidstaat evalueert deze gegevens en controleert of de geneesmiddelen voor geavanceerde therapie die in het kader van een ziekenhuisvrijstelling zijn bereid, voldoen aan de in lid 3 bedoelde eisen.
5. Indien de goedkeuring van een ziekenhuisvrijstelling wordt ingetrokken wegens zorgen betreffende de veiligheid of werkzaamheid, stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaten, die de ziekenhuisvrijstelling heeft goedgekeurd, het Bureau en de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten daarvan in kennis.
6. De bevoegde autoriteit van de lidstaat verstrekt het Bureau jaarlijks de gegevens met betrekking tot het gebruik, de veiligheid en de werkzaamheid van een geneesmiddel voor geavanceerde therapie dat in het kader van de goedkeuring van een ziekenhuisvrijstelling is bereid. Er wordt door het Bureau in samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de Commissie een register voor die gegevens opgezet en beheerd.
7. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin het volgende wordt bepaald:
a) nadere gegevens over de aanvraag tot goedkeuring van een ziekenhuisvrijstelling als bedoeld in lid 1, tweede alinea, met inbegrip van de gegevens betreffende de kwaliteit, veiligheid en werkzaamheid van de geneesmiddelen voor geavanceerde therapie die in het kader van de ziekenhuisvrijstelling zijn bereid met het oog op de goedkeuring en de latere wijzigingen;
b) het formaat voor het verzamelen en rapporteren van de in lid 4 bedoelde gegevens;
c) de modaliteiten voor de uitwisseling van kennis tussen houders van goedkeuringen voor ziekenhuisvrijstellingen binnen dezelfde lidstaat of verschillende lidstaten;
d) de modaliteiten voor de bereiding en het gebruik in het kader van een ziekenhuisvrijstelling en op niet-routinematige basis van geneesmiddelen voor geavanceerde therapie.
Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 214, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
8. Het Bureau dient op basis van de bijdragen van de lidstaten en de in lid 4 bedoelde gegevens bij de Commissie een verslag in over de ervaring die is opgedaan met de goedkeuring van ziekenhuisvrijstellingen. Het eerste verslag wordt drie jaar na [PB: gelieve de datum in te voegen = 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] en vervolgens om de vijf jaar ingediend.
Artikel 3
Uitzonderingen onder bepaalde omstandigheden
1. Een lidstaat mag om in speciale behoeften te voorzien, geneesmiddelen die worden geleverd naar aanleiding van een bonafide bestelling op eigen initiatief, die volgens de specificaties van een officieel erkend gezondheidswerker worden bereid en die bestemd zijn voor gebruik door patiënten die onder zijn of haar rechtstreekse, persoonlijke verantwoordelijkheid vallen, uitsluiten van het toepassingsgebied van deze richtlijn. In dat geval moedigen de lidstaten gezondheidswerkers en patiënten echter aan om gegevens over de veiligheid van het gebruik van dergelijke geneesmiddelen overeenkomstig artikel 97 aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat te rapporteren.
Voor overeenkomstig dit lid geleverde allergene geneesmiddelen kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat verzoeken om de relevante informatie overeenkomstig bijlage II in te dienen.
2. De lidstaten kunnen onverminderd artikel 30 van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004] tijdelijk toestemming verlenen voor het gebruik en de distributie van geneesmiddelen waarvoor geen vergunning voor het in de handel brengen is verleend om een vermeende of geconstateerde verspreiding van ziekteverwekkers, toxinen, chemische agentia of nucleaire straling die schade kunnen veroorzaken, tegen te gaan.
3. De lidstaten zorgen ervoor dat houders van een vergunning voor het in de handel brengen, fabrikanten en gezondheidswerkers worden ontheven van civiel- en administratiefrechtelijke verantwoordelijkheid voor de gevolgen van het gebruik van een geneesmiddel anders dan voor de toegelaten therapeutische indicaties of voor het gebruik van een geneesmiddel waarvoor geen vergunning voor het in de handel brengen is verleend, wanneer het gebruik ervan door een bevoegde autoriteit wordt aanbevolen of verlangd om de vermeende of geconstateerde verspreiding van ziekteverwekkers, toxinen, chemische agentia of nucleaire straling die schade kunnen veroorzaken, tegen te gaan. Deze bepalingen zijn van toepassing ongeacht de vraag of er al dan niet een nationale of gecentraliseerde vergunning voor het in de handel brengen is verleend.
4. Het bepaalde in lid 3 is niet van invloed op de aansprakelijkheid voor producten met gebreken, zoals bepaald in [Richtlijn 85/374/EEG van de Raad 70 — PB gelieve de referentie te vervangen door het nieuwe instrument COM(2022) 495 zodra dit is vastgesteld].
Artikel 4
Definities
1. Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
1) “geneesmiddel”: elke stof of combinatie van stoffen die aan ten minste één van de volgende voorwaarden voldoet:
a) elke enkelvoudige of samengestelde substantie die wordt aangediend als hebbende therapeutische of profylactische eigenschappen met betrekking tot ziekten bij de mens, of
b) elke enkelvoudige of samengestelde substantie die bij de mens kan worden gebruikt of aan de mens kan worden toegediend om hetzij fysiologische functies te herstellen, te verbeteren of te wijzigen door een farmacologisch, immunologisch of metabolisch effect te bewerkstelligen, hetzij om een medische diagnose te stellen;
2) “stof”: elke stof, ongeacht de oorsprong ervan, namelijk:
a) menselijke oorsprong, bv. weefsels en cellen, menselijk bloed, menselijke afscheidingsproducten en menselijke bloedproducten;
b) dierlijke oorsprong, bv. gehele dieren, organen en delen daarvan, dierlijke weefsels en cellen, dierlijke afscheidingsproducten, toxinen, dierlijk bloed en dierlijke bloedproducten;
c) plantaardige oorsprong, bv. planten, met inbegrip van algen, delen van planten, secreten en exsudaten van planten, extracten;
d) chemische oorsprong, elementen, in de natuur voorkomende chemische stoffen en chemische producten verkregen door chemische omzetting of synthese;
e) afkomstig van micro-organismen, bv. bacteriën, virussen en protozoën;
f) afkomstig van schimmels, met inbegrip van microschimmels (gisten);
3) “werkzame stof”: een substantie die of een mengsel van substanties dat bestemd is om gebruikt te worden bij de vervaardiging van een geneesmiddel en die/dat bij gebruik bij de vervaardiging ervan een werkzaam bestanddeel van dat middel wordt, waarbij dat werkzame bestanddeel bestemd is om een farmacologisch, immunologisch of metabolisch effect te bewerkstelligen om fysiologische functies te herstellen, te verbeteren of te wijzigen, of bestemd is om een medische diagnose te stellen;
4) “grondstof”: elke stof waaruit een werkzame stof wordt vervaardigd of geëxtraheerd;
5) “hulpstof”: elk ander bestanddeel van een geneesmiddel dan de werkzame stof;
6) “functionele hulpstof”: een hulpstof die bijdraagt tot de werking van een geneesmiddel of deze verbetert, of waarvan de werking die van de werkzame stof ondersteunt, maar die als zodanig geen therapeutische werking heeft;
7) “geneesmiddel voor geavanceerde therapie”: een geneesmiddel voor geavanceerde therapie als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt a), van Verordening (EG) nr. 1394/2007;
8) “allergeenproduct”: alle geneesmiddelen die bestemd zijn om een specifieke, verworven wijziging in de immunologische reactie op een allergeen vast te stellen of teweeg te brengen;
9) “bevoegde autoriteiten”: het Bureau en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten;
10) “het Bureau”: het Europees Geneesmiddelenbureau;
11) “niet-klinisch”: onderzoeken of tests in verband met het onderzoek naar de veiligheid en werkzaamheid van een geneesmiddel, die in vitro, in silico of in chemico worden uitgevoerd, of niet bij mensen uitgevoerde in-vivotests. Dergelijke tests kunnen eenvoudige en complexe analyses op basis van menselijke cellen betreffen, evenals microfysiologische systemen waaronder orgaan-op-chip (organ on a chip), computermodellen, andere testmethoden gebaseerd op niet-menselijke en menselijke biologie, en dierproeven;
12) “referentiegeneesmiddel”: een geneesmiddel waarvoor op grond van artikel 5 en overeenkomstig artikel 6 in de Unie een vergunning wordt of werd verleend;
13) “generiek geneesmiddel”: een geneesmiddel met dezelfde kwalitatieve en kwantitatieve samenstelling wat betreft werkzame stoffen en dezelfde farmaceutische vorm als het referentiegeneesmiddel;
14) “biologisch geneesmiddel”: een geneesmiddel waarvan de werkzame stof wordt geproduceerd door of geëxtraheerd uit een biologische bron en waarvoor een combinatie van fysisch, chemisch, en biologisch onderzoek alsook de bijbehorende controlestrategie nodig kan zijn vanwege de complexiteit, de karakterisering en de bepaling van de kwaliteit van een dergelijk geneesmiddel;
15) “verklaring van toegang”: een authentiek document, ondertekend door de eigenaar van de gegevens of zijn of haar vertegenwoordiger, waarin wordt verklaard dat die gegevens door een bevoegde autoriteit of de Commissie voor de toepassing van deze richtlijn mogen worden gebruikt ten gunste van derden;
16) “vastedosiscombinatiegeneesmiddel”: een geneesmiddel dat bestaat uit een combinatie van werkzame stoffen en bestemd is om als één farmaceutische vorm in de handel te worden gebracht;
17) “verpakking met meerdere geneesmiddelen”: een verpakking die meer dan één geneesmiddel onder één enkele verzonnen naam bevat en die bestemd is om bij een medische behandeling te worden gebruikt waarbij de geneesmiddelen in de verpakking voor de medische behandelingen gelijktijdig of opeenvolgend worden toegediend;
18) “radiofarmaceuticum”: een geneesmiddel dat, wanneer het gebruiksklaar is, een of meer radionucliden (radioactieve isotopen) bevat, die daarin voor medische doeleinden is/zijn geïncorporeerd;
19) “radionuclidegenerator”: een systeem dat een gebonden ouderradionuclide bevat waaruit een dochterradionuclide ontstaat, die door elutie of door een andere methode wordt verkregen en die in een radiofarmaceuticum wordt gebruikt;
20) “kit”: een preparaat dat moet worden gereconstrueerd of gecombineerd met radionucliden in het uiteindelijke radiofarmaceuticum, doorgaans voorafgaand aan de toediening ervan;
21) “radionuclide-uitgangsstof”: alle andere radionucliden voor het radioactief labelen van een andere stof, voorafgaand aan de toediening ervan;
22) “antimicrobiële stof”: een geneesmiddel met een rechtstreekse werking op micro-organismen, die wordt gebruikt voor de behandeling of preventie van infecties of infectieziekten, met inbegrip van antibiotica, antivirale en antischimmelmiddelen;
23) “integrale combinatie van een geneesmiddel met een medisch hulpmiddel”: een combinatie van een geneesmiddel met een medisch hulpmiddel, zoals omschreven in Verordening (EU) 2017/745, en wanneer:
a) deze twee een integraal product vormen en wanneer de werking van het geneesmiddel de hoofdfunctie is en niet ondersteunend is bij die van het medische hulpmiddel, of
b) het geneesmiddel bestemd is om via het medisch hulpmiddel te worden toegediend en de twee zodanig in de handel worden gebracht dat zij één enkel integraal product vormen, dat uitsluitend bestemd is voor gebruik in die combinatie en wanneer het medisch hulpmiddel niet kan worden hergebruikt;
24) “gecombineerd geneesmiddel voor geavanceerde therapie”: een product als gedefinieerd in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1394/2007, met inbegrip van gecombineerde geneesmiddelen voor geavanceerde therapie die een geneesmiddel voor gentherapie bevatten;
25) “geneesmiddel uitsluitend voor gebruik met een medisch hulpmiddel”: een geneesmiddel dat in een verpakking met een medisch hulpmiddel wordt aangeboden of dat met een specifiek medisch hulpmiddel moet worden gebruikt, zoals bedoeld in Verordening (EU) 2017/745, en waarnaar in de samenvatting van de productkenmerken wordt verwezen;
26) “combinatie van een geneesmiddel met een ander product dan een medisch hulpmiddel”: een combinatie van een geneesmiddel met een ander product dan een medisch hulpmiddel (zoals omschreven in Verordening (EU) 2017/745) en waarbij beide bestemd zijn voor gebruik in die combinatie overeenkomstig de samenvatting van de productkenmerken;
27) “immunologisch geneesmiddel”:
a) een vaccin of een allergeenproduct, of
b) een geneesmiddel dat bestaat uit toxinen of serums en dat wordt gebruikt om passieve immuniteit te verkrijgen of om vast te stellen hoe de immuunstatus is;
28) “vaccin”: een geneesmiddel dat bedoeld is om een immuunrespons op te roepen voor de preventie — met inbegrip van postexpostieprofylaxe — en de behandeling van door een infectieus agens veroorzaakte ziekten;
29) “geneesmiddel voor gentherapie”: een geneesmiddel, met uitzondering van vaccins tegen infectieziekten, dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a) een stof of een combinatie van stoffen bestemd om het gastheergenoom op sequentiespecifieke wijze te wijzigen, of die geheel of gedeeltelijk bestaan uit cellen die dergelijke wijzigingen hebben ondergaan, of
b) een recombinant of synthetisch nucleïnezuur dat bij mensen wordt gebruikt of aan mensen wordt toegediend met het oog op het reguleren, vervangen of toevoegen van een genetische sequentie en waarvan het effect wordt overgebracht door transcriptie of vertaling van het overgedragen genetische materiaal, of dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit cellen die deze wijzigingen hebben ondergaan;
30) “geneesmiddel voor somatische celtherapie”: een biologisch geneesmiddel met de volgende eigenschappen:
a) het geneesmiddel bestaat geheel of gedeeltelijk uit cellen of weefsels die wezenlijk gemanipuleerd zijn, waarbij hun voor het beoogde klinische gebruik relevante biologische eigenschappen, fysiologische functies of structurele eigenschappen zijn gewijzigd, dan wel uit cellen of weefsels die niet bestemd zijn om bij de ontvanger voor dezelfde essentiële functie(s) te worden gebruikt als die waarvoor zij bij de donor dienden;
b) het geneesmiddel wordt aangediend als hebbende eigenschappen om een ziekte te behandelen, te voorkomen of te diagnosticeren door het farmacologische, immunologische of metabolische effect van deze cellen of weefsels, of wordt daarvoor bij de mens gebruikt dan wel aan de mens toegediend.
Voor de toepassing van punt a) worden in het bijzonder de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1394/2007 genoemde manipulaties niet als wezenlijke manipulaties beschouwd;
31) “van SoHO-afgeleid geneesmiddel anders dan geneesmiddelen voor geavanceerde therapie”: een geneesmiddel dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit of is afgeleid van een stof van menselijke oorsprong, zoals omschreven in Verordening [SoHO-verordening], anders dan weefsels en cellen en dat een gestandaardiseerde consistentie heeft en wordt bereid door:
a) een methode waarbij gebruik wordt gemaakt van een industrieel proces dat onder andere het poolen van donaties inhoudt, of
b) een proces waarbij een werkzaam bestanddeel afkomstig van de stof van menselijke oorsprong wordt geëxtraheerd of waarbij de stof van menselijke oorsprong wordt omgezet door de inherente eigenschappen ervan te wijzigen;
32) “risicomanagementplan”: nauwkeurige beschrijving van het risicomanagementsysteem;
33) “milieurisicobeoordeling”: de beoordeling van de risico’s voor het milieu of de risico’s voor de volksgezondheid die voortvloeien uit het vrijkomen van het geneesmiddel in het milieu als gevolg van het gebruik en de verwijdering van het geneesmiddel en het vaststellen van maatregelen om deze risico’s te voorkomen, te beperken en te matigen. Bij de milieurisicobeoordeling van een geneesmiddel met antimicrobiële werking wordt ook het risico op selectie in het milieu van resistente micro-organismen als gevolg van de vervaardiging, het gebruik en het verwijderen van dat geneesmiddel beoordeeld;
34) “resistentie tegen antimicrobiële stoffen”: het vermogen van een micro-organisme om te overleven of te groeien in aanwezigheid van een concentratie van een antimicrobiële stof, die doorgaans voldoende is om de groei van dat micro-organisme te remmen of het te doden;
35) “risico’s verbonden aan het gebruik van het geneesmiddel”: alle risico’s:
a) die verbonden zijn aan de kwaliteit, veiligheid of werkzaamheid van het geneesmiddel voor de gezondheid van de patiënt of de volksgezondheid;
b) op ongewenste effecten op het milieu als gevolg van het geneesmiddel;
c) op ongewenste effecten op de volksgezondheid als gevolg van het vrijkomen van het geneesmiddel in het milieu, met inbegrip van resistentie tegen antimicrobiële stoffen;
36) “basisdossier werkzame stof”: een document dat een gedetailleerde beschrijving bevat van het vervaardigingsproces, de kwaliteitscontrole tijdens de vervaardiging en van de procesvalidatie en dat door de fabrikant van de werkzame stof in een afzonderlijk document is opgesteld;
37) “plan voor pediatrisch onderzoek”: een onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma gericht op het verkrijgen van de gegevens die nodig zijn voor het vaststellen van de voorwaarden waaronder voor een geneesmiddel voor behandeling van de pediatrische populatie een vergunning kan worden verleend;
38) “pediatrische populatie”: de bevolkingsgroep in de leeftijd vanaf de geboorte tot 18 jaar;
39) “medisch recept”: elk recept voor geneesmiddelen dat door een daartoe bevoegde beoefenaar is afgegeven;
40) “misbruik van geneesmiddelen”: een aanhoudend of incidenteel opzettelijk overmatig gebruik van geneesmiddelen dat gepaard gaat met schadelijke lichamelijke of psychische effecten;
41) “baten-risicobalans”: een afweging van de positieve therapeutische werking van het geneesmiddel in verhouding tot de risico’s bedoeld in punt 35, a);
42) “vertegenwoordiger van de houder van de vergunning voor het in de handel brengen”: de persoon, gewoonlijk plaatselijk vertegenwoordiger genoemd, die door de houder van de vergunning voor het in de handel brengen is aangewezen om hem of haar in de desbetreffende lidstaat te vertegenwoordigen;
43) “bijsluiter”: de informatie ten behoeve van de gebruiker, die het geneesmiddel vergezelt;
44) “buitenverpakking”: de verpakking waarin de primaire verpakking wordt geplaatst;
45) “primaire verpakking”: de recipiënt of enige andere verpakkingsvorm die rechtstreeks met het geneesmiddel in aanraking komt;
46) “etikettering”: informatie op de primaire verpakking of de buitenverpakking;
47) “naam van het geneesmiddel”: de naam, die een fantasienaam kan zijn, die geen verwarring doet ontstaan met de algemene benaming, dan wel een algemene of wetenschappelijke benaming vergezeld van een merk of van de naam van de houder van de vergunning voor het in de handel brengen;
48) “algemene benaming”: de door de Wereldgezondheidsorganisatie aanbevolen algemene internationale benaming voor een werkzame stof;
49) “concentratie van het geneesmiddel”: het gehalte aan werkzame stoffen in een geneesmiddel dat per doseringseenheid kwantitatief wordt uitgedrukt in volume- of gewichtseenheden, naargelang van de doseringsvorm;
50) “vervalst geneesmiddel”: een geneesmiddel met een valse voorstelling van:
a) de identiteit ervan, met inbegrip van de verpakking, etikettering, naam of samenstelling van dat geneesmiddel wat betreft alle bestanddelen, met inbegrip van de hulpstoffen, en de concentratie van die bestanddelen;
b) de oorsprong ervan, waaronder de fabrikant, het land van vervaardiging, het land van oorsprong of de houder van de vergunning voor het in de handel brengen, of
c) de geschiedenis ervan, waaronder de dossiers en documenten met betrekking tot de gebruikte distributiekanalen;
Deze definitie heeft geen betrekking op onbedoelde kwaliteitsgebreken en laat schendingen van intellectuele-eigendomsrechten onverlet.
51) “noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid”: een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid die op het niveau van de Unie krachtens artikel 23, lid 1, van Verordening (EU) 2022/2371 van het Europees Parlement en de Raad 71 door de Commissie is erkend;
52) “entiteit die geen economische activiteit uitoefent”: elke natuurlijke of rechtspersoon die geen economische activiteit uitoefent en die:
a) geen onderneming is noch onder zeggenschap staat van een onderneming, en,
b) die geen overeenkomsten heeft gesloten met een onderneming betreffende sponsoring of deelname aan de ontwikkeling van geneesmiddelen;
53) “kleine, middelgrote en micro-ondernemingen”: kleine, middelgrote en micro-ondernemingen als omschreven in artikel 2 van Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie 72 ;
54) “wijziging” of “wijziging van de voorwaarden van een vergunning voor het in de handel brengen”: elke wijziging van:
a) de inhoud van de gegevens en documenten als bedoeld in artikel 6, lid 2, de artikelen 9 tot en met 14, artikel 62, bijlage I en bijlage II bij deze richtlijn en artikel 6 van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004], of
b) de voorwaarden van het besluit tot verlening van de vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel, met inbegrip van de samenvatting van de productkenmerken en eventuele voorwaarden, verplichtingen of beperkingen die van invloed zijn op de vergunning voor het in de handel brengen, of wijzigingen in de etikettering of de bijsluiter die verband houden met de wijzigingen in de samenvatting van de productkenmerken;
55) “veiligheidsonderzoek na verlening van een vergunning”: een onderzoek dat in verband met een geneesmiddel waarvoor een vergunning is verleend, wordt uitgevoerd om een gevaar voor de veiligheid vast te stellen, te typeren of te kwantificeren, het veiligheidsprofiel van het geneesmiddel te bevestigen of de doeltreffendheid van risicomanagementmaatregelen te meten;
56) “geneesmiddelenbewakingssysteem”: een systeem dat de houder van de vergunning voor het in de handel brengen en de lidstaten gebruiken om de in hoofdstuk IX vermelde taken en verantwoordelijkheden te vervullen en dat is ontworpen om de veiligheid van geneesmiddelen waarvoor een vergunning is verleend, te monitoren en eventuele wijzigingen in de baten-risicobalans ervan vast te stellen;
57) “basisdossier geneesmiddelenbewakingssysteem”: een gedetailleerde beschrijving van het geneesmiddelenbewakingssysteem dat de houder van de vergunning voor het in de handel brengen gebruikt voor een of meer geneesmiddelen waarvoor een vergunning is verleend;
58) “risicomanagementsysteem”: een reeks geneesmiddelenbewakingswerkzaamheden en -interventies om de risico’s van een geneesmiddel vast te stellen, te typeren, te vermijden of te minimaliseren, met inbegrip van de beoordeling van de doeltreffendheid van deze werkzaamheden en interventies;
59) “bijwerking”: een reactie op een geneesmiddel die schadelijk en onbedoeld is;
60) “ernstige bijwerking”: een bijwerking die tot de dood leidt, levensgevaar oplevert, waarvoor opname in een ziekenhuis of verlenging van een verblijf in een ziekenhuis is vereist, die blijvende of aanzienlijke invaliditeit of onvermogen veroorzaakt of bestaat uit een aangeboren of geboorteafwijking;
61) “onverwachte bijwerking”: een bijwerking waarvan de aard, de ernst of het gevolg niet verenigbaar is met de samenvatting van de productkenmerken;
62) “homeopathisch geneesmiddel”: een geneesmiddel dat volgens een in de Europese Farmacopee of, bij ontstentenis daarvan, in de in de lidstaten officieel in gebruik zijnde farmacopees beschreven homeopathisch productieproces uit homeopathische grondstoffen, wordt verkregen;
63) “traditioneel kruidengeneesmiddel”: een kruidengeneesmiddel dat aan de voorwaarden van artikel 134, lid 1, voldoet;
64) “kruidengeneesmiddel”: een geneesmiddel dat als werkzame bestanddelen uitsluitend een of meer kruidensubstanties, een of meer kruidenpreparaten of een combinatie van een of meer kruidensubstanties en een of meer kruidenpreparaten bevat;
65) “kruidensubstanties”: alle voornamelijk hele, gebroken of gesneden planten, delen van planten, algen, schimmels en korstmossen, meestal in verse of gedroogde vorm; bepaalde exsudaten die niet aan een specifieke behandeling zijn onderworpen, worden ook als kruidensubstantie beschouwd. Kruidensubstanties worden nauwkeurig op basis van het gebruikte deel van de plant en de botanische naam en volgens het binominale systeem (geslacht, soort, variëteit en auteur) gedefinieerd;
66) “kruidenpreparaten”: preparaten die worden verkregen door kruidensubstanties te onderwerpen aan behandelingen zoals extractie, distillatie, expressie, fractionering, zuivering, concentratie of fermentatie, met inbegrip van vermalen of poedervormige kruidensubstanties, tincturen, extracten, etherische oliën, geperste sappen en bewerkte exsudaten;
67) “een overeenkomstig traditioneel kruidengeneesmiddel”: een traditioneel kruidengeneesmiddel met dezelfde werkzame stoffen, ongeacht de gebruikte hulpstoffen, een identiek of soortgelijk beoogd effect, een gelijkwaardige concentratie en dosering en een identieke of soortgelijke toedieningsweg als het traditionele kruidengeneesmiddel waarvoor de aanvraag wordt ingediend;
68) “groothandel in geneesmiddelen”: alle activiteiten die erin bestaan geneesmiddelen aan te schaffen, te houden, te leveren of uit te voeren, al dan niet met winstoogmerk, met uitzondering van het leveren van geneesmiddelen aan het publiek. Deze activiteiten worden verricht met fabrikanten of hun depothouders, met importeurs, met andere groothandelaren of met apothekers en personen die in de betrokken lidstaat gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek te leveren;
69) “bemiddeling in geneesmiddelen”: alle activiteiten in verband met de verkoop of aankoop van geneesmiddelen, uitgezonderd groothandel, waarbij geen sprake is van fysieke omgang met de geneesmiddelen en die bestaan in het onafhankelijk namens een andere natuurlijke of rechtspersoon onderhandelen;
70) “verplichting inzake openbare dienstverlening”: permanent een assortiment geneesmiddelen garanderen, waarmee in de behoeften van een bepaald geografisch gebied kan worden voorzien en om in dit gehele gebied de gevraagde bestellingen op zeer korte termijn af te leveren.
2. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 215 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de definities in lid 1, punten 2 tot en met 6, 8, 14 en 16 tot en met 31, in het licht van de technische en wetenschappelijke vooruitgang te wijzigen waarbij rekening wordt gehouden met de definities die op Unie- en internationaal niveau zijn overeengekomen zonder het toepassingsgebied van de definities uit te breiden.
Hoofdstuk II
Eisen voor aanvragen voor nationale en gecentraliseerde vergunningen voor het in de handel brengen
Afdeling 1
Algemene bepalingen
Artikel 5
Vergunningen voor het in de handel brengen
1. Een geneesmiddel wordt in een lidstaat slechts in de handel gebracht wanneer door de bevoegde autoriteit van die lidstaat een vergunning voor het in de handel brengen is verleend overeenkomstig hoofdstuk III (“nationale vergunning voor het in de handel brengen”) of wanneer er een vergunning voor het in de handel brengen is verleend overeenkomstig [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004] (“gecentraliseerde vergunning voor het in de handel brengen”).
2. Wanneer overeenkomstig lid 1 een oorspronkelijke vergunning voor het in de handel brengen is verleend, wordt voor alle ontwikkelingen in verband met het geneesmiddel waarvoor de vergunning is afgegeven, zoals aanvullende therapeutische indicaties, concentraties, farmaceutische vormen, toedieningswegen, aanbiedingsvormen en eventuele wijzigingen van de vergunning voor het in de handel brengen, ook een vergunning overeenkomstig lid 1 verleend of in de oorspronkelijke vergunning voor het in de handel brengen opgenomen. Al die vergunningen voor het in de handel brengen worden geacht deel uit te maken van dezelfde algemene vergunning voor het in de handel brengen, met name met het oog op de aanvragen van vergunningen voor het in de handel brengen krachtens artikelen 9 tot en met 12, ook wat betreft het verstrijken van de wettelijke gegevensbeschermingsperiode voor aanvragen waarbij een referentiegeneesmiddel wordt gebruikt.
Artikel 6
Algemene eisen voor aanvragen voor vergunningen voor het in de handel brengen
1. Om een vergunning voor het in de handel brengen te verkrijgen, wordt een elektronische aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen in een gemeenschappelijk formaat ingediend bij de betrokken bevoegde autoriteit. Het Bureau stelt na overleg met de lidstaten een dergelijk formaat ter beschikking.
2. De aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen bevat de in bijlage I vermelde gegevens en documenten die overeenkomstig bijlage II zijn ingediend.
3. De documenten en informatie betreffende de resultaten van de farmaceutische en niet-klinische tests en de klinische studies als bedoeld in bijlage I gaan vergezeld van gedetailleerde samenvattingen overeenkomstig artikel 7 en van ondersteunende ruwe gegevens.
4. Het in bijlage I bedoelde risicomanagementsysteem staat in redelijke verhouding tot de vastgestelde en potentiële risico’s van het geneesmiddel en de behoefte aan veiligheidsgegevens na de verlening van een vergunning.
5. De aanvraag van een vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding van deze richtlijn geen vergunning in de Unie was verleend, en voor nieuwe therapeutische indicaties, met inbegrip van pediatrische indicaties, en voor nieuwe farmaceutische vormen, concentraties en toedieningswegen van geneesmiddelen waarvoor een vergunning is verleend en die worden beschermd door een aanvullend beschermingscertificaat krachtens [Verordening (EG) nr. 469/2009 — PB: gelieve verwijzing te vervangen door een nieuw instrument wanneer dit is vastgesteld] of door een voor de verlening van het aanvullende beschermingscertificaat in aanmerking komend octrooi, bevat een van de volgende elementen:
a) de resultaten van alle onderzoeken die zijn uitgevoerd en de details van alle informatie die is verzameld overeenkomstig een goedgekeurd plan voor pediatrisch onderzoek;
b) een besluit van het Bureau tot verlening van een productspecifieke vrijstelling overeenkomstig artikel 75, lid 1, van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004];
c) een besluit van het Bureau tot verlening van een vrijstelling voor een categorie overeenkomstig artikel 75, lid 2, van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004];
d) een besluit van het Bureau tot verlening van een opschorting overeenkomstig artikel 81 van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004];
e) een overeenkomstig artikel 83 van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004] en in overleg met de Commissie genomen besluit van het Bureau om in noodsituaties op gezondheidsgebied tijdelijk af te wijken van de in punt a) tot en met d) bedoelde bepalingen.
De overeenkomstig de punten a) tot en met d) ingediende documenten moeten cumulatief alle subgroepen van de pediatrische populatie bestrijken.
6. De bepalingen van lid 5 zijn niet van toepassing op geneesmiddelen waarvoor krachtens de artikelen 9, 11, 13 en 125 tot en met 141 een vergunning is verleend, noch op geneesmiddelen waarvoor krachtens de artikelen 10 en 12 een vergunning is verleend en die niet door een aanvullend beschermingscertificaat uit hoofde van [Verordening (EG) nr. 469/2009 — PB gelieve verwijzing te vervangen door een nieuw instrument wanneer dit is vastgesteld] noch door een voor de verlening van het aanvullende beschermingscertificaat in aanmerking komend octrooi worden beschermd.
7. De aanvrager van de vergunning voor het in de handel brengen toont aan dat het beginsel van vervanging, vermindering en verfijning van dierproeven voor wetenschappelijke doeleinden met betrekking tot dierproeven die ter ondersteuning van de aanvraag worden uitgevoerd, is toegepast overeenkomstig Richtlijn 2010/63/EU.
Indien er wetenschappelijk verantwoorde testmethoden zonder dierproeven beschikbaar zijn, voert de aanvrager van de vergunning voor het in de handel brengen geen dierproeven uit.
Artikel 7
Controle door deskundigen
1. De aanvrager van de vergunning voor het in de handel brengen zorgt ervoor dat de in artikel 6, lid 3, bedoelde gedetailleerde samenvattingen zijn opgesteld en door deskundigen met de vereiste technische of beroepskwalificaties zijn ondertekend voordat zij bij de bevoegde autoriteiten worden ingediend. De technische of beroepskwalificaties van de deskundigen worden in een kort curriculum vitae vermeld.
2. De in lid 1 bedoelde deskundigen rechtvaardigen eventuele verwijzingen naar wetenschappelijke literatuur krachtens artikel 13 overeenkomstig de voorwaarden van bijlage II.
Artikel 8
Buiten de Unie vervaardigde geneesmiddelen
De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat:
a) de bevoegde autoriteiten van de lidstaten controleren of de fabrikanten en de importeurs van geneesmiddelen uit derde landen in staat zijn het geneesmiddel met inachtneming van de krachtens bijlage I verstrekte gegevens te vervaardigen, of controles uit te voeren volgens de overeenkomstig bijlage I in de gegevens bij de aanvraag beschreven methoden;
b) de bevoegde autoriteiten van de lidstaten de fabrikanten en de importeurs van geneesmiddelen uit derde landen in gerechtvaardigde gevallen kunnen toestaan om bepaalde fasen van de vervaardiging of sommige van de in punt a) bedoelde controles door derden uit te laten voeren; in die gevallen strekt de controle door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten zich eveneens tot het aangewezen bedrijf uit.
Afdeling 2
Specifieke eisen voor verkorte aanvragen voor een vergunning voor het in de handel brengen
Artikel 9
Aanvragen betreffende generieke geneesmiddelen
1. Indien de equivalentie van het generieke geneesmiddel aan het referentiegeneesmiddel wordt aangetoond, is de aanvrager van een vergunning voor het in de handel brengen van een generiek geneesmiddel, in afwijking van artikel 6, lid 2, niet verplicht de bevoegde autoriteiten de resultaten van niet-klinische tests en klinische studies te verstrekken.
2. Om de in lid 1 bedoelde equivalentie aan te tonen, dient de aanvrager onderzoeken naar de equivalentie in bij de bevoegde autoriteiten of motiveert hij of zij waarom dergelijk onderzoek niet is uitgevoerd, en toont hij of zij aan dat het generieke geneesmiddel voldoet aan de relevante criteria die in de passende gedetailleerde richtsnoeren zijn vastgesteld.
3. Lid 1 is ook van toepassing indien in de lidstaat waar de aanvraag voor het generieke geneesmiddel is ingediend, geen vergunning voor het referentiegeneesmiddel is verleend. In dat geval vermeldt de aanvrager op het aanvraagformulier de naam van de lidstaat waar de vergunning voor het referentiegeneesmiddel wordt of werd verleend. Op verzoek van de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de aanvraag is ingediend, zendt de bevoegde autoriteit van de andere lidstaat binnen één maand een bevestiging toe dat er voor het referentiegeneesmiddel een vergunning wordt of werd verleend, samen met de volledige samenstelling van het referentiegeneesmiddel en, indien noodzakelijk, andere relevante documenten.
De verschillende orale farmaceutische vormen met directe afgifte worden als één farmaceutische vorm beschouwd.
4. De verschillende zouten, esters, ethers, isomeren, mengsels van isomeren, complexen en derivaten van een werkzame stof worden beschouwd als dezelfde werkzame stof, tenzij de eigenschappen daarvan wat betreft veiligheid of werkzaamheid aanzienlijk afwijken. De aanvrager dient in die gevallen aanvullende informatie in om aan te tonen dat de verschillende zouten, esters, ethers, isomeren, mengsels van isomeren, complexen of derivaten van een werkzame stof wat betreft die eigenschappen niet aanzienlijk van elkaar verschillen.
5. Wanneer er sprake is van een aanzienlijk verschil wat betreft de in lid 4 bedoelde eigenschappen, verstrekt de aanvrager in een aanvraag krachtens artikel 10 aanvullende informatie om de veiligheid en werkzaamheid van de verschillende zouten, esters, ethers, isomeren, mengsels van isomeren, complexen of derivaten van de werkzame stof waarvoor een vergunning is verleend, van het referentiegeneesmiddel aan te tonen.
Artikel 10
Aanvragen betreffende hybride geneesmiddelen
In gevallen waarin het geneesmiddel niet onder de definitie van een generiek geneesmiddel valt of het ten opzichte van het referentiegeneesmiddel anders is wat betreft de concentratie, farmaceutische vorm, toedieningsweg of therapeutische indicaties, worden de resultaten van de passende niet-klinische tests of klinische studies aan de bevoegde autoriteiten verstrekt voor zover dat nodig is om een wetenschappelijke brug te slaan naar de gegevens waarop de vergunning voor het in de handel brengen van het referentiegeneesmiddel is gebaseerd, en het veiligheids- en werkzaamheidsprofiel van het hybride geneesmiddel aan te tonen.
Artikel 11
Aanvragen betreffende biosimilars
Voor een biologisch geneesmiddel dat gelijkwaardig is aan een biologisch referentiegeneesmiddel (“biosimilar”), worden de resultaten van passende vergelijkbaarheidstests en -onderzoeken aan de bevoegde autoriteiten verstrekt. Deze aanvullende gegevens moeten qua aard en aantal voldoen aan de relevante criteria, vermeld in bijlage II en in de uitvoerige richtsnoeren die daarop betrekking hebben. De resultaten van andere tests en onderzoeken in het dossier van het referentiegeneesmiddel worden niet overgelegd.
Artikel 12
Aanvragen betreffende hybride biologische geneesmiddelen
In gevallen waarin de biosimilar ten opzichte van het biologische referentiegeneesmiddel (“hybride biologisch geneesmiddel”) anders is wat betreft de concentratie, farmaceutische vorm, toedieningsweg of therapeutische indicaties, worden de resultaten van de passende niet-klinische tests of klinische studies aan de bevoegde autoriteiten verstrekt voor zover dat nodig is om een wetenschappelijke brug te slaan naar de gegevens waarop de vergunning voor het in de handel brengen van het referentiegeneesmiddel is gebaseerd, en het veiligheids- en werkzaamheidsprofiel van de biosimilar aan te tonen.
Artikel 13
Aanvragen op basis van bibliografische gegevens
In gevallen waarin voor de werkzame stof van het betrokken geneesmiddel geen vergunning wordt of werd verleend voor een referentiegeneesmiddel, hoeft de aanvrager in afwijking van artikel 6, lid 2, geen resultaten van niet-klinische tests of klinische studies te verstrekken indien hij of zij kan aantonen dat de werkzame stoffen van het geneesmiddel al tenminste tien jaar in de Unie in de medische praktijk worden gebruikt voor dezelfde therapeutische toepassing en met dezelfde toedieningsweg, erkende werkzaamheid en een aanvaardbaar veiligheidsniveau overeenkomstig de voorwaarden van bijlage II. In dat geval worden de resultaten van de tests en de onderzoeken vervangen door passende bibliografische gegevens in de vorm van wetenschappelijke literatuur.
Artikel 14
Aanvragen op basis van toestemming
Nadat een vergunning voor het in de handel brengen is verleend, kan de houder van deze vergunning er via een verklaring van toegang in toestemmen dat bij de behandeling van een volgende aanvraag voor een geneesmiddel met dezelfde kwalitatieve en kwantitatieve samenstelling aan werkzame stoffen en met dezelfde farmaceutische vorm, gebruik wordt gemaakt van alle documenten zoals bedoeld in artikel 6, lid 2.
Afdeling 3
Specifieke eisen voor aanvragen voor bepaalde categorieën geneesmiddelen
Artikel 15
Vastedosiscombinatiegeneesmiddelen, platformtechnologieën en verpakkingen met meerdere geneesmiddelen
1. Wanneer dit voor therapeutische doeleinden gerechtvaardigd is, kan een vergunning voor het in de handel brengen van een vastedosiscombinatiegeneesmiddel worden verleend.
2. Wanneer dit voor therapeutische doeleinden gerechtvaardigd is, kan in uitzonderlijke omstandigheden een vergunning voor het in de handel brengen worden verleend voor een geneesmiddel dat bestaat uit een vast bestanddeel en een variabel bestanddeel dat vooraf is vastgesteld om, in voorkomend geval, verschillende varianten van een infectieus agens aan te pakken of, indien nodig, het geneesmiddel op de kenmerken van een individuele patiënt of een groep patiënten af te stemmen (“platformtechnologie”).
Een aanvrager die van plan is een aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen van een dergelijk geneesmiddel in te dienen, vraagt de betrokken bevoegde autoriteit vooraf om instemming met de indiening van een dergelijke aanvraag.
3. Wanneer dit om volksgezondheidsredenen gerechtvaardigd is en wanneer de werkzame stoffen niet tot een vastedosiscombinatiegeneesmiddel kunnen worden gecombineerd, kan in uitzonderlijke omstandigheden een vergunning voor het in de handel brengen van een verpakking met meerdere geneesmiddelen worden verleend.
Een aanvrager die van plan is een aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen van een dergelijk geneesmiddel in te dienen, vraagt de betrokken bevoegde autoriteit vooraf om instemming met de indiening van een dergelijke aanvraag.
Artikel 16
Radiofarmaceutica
1. Voor radionuclidegeneratoren, kits en radionuclide-uitgangsstoffen is een vergunning voor het in de handel brengen vereist, tenzij deze worden gebruikt als grondstof, werkzame stof of tussenproduct van radiofarmaceutica waarvoor overeenkomstig artikel 5, lid 1, een vergunning voor het in de handel brengen is afgegeven.
2. Een vergunning voor het in de handel brengen is niet vereist voor een radiofarmaceuticum dat wordt bereid op het moment van gebruik door een persoon of instelling die, overeenkomstig de nationale wetgeving, gerechtigd is om dergelijke radiofarmaceutica te gebruiken in een erkende zorginstelling en uitsluitend op basis van goedgekeurde radionuclidegeneratoren, kits of radionuclide-uitgangsstoffen, in overeenstemming met de voorschriften van de fabrikant.
Artikel 17
Antimicrobiële stoffen
1. Wanneer de aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen een antimicrobiële stof betreft, moet de aanvraag, naast de in artikel 6 bedoelde informatie, het volgende bevatten:
a) een beheerplan voor antimicrobiële stoffen als bedoeld in bijlage I;
b) een beschrijving van de speciale informatie-eisen zoals geschetst in artikel 69 en vermeld in bijlage I.
2. De bevoegde autoriteit kan de houder van de vergunning voor het in de handel brengen verplichtingen opleggen indien zij van oordeel is dat de risicobeperkende maatregelen in het beheerplan voor antimicrobiële stoffen ontoereikend zijn.
3. De houder van de vergunning voor het in de handel brengen zorgt ervoor dat de verpakkingsgrootte van de antimicrobiële stof overeenstemt met de gebruikelijke dosering en duur van de behandeling.
Artikel 18
Integrale combinaties van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen
1. De aanvrager van de vergunning voor het in de handel brengen verstrekt voor integrale combinaties van een geneesmiddel met een medische hulpmiddel gegevens waaruit blijkt dat de integrale combinatie van het geneesmiddel en het medische hulpmiddel veilig en doeltreffend kan worden gebruikt.
Bij de beoordeling van de integrale combinatie van een geneesmiddel en een medisch hulpmiddel overeenkomstig artikel 29 beoordelen de bevoegde autoriteiten onder andere de baten-risicobalans van de integrale combinatie van een geneesmiddel en een medisch hulpmiddel beoordelen waarbij zij rekening houden met de geschiktheid van het gebruik van het geneesmiddel gecombineerd met het medische hulpmiddel.
2. De desbetreffende algemene veiligheids- en prestatie-eisen van bijlage I bij Verordening (EU) 2017/745 zijn van toepassing voor zover het de veiligheid en de prestaties van het medische-hulpmiddeldeel van de integrale combinatie van een geneesmiddel met een medisch hulpmiddel betreft.
3. De aanvraag van een vergunning voor het in de handel brengen van een integrale combinatie van een geneesmiddel met een medisch hulpmiddel moet de documenten bevatten waarmee de conformiteit van het medische-hulpmiddeldeel met de in lid 2 bedoelde algemene veiligheids- en prestatie-eisen overeenkomstig bijlage II wordt bewezen, met inbegrip van het conformiteitsbeoordelingsverslag van een aangemelde instantie, in voorkomend geval.
4. Bij de beoordeling van de betrokken integrale combinatie van een geneesmiddel met een medisch hulpmiddel erkennen de bevoegde autoriteiten de resultaten van de beoordeling van de conformiteit van het medische-hulpmiddeldeel van die integrale combinatie met de algemene veiligheids- en prestatie-eisen overeenkomstig bijlage I bij Verordening (EU) 2017/745 met inbegrip van de resultaten van de beoordeling door een aangemelde instantie, in voorkomend geval.
5. De aanvrager van de vergunning voor het in de handel brengen verstrekt op verzoek van de bevoegde autoriteit alle aanvullende informatie betreffende het medische hulpmiddel die relevant is voor de beoordeling van de baten-risicobalans van de in lid 1 bedoelde integrale combinatie van een geneesmiddel met een medisch hulpmiddel.
Artikel 19
Geneesmiddelen uitsluitend voor gebruik met medisch hulpmiddelen
1. De aanvrager van de vergunning voor het in de handel brengen verstrekt voor geneesmiddelen uitsluitend voor gebruik met medisch hulpmiddelen gegevens waaruit blijkt dat het geneesmiddel, rekening houdend met het gebruik ervan in combinatie met het medische hulpmiddel, veilig en doeltreffend kan worden gebruikt.
Bij de beoordeling van het in de eerste alinea bedoelde geneesmiddel overeenkomstig artikel 29 beoordelen de bevoegde autoriteiten onder andere de baten-risicobalans van het geneesmiddel waarbij zij rekening houden met het feit dat het geneesmiddel in combinatie met het medische hulpmiddel wordt gebruikt.
2. Het medische hulpmiddel voor geneesmiddelen uitsluitend voor gebruik met medisch hulpmiddelen moet aan de eisen van Verordening (EU) 2017/745 voldoen.
3. De aanvraag van een vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel uitsluitend voor gebruik met een medisch hulpmiddel moet de documenten bevatten waarmee de conformiteit van het medische hulpmiddel met de in lid 2 bedoelde algemene veiligheids- en prestatie-eisen overeenkomstig bijlage II wordt bewezen, met inbegrip van het conformiteitsbeoordelingsverslag van een aangemelde instantie, in voorkomend geval.
4. Bij de beoordeling van het in lid 1 bedoelde geneesmiddel erkent de bevoegde autoriteit de resultaten van de beoordeling van de conformiteit van het betrokken medische hulpmiddel met de algemene veiligheids- en prestatie-eisen overeenkomstig bijlage I bij Verordening (EU) 2017/745 met inbegrip van de resultaten van de beoordeling door een aangemelde instantie, in voorkomend geval.
5. De aanvrager van de vergunning voor het in de handel brengen verstrekt op verzoek van de bevoegde autoriteit alle aanvullende informatie betreffende het medische hulpmiddel die relevant is voor de beoordeling van de baten-risicobalans van het in lid 1 bedoelde geneesmiddel rekening houdend met het gebruik van het geneesmiddel in combinatie met het medische hulpmiddel.
6. Indien de werking van het geneesmiddel niet ondersteunend is bij die van het medische hulpmiddel, moet het geneesmiddel voldoen aan de eisen van deze richtlijn en van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004], rekening houdend met het gebruik ervan met het medische hulpmiddel en onverminderd de specifieke eisen van Verordening (EU) 2017/745.
In dat geval verstrekt de aanvrager van de vergunning voor het in de handel brengen op verzoek van de bevoegde autoriteiten alle aanvullende informatie betreffende het medische hulpmiddel die relevant is voor de monitoring na de verlening van een vergunning voor het geneesmiddel, rekening houdend met het gebruik ervan in combinatie met het geneesmiddel, en onverminderd de specifieke eisen van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004].
Artikel 20
Combinaties van geneesmiddelen met andere producten dan medische hulpmiddelen
1. De aanvrager van de vergunning voor het in de handel brengen verstrekt voor een combinatie van een geneesmiddel met een ander product dan een medisch hulpmiddel gegevens waaruit blijkt dat de combinatie van het geneesmiddel met het andere product veilig en doeltreffend kan worden gebruikt.
Bij de beoordeling van de combinatie van een geneesmiddel met een ander product dan een medisch hulpmiddel overeenkomstig artikel 29 beoordelen de bevoegde autoriteiten de baten-risicobalans van de combinatie van een geneesmiddel met een ander product dan een medisch hulpmiddel waarbij zij rekening houden met het gebruik van het geneesmiddel in combinatie met het andere product.
2. De aanvrager van de vergunning voor het in de handel brengen verstrekt op verzoek van de bevoegde autoriteit alle aanvullende informatie betreffende het product anders dan een medisch hulpmiddel die relevant is voor de beoordeling van de baten-risicobalans van de combinatie van geneesmiddelen met het product anders dan een medisch hulpmiddel, waarbij rekening wordt gehouden met de geschiktheid van het gebruik van het geneesmiddel in combinatie met het in het eerste lid bedoelde product.
Afdeling 4
Specifieke eisen voor dossiers
Artikel 21
Risicomanagementplan
De aanvrager van een vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel als bedoeld in de artikelen 9 en 11 is niet verplicht een risicomanagementplan en een samenvatting daarvan in te dienen, mits er geen aanvullende risicobeperkende maatregelen voor het referentiegeneesmiddel bestaan en de vergunning voor het in de handel brengen van het referentiegeneesmiddel niet vóór de indiening van de aanvraag is ingetrokken.
Artikel 22
Milieurisicobeoordeling en andere milieu-informatie
1. Bij het opstellen van de krachtens artikel 6, lid 2, in te dienen milieurisicobeoordeling houdt de aanvrager rekening met de in lid 6 bedoelde wetenschappelijke richtsnoeren inzake de milieurisicobeoordeling van geneesmiddelen voor menselijk gebruik, of motiveert hij of zij eventuele afwijkingen van de wetenschappelijke richtsnoeren tijdig aan het Bureau of, in voorkomend geval, aan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat. Indien beschikbaar houdt de aanvrager rekening met bestaande milieurisicobeoordelingen die krachtens andere wetgeving van de Unie zijn uitgevoerd.
2. In de milieurisicobeoordeling wordt aangegeven of het geneesmiddel of een van de bestanddelen of andere componenten ervan volgens de criteria van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 een van de volgende stoffen betreft:
a) persistent, bioaccumulerend en toxisch (PBT);
b) zeer persistent en zeer bioaccumulerend (zPzB);
c) persistent, mobiel en toxisch (PMT), zeer persistent en zeer mobiel (zPzM),
of dat het stoffen betreft met endocriene werking.
3. De aanvrager neemt in de milieurisicobeoordeling ook risicobeperkende maatregelen op waarmee emissies in de lucht, het water en de bodem van de in Richtlijn 2000/60/EG, Richtlijn 2006/118/EG, Richtlijn 2008/105/EG en Richtlijn 2010/75/EU genoemde verontreinigende stoffen worden voorkomen of, wanneer dit niet mogelijk is, beperkt. De aanvrager licht uitvoerig toe waarom de voorgestelde beperkende maatregelen passend zijn en dat zij voldoende zijn om de vastgestelde risico’s voor het milieu aan te pakken.
4. Bij de milieurisicobeoordeling van antimicrobiële stoffen wordt ook het risico op selectie in het milieu van resistente micro-organismen als gevolg van de gehele toeleveringsketen binnen en buiten de Unie, het gebruik en het verwijderen van die antimicrobiële stof beoordeeld, waarbij, in voorkomend geval, rekening wordt gehouden met de bestaande internationale normen waarmee de specifiek voor antibiotica voorspelde concentraties zonder effect zijn vastgesteld.
5. Het Bureau stelt overeenkomstig artikel 138 van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004] wetenschappelijke richtsnoeren op om de technische details betreffende de eisen voor de milieurisicobeoordeling van geneesmiddelen voor menselijk gebruik te specificeren. In voorkomend geval raadpleegt het Bureau het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA), de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) en het Europees Milieuagentschap (EEA) over het opstellen van deze wetenschappelijke richtsnoeren.
6. Indien er nieuwe informatie met betrekking tot de in artikel 29 bedoelde beoordelingscriteria beschikbaar komt en dit zou kunnen leiden tot een wijziging van de conclusies van de milieurisicobeoordeling, zorgt de houder van de vergunning voor het in de handel brengen dat de milieurisicobeoordeling onverwijld met behulp van de nieuwe informatie overeenkomstig artikel 90, lid 2, voor de relevante bevoegde autoriteiten wordt geactualiseerd. De actualisering omvat alle relevante informatie afkomstig van milieumonitoring, met inbegrip van monitoring uit hoofde van Richtlijn 2000/60/EG, ecotoxiciteitsonderzoek, nieuwe of geactualiseerde risicobeoordelingen in het kader van andere wetgeving van de Unie, als bedoeld in lid 1, en gegevens over blootstelling van het milieu.
Voor een milieurisicobeoordeling die voor [PB: gelieve de datum in te voegen = 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] is uitgevoerd, verzoekt de bevoegde autoriteit de houder van de vergunning voor het in de handel brengen om de milieurisicobeoordeling te actualiseren indien er is vastgesteld dat er informatie ontbreekt voor geneesmiddelen die mogelijk schadelijk zijn voor het milieu.
7. Voor de in de artikelen 9 tot en met 12 bedoelde geneesmiddelen kan de aanvrager bij het opstellen van de milieurisicobeoordeling verwijzen naar milieurisicobeoordelingsonderzoek dat voor het referentiegeneesmiddel is uitgevoerd.
Artikel 23
Milieurisicobeoordeling van geneesmiddelen waarvoor voor 30 oktober 2005 een vergunning is verleend
1. Uiterlijk op [PB: gelieve de datum in te voegen = 30 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] stelt het Bureau na raadpleging van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, het ECHA, de EFSA en het EEA een programma op voor de milieurisicobeoordeling die overeenkomstig artikel 22 moet worden ingediend, voor geneesmiddelen waarvoor voor 30 oktober 2005 een vergunning is verleend, die geen milieurisicobeoordeling hebben ondergaan en waarvan het Bureau overeenkomstig lid 2 heeft vastgesteld dat zij mogelijk schadelijk zijn voor het milieu.
Het Bureau maakt dit programma openbaar.
2. Het Bureau stelt aan de hand van een risicogebaseerde aanpak de wetenschappelijke criteria vast om de geneesmiddelen die mogelijk schadelijk zijn voor het milieu, te identificeren en om voorrang te geven aan de milieurisicobeoordeling van die geneesmiddelen. Het Bureau kan voor deze taak de houders van een vergunning voor het in de handel brengen verzoeken relevante gegevens of informatie te verstrekken.
3. De houders van een vergunning voor het in de handel brengen van de geneesmiddelen die in het in lid 1 bedoelde programma zijn geïdentificeerd, verstrekken de milieurisicobeoordeling aan het Bureau. Het resultaat van de evaluatie van de milieurisicobeoordeling, met inbegrip van de door de houder van de vergunning voor het in de handel brengen verstrekte gegevens, wordt door het Bureau openbaar gemaakt.
4. Wanneer in het in lid 1 bedoelde programma verschillende geneesmiddelen worden geïdentificeerd, die dezelfde werkzame stof bevatten en waarvan wordt verwacht dat zij dezelfde risico’s voor het milieu opleveren, wordt de houder van de vergunning voor het in de handel brengen door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten of het Bureau aangemoedigd om gezamenlijk onderzoek voor de milieurisicobeoordeling uit te voeren om onnodige overlapping van gegevens en het onnodige gebruik van dieren zoveel mogelijk te beperken.
Artikel 24
Systeem van milieurisicobeoordelingsmonografieën voor milieurisicobeoordelingsgegevens van werkzame stoffen
1. Het Bureau zet in samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten een op werkzame stoffen gebaseerd evaluatiesysteem van de milieurisicobeoordelingsgegevens op (“milieurisicobeoordelingsmonografieën”) voor geneesmiddelen waarvoor een vergunning is verleend. Een milieurisicobeoordelingsmonografie bevat een uitgebreide reeks fysisch-chemische gegevens, gegevens over de lotgevallen en effectgegevens op basis van een beoordeling door een bevoegde autoriteit.
2. Het opzetten van het systeem van milieurisicobeoordelingsmonografieën is gebaseerd op een prioritering van werkzame stoffen op basis van risico’s.
3. Bij het opstellen van de in lid 1 bedoelde milieurisicobeoordelingsmonografie kan het Bureau de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de houders van een vergunning voor het in de handel brengen om informatie, onderzoek en gegevens verzoeken.
4. Het Bureau voert in samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten een conceptbeproevingsproefproject uit voor de milieurisicobeoordelingsmonografieën dat binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn moet worden afgerond.
5. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 215 en op basis van de resultaten van het in lid 4 bedoelde conceptbeproevingsproefproject gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze richtlijn aan te vullen door het volgende te specificeren:
a) de inhoud en het formaat van de milieurisicobeoordelingsmonografieën;
b) de procedures voor het vaststellen en actualiseren van de milieurisicobeoordelingsmonografieën;
c) de procedures voor het verstrekken van de in lid 3 bedoelde informatie, onderzoeken en gegevens;
d) de risicogebaseerde prioriteringscriteria voor de in lid 2 bedoelde selectie en prioritering;
e) het gebruik van milieurisicobeoordelingsmonografieën in het kader van nieuwe aanvragen voor vergunningen voor het in de handel brengen van geneesmiddelen ter ondersteuning van hun milieurisicobeoordeling.
Artikel 25
Certificaat basisdossier werkzame stof
1. Aanvragers van een vergunning voor het in de handel brengen kunnen zich, in plaats van de overeenkomstig bijlage II vereiste relevante gegevens inzake een chemische werkzame stof van een geneesmiddel te verstrekken, baseren op een basisdossier werkzame stof, een overeenkomstig dit artikel door het Bureau verleend certificaat basisdossier werkzame stof (“certificaat basisdossier werkzame stof”), of op een certificaat waarmee wordt bevestigd dat de kwaliteit van de betrokken werkzame stof naar behoren wordt gecontroleerd door de relevante monografie van de Europese Farmacopee.
Aanvragers van een vergunning voor het in de handel brengen mogen zich alleen op een basisdossier werkzame stof baseren als er geen certificaat van hetzelfde basisdossier werkzame stof bestaat.
2. Het bureau kan een certificaat basisdossier werkzame stof verlenen in gevallen waarin de relevante gegevens over de betrokken werkzame stof nog niet worden bestreken door een monografie van de Europese Farmacopee of door een certificaat basisdossier werkzame stof.
Om een certificaat basisdossier werkzame stof te verkrijgen, moet een aanvraag bij het Bureau worden ingediend. De aanvrager van een certificaat basisdossier werkzame stof moet aantonen dat de betrokken werkzame stof nog niet wordt bestreken door een monografie van de Europese Farmacopee of een certificaat basisdossier werkzame stof. Het Bureau onderzoekt de aanvraag en verleent bij een positief resultaat het certificaat dat in de hele Unie geldig is. Bij gecentraliseerde vergunningen voor het in de handel brengen kan de aanvraag voor een certificaat basisdossier werkzame stof worden ingediend als onderdeel van de aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen van het desbetreffende geneesmiddel.
Het Bureau zet een register op van basisdossiers werkzame stoffen, de bijbehorende beoordelingsverslagen en certificaten en zorgt ervoor dat persoonsgegevens worden beschermd. Het Bureau zorgt ervoor dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat toegang hebben tot dit register.
3. Het basisdossier werkzame stof en het certificaat basisdossier werkzame stof moeten alle in bijlage II vereiste informatie over de werkzame stof bevatten.
4. De houder van het certificaat basisdossier werkzame stof is de fabrikant van de werkzame stof.
5. De houder van het certificaat basisdossier werkzame stof past het basisdossier werkzame stof aan de wetenschappelijke en technologische vooruitgang aan en brengt de wijzigingen aan die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de werkzame stof volgens algemeen aanvaarde wetenschappelijke methoden wordt vervaardigd en gecontroleerd.
6. De fabrikant van de stof waarvoor een aanvraag voor een certificaat basisdossier werkzame stof is ingediend, of de houder van het certificaat basisdossier werkzame stof wordt op verzoek van het Bureau aan een inspectie onderworpen om de informatie in de aanvraag of in het basisdossier werkzame stof, of de overeenstemming ervan met de in artikel 160 bedoelde goede productiepraktijken voor werkzame stoffen te controleren.
Indien de fabrikant van een werkzame stof weigert een dergelijke inspectie te ondergaan, kan het Bureau het onderzoek van de aanvraag voor een certificaat basisdossier werkzame stof opschorten of afsluiten.
7. Indien de houder van het certificaat basisdossier werkzame stof de in de leden 5 en 6 vastgestelde verplichtingen niet nakomt, kan het Bureau het certificaat schorsen of intrekken en kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten de op basis van dat certificaat verleende vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel schorsen of intrekken, of maatregelen nemen om de levering van het geneesmiddel op basis van dat certificaat te verbieden.
8. De houder van de vergunning voor het in de handel brengen van het geneesmiddel, die op basis van een certificaat basisdossier werkzame stof is verleend, blijft verantwoordelijk en aansprakelijk voor dat geneesmiddel.
9. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 215 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze richtlijn aan te vullen met:
a) de regels inzake de inhoud en het formaat van de aanvraag voor een certificaat basisdossier werkzame stof;
b) de regels voor het onderzoek van een aanvraag voor een certificaat basisdossier werkzame stof en voor de verlening van het certificaat;
c) de regels voor het openbaar maken van certificaten van basisdossiers werkzame stoffen;
d) de regels voor het aanbrengen van wijzigingen in het basisdossier werkzame stof en het certificaat basisdossier werkzame stof;
e) de regels inzake de toegang voor bevoegde autoriteiten van de lidstaten tot het basisdossier werkzame stof en het bijbehorende beoordelingsverslag;
f) de regels inzake de toegang voor aanvragers en houders van een vergunning voor het in de handel brengen die is gebaseerd op een certificaat basisdossier werkzame stof, tot het basisdossier werkzame stof en het beoordelingsverslag.
Artikel 26
Aanvullende basiskwaliteitsdossiers
1. Aanvragers van een vergunning voor het in de handel brengen kunnen zich, in plaats van de overeenkomstig bijlage II vereiste relevante gegevens inzake een werkzame stof anders dan een chemische werkzame stof of inzake andere stoffen die aanwezig zijn in of gebruikt worden bij de vervaardiging van een geneesmiddel, te verstrekken, baseren op een aanvullend basiskwaliteitsdossier, een overeenkomstig dit artikel door het Bureau verleend certificaat van het aanvullende basiskwaliteitsdossier (“certificaat aanvullend basiskwaliteitsdossier”), of op een certificaat waarmee wordt bevestigd dat de kwaliteit van die stof naar behoren wordt gecontroleerd door de relevante monografie van de Europese Farmacopee.
Aanvragers van een vergunning voor het in de handel brengen mogen zich alleen op een aanvullend basiskwaliteitsdossier baseren als er geen certificaat van hetzelfde aanvullende basiskwaliteitsdossier bestaat.
2. Artikel 25, leden 1 tot en met 5, 7, en 8, zijn ook van overeenkomstige toepassing op de certificering via een aanvullend basiskwaliteitsdossier.
3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 215 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze richtlijn aan te vullen met:
a) de regels inzake de inhoud en het formaat van de aanvraag voor een certificaat basisdossier werkzame stof;
b) aanvullende basiskwaliteitsdossiers waarvoor een certificaat kan worden gebruikt om specifieke informatie te verstrekken over de kwaliteit van een stof die aanwezig is in of wordt gebruikt bij de vervaardiging van een geneesmiddel;
c) de regels voor het onderzoek van aanvragen voor het openbaar maken van certificaten van aanvullende basiskwaliteitsdossiers;
d) de regels voor het aanbrengen van wijzigingen in het aanvullende basiskwaliteitsdossier en het certificaat;
e) de regels inzake de toegang voor bevoegde autoriteiten van de lidstaat tot het aanvullende basiskwaliteitsdossier en het bijbehorende beoordelingsverslag;
f) de regels inzake de toegang voor aanvragers en houders van een vergunning voor het in de handel brengen die is gebaseerd op een certificaat aanvullend basiskwaliteitsdossier, tot het aanvullende basiskwaliteitsdossier en het beoordelingsverslag.
4. De fabrikant van een stof die aanwezig is in of wordt gebruikt bij de vervaardiging van een geneesmiddel waarvoor een aanvraag voor een certificaat aanvullend basiskwaliteitsdossier is ingediend, of de houder van een certificaat aanvullend basiskwaliteitsdossier, wordt op verzoek van het Bureau onderworpen aan een inspectie om de informatie in de aanvraag of in het basiskwaliteitsdossier te controleren.
Indien de fabrikant van die stof een dergelijke inspectie weigert, kan het Bureau het onderzoek van de aanvraag voor het certificaat aanvullend basiskwaliteitsdossier opschorten of afsluiten.
Artikel 27
Hulpstoffen
1. De aanvrager verstrekt informatie over de in een geneesmiddel gebruikte hulpstoffen overeenkomstig de eisen van bijlage II.
De bevoegde autoriteiten onderzoeken de hulpstoffen als onderdeel van het geneesmiddel.
2. Er mogen alleen kleurstoffen in geneesmiddelen worden gebruikt indien zij in een van de volgende lijsten zijn opgenomen:
a) de EU-lijst van toegestane levensmiddelenadditieven in deel B, tabel 1 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008, die voldoen aan de zuiverheidseisen en specificaties van Verordening (EU) nr. 231/2012 van de Commissie;
b) de door de Commissie overeenkomstig lid 3 opgestelde lijst.
3. De Commissie kan een lijst opstellen van voor gebruik in geneesmiddelen toegestane kleurstoffen anders dan de kleurstoffen die in de EU-lijst van toegelaten levensmiddelenadditieven zijn opgenomen.
De Commissie neemt, in voorkomend geval op basis van een advies van het Bureau, een besluit of de betrokken kleurstof wordt toegevoegd aan de in de in de eerste alinea bedoelde lijst van kleurstoffen die voor gebruik geneesmiddelen zijn toegestaan.
Er mag alleen een kleurstof aan de lijst van voor gebruik in geneesmiddelen toegestane kleurstoffen worden toegevoegd wanneer de kleurstof uit de EU-lijst van toegestane levensmiddelenadditieven is geschrapt.
De lijst van voor gebruik in geneesmiddelen toegestane kleurstoffen moet zuiverheidseisen, specificaties of restricties bevatten die van toepassing zijn op de kleurstoffen die in die lijst zijn opgenomen.
De lijst van voor gebruik in geneesmiddelen toegestane kleurstoffen wordt door middel van uitvoeringshandelingen vastgesteld. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 214, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
4. Indien een in een geneesmiddel gebruikte kleurstof op basis van het wetenschappelijke advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) uit de EU-lijst van toegelaten levensmiddelenadditieven wordt geschrapt, brengt het Bureau op verzoek van de Commissie of op eigen initiatief onverwijld een wetenschappelijk advies uit over het gebruik van de betrokken kleurstof in geneesmiddelen, waarbij zo nodig rekening wordt gehouden met het advies van de EFSA. Het Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik keurt het advies van het Bureau goed.
Het Bureau zendt de Commissie onverwijld zijn wetenschappelijk advies over het gebruik van de kleurstof in geneesmiddelen toe, samen met een verslag over de beoordeling.
De Commissie besluit op basis van het advies van het Bureau onverwijld of de betrokken kleurstof in geneesmiddelen kan worden gebruikt en zij neemt deze in voorkomend geval, op in de in lid 3 bedoelde lijst van kleurstoffen die voor gebruik geneesmiddelen zijn toegestaan.
5. Indien een kleur uit de EU-lijst van toegelaten levensmiddelenadditieven is geschrapt om redenen die geen advies van de EFSA vereisen, neemt de Commissie een besluit over het gebruik van de betrokken kleurstof in geneesmiddelen en neemt zij deze in voorkomend geval op in de in lid 3 bedoelde de lijst van kleurstoffen die voor gebruik in geneesmiddelen zijn toegestaan. De Commissie kan het Bureau in dergelijke gevallen om advies vragen.
6. Een kleurstof die uit de EU-lijst van toegelaten levensmiddelenadditieven is geschrapt, kan nog steeds als kleurstof in geneesmiddelen worden gebruikt totdat de Commissie een besluit neemt over het al dan niet opnemen van de kleurstof in de lijst van in geneesmiddelen toegestane kleurstoffen overeenkomstig lid 3.
7. De leden 2 tot en met 6 zijn ook van toepassing op kleurstoffen die worden gebruikt in diergeneesmiddelen zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) 2019/6 van het Europees Parlement en de Raad 73 .
Afdeling 5
Aangepaste eisen voor dossiers
Artikel 28
Aangepaste kaders vanwege de kenmerken of de methoden die inherent zijn aan het geneesmiddel
1. Voor de in bijlage VII vermelde geneesmiddelen gelden specifieke wetenschappelijke of regelgevingseisen die voortvloeien uit de kenmerken of methoden die inherent zijn aan het geneesmiddel, wanneer:
a) het niet mogelijk is om het geneesmiddel of de categorie geneesmiddelen met behulp van de toepasselijke eisen naar behoren te beoordelen als gevolg van wetenschappelijke of regelgevingsproblemen die voortvloeien uit kenmerken of methoden die inherent zijn aan het geneesmiddel, en
b) de kenmerken of methoden een positief effect hebben op de kwaliteit, veiligheid en werkzaamheid van het geneesmiddel of de categorie geneesmiddelen, of een belangrijke bijdrage leveren aan de toegankelijkheid voor patiënten of aan patiëntenzorg.
2. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 215 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage VII teneinde rekening te houden met de wetenschappelijke en technische vooruitgang.
3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 215 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze richtlijn aanvullen door het vastleggen van:
a) gedetailleerde regels voor het verlenen van vergunningen voor het in de handel brengen en het toezicht op de in lid 1 bedoelde geneesmiddelen;
b) de technische documenten die de aanvragers van vergunningen voor het in de handel brengen van de in lid 1 bedoelde geneesmiddelen moeten verstrekken.
4. De in lid 3, punt a), bedoelde gedetailleerde regels moeten in verhouding staan tot het betrokken risico en effect. Dit kunnen aangepaste, aangescherpte, kwijtgescholden of opgeschorte eisen betreffen. Elke vrijstelling of opschorting wordt beperkt tot wat strikt noodzakelijk en evenredig is en wat naar behoren is gerechtvaardigd door de kenmerken of methoden die inherent zijn aan het geneesmiddel, en wordt regelmatig herzien en geëvalueerd. Met uitzondering van de in lid 3, punt a), bedoelde gedetailleerde regels zijn alle andere regels van deze richtlijn van toepassing.
5. Totdat er gedetailleerde regels voor de in bijlage VII vermelde specifieke geneesmiddelen krachtens lid 3 zijn vastgesteld, kan een aanvraag voor het verlenen van een vergunning voor het in de handel brengen van dat geneesmiddel overeenkomstig artikel 6, lid 2, worden ingediend.
6. Bij de vaststelling van de in dit artikel bedoelde gedelegeerde handelingen houdt de Commissie rekening met alle beschikbare informatie die afkomstig is van een gereguleerde testomgeving die overeenkomstig artikel 115 van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004] is opgezet.
Hoofdstuk III
Procedures voor een nationale vergunningen voor het in de handel brengen
Afdeling 1
Algemene bepalingen
Artikel 29
Onderzoek van aanvragen voor een vergunning voor het in de handel brengen
1. Voor het onderzoek van een overeenkomstig artikel 6 en de artikelen 9 tot en met 14 ingediende aanvraag:
a) controleert de bevoegde autoriteit van een lidstaat of de ter ondersteuning van de aanvraag verstrekte gegevens en documenten overeenstemmen met artikel 6 en de artikelen 9 tot en met 14 (“validatie”), en onderzoekt hij of zij of aan de in de artikelen 43 tot en met 45 vastgelegde voorwaarden voor de afgifte van de vergunning voor het in de handel brengen wordt voldaan;
b) kan de bevoegde autoriteit van een lidstaat het geneesmiddel, de grondstoffen of bestanddelen en, indien nodig, de tussenproducten of andere componenten daarvan aan een onderzoek door een officieel laboratorium voor geneesmiddelencontrole of een daartoe door een lidstaat aangewezen laboratorium onderwerpen om te waarborgen dat de door de geneesmiddelenfabrikant toegepaste controlemethoden die overeenkomstig bijlage I in de gegevens bij de aanvraag zijn beschreven, bevredigend zijn;
c) kan de bevoegde autoriteit van een lidstaat, in voorkomend geval, van de aanvrager verlangen dat hij of zij het dossier met de in artikel 6 en de artikelen 9 tot en met 14 bedoelde gegevens aanvult;
d) kan de bevoegde autoriteit, onafhankelijk van de door de aanvrager van een vergunning voor het in de handel brengen verstrekte gegevens, de beschikbare extra gegevens in overweging nemen en op grond daarvan beslissen.
2. Wanneer de bevoegde autoriteit van de lidstaat gebruikmaakt van de in de eerste alinea, punt c), bedoelde mogelijkheid, worden de in artikel 30 vastgelegde termijnen opgeschort totdat de aanvullende vereiste informatie is verstrekt of gedurende de aan de aanvrager toegestane termijn voor het geven van mondelinge of schriftelijke toelichting.
3. Wanneer de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oordeel is dat de aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen onvolledig is of kritieke tekortkomingen bevat, die de beoordeling van het geneesmiddel in de weg kunnen staan, stelt zij de aanvrager daarvan in kennis en stelt zij een termijn vast voor de indiening van de ontbrekende informatie en documenten. Indien de aanvrager verzuimt de ontbrekende gegevens en documenten binnen de gestelde termijn te verstrekken, wordt de aanvraag geacht te zijn ingetrokken.
4. In gevallen waarin de bevoegde autoriteit van de lidstaat bij het onderzoek van een aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen van oordeel is dat de maturiteit en de kwaliteit van de verstrekte gegevens niet toereikend zijn om het onderzoek van de aanvraag af te ronden, kan het onderzoek binnen negentig dagen na de validatie van de aanvraag worden beëindigd.
De bevoegde autoriteit van de lidstaat vat de tekortkomingen schriftelijk samen. De bevoegde autoriteit van de lidstaat brengt de aanvrager op basis daarvan op de hoogte en stelt een termijn vast om deze tekortkomingen te verhelpen. De aanvraag wordt opgeschort totdat de aanvrager de tekortkomingen heeft verholpen. Indien de aanvrager verzuimt om deze tekortkomingen binnen de door de bevoegde autoriteit van de lidstaat vastgestelde termijn te verhelpen, wordt de aanvraag geacht te zijn ingetrokken.
Artikel 30
Duur van het onderzoek van aanvragen voor een vergunning voor het in de handel brengen
De lidstaten nemen alle passende maatregelen om te waarborgen dat de procedure voor het verlenen van een vergunning voor het in de handel brengen van geneesmiddelen binnen maximaal 180 dagen na indiening van een geldige aanvraag vanaf de datum van de validatie van de aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen is afgerond.
Artikel 31
Soorten procedures voor nationale vergunning voor het in de handel brengen
Nationale vergunningen voor het in de handel brengen kunnen worden verleend volgens de procedures van artikel 32 (“uitsluitend nationale procedure voor vergunningen voor het in de handel brengen”), de artikelen 33 en 34 (“gedecentraliseerde procedure voor nationale vergunningen voor het in de handel brengen”) of de artikelen 35 en 36 (“wederzijdse-erkenningsprocedure voor nationale vergunningen voor het in de handel brengen”).
Afdeling 2
Vergunningen voor het in de handel brengen die slechts in één lidstaat geldig zijn
Artikel 32
Uitsluitend nationale procedure voor vergunningen voor het in de handel brengen
1. Een aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen overeenkomstig artikel 6, lid 2, in het kader van de uitsluitend nationale procedure voor vergunningen voor het in de handel brengen wordt ingediend bij de bevoegde autoriteit in de lidstaat waar de vergunning voor het in de handel brengen wordt aangevraagd.
2. De bevoegde autoriteit in de betrokken lidstaat onderzoekt de aanvraag overeenkomstig de artikelen 29 en 30 en verleent een vergunning voor het in de handel brengen overeenkomstig de artikelen 43 tot en met 45 en de toepasselijke nationale bepalingen.
3. Een vergunning voor het in de handel brengen die in het kader van de uitsluitend nationale procedure voor vergunningen voor het in de handel brengen is verleend, is alleen geldig in de lidstaat van de bevoegde autoriteit die ze heeft verleend.
Afdeling 3
Vergunningen voor het in de handel brengen die in verschillende lidstaten geldig zijn
Artikel 33
Toepassingsgebied van de gedecentraliseerde procedure voor nationale vergunningen voor het in de handel brengen
1. Een aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen in het kader van de gedecentraliseerde procedure voor nationale vergunningen voor het in de handel brengen in verschillende lidstaten en betreffende hetzelfde geneesmiddel wordt ingediend bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaten waar de vergunning voor het in de handel brengen wordt gebruikt.
2. De bevoegde autoriteiten in de betrokken lidstaat onderzoeken de aanvragen overeenkomstig de artikelen 29, 30 en 34 en verlenen een vergunning voor het in de handel brengen overeenkomstig de artikelen 43 tot en met 45.
3. Wanneer een bevoegde autoriteit van een lidstaat constateert dat in een andere lidstaat de bevoegde autoriteit al een andere aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen van hetzelfde geneesmiddel onderzoekt, zien de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten ervan af de aanvraag te onderzoeken en stellen zij de aanvrager ervan in kennis dat de in de artikelen 35 en 36 bedoelde bepalingen van toepassing zijn.
4. Wanneer de bevoegde autoriteit van een lidstaat ervan in kennis worden gesteld dat een andere lidstaat een vergunning heeft afgegeven voor een geneesmiddel waarvoor in de betrokken lidstaat een aanvraag van een vergunning voor het in de handel brengen is ingediend, wijzen zij de aanvraag af indien deze niet overeenkomstig de in de artikelen 35 en 36 bedoelde bepalingen is ingediend.
5. Vergunningen voor het in de handel brengen die in het kader van de gedecentraliseerde procedure voor nationale vergunningen voor het in de handel brengen zijn verleend, zijn alleen geldig in de lidstaten van de bevoegde autoriteit die ze heeft verleend.
Artikel 34
Gedecentraliseerde procedure voor nationale vergunningen voor het in de handel brengen
1. Met het oog op het verkrijgen van een nationale vergunning voor het in de handel brengen van hetzelfde geneesmiddel in verschillende lidstaten in het kader van de gedecentraliseerde procedure voor nationale vergunningen voor het in de handel brengen, dient een aanvrager op basis van een identiek dossier een aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen in bij de bevoegde autoriteit van de door de aanvrager gekozen lidstaat, zodat er een beoordelingsverslag van het geneesmiddel overeenkomstig artikel 43, lid 5, wordt opgesteld en er in overeenstemming met deze afdeling (“referentielidstaat voor de gedecentraliseerde procedure”) wordt gehandeld, en bij de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten.
2. De aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen moet het volgende bevatten:
a) de in de artikelen 6, 9 tot en met 14 en 62 bedoelde gegevens en documenten;
b) een lijst van de bij de aanvraag betrokken lidstaten.
3. De aanvrager stelt alle bevoegde autoriteiten van alle lidstaten op het moment van indienen in kennis van zijn of haar aanvraag. De bevoegde autoriteit van een lidstaat kan om gegronde volksgezondheidsredenen verzoeken aan de procedure deel te nemen en stelt de aanvrager en de bevoegde autoriteit van de referentielidstaat voor de gedecentraliseerde procedure binnen dertig dagen na de datum van indiening van de aanvraag in kennis van haar verzoek. De aanvrager verstrekt de aanvraag onverwijld aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten die deelnemen aan de procedure.
4. In gevallen waarin de bevoegde autoriteit van de referentielidstaat voor de gedecentraliseerde procedure bij het onderzoek van een aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen van oordeel is dat de maturiteit en de kwaliteit van de verstrekte gegevens niet toereikend zijn om het onderzoek van de aanvraag af te ronden, kan het onderzoek binnen negentig dagen na de validatie van de aanvraag worden beëindigd.
De bevoegde autoriteit van de referentielidstaat voor de gedecentraliseerde procedure vat de tekortkomingen schriftelijk samen. Op basis hiervan brengt de bevoegde autoriteit van de referentielidstaat voor de gedecentraliseerde procedure de aanvrager en de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten daarvan op de hoogte en stelt zij een termijn vast om de tekortkomingen te verhelpen. De aanvraag wordt opgeschort totdat de aanvrager de tekortkomingen heeft verholpen. Indien de aanvrager verzuimt om deze tekortkomingen binnen de door de bevoegde autoriteit van de referentielidstaat voor de gedecentraliseerde procedure vastgestelde termijn te verhelpen, wordt de aanvraag geacht te zijn ingetrokken.
De bevoegde autoriteit van de referentielidstaat voor de gedecentraliseerde procedure stelt de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten en de aanvrager daarvan in kennis.
5. De bevoegde autoriteit van de referentielidstaat voor de gedecentraliseerde procedure stelt binnen 120 dagen na de validatie van de aanvraag een beoordelingsverslag, een samenvatting van de productkenmerken, de etikettering en de bijsluiter samen en zendt deze toe aan de betrokken lidstaten en de aanvrager.
6. Binnen zestig dagen na ontvangst van het beoordelingsverslag keuren de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten dit verslag, de samenvatting van de productkenmerken, de etikettering en de bijsluiter goed en stellen zij de bevoegde autoriteit van de referentielidstaat voor de gedecentraliseerde procedure hiervan in kennis. De bevoegde autoriteit van de referentielidstaat voor de gedecentraliseerde procedure registreert de instemming van alle partijen, sluit de procedure en stelt de aanvrager daarvan in kennis.
7. De bevoegde autoriteiten van alle betrokken lidstaten waar overeenkomstig lid 1 een aanvraag is ingediend, nemen binnen dertig dagen na de vaststelling van de algehele instemming een besluit overeenkomstig de artikelen 43 tot en met 45 en in overeenstemming met het beoordelingsverslag, de samenvatting van de productkenmerken, de etikettering en de bijsluiter, zoals deze zijn goedgekeurd.
Afdeling 4
Wederzijdse erkenning van nationale vergunningen voor het in de handel brengen
Artikel 35
Toepassingsgebied van de wederzijdse-erkenningsprocedure voor nationale vergunningen voor het in de handel brengen
Een aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen in het kader van een wederzijdse-erkenningsprocedure voor nationale vergunningen voor het in de handel brengen, die is verleend krachtens de artikelen 43 tot en met 45 en overeenkomstig artikel 32, wordt bij de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten ingediend overeenkomstig de procedure van artikel 36.
Artikel 36
De wederzijdse-erkenningsprocedure voor nationale vergunningen voor het in de handel brengen
1. Een aanvraag voor wederzijdse erkenning van een krachtens de artikelen 43 tot en met 45 en overeenkomstig artikel 32 in verschillende lidstaten en voor hetzelfde geneesmiddel verleende vergunning voor het in de handel brengen wordt ingediend bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat die de vergunning voor het in de handel brengen heeft verleend (“referentielidstaat voor de wederzijdse-erkenningsprocedure”) en bij de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten wanneer de aanvrager een nationale vergunning voor het in de handel brengen wenst te verkrijgen.
2. De aanvraag omvat een lijst van de lidstaten die bij de aanvraag betrokken zijn.
3. De bevoegde autoriteit van de referentielidstaat voor de wederzijdse-erkenningsprocedure wijst een aanvraag voor wederzijdse erkenning van een vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel binnen een jaar na de verlening van die vergunning voor het in de handel brengen af, tenzij de bevoegde autoriteit van de lidstaat de bevoegde autoriteit van de referentielidstaat voor de wederzijdse-erkenningsprocedure in kennis stelt van haar belang bij dit geneesmiddel.
4. De aanvrager stelt de bevoegde autoriteiten van alle lidstaten op het moment van indienen in kennis van zijn of haar aanvraag. De bevoegde autoriteit van een lidstaat kan om gegronde volksgezondheidsredenen verzoeken aan de procedure deel te nemen en stelt de aanvrager en de bevoegde autoriteit van de referentielidstaat voor de wederzijdse-erkenningsprocedure binnen dertig dagen na de datum van indiening van de aanvraag in kennis van haar verzoek. De aanvrager verstrekt de aanvraag onverwijld aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten die deelnemen aan de procedure.
5. Indien de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten dat vereisen, verzoekt de houder van de vergunning voor het in de handel brengen de bevoegde autoriteit van de referentielidstaat voor de wederzijdse-erkenningsprocedure het beoordelingsverslag dat is opgesteld voor het geneesmiddel waarop de aanvraag betrekking heeft, te actualiseren. In dat geval actualiseert de referentielidstaat het beoordelingsverslag binnen negentig dagen na de validatie van de aanvraag. Indien de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten niet verlangen dat het beoordelingsverslag wordt geactualiseerd, verstrekt de referentielidstaat het beoordelingsverslag binnen dertig dagen.
6. Binnen zestig dagen na ontvangst van het beoordelingsverslag keuren de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten dit verslag, de samenvatting van de productkenmerken, de etikettering en de bijsluiter goed en stellen zij de bevoegde autoriteit van de referentielidstaat hiervan in kennis.
7. De bevoegde autoriteit van de referentielidstaat voor de wederzijdse-erkenningsprocedure registreert de instemming van alle partijen, sluit de procedure en stelt de aanvrager daarvan in kennis. Het beoordelingsverslag evenals de samenvatting van de productkenmerken, de etikettering en de bijsluiter die door de bevoegde autoriteit van de referentielidstaat voor de wederzijdse-erkenningsprocedure zijn goedgekeurd, worden aan de betrokken lidstaten en de aanvrager toegezonden.
8. De bevoegde autoriteiten van alle betrokken lidstaten waar overeenkomstig lid 1 een aanvraag is ingediend, nemen binnen dertig dagen na de vaststelling van de algehele instemming een besluit overeenkomstig de artikelen 43 tot en met 45 en in overeenstemming met het beoordelingsverslag, de samenvatting van de productkenmerken, de etikettering en de bijsluiter, zoals deze zijn goedgekeurd.
Afdeling 5
Coördinatie van nationale vergunningen voor het in de handel brengen
Artikel 37
Coördinatiegroep voor de gedecentraliseerde en wederzijdse-erkenningsprocedures
1. Er wordt een coördinatiegroep voor de gedecentraliseerde en wederzijdse-erkenningsprocedures (“coördinatiegroep”) opgericht om:
a) alle vraagstukken in verband met het verlenen van nationale vergunningen voor het in de handel brengen van een geneesmiddel in twee of meer lidstaten overeenkomstig de procedures van de afdelingen 3, 4 en 5 van dit hoofdstuk, en van artikel 95 te onderzoeken;
b) overeenkomstig de artikelen 108, 110, 112, 116 en 121 vraagstukken in verband met geneesmiddelenbewaking te onderzoeken van geneesmiddelen waarvoor nationale vergunningen voor het in de handel brengen zijn afgegeven;
c) overeenkomstig artikel 93, lid 1, vraagstukken in verband met wijzigingen in nationale vergunningen voor het in de handel brengen te onderzoeken.
De coördinatiegroep baseert zich voor het vervullen van haar geneesmiddelenbewakingstaken zoals bedoeld in de eerste alinea, punt b), waaronder de goedkeuring van risicomanagementsystemen en monitoring van de doeltreffendheid daarvan, op de wetenschappelijke beoordelingen en aanbevelingen van het Risicobeoordelingscomité voor geneesmiddelenbewaking als bedoeld in artikel 149 van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004].
2. De coördinatiegroep bestaat uit één vertegenwoordiger van iedere lidstaat, die wordt benoemd voor een termijn van drie jaar, met mogelijkheid tot verlenging. Lidstaten kunnen een plaatsvervanger aanwijzen voor een termijn van drie jaar met mogelijkheid tot verlenging. De leden van de coördinatiegroep kunnen zich laten vergezellen door deskundigen.
De leden van de coördinatiegroep en de deskundigen maken voor het vervullen van hun taken gebruik van de wetenschappelijke en regelgevingsmiddelen die ter beschikking staan van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten. Elke bevoegde autoriteit van de lidstaat monitort het deskundigheidsniveau van de verrichte beoordelingen en ondersteunt de werkzaamheden van de benoemde leden van de coördinatiegroepen en de deskundigen.
Artikel 147 van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004] is op de coördinatiegroep van toepassing voor zover het transparantie en de onafhankelijkheid van de leden ervan betreft.
3. Het Bureau verzorgt het secretariaat van deze coördinatiegroep. De coördinatiegroep stelt zijn reglement van orde vast, dat in werking treedt na een gunstig advies van de Commissie. Dit reglement van orde wordt openbaar gemaakt.
4. De directeur van het Bureau of de vertegenwoordiger van de directeur en de vertegenwoordigers van de Commissie zijn gerechtigd alle vergaderingen van de coördinatiegroep bij te wonen.
5. De leden van de coördinatiegroep zorgen voor passende coördinatie tussen de taken van de groep en de werkzaamheden van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, met inbegrip van de adviesorganen die betrokken zijn bij het verlenen van vergunningen voor het in de handel brengen.
6. Behalve wanneer in deze richtlijn anders is bepaald, doen de vertegenwoordigers van alle lidstaten binnen de coördinatiegroep al het mogelijke om bij consensus een standpunt te bepalen over de te nemen maatregelen. Indien een dergelijke consensus niet kan worden bereikt, geldt het standpunt van de meerderheid van de binnen de coördinatiegroep vertegenwoordigde lidstaten.
7. De leden van de coördinatiegroep mogen, zelfs na beëindiging van hun werkzaamheden, geen onder het beroepsgeheim vallende gegevens openbaar maken.
Artikel 38
Uiteenlopende standpunten van de lidstaten in gedecentraliseerde of wederzijdse-erkenningsprocedures
1. Indien er na het verstrijken van de in artikel 34, lid 6, of artikel 36, lid 6, vastgestelde termijn een verschil van mening bestaat tussen de lidstaten over de vraag of de vergunning voor het in de handel brengen kan worden afgegeven wegens een mogelijk ernstig risico voor de volksgezondheid, licht de betrokken lidstaat die een andere mening is toegedaan, uitgebreid aan de referentielidstaat, de andere betrokken lidstaten en de aanvrager toe op welke punten hij een andere mening is toegedaan en waarom. De punten waarover verschil van mening bestaat, worden onverwijld aan de coördinatiegroep doorgegeven.
2. Er wordt door middel van richtsnoeren die de Commissie vaststelt, bepaald wat een mogelijk ernstig risico voor de volksgezondheid vormt.
3. In de coördinatiegroep stellen alle lidstaten die een andere mening zijn toegedaan, alles in het werk om overeenstemming te bereiken over de te nemen maatregelen. Zij bieden de aanvrager de gelegenheid zijn of haar standpunt mondeling of schriftelijk toe te lichten. Indien de lidstaten binnen zestig dagen nadat is meegedeeld over welke punten verschil van mening bestaat, bij consensus overeenstemming bereiken, stelt de referentielidstaat de overeenstemming vast, sluit hij de procedure en brengt hij de aanvrager hiervan op de hoogte. De in artikel 34, lid 7, of artikel 36, lid 8, omschreven procedure is van toepassing.
4. Als het niet binnen de in lid 3 vastgestelde periode van zestig dagen mogelijk is bij consensus overeenstemming te bereiken, wordt het standpunt van de meerderheid van de in de coördinatiegroep vertegenwoordigde lidstaten toegezonden aan de Commissie, die de procedure van de artikelen 41 en 42 toepast.
5. In het in lid 4 bedoelde geval kunnen de lidstaten die het beoordelingsverslag, de samenvatting van de productkenmerken, de etikettering en de bijsluiter van de referentielidstaat hebben goedgekeurd, op verzoek van de aanvrager het geneesmiddel toelaten zonder de uitkomst van de procedure van artikel 41 af te wachten. In dat geval wordt de nationale vergunning voor het in de handel brengen verleend zonder afbreuk te doen aan de uitkomst van deze procedure.
Artikel 39
Verwijzingsprocedure voor uiteenlopende besluiten van lidstaten
Indien voor een bepaald geneesmiddel overeenkomstig artikel 6 en de artikelen 9 tot en met 14 aanvragen voor een nationale vergunning voor het in de handel brengen zijn ingediend en de lidstaten uiteenlopende besluiten hebben genomen betreffende de nationale vergunning voor het in de handel brengen, de wijziging, schorsing of intrekking daarvan of betreffende de samenvatting van de productkenmerken, kan de bevoegde autoriteit van de lidstaat, de Commissie of de houder van de vergunning voor het in de handel brengen de kwestie voorleggen aan het Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik met het oog op de toepassing van de procedure van de artikelen 41 en 42.
Artikel 40
Harmonisatie van de samenvatting van de productkenmerken
1. Om de harmonisatie van nationale vergunningen voor het in de handel brengen van geneesmiddelen in de Unie te bevorderen, sturen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten ieder jaar de in artikel 37 bedoelde coördinatiegroep een lijst van de geneesmiddelen waarvoor een geharmoniseerde samenvatting van de productkenmerken moet worden opgesteld.
2. De coördinatiegroep stelt een lijst vast van geneesmiddelen waarvoor een geharmoniseerde samenvatting van de productkenmerken moet worden opgesteld, rekening houdend met de voorstellen van de bevoegde autoriteiten van alle lidstaten, en stuurt deze lijst naar de Commissie.
3. De Commissie of de bevoegde autoriteit van een lidstaat kan, in overleg met het Bureau en rekening houdend met de standpunten van de belanghebbende partijen, de kwestie betreffende de harmonisatie van de samenvatting van de productkenmerken van die geneesmiddelen voorleggen aan het Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik met het oog op de toepassing van de procedure van de artikelen 41 en 42.
Artikel 41
Wetenschappelijke beoordeling door het Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik in het kader van een verwijzingsprocedure
1. Wanneer naar de procedure van dit artikel wordt verwezen, neemt het in artikel 148 van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004] bedoelde Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik de kwestie in overweging en brengt het, binnen een termijn van zestig dagen vanaf de datum dat de zaak aan het Comité werd voorgelegd, een met redenen omkleed advies uit.
Bij gevallen die overeenkomstig de artikelen 39, 40 en 95 aan het Comité worden voorgelegd, kan het die termijn echter met ten hoogste negentig dagen verlengen.
Het Comité kan op voorstel van zijn voorzitter instemmen met een kortere termijn.
2. Het Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik wijst met het oog op zijn beraadslagingen een van zijn leden tot rapporteur aan. Om over specifieke zaken advies uit te brengen kan het Comité ook een beroep doen op onafhankelijke deskundigen. Bij de aanwijzing van deskundigen stelt het Comité hun taken vast en geeft het aan binnen welke termijn deze moeten worden voltooid.
3. Alvorens advies uit te brengen stelt het Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik de aanvrager of houder van de vergunning voor het in de handel brengen in de gelegenheid om binnen een door het Comité vast te stellen termijn een schriftelijke of mondelinge toelichting te geven.
Het advies van het Comité gaat vergezeld van een samenvatting van de productkenmerken, de etikettering en de bijsluiter.
Indien het Comité het nuttig acht, kan het andere personen uitnodigen om inlichtingen te verstrekken over de zaak die aan het Comité is voorgelegd of het kan een openbare hoorzitting in overweging nemen.
In overleg met de betrokken partijen stelt het Bureau een reglement van orde op inzake de organisatie en het verloop van openbare hoorzittingen overeenkomstig artikel 163 van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004].
Het Comité kan de in lid 1 genoemde termijnen opschorten om de aanvrager of de houder van de vergunning voor het in de handel brengen de gelegenheid te bieden een toelichting voor te bereiden.
4. Het Bureau stelt de aanvrager of de houder van de vergunning voor het in de handel brengen er onverwijld van in kennis wanneer er in het advies van het Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik is bepaald dat:
a) de aanvraag niet aan de criteria voor een vergunning voor het in de handel brengen voldoet;
b) de overeenkomstig artikel 62 door de aanvrager of de houder van de vergunning voor het in de handel brengen ingediende samenvatting van de productkenmerken moet worden gewijzigd;
c) aan de vergunning voor het in de handel brengen bepaalde voorwaarden moeten worden verbonden die essentieel worden geacht voor een veilig en doeltreffend gebruik van het geneesmiddel alsook voor de geneesmiddelenbewaking;
d) een vergunning voor het in de handel brengen moet worden geschorst, gewijzigd of ingetrokken;
e) het geneesmiddel voldoet aan de voorwaarden van artikel 83 met betrekking tot geneesmiddelen voor de aanpak van een onvervulde medische behoefte.
Binnen twaalf dagen na ontvangst van het advies kan de aanvrager of de houder van de vergunning voor het in de handel brengen het Bureau schriftelijk kennisgeven van zijn of haar voornemen om te verzoeken om een heroverweging van dat advies. In dat geval zendt hij of zij het Bureau binnen zestig dagen na ontvangst van het advies de gedetailleerde gronden van zijn of haar bezwaar.
Binnen zestig dagen na ontvangst van de gronden van het bezwaar heroverweegt het Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik zijn oordeel overeenkomstig de bepalingen van artikel 12, lid 2, derde alinea, van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004]. De redenen voor de na heroverweging bereikte conclusie worden bij het in artikel 12, lid 2, derde alinea, van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004] bedoelde beoordelingsverslag gevoegd.
5. Binnen twaalf dagen na de vaststelling van het definitieve advies van het Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik zendt het Bureau dit advies, evenals een verslag met een beschrijving van de beoordeling van het geneesmiddel en van de redenen voor de conclusies, naar de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, de Commissie en de aanvrager of de houder van de vergunning voor het in de handel brengen.
Wanneer over de verlening of het behoud van een vergunning voor het in de handel brengen van het betrokken geneesmiddel een gunstig advies wordt uitgebracht, worden bij dit definitieve advies de volgende documenten gevoegd:
a) samenvatting van de kenmerken van het product bedoeld in artikel 62;
b) de details van voorwaarden waaraan de vergunning voor het in de handel brengen wordt onderworpen in de zin van lid 4, eerste alinea, punt c);
c) de details van aanbevolen voorwaarden en beperkingen met betrekking tot een veilig en doeltreffend gebruik van het geneesmiddel;
d) de etikettering en de bijsluiter.
Artikel 42
Besluit van de Commissie
1. Binnen twaalf dagen na ontvangst van het advies van het Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik legt de Commissie een ontwerpbesluit voor over de aanvraag op basis van de eisen van deze richtlijn aan het in artikel 214, lid 1, bedoelde Permanent Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik.
In naar behoren gemotiveerde gevallen kan de Commissie het advies voor nadere bestudering terugzenden aan het Bureau.
Indien het ontwerpbesluit inhoudt dat een vergunning voor het in de handel brengen wordt verleend, worden de in artikel 41, lid 5, tweede alinea, bedoelde documenten bij het ontwerp gevoegd of wordt ernaar verwezen.
Indien een ontwerpbesluit afwijkt van het advies van het Bureau, verstrekt de Commissie een uitgebreide toelichting van de redenen voor de afwijkingen.
De Commissie zendt het ontwerpbesluit toe aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en aan de aanvrager of de houder van de vergunning voor het in de handel brengen.
2. Binnen twaalf dagen nadat de Commissie het advies van het Permanent Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik heeft verkregen, stelt zij door middel van uitvoeringshandelingen een definitief besluit vast.
Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 214, leden 2 en 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
3. Wanneer een lidstaat belangrijke nieuwe vragen van wetenschappelijke of technische aard opwerpt, waarop in het advies van het Bureau niet is ingegaan, kan de Commissie de aanvraag voor verdere behandeling naar het Bureau terugverwijzen. In dat geval beginnen de in de leden 1 en 2 beschreven procedures na ontvangst van het antwoord van het Bureau opnieuw.
4. Het in lid 2 bedoelde besluit wordt tot alle lidstaten gericht en wordt ter informatie aan de aanvrager of de houder van vergunning voor het in de handel brengen toegezonden. Binnen dertig dagen na de kennisgeving van het in lid 2 bedoelde besluit nemen de betrokken lidstaten en de referentielidstaat een besluit om hetzij de vergunning voor het in de handel brengen te verlenen of in te trekken, hetzij de voorwaarden van de vergunning voor het in de handel brengen zodanig aan te passen dat die voldoen aan het in lid 2 bedoelde besluit. In het besluit tot verlening, schorsing, intrekking of wijziging van de vergunning voor het in de handel brengen verwijzen de lidstaten naar het overeenkomstig lid 2 genomen besluit. Zij stellen het Bureau hiervan in kennis.
5. Wanneer het toepassingsgebied van de krachtens artikel 95 ingeleide procedure geneesmiddelen omvat, waarvoor een gecentraliseerde vergunning voor het in de handel brengen is afgegeven overeenkomstig artikel 95, lid 2, derde alinea, stelt de Commissie zo nodig besluiten vast tot wijziging, schorsing of intrekking van de vergunningen voor het in de handel brengen, of tot weigering van verlenging van de betrokken vergunningen voor het in de handel brengen overeenkomstig dit artikel.
Afdeling 6
Resultaten van het onderzoek van aanvragen voor een nationale vergunning voor het in de handel brengen
Artikel 43
Verlening van de nationale vergunning voor het in de handel brengen
1. Wanneer een bevoegde autoriteit van de lidstaat een nationale vergunning voor het in de handel brengen verleent, stelt zij de aanvrager van de vergunning voor het in de handel brengen in kennis van de samenvatting van de productkenmerken, de bijsluiter en de etikettering alsook van alle overeenkomstig de artikelen 44 en 45 vastgestelde voorwaarden, samen met eventuele termijnen om aan die voorwaarden te voldoen.
2. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten treffen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de gegevens in de samenvatting van de productkenmerken in overeenstemming zijn met de bij of na het verlenen van de nationale vergunning voor het in de handel brengen aanvaarde gegevens.
3. De nationale vergunningen voor het in de handel brengen in combinatie met de samenvatting van de productkenmerken, de bijsluiter en de overeenkomstig de artikelen 44 en 45 vastgestelde voorwaarden en eventuele verplichtingen die vervolgens overeenkomstig artikel 87 zijn opgelegd, worden onverwijld samen met eventuele termijnen om aan die voorwaarden en verplichtingen te voldoen door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten openbaar gemaakt voor elk geneesmiddel waarvoor zij een vergunning voor het in de handel brengen hebben verleend.
4. De bevoegde autoriteit van de lidstaat kan, onafhankelijk van de door de houder van een vergunning voor het in de handel brengen verstrekte gegevens, de beschikbare extra gegevens in overweging nemen en op grond daarvan beslissen. De samenvatting van de productkenmerken wordt op basis daarvan geactualiseerd indien het aanvullende bewijsmateriaal van invloed is op de baten-risicobalans van een geneesmiddel.
5. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten stellen een beoordelingsverslag op en maken opmerkingen over het dossier betreffende de resultaten van de farmaceutische en niet-klinische tests, klinische studies, het risicomanagementsysteem, de milieurisicobeoordeling en het geneesmiddelenbewakingssysteem van het betrokken geneesmiddel.
6. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten maken het beoordelingsverslag onverwijld openbaar, met vermelding van de redenen voor hun advies en na weglating van alle gegevens van commercieel vertrouwelijke aard. De motivering wordt voor iedere aangevraagde therapeutische indicatie afzonderlijk aangegeven.
7. Het in lid 5 bedoelde openbare beoordelingsverslag bevat een samenvatting die geschreven is op een voor het publiek begrijpelijke wijze. De samenvatting bevat met name een deel over de voorwaarden voor het gebruik van het geneesmiddel.
Artikel 44
Nationale vergunningen voor het in de handel brengen onder voorwaarden
1. Aan het verlenen van een vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel kunnen een of meer van de volgende voorwaarden worden verbonden:
a) het nemen van bepaalde, in het risicomanagementsysteem op te nemen maatregelen om te zorgen voor een veilig gebruik van het geneesmiddel;
b) het uitvoeren van veiligheidsonderzoek na verlening van een vergunning;
c) het naleven van verplichtingen inzake de registratie of melding van vermoedelijke bijwerkingen, die strenger zijn dan de in hoofdstuk IX bedoelde verplichtingen;
d) andere voorwaarden of beperkingen met betrekking tot een veilig en doeltreffend gebruik van het geneesmiddel;
e) het bestaan van een adequaat geneesmiddelenbewakingssysteem;
f) het uitvoeren van werkzaamheidsonderzoek na verlening van een vergunning, in het kader waarvan vraagstukken met betrekking tot sommige aspecten van de werkzaamheid van het geneesmiddel worden afgebakend, die pas kunnen worden opgelost nadat het geneesmiddel in de handel is gebracht;
g) in het geval van geneesmiddelen waarbij aanzienlijke onzekerheid bestaat over de relatie tussen het surrogaateindpunt en de verwachte gezondheidsuitkomst, indien van toepassing en relevant voor de baten-risicobalans, een verplichting om na de verlening van een vergunning de klinische voordelen te onderbouwen;
h) het uitvoeren van milieurisicobeoordelingsonderzoek na verlening van een vergunning, het verzamelen van monitoringgegevens of informatie over gebruik, wanneer vastgestelde of mogelijke zorgen over risico’s voor het milieu of de volksgezondheid, met inbegrip van resistentie tegen antimicrobiële stoffen, nader moeten worden onderzocht nadat het geneesmiddel in de handel is gebracht;
i) het uitvoeren van onderzoek na verlening van een vergunning om een veilig en doeltreffend gebruik van het geneesmiddel te verbeteren;
j) het, in voorkomend geval, uitvoeren van geneesmiddelspecifiek validatie-onderzoek om controlemethoden aan de hand van dierproeven te vervangen door methoden zonder dierproeven.
De verplichting om het in de eerste alinea, punt f), bedoelde werkzaamheidsonderzoek na verlening van een vergunning uit te voeren, is gebaseerd op de overeenkomstig artikel 88 vastgestelde gedelegeerde handelingen.
2. In de vergunning voor het in de handel brengen worden zo nodig termijnen vastgesteld waarbinnen aan de in lid 1, eerste alinea, bedoelde voorwaarden moet worden voldaan.
Artikel 45
Nationale vergunning voor het in de handel brengen in uitzonderlijke omstandigheden
1. Wanneer een aanvrager in uitzonderlijke omstandigheden in een aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel krachtens artikel 6, of in een aanvraag voor een nieuwe therapeutische indicatie van een bestaande vergunning voor het in de handel brengen krachtens artikel 92, geen volledige gegevens over de werkzaamheid en veiligheid van het geneesmiddel onder normale gebruiksomstandigheden kan verstrekken, kan de bevoegde autoriteit van de lidstaat, in afwijking van artikel 6, onder specifieke voorwaarden een vergunning krachtens artikel 43 verlenen, indien aan de volgende eisen is voldaan:
a) de aanvrager heeft in het aanvraagdossier aangetoond dat er objectieve en controleerbare redenen zijn om geen volledige gegevens over de werkzaamheid en veiligheid van het geneesmiddel onder normale gebruiksomstandigheden te kunnen indienen op basis van een van de in bijlage II vermelde gronden;
b) met uitzondering van de in punt a) bedoelde gegevens, is het aanvraagdossier volledig en voldoet het aan alle eisen van deze richtlijn;
c) in het besluit van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten zijn specifieke voorwaarden opgenomen, met name om de veiligheid van het geneesmiddel te waarborgen en ervoor te zorgen dat de houder van de vergunning voor het in de handel brengen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten in kennis stelt van alle incidenten in verband met het gebruik van het geneesmiddel en zo nodig passende maatregelen neemt.
2. De handhaving van de toegelaten nieuwe therapeutische indicatie en van de geldigheid van de nationale vergunning voor het in de handel brengen hangt af van de herbeoordeling, twee jaar na de datum waarop de nieuwe therapeutische indicatie werd toegelaten of de vergunning voor het in de handel brengen werd verleend, van de voorwaarden in lid 1, en vervolgens op basis van een risicogebaseerde frequentie die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat wordt bepaald en in de vergunning voor het in de handel brengen wordt gespecificeerd.
Deze herbeoordeling wordt uitgevoerd op basis van een verzoek van de houder van de vergunning voor het in de handel brengen om de toegelaten nieuwe therapeutische indicatie te handhaven of de vergunning voor het in de handel brengen in uitzonderlijke omstandigheden te verlengen.
Artikel 46
Geldigheid en verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen
1. Onverminderd lid 4 is een vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel voor onbepaalde tijd geldig.
Een overeenkomstig artikel 45, lid 1, verleende nationale vergunning voor het in de handel brengen is in afwijking van de eerste alinea vijf jaar geldig en wordt overeenkomstig lid 2 verlengd.
Wanneer een bevoegde autoriteit van de lidstaat een nationale vergunning voor het in de handel brengen verleent, kan hij of zij op basis van objectieve en naar behoren gemotiveerde redenen in verband met de veiligheid van het geneesmiddel besluiten om in afwijking van de eerste alinea de geldigheid van de nationale vergunning voor het in de handel brengen tot vijf jaar te beperken.
2. De houder van de vergunning voor het in de handel brengen kan een aanvraag tot verlenging van een krachtens lid 1, tweede of derde alinea, verleende nationale vergunning voor het in de handel brengen indienen. Een dergelijke aanvraag moet ten minste negen maanden voordat de nationale vergunning voor het in de handel brengen haar geldigheid verliest, worden ingediend.
3. Zodra de aanvraag tot verlenging binnen de in lid 2 bedoelde termijn is ingediend, blijft de nationale vergunning voor het in de handel brengen geldig totdat de bevoegde autoriteit van de lidstaat een besluit neemt.
4. De bevoegde autoriteit van de lidstaat kan de nationale vergunning voor het in de handel brengen op basis van een herbeoordeling van de baten-risicobalans verlengen. De vergunning voor het in de handel brengen is na verlenging voor onbeperkte tijd geldig.
Artikel 47
Weigering van een nationale vergunning voor het in de handel brengen
1. De nationale vergunning voor het in de handel brengen wordt geweigerd indien, na controle van de in artikel 6 bedoelde gegevens en documenten en met inachtneming van de specifieke eisen van de artikelen 9 tot en met 14, wordt geoordeeld dat:
a) de baten-risicobalans niet gunstig is;
b) de aanvrager de kwaliteit, de veiligheid of de werkzaamheid van het geneesmiddel niet behoorlijk en niet voldoende heeft aangetoond;
c) het geneesmiddel niet de opgegeven kwalitatieve en kwantitatieve samenstelling bezit;
d) de aanvrager de milieurisicobeoordeling onvolledig of onvoldoende heeft onderbouwd of dat de aanvrager de in de milieurisicobeoordeling vastgestelde risico’s onvoldoende heeft aangepakt;
e) de door de aanvrager voorgestelde etikettering en bijsluiter niet in overeenstemming zijn met hoofdstuk VI.
2. De nationale vergunning voor het in de handel brengen wordt eveneens geweigerd wanneer de ter ondersteuning van de aanvraag verstrekte gegevens of documenten niet in overeenstemming zijn met artikel 6, leden 1 tot en met 6, en de artikelen 9 tot en met 14.
3. De aanvrager of de houder van de vergunning voor het in de handel brengen is verantwoordelijk voor de nauwkeurigheid van de ingediende gegevens en documenten.
Afdeling 7
Specifieke eisen voor pediatrische geneesmiddelen
Artikel 48
Naleving van het plan voor pediatrisch onderzoek
1. De bevoegde autoriteit van de lidstaat waar een aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen of een wijziging van een vergunning voor het in de handel brengen wordt ingediend krachtens de bepalingen van dit hoofdstuk of van hoofdstuk VIII, controleert of de aanvraag voldoet aan de eisen van artikel 6, lid 5.
2. Indien de aanvraag wordt ingediend volgens de procedure van de afdelingen 3 en 4 van dit hoofdstuk, wordt de controle op de naleving, met inbegrip van een eventueel verzoek om advies van het Bureau overeenkomstig lid 3, punt b), door de referentielidstaat verricht.
3. Het in artikel 148 van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004] bedoelde Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik kan worden verzocht advies uit te brengen over de vraag of het door de aanvrager uitgevoerde onderzoek in overeenstemming is met het goedgekeurde plan voor pediatrisch onderzoek als omschreven in artikel 74 van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004], in de volgende gevallen:
a) door de aanvrager, voorafgaand aan het indienen van een aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen of voor een wijziging van een vergunning voor het in de handel brengen;
b) door de bevoegde autoriteit van de lidstaat, bij de validatie van een aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen of van een wijziging van een vergunning voor het in de handel brengen, indien die aanvraag nog niet een dergelijk advies bevat.
4. In het geval van een aanvraag overeenkomstig lid 3, punt a), dient de aanvrager zijn of haar aanvraag pas in zodra het Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik advies heeft uitgebracht en wordt een afschrift daarvan bij de aanvraag gevoegd.
5. De lidstaten houden naar behoren rekening met een overeenkomstig lid 3 opgesteld advies.
6. Wanneer de bevoegde autoriteit van de lidstaat bij de wetenschappelijke beoordeling van een geldige aanvraag van een vergunning voor het in de handel brengen of een wijziging van een vergunning voor het in de handel brengen vaststelt dat het onderzoek niet in overeenstemming met het goedgekeurde plan voor pediatrisch onderzoek is uitgevoerd, komt het geneesmiddel niet in aanmerking voor de beloningen en stimulansen zoals bepaald in artikel 86.
Artikel 49
Gegevens afkomstig van een plan voor pediatrisch onderzoek
1. Wanneer een vergunning voor het in de handel brengen of een wijziging van een vergunning voor het in de handel brengen wordt verleend overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk of de bepalingen van hoofdstuk VIII:
a) worden de resultaten van alle klinische studies die in overeenstemming met een goedgekeurd plan voor pediatrisch onderzoek als bedoeld in 6, lid 5, punt a), zijn uitgevoerd, bij de samenvatting van de productkenmerken, en in voorkomend geval, de bijsluiter gevoegd, of
b) wordt elke overeengekomen ontheffing als bedoeld in artikel 6, lid 5, punten b) en c), in de samenvatting van de productkenmerken en, in voorkomend geval, in de bijsluiter van het betrokken geneesmiddel vermeld.
2. Indien de aanvraag in overeenstemming is met alle maatregelen in het voltooide goedgekeurde plan voor pediatrisch onderzoek en de resultaten van overeenkomstig dat goedgekeurde plan voor pediatrisch onderzoek verrichte onderzoeken in de samenvatting van de kenmerken van het product tot uitdrukking komen, neemt de bevoegde autoriteit van de lidstaat in de vergunning voor het in de handel brengen de verklaring op dat de aanvraag aan het voltooide goedgekeurde plan voor pediatrisch onderzoek voldoet.
3. Een aanvraag voor nieuwe therapeutische indicaties, met inbegrip van pediatrische indicaties, nieuwe farmaceutische vormen, concentraties en toedieningswegen voor geneesmiddelen waarvoor overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk of van hoofdstuk VIII een vergunning is verleend en die of door een aanvullend beschermingscertificaat krachtens [Verordening (EG) nr. 469/2009 — PB: gelieve verwijzing te vervangen door een nieuw instrument wanneer dit is vastgesteld] of door een voor de verlening van het aanvullende beschermingscertificaat in aanmerking komend octrooi worden beschermd, kan via de procedure van de artikelen 41 en 42 worden ingediend.
4. De in lid 3 bedoelde procedure geldt uitsluitend voor de beoordeling van het te wijzigen specifieke deel van de samenvatting van de productkenmerken.
Hoofdstuk IV
Status ten aanzien van receptplichtigheid (voorschriftplichtigheid)
Artikel 50
Status van geneesmiddelen ten aanzien van receptplichtigheid
1. Wanneer een vergunning voor het in de handel brengen wordt verleend, specificeren de bevoegde autoriteiten aan de hand van de criteria van artikel 51 de status van het geneesmiddel ten aanzien van receptplichtigheid als:
a) een geneesmiddel waarvoor een medisch recept is vereist, of
b) een geneesmiddel waarvoor geen medisch recept is vereist.
2. De bevoegde autoriteiten kunnen voor geneesmiddelen waarvoor een medisch recept is vereist, subcategorieën vaststellen. In dat geval vermelden zij de volgende status ten aanzien van receptplichtigheid:
a) geneesmiddelen waarvoor een recept is vereist en waarvan de verstrekking al dan niet verlengbaar is;
b) geneesmiddelen waarvoor een bijzonder medisch recept is vereist;
c) geneesmiddelen waarvoor een “beperkt” medisch recept is vereist en die voorbehouden zijn voor toepassing op bepaalde specialistische terreinen.
Artikel 51
Geneesmiddelen waarvoor een medisch recept is vereist
1. Er is een recept vereist voor een geneesmiddel wanneer dit:
a) ook bij normaal gebruik, direct of indirect gevaar kan opleveren wanneer het zonder toezicht van een arts wordt gebruikt;
b) vaak en in zeer ruime mate verkeerd wordt gebruikt en daardoor een direct of indirect gevaar op kan leveren voor de gezondheid van de mens;
c) substanties of bereidingen op basis van dergelijke substanties bevat waarvan de werking of bijwerkingen nader bestudeerd moeten worden;
d) gewoonlijk door een arts wordt voorgeschreven voor parenterale toediening;
e) een antimicrobiële stof is, of
f) een werkzame stof bevat die persistent, bioaccumulerend en toxisch, of zeer persistent en zeer bioaccumulerend, persistent, mobiel en toxisch, of zeer persistent en zeer mobiel is en waarvoor een medisch recept is vereist als risicobeperkende maatregel voor het milieu, tenzij het gebruik van het geneesmiddel en de patiëntveiligheid anders vereisen.
2. De lidstaten kunnen aanvullende voorwaarden vaststellen voor het voorschrijven van antimicrobiële stoffen, de geldigheid van een medisch recept beperken en de voorgeschreven hoeveelheden beperken tot de hoeveelheid die nodig is voor de betrokken behandeling of therapie, of voor bepaalde antimicrobiële geneesmiddelen een speciaal medisch recept of een beperkt recept vereisen.
3. Wanneer de lidstaten voorzien in een subcategorie voor geneesmiddelen waarvoor een speciaal medisch recept is vereist, houden zij rekening met het volgende:
a) het geneesmiddel bevat, in een dosis waarvoor geen vrijstelling is verleend, een substantie die in de zin van de internationale verdragen als verdovend middel of psychotrope stof is ingedeeld;
b) het geneesmiddel kan, bij verkeerd gebruik, belangrijke risico’s op geneesmiddelenmisbruik, geneesmiddelenverslaafdheid of oneigenlijk gebruik voor onwettige doeleinden opleveren, of
c) het geneesmiddel bevat een substantie die vanwege de nieuwheid en de eigenschappen ervan uit voorzorg als behorend tot de in punt a) bedoelde groep zou kunnen worden beschouwd.
4. Wanneer de lidstaten voorzien in een subcategorie voor geneesmiddelen waarvoor een beperkt medisch recept is vereist, houden zij rekening met het volgende:
a) het geneesmiddel wordt, wegens de farmacologische eigenschappen of nieuwheid ervan, of in het belang van de volksgezondheid gereserveerd voor behandelingen die alleen in een ziekenhuismilieu kunnen worden gevolgd;
b) het geneesmiddel wordt gebruikt voor de behandeling van ziekten waarvan de diagnose moet worden gesteld in een ziekenhuismilieu, of in instellingen die beschikken over adequate diagnostische middelen, hoewel de toediening en de begeleiding buiten het ziekenhuis kunnen gebeuren;
c) het geneesmiddel is bestemd voor ambulante patiënten, maar het gebruik ervan kan ernstige bijwerkingen opleveren, zodat, zo nodig, een door een specialist voorgeschreven recept is vereist en er tijdens de behandeling sprake moet zijn van extra toezicht.
5. Een bevoegde autoriteit kan afwijkingen toestaan voor de toepassing van de leden 1, 3 en 4 ten aanzien van:
a) de eenmalige maximale dosis, de dagelijkse maximale dosis, de concentratie, de farmaceutische vorm, bepaalde soorten verpakkingen, of
b) andere gebruiksomstandigheden die zij heeft omschreven.
6. Indien een bevoegde autoriteit een geneesmiddel niet indeelt in een van de in artikel 50, lid 2, genoemde subcategorieën, moet zij evenwel rekening houden met de criteria van de leden 3 en 4 om te bepalen of een geneesmiddel moet worden ingedeeld als een geneesmiddel waarvoor een medisch recept is vereist.
Artikel 52
Geneesmiddelen waarvoor geen medisch recept is vereist
Geneesmiddelen waarvoor geen medisch recept is vereist, zijn geneesmiddelen die niet aan de criteria van artikel 51 voldoen.
Artikel 53
Lijst van geneesmiddelen waarvoor een medisch recept is vereist
De bevoegde autoriteiten stellen een lijst op van geneesmiddelen waarvoor op hun grondgebied een medisch recept is vereist, en geven daarbij zo nodig de categorie van receptplichtigheid aan. Zij actualiseren deze lijst jaarlijks.
Artikel 54
Wijziging van de status ten aanzien van receptplichtigheid
Wanneer er nieuwe gegevens onder de aandacht van de bevoegde autoriteiten worden gebracht, onderzoeken zij de status van een geneesmiddel ten aanzien van receptplichtigheid opnieuw en wijzigen zij deze indien nodig, waarbij zij de in artikel 51 vermelde criteria toepassen.
Artikel 55
Gegevensbescherming voor het bewijsmateriaal voor de wijziging van de status ten aanzien van receptplichtigheid
Wanneer een wijziging van de status van een geneesmiddel ten aanzien van receptplichtigheid is toegestaan op basis van significante niet-klinische tests of klinische studies, verwijst de bevoegde autoriteit gedurende een periode van één jaar nadat de eerste wijziging was toegestaan, niet naar de resultaten van deze onderzoeken bij de beoordeling van een aanvraag van een andere aanvrager of houder van een vergunning voor het in de handel brengen om de status van dezelfde stof ten aanzien van receptplichtigheid te wijzigen.
Hoofdstuk V
Plichten en aansprakelijkheid van de houder van de vergunning voor het in de handel brengen
Artikel 56
Algemene verplichtingen
1. De houder van de vergunning voor het in de handel brengen is verantwoordelijk voor het op de markt aanbieden van het geneesmiddel waarvoor de vergunning voor het in de handel brengen is afgegeven. De benoeming van een vertegenwoordiger van de houder van de vergunning voor het in de handel brengen ontslaat de houder van de vergunning voor het in de handel brengen niet van zijn of haar wettelijke aansprakelijkheid.
2. De houder van de vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel dat in een lidstaat in de handel is gebracht, stelt de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat in kennis van de datum waarop het geneesmiddel in die lidstaat daadwerkelijk in de handel is gebracht, rekening houdend met de verschillende aanbiedingsvormen waarvoor een vergunning is verleend.
3. De houder van de vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel dat in een lidstaat in de handel is gebracht, zorgt er binnen de grenzen van zijn of haar verantwoordelijkheden voor dat dit geneesmiddel voor groothandelaren, apotheken of personen die gemachtigd zijn geneesmiddelen te distribueren, continu en in voldoende mate voorradig is om in de behoeften van de patiënten in die lidstaat te voorzien.
Regelingen voor de uitvoering van het eerste lid moeten bovendien gerechtvaardigd zijn vanuit het oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid en evenredig zijn met het doel van een dergelijke bescherming, overeenkomstig de voorschriften van het Verdrag, met name die inzake het vrije verkeer van goederen en inzake mededinging.
4. De houder van de vergunning voor het in de handel brengen zorgt er in alle stadia van de vervaardiging en distributie voor dat de grondstoffen en ingrediënten van de geneesmiddelen en de geneesmiddelen zelf voldoen aan de eisen van deze richtlijn en, in voorkomend geval, van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004] en ander Unierecht, en controleert of aan deze eisen wordt voldaan.
5. Voor integrale combinaties van een geneesmiddel met een medisch hulpmiddel en voor combinaties van een geneesmiddel met een ander product dan een medisch hulpmiddel is de houder van de vergunning voor het in de handel brengen verantwoordelijk voor het volledige product wat betreft de conformiteit van het geneesmiddel met de eisen van deze richtlijn en [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004].
6. De houder van de vergunning voor het in de handel brengen is in de Unie gevestigd.
7. Wanneer de houder van de vergunning voor het in de handel brengen van mening is of redenen heeft om aan te nemen dat het geneesmiddel dat hij of zij op de markt heeft aangeboden, niet in overeenstemming is met de vergunning voor het in de handel brengen of met deze richtlijn en [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004], neemt hij of zij onmiddellijk de nodige corrigerende maatregelen om het geneesmiddel hiermee in overeenstemming te brengen, het uit de handel te nemen of terug te roepen, naar gelang het geval. De houder van de vergunning voor het in de handel brengen stelt de bevoegde autoriteiten en de betrokken distributeurs hiervan onmiddellijk in kennis.
8. Op verzoek verstrekt de houder van de vergunning voor het in de handel brengen de bevoegde autoriteiten gratis monsters in voldoende hoeveelheden om de door hem of haar in de handel gebrachte geneesmiddelen te kunnen controleren.
9. Op verzoek verstrekt de houder van de vergunning voor het in de handel brengen de bevoegde autoriteit alle gegevens over het afzetvolume van het geneesmiddel, alsook alle gegevens in zijn of haar bezit betreffende het aantal voorschriften.
Artikel 57
Verantwoordelijkheid om verslag uit te brengen over financiële overheidssteun
1. De houder van de vergunning voor het in de handel brengt het publiek op de hoogte van alle rechtstreekse financiële steun die hij of zij van overheidsinstanties of door de overheid gefinancierde organen heeft ontvangen in verband met onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten voor het geneesmiddel waarvoor een nationale of gecentraliseerde vergunning voor het in de handel brengen is afgegeven, ongeacht de juridische entiteit die die steun heeft ontvangen.
2. Binnen dertig dagen na de verlening van de vergunning voor het in de handel brengen is het aan de houder van de vergunning voor het in de handel brengen om:
a) een elektronisch verslag op te stellen met vermelding van:
i) het bedrag van de ontvangen financiële steun en de datum waarop deze werd ontvangen;
ii) de overheidsinstantie of het door de overheid gefinancierde orgaan die de in punt i) bedoelde financiële steun heeft verleend;
iii) de juridische entiteit die de in punt i) bedoelde steun heeft ontvangen.
b) ervoor te zorgen dat het elektronische verslag correct is en door een onafhankelijke externe auditor is gecontroleerd;
c) het elektronische verslag via een speciale webpagina toegankelijk te maken voor het publiek;
d) de bevoegde autoriteit van de lidstaat of, in voorkomend geval, het Bureau de elektronische link naar die webpagina mee te delen.
3. Voor de geneesmiddelen waarvoor krachtens deze richtlijn een vergunning is verleend, deelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat de elektronische link tijdig mee aan het Bureau.
4. De houder van de vergunning voor het in de handel brengen zorgt ervoor dat de elektronische link actueel is, en dat het verslag, zo nodig, jaarlijks wordt geactualiseerd.
5. De lidstaten nemen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de in hun land gevestigde houder van de vergunning voor het in de handel brengen de leden 1, 2 en 4 naleeft.
6. De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen om de beginselen en het formaat wat betreft de overeenkomstig lid 2 te rapporteren informatie vast te stellen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 214, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Artikel 58
Traceerbaarheid van stoffen die bij de vervaardiging van geneesmiddelen worden gebruikt
1. De houder van de vergunning voor het in de handel brengen zorgt, indien nodig, voor de traceerbaarheid van werkzame stoffen, grondstoffen, hulpstoffen of alle andere stoffen die bestemd zijn om in alle stadia van vervaardiging en distributie in een geneesmiddel aanwezig te zijn of waarvan wordt verwacht dat zij dat zullen zijn.
2. De houder van de vergunning voor het in de handel brengen is in staat elke natuurlijke of rechtspersoon te identificeren, van wie hij of zij werkzame stoffen, grondstoffen, hulpstoffen of alle andere stoffen die bestemd zijn om in een geneesmiddel aanwezig te zijn of waarvan wordt verwacht dat zij dat zullen zijn, heeft ontvangen.
3. De houder van de vergunning voor het in de handel brengen en zijn of haar leveranciers van werkzame stoffen, grondstoffen, hulpstoffen of alle andere stoffen die bij de vervaardiging van een geneesmiddel worden gebruikt, beschikken over systemen en procedures waarmee zij de in lid 2 bedoelde informatie op verzoek ter beschikking kunnen stellen van de bevoegde autoriteiten.
4. De houder van de vergunning voor het in de handel brengen en zijn of haar leveranciers beschikken over systemen en procedures om de andere natuurlijke of rechtspersonen aan wie de in lid 2 bedoelde producten zijn geleverd, te identificeren. Deze informatie wordt op verzoek ter beschikking gesteld van de bevoegde autoriteiten.
Artikel 59
In de handel brengen van geneesmiddelen met pediatrische indicaties
Wanneer er voor geneesmiddelen voor een pediatrische indicatie een vergunning wordt verleend op grond van een voltooid goedgekeurd plan voor pediatrisch onderzoek en die geneesmiddelen reeds voor andere therapeutische indicaties in de handel zijn gebracht, brengt de houder van de vergunning voor het in de handel brengen het geneesmiddel binnen twee jaar na toelating van de pediatrische indicatie, voor deze pediatrische indicatie in de handel in alle lidstaten waar het geneesmiddel reeds in de handel is.
Deze termijnen worden vermeld in een register dat door het Bureau wordt gecoördineerd en dat openbaar wordt gemaakt.
Artikel 60
Stopzetting van het in de handel brengen van pediatrische geneesmiddelen
Indien er voor een geneesmiddel voor een pediatrische indicatie een vergunning wordt verleend en de houder van de vergunning voor het in de handel brengen beloningen en stimulansen heeft ontvangen krachtens artikel 86 van deze richtlijn of artikel 93 van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004] en deze beschermingstermijnen zijn afgelopen, draagt de houder van de vergunning voor het in de handel brengen, indien hij of zij voornemens is het in de handel brengen van het geneesmiddel stop te zetten, de vergunning voor het in de handel brengen over aan een derde of staat hij of zij toe dat een derde die heeft verklaard voornemens te zijn het geneesmiddel in de handel te blijven brengen, gebruikmaakt van de farmaceutische, niet-klinische en klinische documenten in het dossier van het geneesmiddel op basis van artikel 14.
De houder van de vergunning voor het in de handel brengen die voornemens is het in de handel brengen van een geneesmiddel stop te zetten, stelt de bevoegde autoriteiten uiterlijk twaalf maanden voor de stopzetting in kennis van dit voornemen. De bevoegde autoriteiten maken dit feit openbaar.
Artikel 61
Aansprakelijkheid van de houder van de vergunning voor het in de handel brengen
De vergunning voor het in de handel brengen laat de burgerlijke en strafrechtelijke aansprakelijkheid van de houder van de vergunning voor het in de handel brengen onverlet.
Hoofdstuk VI
Productinformatie en etikettering
Artikel 62
Samenvatting van de productkenmerken
1. De samenvatting van de productkenmerken bevat de in bijlage V vermelde gegevens.
2. Wat betreft vergunningen voor het in de handel brengen krachtens de artikelen 9 en 11 en latere wijzigingen in dergelijke vergunningen, kan de aanvrager van een vergunning voor een generiek geneesmiddel of een biosimilar, indien een of meer van de therapeutische indicaties, doseringen, farmaceutische vormen, toedieningswijzen of -wegen of enige andere wijze van gebruik van het geneesmiddel op het tijdstip waarop het generieke geneesmiddel of de biosimilar in de handel werd gebracht, nog worden beschermd door het octrooirecht of door een aanvullend beschermingscertificaat voor geneesmiddelen, verzoeken deze informatie niet in die vergunning voor het in de handel brengen op te nemen.
3. Er wordt voor alle geneesmiddelen in de samenvatting van de productkenmerken een standaardtekst opgenomen waarin gezondheidswerkers uitdrukkelijk wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen te melden overeenkomstig het in artikel 106, lid 1, bedoelde nationale meldingssysteem. Overeenkomstig artikel 106, lid 1, tweede alinea, zullen er diverse manieren om melding te maken, waaronder elektronische, beschikbaar worden gesteld.
Artikel 63
Algemene beginselen voor de bijsluiter
1. Een bijsluiter is verplicht voor geneesmiddelen.
2. De bijsluiter wordt in duidelijke en begrijpelijke bewoordingen geschreven en opgesteld zodat de gebruiker, indien nodig met hulp van gezondheidswerkers, in staat is om het geneesmiddel op de juiste wijze te gebruiken.
3. De lidstaten kunnen besluiten dat de bijsluiter in papieren of in elektronische vorm, of beide, beschikbaar moet worden gemaakt. Indien in een lidstaat dergelijke specifieke regels ontbreken, wordt in de verpakking van het geneesmiddel een papieren bijsluiter bijgevoegd. Indien de bijsluiter alleen elektronisch beschikbaar wordt gesteld, moet worden gewaarborgd dat de patiënt op verzoek een kosteloos gedrukt exemplaar van de bijsluiter krijgt en moet ervoor worden gezorgd dat de informatie in digitaal formaat gemakkelijk voor alle patiënten toegankelijk is.
4. In afwijking van de leden 1 en 2 is er geen bijsluiter vereist wanneer de krachtens de artikelen 64 en 73 vereiste informatie rechtstreeks op de buitenverpakking of op de primaire verpakking wordt aangebracht.
5. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 215 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van lid 3 door een elektronische versie van de bijsluiter verplicht te stellen. In die gedelegeerde handeling wordt ook vastgelegd dat de patiënt op verzoek een kosteloos gedrukt exemplaar van de bijsluiter krijgt. De bevoegdheidsdelegatie is met ingang van [PB: gelieve de datum in te voegen = vijf jaar na de 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] van toepassing.
6. De Commissie stelt overeenkomstig de in artikel 214, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure uitvoeringshandelingen vast om gemeenschappelijke normen voor de elektronische versie van de bijsluiter, de samenvatting van de productkenmerken en de etikettering vast te stellen, waarbij rekening wordt gehouden met de beschikbare technologieën.
7. Wanneer de bijsluiter elektronisch beschikbaar wordt gesteld, moet het individuele recht op privacy worden gewaarborgd. Het mag niet mogelijk zijn om met behulp van technologieën waarmee toegang wordt verkregen tot de informatie, personen te identificeren of te volgen, en deze technologieën mogen ook niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt.
Artikel 64
Inhoud van de bijsluiter
1. De bijsluiter wordt opgesteld in overeenstemming met de in artikel 62, lid 1, bedoelde samenvatting van de productkenmerken en bevat de in bijlage VI vermelde gegevens.
2. Voor alle geneesmiddelen wordt een standaardtekst opgenomen waarin patiënten uitdrukkelijk wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen te melden aan hun arts, apotheker, gezondheidswerker of rechtstreeks aan het in artikel 106, lid 1, bedoelde nationale meldingssysteem en waarin overeenkomstig artikel 106, lid 1, tweede alinea, diverse manieren (elektronisch, via postadres of andere) worden vermeld die beschikbaar zijn om melding te maken.
3. Bij de opstelling van de bijsluiter wordt rekening gehouden met de resultaten van het overleg met patiëntendoelgroepen, zodat de bijsluiter leesbaar, duidelijk en gebruiksvriendelijk is.
Artikel 65
Inhoud van de etiketteringsgegevens
1. De buitenverpakking van geneesmiddelen of, indien er geen buitenverpakking is, de primaire verpakking, met uitzondering van de in artikel 66, leden 2 en 3, bedoelde verpakking, bevat de in bijlage IV vermelde etiketteringsgegevens.
2. De Commissie is overeenkomstig artikel 215 bevoegd om gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde:
a) de lijst van etiketteringsgegevens in bijlage IV te wijzigen om rekening te houden met de wetenschappelijke vooruitgang of de behoeften van patiënten;
b) bijlage IV aan te vullen door een beperkte lijst op te stellen van verplichte etiketteringsgegevens die op de buitenverpakking van meertalige verpakkingen moeten worden aangebracht.
Artikel 66
Etikettering van blisterverpakkingen of kleine primaire verpakkingen
1. Op andere primaire verpakkingen dan de in de leden 2 en 3 genoemde, moeten de in bijlage IV bedoelde gegevens worden vermeld.
2. Op primaire blisterverpakkingen die geplaatst zijn in een buitenverpakking die aan de eisen van de artikelen 65 en 73 voldoet, moeten ten minste de volgende gegevens worden vermeld:
a) de naam van het geneesmiddel;
b) de naam van de houder van de vergunning voor het in de handel brengen die het geneesmiddel op de markt brengt;
c) de houdbaarheidsdatum;
d) het partijnummer.
3. Op kleine primaire verpakkingseenheden waarop het niet mogelijk is de in de artikelen 65 en 73 bedoelde informatie aan te brengen, moeten ten minste de volgende gegevens op het etiket worden vermeld:
a) de benaming van het geneesmiddel en, zo nodig, de toedieningsweg;
b) de toedieningswijze;
c) de houdbaarheidsdatum;
d) partijnummer;
e) de inhoud, uitgedrukt in gewicht, in volume of in eenheden.
Artikel 67
Veiligheidskenmerken
1. Op receptplichtige geneesmiddelen moeten de veiligheidskenmerken zoals genoemd in bijlage IV worden aangebracht, tenzij zij overeenkomstig de procedure zoals bedoeld in lid 2, tweede alinea, punt b), in een lijst zijn opgenomen.
Op niet-receptplichtige geneesmiddelen hoeven de veiligheidskenmerken zoals genoemd in bijlage IV niet te worden aangebracht, tenzij zij, bij wijze van uitzondering, overeenkomstig de procedure zoals bedoeld in lid 2, tweede alinea, punt b), in een lijst zijn opgenomen.
2. De Commissie stelt overeenkomstig artikel 215 gedelegeerde handelingen vast om bijlage IV aan te vullen door gedetailleerde regels voor de veiligheidskenmerken vast te stellen.
In die gedelegeerde handelingen wordt het volgende vastgesteld:
a) de kenmerken en technische specificaties van het unieke identificatiekenmerk van de veiligheidskenmerken zoals bedoeld in bijlage IV, waarmee de authenticiteit van geneesmiddelen kan worden gecontroleerd en de identiteit van afzonderlijke verpakkingen kan worden vastgesteld;
b) de lijsten met de geneesmiddelen of geneesmiddelencategorieën waarop de in bijlage IV bedoelde veiligheidskenmerken bij receptplichtige geneesmiddelen niet en bij niet-receptplichtige geneesmiddelen wel worden aangebracht;
c) de procedures voor de kennisgeving aan de Commissie waarin lid 4 voorziet en een snel systeem om deze kennisgeving te beoordelen en er een besluit over te nemen met het oog op de toepassing van punt b);
d) de modaliteiten van de controle van de in bijlage IV bedoelde veiligheidskenmerken door de fabrikanten, groothandelaren, apothekers en natuurlijke of rechtspersonen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan de bevolking te verstrekken en door de bevoegde autoriteiten;
e) bepalingen over de oprichting, het beheer van en de toegang tot het systeem van registers dat informatie bevat over de veiligheidskenmerken waarmee de authenticiteit van geneesmiddelen kan worden gecontroleerd en de identiteit ervan vastgesteld, overeenkomstig bijlage IV.
De in de tweede alinea, punt b), bedoelde lijsten worden opgesteld met inachtneming van het risico op vervalsing in verband met de betrokken geneesmiddelen of categorieën geneesmiddelen. Daartoe worden in ieder geval de volgende criteria toegepast:
a) de prijs en het afzetvolume van het geneesmiddel;
b) het aantal en de frequentie van eerdere gemelde gevallen van vervalsing van geneesmiddelen in de Unie en in derde landen en de ontwikkeling van het aantal en de frequentie van dergelijke gevallen tot op heden;
c) de specifieke kenmerken van de geneesmiddelen in kwestie;
d) de ernst van de te behandelen ziekten;
e) andere potentiële risico’s voor de volksgezondheid.
Met de in de tweede alinea, punt d), bedoelde modaliteiten wordt het mogelijk om de authenticiteit van elke geleverde verpakking van de geneesmiddelen waarop de in bijlage IV bedoelde veiligheidskenmerken zijn aangebracht, te controleren en wordt de omvang van een dergelijke controle vastgesteld. Bij de vaststelling van deze modaliteiten wordt rekening gehouden met de bijzondere kenmerken van de distributieketens in de lidstaten en met het feit dat ervoor moet worden gezorgd dat de gevolgen van de controlemaatregelen voor specifieke spelers in de distributieketens proportioneel zijn.
Voor de toepassing van de tweede alinea, punt e), komen de kosten van het systeem van registers ten laste van de houders van een vergunning voor de vervaardiging van geneesmiddelen waarop de veiligheidskenmerken zijn aangebracht.
3. Bij de vaststelling van de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handelingen houdt de Commissie naar behoren rekening met ten minste de volgende punten:
a) de bescherming van persoonsgegevens overeenkomstig het Unierecht;
b) de legitieme belangen ter bescherming van gegevens van commercieel vertrouwelijke aard;
c) het eigendomsrecht en de vertrouwelijkheid van de gegevens die door het gebruik van de veiligheidskenmerken worden gegenereerd, en
d) de kosteneffectiviteit van de maatregelen.
4. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten stellen de Commissie in kennis van niet-receptplichtige geneesmiddelen waarvan zij menen dat er een risico op vervalsing voor bestaat en zij kunnen de Commissie informatie verstrekken over de geneesmiddelen waarvan zij op basis van de criteria in lid 2, tweede alinea, punt b), van dit artikel menen dat er geen risico op vervalsing voor bestaat.
5. De lidstaten kunnen met het oog op vergoeding of geneesmiddelenbewaking het toepassingsgebied van het in bijlage IV bedoelde unieke identificatiekenmerk uitbreiden naar om het even welk receptplichtige geneesmiddel of geneesmiddel dat wordt vergoed.
6. De lidstaten kunnen, met het oog op vergoeding, geneesmiddelenbewaking, farmaco-epidemiologie of verlenging van de gegevensbescherming voor marktintroductie, gebruikmaken van de informatie in het in lid 2, tweede alinea, punt e), bedoelde systeem van registers.
7. De lidstaten kunnen met het oog op de patiëntveiligheid het toepassingsgebied van het in bijlage IV bedoelde middel tegen knoeien uitbreiden naar andere geneesmiddelen.
Artikel 68
Etikettering en bijsluiter van radionucliden en radiofarmaceutica
1. Naast de in dit hoofdstuk vastgestelde regels, moeten de buitenverpakking en de recipiënt waarin zich geneesmiddelen bevinden die radionucliden bevatten, worden geëtiketteerd in overeenstemming met de voorschriften voor het veilig vervoer van radioactieve stoffen, die het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie heeft vastgesteld. Bovendien moet de etikettering aan de bepalingen van de leden 2 en 3 voldoen.
2. Het etiket op de beschermende verpakking moet de in artikel 65 bedoelde gegevens bevatten. Daarnaast moet op dit etiket een volledige toelichting worden gegeven op de codes die op de ampul worden gebruikt en moet, zo nodig, voor een bepaalde tijd en datum worden vermeld wat de hoeveelheid radioactiviteit per dosis of per ampul is en ook hoeveel capsules of, voor vloeistoffen, hoeveel milliliters zich in het recipiënt bevinden.
3. Op de ampul moet een etiket zijn aangebracht met de volgende informatie:
a) de naam of de code van het geneesmiddel, met inbegrip van de naam of het scheikundig symbool van de radionuclide;
b) de identificatie en uiterste gebruiksdatum van de partij;
c) het internationale symbool voor radioactiviteit;
d) de naam en het adres van de fabrikant;
e) de hoeveelheid radioactiviteit, zoals aangegeven in lid 2.
4. De bevoegde autoriteit vergewist zich ervan dat er een gedetailleerde bijsluiter is gevoegd bij de verpakking van radiofarmaceutica, radionuclidegeneratoren, radionuclidekits en radionuclide-uitgangsstoffen. De tekst van deze bijsluiter wordt opgesteld overeenkomstig artikel 64, lid 1. Daarnaast moeten op de bijsluiter alle voorzorgsmaatregelen zijn vermeld, die de gebruiker en de patiënt gedurende de bereiding en toediening van het geneesmiddel moeten treffen alsook speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen van de verpakking en van de niet gebruikte inhoud ervan.
Artikel 69
Bijzondere informatie-eisen voor antimicrobiële stoffen
1. De houder van de vergunning voor het in de handel brengen zorgt ervoor, onder meer via artsenbezoekers als bedoeld in artikel 175, lid 1, punt c), dat er voor gezondheidswerkers, voorlichtingsmateriaal beschikbaar is inzake het passende gebruik van diagnostische instrumenten, tests of andere diagnostische benaderingen in verband met ziekteverwekkers die resistent zijn tegen antimicrobiële stoffen, waarin informatie kan worden verstrekt over het gebruik van de antimicrobiële stof.
2. De houder van de vergunning voor het in de handel brengen neemt in de verpakking van antimicrobiële stoffen een document op met specifieke informatie over het betrokken geneesmiddel, dat naast de bijsluiter (“bewustmakingskaart”) beschikbaar wordt gemaakt voor de patiënt met informatie over resistentie tegen antimicrobiële stoffen en het passende gebruik en de verwijdering van antimicrobiële stoffen.
De lidstaten kunnen besluiten dat de bewustmakingskaart in papieren of in elektronische vorm, of beide, beschikbaar wordt gemaakt. Indien in een lidstaat dergelijke specifieke regels ontbreken, wordt in de verpakking van een antimicrobiële stof een papieren bewustmakingskaart bijgevoegd.
3. De tekst van de bewustmakingskaart wordt afgestemd op bijlage VI.
Artikel 70
Leesbaarheid
De in dit hoofdstuk bedoelde gegevens voor de bijsluiter en de etikettering moeten goed leesbaar, duidelijk te begrijpen en onuitwisbaar zijn.
Artikel 71
Toegankelijkheid voor personen met een beperking
De naam van het geneesmiddel moet ook in brailleschrift op de verpakking worden aangebracht. De houder van de vergunning voor het in de handel brengen moet ervoor zorgen dat de in artikel 63 bedoelde bijsluiter op verzoek van patiëntenorganisaties ook beschikbaar wordt gemaakt in formaten die geschikt zijn voor personen met een beperking, met inbegrip van personen die blind of en slechtziend zijn.
Artikel 72
Etiketteringseisen van de lidstaten
1. Niettegenstaande artikel 77 kunnen de lidstaten eisen dat er voor het geneesmiddel bepaalde etiketteringsvormen worden toegepast, waarmee de vermelding mogelijk wordt van:
a) de prijs van het geneesmiddel;
b) de regeling voor vergoeding door de sociale-zekerheidsinstellingen;
c) het wettelijke regime voor het afleveren aan de patiënt overeenkomstig hoofdstuk IV;
d) de authenticiteit en de identificatie overeenkomstig artikel 67, lid 5.
2. Voor geneesmiddelen waarvoor een gecentraliseerde vergunning voor het in de handel brengen als bedoeld in artikel 5 is verleend, nemen de lidstaten bij de toepassing van dit artikel de in artikel 77 bedoelde gedetailleerde richtsnoeren in acht.
Artikel 73
Symbolen en pictogrammen
De buitenverpakking en de bijsluiter kunnen ter verduidelijking van de in artikel 64, lid 1, en artikel 65 bedoelde gegevens tekens of pictogrammen bevatten, alsook andere informatie die strookt met de samenvatting van de productkenmerken en die nuttig is voor de patiënt, met uitzondering van al hetgeen een verkoopbevorderend karakter kan hebben.
Artikel 74
Eisen inzake talen
1. De in de artikelen 64 en 65 genoemde gegevens voor de etikettering moeten worden gesteld in een officiële taal of de officiële talen van de lidstaat waar het geneesmiddel in de handel wordt gebracht, zoals voor de toepassing van deze richtlijn opgegeven door die lidstaat.
2. De bepaling van lid 1 belet niet dat die gegevens in meer talen worden gesteld, mits in alle gebruikte talen dezelfde gegevens worden vermeld.
3. De bijsluiter moet duidelijk leesbaar zijn in een officiële taal of in de officiële talen van de lidstaat waar het geneesmiddel in de handel wordt gebracht, zoals voor de toepassing van deze richtlijn opgegeven door die lidstaat.
4. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat kunnen gehele of gedeeltelijke ontheffing verlenen van de verplichting om het etiket en de bijsluiter op te stellen in een officiële taal of in de officiële talen van de lidstaat waar het geneesmiddel in de handel wordt gebracht, zoals voor de toepassing van deze richtlijn opgegeven door die lidstaat. Voor meertalige verpakkingen kunnen de lidstaten toestaan dat op de etikettering en de bijsluiter een officiële taal van de Unie wordt gebruikt, die algemeen wordt begrepen in de lidstaten waar de meertalige verpakking in de handel wordt gebracht.
Artikel 75
Vrijstellingen door de lidstaten van de eisen voor de etikettering en de bijsluiter
De bevoegde autoriteiten van de lidstaten kunnen, onder voorbehoud van de maatregelen die zij nodig achten voor de bescherming van de volksgezondheid, in de volgende gevallen ontheffing verlenen van de verplichting om de in de artikelen 64 en 65 vereiste gegevens op de etikettering en in de bijsluiter te vermelden:
a) wanneer het geneesmiddel niet bestemd is om rechtstreeks aan de patiënt te worden geleverd;
b) wanneer zich met betrekking tot de beschikbaarheid van het geneesmiddel problemen voordoen;
c) wanneer er sprake is van beperkte ruimte als gevolg van de grootte van de verpakking of de bijsluiter of bij meertalige verpakkingen of bijsluiters;
d) bij een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid;
e) om de toegang tot geneesmiddelen in de lidstaten te vergemakkelijken.
Artikel 76
Goedkeuring van de etiketteringsinformatie en van de informatie in de bijsluiter
1. Bij de aanvraag om een vergunning voor het in de handel brengen worden aan de daartoe bevoegde autoriteiten een of meer modellen van de buitenverpakking en van de primaire verpakking en ook van de bijsluiter voorgelegd. Ook de resultaten van de beoordeling in samenwerking met patiëntendoelgroepen worden aan de bevoegde autoriteit voorgelegd.
2. De bevoegde autoriteit weigert om een vergunning voor het in de handel brengen te verlenen indien de etikettering of de bijsluiter niet aan de bepalingen van dit hoofdstuk voldoet of niet in overeenstemming is met de gegevens die in de samenvatting van de productkenmerken zijn vermeld.
3. Alle voorgestelde wijzigingen van een onder dit hoofdstuk vallend element van de etikettering of van de bijsluiter, dat geen verband houdt met de samenvatting van de productkenmerken, worden aan de bevoegde autoriteiten voorgelegd. Indien de bevoegde autoriteiten binnen een termijn van negentig dagen na de indiening van de aanvraag zich niet tegen de voorgestelde wijzigingen hebben uitgesproken, mag de aanvrager tot wijziging overgaan.
4. Het feit dat de bevoegde autoriteit niet krachtens lid 2 heeft geweigerd om een vergunning voor het in de handel brengen te verlenen, of krachtens lid 3 heeft geweigerd om een wijziging van de etikettering of van de bijsluiter toe te staan, laat de gemeenrechtelijke aansprakelijkheid van de fabrikant of, in voorkomend geval, van de houder van de vergunning voor het in de handel brengen, onverlet.
Artikel 77
Richtsnoeren voor etiketteringsgegevens
De Commissie formuleert en publiceert, na raadpleging van de lidstaten en de betrokken partijen, gedetailleerde richtsnoeren voor met name:
a) de formulering van bepaalde speciale waarschuwingen voor bepaalde categorieën geneesmiddelen;
b) de bijzondere informatiebehoefte in verband met zelfmedicatie;
c) de leesbaarheid van de gegevens op het etiket en in de bijsluiter;
d) de methoden voor het identificeren en authenticeren van geneesmiddelen;
e) de lijst van de hulpstoffen die moeten vóórkomen in de etikettering van geneesmiddelen, alsook de wijze waarop deze moeten worden vermeld;
f) de geharmoniseerde bepalingen voor de uitvoering van artikel 72.
Artikel 78
In de handel brengen van geëtiketteerde geneesmiddelen
Indien de etikettering en de bijsluiter aan de bepalingen van dit hoofdstuk voldoen, mogen de lidstaten het in de handel brengen van geneesmiddelen op hun grondgebied om redenen die verband houden met de etikettering of de bijsluiter, verbieden noch verhinderen.
Artikel 79
Niet-naleving van de eisen voor de etikettering en de bijsluiter
Indien de bepalingen van dit hoofdstuk niet worden nageleefd, kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, nadat zij de betrokken houder van de vergunning voor het in de handel brengen zonder resultaat hebben aangemaand, besluiten tot schorsing van de vergunning voor het in de handel brengen, totdat de etikettering en de bijsluiter van het betrokken geneesmiddel met de bepalingen van dit hoofdstuk in overeenstemming zijn gebracht.
Hoofdstuk VII
Wettelijke bescherming, onvervulde medische behoeften en beloningen voor pediatrische geneesmiddelen
Artikel 80
Wettelijke gegevens- en marktbescherming
1. Naar de in bijlage I bedoelde gegevens die oorspronkelijk zijn ingediend met het oog op het verkrijgen van een vergunning voor het in de handel brengen, wordt gedurende de overeenkomstig artikel 81 vastgestelde periode (“wettelijke gegevensbeschermingsperiode”) niet door een andere aanvrager van een latere vergunning voor het in de handel brengen verwezen.
2. Een geneesmiddel waarop een latere vergunning voor het in de handel brengen als bedoeld in lid 1 betrekking heeft, mag gedurende een periode van twee jaar na het verstrijken van de in artikel 81 bedoelde toepasselijke wettelijke gegevensbeschermingsperioden niet in de handel worden gebracht.
3. In afwijking van lid 1 kan de betrokken houder van de vergunning voor het in de handel brengen de aanvrager van een andere vergunning voor het in de handel brengen een verklaring van toegang verlenen tot zijn overeenkomstig bijlage I ingediende gegevens, zoals bedoeld in artikel 14.
4. Wanneer een relevante autoriteit in de Unie een dwanglicentie heeft verleend aan een partij om een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid aan te pakken, wordt in afwijking van de leden 1 en 2, de bescherming van gegevens en de markt ten aanzien van die partij opgeschort voor zover de dwanglicentie dit vereist, en gedurende de duur van de dwanglicentie.
5. De gegevensbeschermingsperiode als beschreven in lid 1 is ook van toepassing in lidstaten waar geen vergunning voor het geneesmiddel is verleend of waar die vergunning niet meer geldig is.
Artikel 81
Wettelijke gegevensbeschermingsperioden
1. De wettelijke gegevensbeschermingsperiode bedraagt zes jaar vanaf de datum waarop de vergunning voor het in de handel brengen van dat geneesmiddel overeenkomstig artikel 6, lid 2, is verleend. Voor vergunningen voor het in de handel brengen die onder dezelfde algemene vergunning voor het in de handel brengen vallen, begint de gegevensbeschermingsperiode vanaf de datum waarop de oorspronkelijke vergunning voor het in de handel brengen in de Unie is verleend.
2. Met inachtneming van een wetenschappelijke beoordeling door de betrokken bevoegde autoriteit wordt de in lid 1 bedoelde gegevensbeschermingsperiode verlengd met:
a) 24 maanden, wanneer de houder van de vergunning voor het in de handel brengen aantoont dat binnen twee jaar, vanaf de datum waarop de vergunning voor het in de handel brengen is verleend, is voldaan aan de in artikel 82, lid 1, bedoelde voorwaarden, of binnen drie jaar na die datum voor een van de volgende entiteiten:
i) kmo’s in de zin van Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie;
ii) entiteiten die geen economische activiteit uitoefenen (“entiteit zonder winstoogmerk”), en
iii) ondernemingen die ten tijde van de afgifte van een vergunning voor het in de handel brengen niet meer dan vijf gecentraliseerde vergunningen voor het in de handel brengen hebben ontvangen voor de betrokken onderneming of, in het geval van een onderneming die deel uitmaakt van een groep, voor de groep waarvan zij deel uitmaakt vanaf de oprichting van de onderneming of van de groep, afhankelijk van welke datum eerder valt;
b) zes maanden, wanneer de aanvrager van de vergunning voor het in de handel brengen bij de initiële aanvraag van een vergunning voor het in de handel brengen aantoont dat het geneesmiddel in een onvervulde medische behoefte, als bedoeld in artikel 83, voorziet;
c) zes maanden voor geneesmiddelen die een nieuwe werkzame stof bevatten, wanneer in de klinische proeven ter ondersteuning van de initiële aanvraag van een vergunning voor het in de handel brengen een relevante en empirisch onderbouwde comparator wordt gebruikt, overeenkomstig het wetenschappelijk advies van het Bureau;
d) twaalf maanden, wanneer de houder van de vergunning voor het in de handel brengen tijdens de gegevensbeschermingsperiode een vergunning verkrijgt voor een aanvullende therapeutische indicatie waarbij de houder van de vergunning voor het in de handel brengen met behulp van ondersteunende gegevens heeft aangetoond dat de verlening van een vergunning voor een geneesmiddel voor deze indicatie een aanzienlijk klinisch voordeel oplevert ten opzichte van bestaande therapieën.
In het geval van een voorwaardelijke vergunning voor het in de handel brengen die is verleend overeenkomstig artikel 19 van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004], is de in de eerste alinea, punt b), bedoelde verlenging alleen van toepassing indien voor het geneesmiddel binnen vier jaar na de verlening van de voorwaardelijke vergunning een vergunning voor het in de handel brengen is verleend overeenkomstig artikel 19, lid 7, van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004].
De in de eerste alinea, punt d), bedoelde verlenging mag slechts eenmaal worden verleend.
3. Het Bureau stelt de in lid 2, punt c), bedoelde wetenschappelijke richtsnoeren vast inzake de criteria voor het voorstellen van een comparator voor een klinische proef, rekening houdend met de resultaten van de raadpleging van de Commissie en de autoriteiten of organen die betrokken zijn bij het in artikel 162 van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004] bedoelde raadplegingsmechanisme.
Artikel 82
Verlenging van de gegevensbeschermingsperiode voor geneesmiddelen die in de lidstaten worden geleverd
1. De in artikel 81, lid 2, eerste alinea, punt a), bedoelde verlenging van de gegevensbeschermingsperiode wordt alleen verleend voor geneesmiddelen indien zij worden vrijgegeven in de toeleveringsketen en daar voortdurend in worden geleverd in voldoende hoeveelheden en in aanbiedingsvormen die nodig zijn om aan de behoeften te voldoen van patiënten in de lidstaten waar de vergunning voor het in de handel brengen geldig is.
De in de eerste alinea bedoelde verlenging is van toepassing op geneesmiddelen waarvoor een gecentraliseerde vergunning voor het in de handel brengen is verleend als bedoeld in artikel 5, of waarvoor een nationale vergunning voor het in de handel brengen is verleend via de gedecentraliseerde procedure als bedoeld in hoofdstuk III, afdeling 3.
2. Om een verlenging te krijgen als bedoeld in artikel 81, lid 2, eerste alinea, punt a), vraagt de houder van de vergunning voor het in de handel brengen een wijziging van de relevante vergunning voor het in de handel brengen aan.
De aanvraag tot wijziging wordt ingediend tussen 34 en 36 maanden na de datum waarop de oorspronkelijke vergunning voor het in de handel brengen werd verleend, of tussen 46 en 48 maanden na die datum voor de in artikel 81, lid 2, eerste alinea, punt a), bedoelde entiteiten.
De aanvraag tot wijziging bevat documenten van de lidstaten waar de vergunning voor het in de handel brengen geldig is. In die documenten:
a) wordt bevestigd dat op hun grondgebied aan de in lid 1 bepaalde voorwaarden wordt voldaan, of
b) wordt met het oog op de verlenging op hun grondgebied ontheffing verleend van de in lid 1 bepaalde voorwaarden.
Positieve besluiten die zijn vastgesteld overeenkomstig de artikelen 2 en 6 van Richtlijn 89/105/EEG van de Raad 74 , worden beschouwd als gelijkwaardig aan een bevestiging als bedoeld in de derde alinea, punt a).
3. Om de in lid 2, derde alinea, bedoelde documenten te ontvangen, dient de houder van de vergunning voor het in de handel brengen een verzoek in bij de betrokken lidstaat. De lidstaat verstrekt binnen zestig dagen na het verzoek van de houder van de vergunning voor het in de handel brengen een bevestiging van naleving of een met redenen omklede verklaring van niet-naleving, of de lidstaat verstrekt een verklaring van geen bezwaar om de periode van wettelijke gegevensbescherming overeenkomstig dit artikel te verlengen.
4. Wanneer een lidstaat niet binnen de in lid 3 bedoelde termijn heeft geantwoord op de aanvraag van de houder van de vergunning voor het in de handel brengen, wordt ervan uitgegaan dat er een verklaring van geen bezwaar is afgegeven.
Om de gegevensbeschermingsperiode te verlengen voor geneesmiddelen waarvoor een gecentraliseerde vergunning voor het in de handel brengen is verleend, wijzigt de Commissie de vergunning voor het in de handel brengen overeenkomstig artikel 47 van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004]. Om de gegevensbeschermingsperiode te verlengen voor geneesmiddelen waarvoor volgens de gedecentraliseerde procedure een vergunning voor het in de handel brengen is verleend, wijzigen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten de vergunning voor het in de handel brengen overeenkomstig artikel 92.
5. Vertegenwoordigers van de lidstaten kunnen de Commissie verzoeken kwesties in verband met de praktische toepassing van dit artikel te bespreken in het bij Besluit 75/320/EEG van de Raad 75 ingestelde comité (“geneesmiddelencomité”). De Commissie kan organen die verantwoordelijk zijn voor de evaluatie van gezondheidstechnologie als bedoeld in Verordening (EU) 2021/2282, of nationale organen die verantwoordelijk zijn voor prijsstelling en vergoeding, indien nodig, uitnodigen om deel te nemen aan de beraadslagingen van het geneesmiddelencomité.
6. Op basis van de ervaring van de lidstaten en de relevante belanghebbenden kan de Commissie uitvoeringsmaatregelen vaststellen met betrekking tot de in dit artikel beschreven procedurele aspecten en met betrekking tot de in lid 1 genoemde voorwaarden. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 214, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld.
Artikel 83
Geneesmiddelen die in een onvervulde medische behoefte voorzien
1. Een geneesmiddel wordt geacht in een onvervulde medische behoefte te voorzien indien ten minste een van de therapeutische indicaties ervan betrekking heeft op een levensbedreigende of ernstig invaliderende ziekte en indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a) er is in de Unie geen vergunning verleend voor een geneesmiddel voor een dergelijke ziekte, of deze ziekte gaat nog steeds gepaard met een hoge morbiditeit en mortaliteit ondanks het feit dat er wel vergunningen zijn verleend voor geneesmiddelen voor de behandeling van deze ziekte;
b) de toepassing van het geneesmiddel zorgt bij de relevante patiëntenpopulatie voor een significante vermindering van de morbiditeit en mortaliteit van de ziekte.
2. Aangewezen weesgeneesmiddelen als bedoeld in artikel 67 van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004] worden geacht in een onvervulde medische behoefte te voorzien.
3. Wanneer het Bureau wetenschappelijke richtsnoeren voor de toepassing van dit artikel vaststelt, raadpleegt het de Commissie en de in artikel 162 van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004] bedoelde autoriteiten of organen.
Artikel 84
Gegevensbescherming voor herbestemde geneesmiddelen
1. Er wordt een wettelijke gegevensbeschermingsperiode van vier jaar verleend voor een geneesmiddel ten aanzien van een nieuwe therapeutische indicatie die in de Unie niet eerder is toegelaten, op voorwaarde dat:
a) er adequate niet-klinische of klinische studies zijn uitgevoerd met betrekking tot de therapeutische indicatie waaruit blijkt dat de verlening van een vergunning voor het geneesmiddel voor deze indicatie een significant klinisch voordeel oplevert, en
b) voor het geneesmiddel overeenkomstig de artikelen 9 tot en met 12 een vergunning is verleend en er nog geen aanspraak is gemaakt op gegevensbescherming, of dat er sinds de verlening van de oorspronkelijke vergunning voor het in de handel brengen van het betrokken geneesmiddel 25 jaar zijn verstreken.
2. De in lid 1 bedoelde gegevensbeschermingsperiode kan voor een bepaald geneesmiddel slechts eenmaal worden verleend.
3. Tijdens de in lid 1 bedoelde gegevensbeschermingsperiode wordt in de vergunning voor het in de handel brengen vermeld dat het geneesmiddel een bestaand geneesmiddel is waarvoor in de Unie voor een aanvullende therapeutische indicatie een vergunning is verleend.
Artikel 85
Vrijstellingen van de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten
Octrooirechten of aanvullende beschermingscertificaten krachtens [Verordening (EG) nr. 469/2009 — PB: gelieve verwijzing te vervangen door een nieuw instrument wanneer dit is vastgesteld] worden niet als geschonden beschouwd wanneer een referentiegeneesmiddel wordt gebruikt voor:
a) onderzoeken, proeven en andere activiteiten die worden uitgevoerd om gegevens te genereren voor een aanvraag, voor:
i) een vergunning voor het in de handel brengen van generieke geneesmiddelen, biosimilars, hybride of hybride biologische geneesmiddelen en voor latere wijzigingen;
ii) een evaluatie van gezondheidstechnologie zoals gedefinieerd in Verordening (EU) 2021/2282;
iii) prijsstelling en vergoeding.
b) de activiteiten die uitsluitend met het oog op de in punt a) genoemde doeleinden worden verricht en die betrekking kunnen hebben op de indiening van de aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen en het aanbieden, vervaardigen, verkopen, de voorziening, bewaring, invoer, het gebruiken en kopen van geoctrooieerde geneesmiddelen of processen, ook door derde leveranciers en dienstverleners.
Deze uitzondering heeft geen betrekking op het in de handel brengen van geneesmiddelen die het resultaat zijn van dergelijke activiteiten.
Artikel 86
Beloningen voor pediatrische geneesmiddelen
1. Wanneer een aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen de resultaten van alle overeenkomstig een goedgekeurd plan voor pediatrisch onderzoek uitgevoerde onderzoeken bevat, heeft de houder van het octrooi of van het aanvullende beschermingscertificaat recht op een verlenging van de in artikel 13, leden 1 en 2, van [Verordening (EG) nr. 469/2009 — PB: gelieve verwijzing te vervangen door een nieuw instrument wanneer dit is vastgesteld] bedoelde termijn met zes maanden.
De eerste alinea is ook van toepassing wanneer de voltooiing van het goedgekeurde plan voor pediatrisch onderzoek niet leidt tot verlening van een vergunning voor een pediatrische indicatie, maar de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken wel in de samenvatting van de productkenmerken, en in voorkomend geval in de bijsluiter van het betrokken geneesmiddel tot uitdrukking komen.
2. De toepassing van lid 1 wordt gebaseerd op de opname in een vergunning voor het in de handel brengen van de in artikel 49, lid 2, van deze richtlijn of de in artikel 90, lid 2, van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004] bedoelde verklaring.
3. Wanneer de procedures van hoofdstuk III, afdelingen 3 en 4, zijn toegepast, wordt de in lid 1 bedoelde verlenging van de termijn met zes maanden uitsluitend toegekend indien voor het product in alle lidstaten een vergunning is verleend.
4. Bij een aanvraag voor nieuwe therapeutische indicaties, met inbegrip van pediatrische indicaties, nieuwe farmaceutische vormen, concentraties en toedieningswegen van geneesmiddelen waarvoor een vergunning is verleend en die worden beschermd door een aanvullend beschermingscertificaat krachtens [Verordening (EG) nr. 469/2009 — PB: gelieve verwijzing te vervangen door een nieuw instrument wanneer dit is vastgesteld], of door een octrooi dat in aanmerking komt voor de verlening van het aanvullende beschermingscertificaat dat tot de verlening van een vergunning voor een nieuwe pediatrische indicatie leidt, zijn de leden 1, 2 en 3 niet van toepassing indien de aanvrager om verlenging met een jaar van de beschermingsperiode voor het in de handel brengen van het betrokken geneesmiddel verzoekt met als motivering dat de verlening van een vergunning voor het geneesmiddel voor deze nieuwe pediatrische indicatie een aanzienlijk klinisch voordeel oplevert in vergelijking met bestaande therapieën, overeenkomstig artikel 81, lid 2, eerste alinea, punt d), en dat dit verzoek om verlenging wordt gehonoreerd.
Hoofdstuk VIII
Maatregelen na verlening van een vergunning voor het in de handel brengen
Artikel 87
Verplicht onderzoek na verlening van een vergunning
1. Na het verlenen van een vergunning voor het in de handel brengen, kan de bevoegde autoriteit van de lidstaat de houder van de vergunning voor het in de handel brengen verplichten om:
a) een veiligheidsonderzoek na verlening van een vergunning uit te voeren als er bezorgdheid bestaat over de risico’s van een geneesmiddel waarvoor een vergunning is verleend. Indien dezelfde bezorgdheid meer dan één geneesmiddel betreft, moedigt de bevoegde autoriteit van de lidstaat, na overleg met het Risicobeoordelingscomité voor geneesmiddelenbewaking, de desbetreffende houders van een vergunning voor het in de handel brengen aan een gezamenlijk veiligheidsonderzoek na verlening van een vergunning uit te voeren;
b) een werkzaamheidsonderzoek na verlening van een vergunning uit te voeren indien het inzicht in de ziekte of de klinische methodologie erop wijst dat de vorige werkzaamheidsbeoordelingen mogelijk in aanzienlijke mate moeten worden herzien. De verplichting het werkzaamheidsonderzoek na verlening van een vergunning uit te voeren is gestoeld op de gedelegeerde handelingen die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 88, en er wordt rekening gehouden met de in artikel 123 bedoelde wetenschappelijke richtsnoeren;
c) een milieurisicobeoordelingsonderzoek na verlening van een vergunning uit te voeren en monitoringgegevens of informatie over gebruik te verzamelen, indien er bezorgdheid bestaat omtrent de risico’s voor het milieu of de volksgezondheid, met inbegrip van resistentie tegen antimicrobiële stoffen, als gevolg van een geneesmiddel waarvoor een vergunning is verleend, of een aanverwante werkzame stof.
Indien dezelfde bezorgdheid meer dan één geneesmiddel betreft, moedigt de bevoegde autoriteit van de lidstaat, na overleg met het Bureau, de desbetreffende houders van een vergunning voor het in de handel brengen aan een gezamenlijk milieurisicobeoordelingsonderzoek na verlening van een vergunning uit te voeren.
Het opleggen van deze verplichting wordt naar behoren gemotiveerd en schriftelijk meegedeeld, met vermelding van de doelstellingen en het tijdsbestek voor het indienen en uitvoeren van het onderzoek.
2. Als de houder van de vergunning voor het in de handel brengen binnen dertig dagen na ontvangst van de schriftelijke kennisgeving van de verplichting hiertoe een verzoek indient, stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat hem of haar in de gelegenheid binnen een door haar te bepalen termijn met schriftelijke opmerkingen op het opleggen van de verplichting te reageren.
3. Op grond van de door de houder van de vergunning voor het in de handel brengen ingediende schriftelijke opmerkingen wordt de verplichting door de bevoegde autoriteit van de lidstaat ingetrokken of bevestigd. Wanneer de bevoegde autoriteit van de lidstaat de verplichting bevestigt, wordt deze als voorwaarde aan de vergunning voor het in de handel brengen verbonden en worden de vergunning en, naar gelang het geval, het risicomanagementsysteem dienovereenkomstig gewijzigd.
Artikel 88
Gedelegeerde handelingen inzake werkzaamheidsonderzoek na verlening van een vergunning
1. Om de situaties vast te stellen waarin krachtens de artikelen 44 en 87 werkzaamheidsonderzoek na verlening van een vergunning kan worden vereist, kan de Commissie via gedelegeerde handeling overeenkomstig artikel 215 maatregelen vaststellen om de bepalingen in de artikelen 44 en 87 aan te vullen.
2. Bij de vaststelling van deze gedelegeerde handelingen, handelt de Commissie volgens de bepalingen van deze richtlijn.
Artikel 89
Registratie van voorwaarden in verband met vergunningen voor het in de handel brengen
1. De houder van de vergunning voor het in de handel brengen moet de in artikelen 44, 45 en 87 bedoelde veiligheids- of werkzaamheidsvoorwaarden in zijn of haar risicomanagementsysteem opnemen.
2. De lidstaten stellen het Bureau in kennis van de door hen verleende vergunningen voor het in de handel brengen waaraan overeenkomstig de artikelen 44 en 45 bepaalde voorwaarden zijn verbonden en van eventuele voorwaarden die overeenkomstig artikel 87 zijn opgelegd.
Artikel 90
Actualisering van de vergunning voor het in de handel brengen in verband met de wetenschappelijke en technologische vooruitgang
1. Nadat een vergunning voor het in de handel brengen is verleend overeenkomstig hoofdstuk III, houdt de houder van deze vergunning, wat betreft de vervaardigings- en controlemethoden die in de aanvraag voor de vergunning voor het in de handel brengen zijn vermeld, rekening met de wetenschappelijke en de technische vooruitgang en brengt hij of zij alle veranderingen aan die nodig zijn om het geneesmiddel volgens algemeen aanvaarde wetenschappelijke methoden te kunnen vervaardigen en controleren.
Die wijzigingen zijn onderworpen aan goedkeuring door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat.
2. De houder van de vergunning voor het in de handel brengen verstrekt de bevoegde autoriteit van de lidstaat onverwijld alle nieuwe informatie die kan leiden tot wijziging van de in de artikelen 6, 9 tot en met 13 en 62, en artikel 41, lid 5, bijlage I of bijlage II bedoelde gegevens of documenten.
De houder van de vergunning voor het in de handel brengen stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat met name onverwijld in kennis van alle verboden of beperkingen die aan de houder van de vergunning voor het in de handel brengen of aan een entiteit met een contractuele verhouding met de houder van de vergunning voor het in de handel brengen worden opgelegd door de bevoegde autoriteiten van een land waar het geneesmiddel in de handel wordt gebracht, en van andere nieuwe informatie die van invloed kan zijn op de beoordeling van de verhouding tussen de voordelen en risico’s van het betrokken geneesmiddel. De informatie omvat zowel positieve als negatieve resultaten van klinische proeven of andere onderzoeken voor alle therapeutische indicaties en populaties, ongeacht of deze in de vergunning voor het in de handel brengen zijn opgenomen, alsook gegevens over gebruik van het geneesmiddel dat niet in overeenstemming is met de voorwaarden van de vergunning voor het in de handel brengen.
3. De houder van de vergunning voor het in de handel brengen zorgt ervoor dat de voorwaarden van de vergunning voor het in de handel brengen, met inbegrip van de samenvatting van de productkenmerken, de etikettering en de bijsluiter, worden aangepast aan de actuele wetenschappelijke kennis, met inbegrip van de conclusies van beoordelingen en de aanbevelingen die openbaar worden gemaakt op het overeenkomstig artikel 104 van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004] opgezette Europese webportaal voor geneesmiddelen.
4. De bevoegde autoriteit van de lidstaat kan de houder van de vergunning voor het in de handel brengen op elk moment vragen gegevens in te dienen waaruit blijkt dat de baten-risicobalans nog steeds gunstig is. De houder van de vergunning voor het in de handel brengen beantwoordt zulke verzoeken volledig en binnen de vastgestelde termijn. De houder van de vergunning voor het in de handel brengen beantwoordt ook alle verzoeken van een bevoegde autoriteit betreffende de uitvoering van eerder opgelegde maatregelen, met inbegrip van risicobeperkende maatregelen, volledig en binnen de vastgestelde termijn.
5. De bevoegde autoriteit van de lidstaat kan de houder van een vergunning voor het in de handel brengen op elk moment vragen een kopie van het basisdossier geneesmiddelenbewakingssysteem in te dienen. De houder van de vergunning voor het in de handel brengen dient die kopie uiterlijk zeven dagen na ontvangst van het verzoek in.
6. De houder van de vergunning voor het in de handel brengen beantwoordt ook alle verzoeken van een bevoegde autoriteit betreffende de uitvoering van eerder opgelegde maatregelen ten aanzien van risico’s voor het milieu en de volksgezondheid, met inbegrip van resistentie tegen antimicrobiële stoffen, volledig en binnen de vastgestelde termijn.
Artikel 91
Actualisering van risicomanagementplannen
1. Wanneer de vergunning voor het in de handel brengen van het referentiegeneesmiddel wordt ingetrokken maar de vergunning voor het in de handel brengen van een in de artikelen 9 en 11 bedoeld geneesmiddel wordt gehandhaafd, dient de houder van de vergunning voor het in de handel brengen van het in de artikelen 9 en 11 bedoelde geneesmiddel een risicomanagementplan en een samenvatting daarvan in bij de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten.
Het risicomanagementplan en de samenvatting daarvan worden binnen zestig dagen na de intrekking van de vergunning voor het in de handel brengen van het referentiegeneesmiddel via een wijziging bij de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten ingediend.
2. De bevoegde autoriteit van de lidstaat kan de houder van een vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel als bedoeld in de artikelen 9 en 11 verplichten een risicomanagementplan en een samenvatting daarvan in te dienen wanneer:
a) er aanvullende risicobeperkende maatregelen zijn getroffen wat betreft het referentiegeneesmiddel, of
b) het om redenen van geneesmiddelenbewaking gerechtvaardigd is.
3. In het in lid 2, punt a), bedoelde geval wordt het risicomanagementplan op het risicomanagementplan voor het referentiegeneesmiddel afgestemd.
4. Het opleggen van de in lid 3 bedoelde verplichting wordt naar behoren schriftelijk gemotiveerd, meegedeeld aan de houder van de vergunning voor het in de handel brengen en omvat de termijn voor het indienen van het risicomanagementplan en de samenvatting via een wijziging.
Artikel 92
Wijziging van een vergunning voor het in de handel brengen
1. Een aanvraag voor de wijziging van een vergunning voor het in de handel brengen door de houder van deze vergunning wordt elektronisch in de door het Bureau beschikbaar gestelde formaten ingediend, tenzij de wijziging een door de houder van de vergunning voor het in de handel brengen uitgevoerde actualisering is van zijn of haar in een databank opgeslagen informatie.
2. Wijzigingen worden in verschillende categorieën ingedeeld, afhankelijk van het niveau van het risico voor de volksgezondheid en het potentiële effect op de kwaliteit, veiligheid en werkzaamheid van het betrokken geneesmiddel. Die categorieën lopen uiteen tussen wijzigingen in de voorwaarden van de vergunning voor het in de handel brengen met het grootste potentiële effect op de kwaliteit, veiligheid of werkzaamheid van het geneesmiddel, wijzigingen met geen of slechts een minimaal effect daarop en administratieve wijzigingen.
3. De procedures voor de behandeling van aanvragen voor wijzigingen zijn evenredig aan het daaraan verbonden risico en effect. Die procedures lopen uiteen van procedures op grond waarvan uitvoering slechts mogelijk is na goedkeuring op basis van een volledige wetenschappelijke beoordeling tot procedures op grond waarvan onmiddellijke uitvoering en latere kennisgeving van de houder van een vergunning voor het in de handel brengen aan de bevoegde autoriteit mogelijk is. Dergelijke procedures kunnen ook door de houder van de vergunning voor het in de handel brengen uitgevoerde actualiseringen omvatten van zijn of haar in een databank opgeslagen informatie.
4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 215 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze richtlijn aan te vullen met:
a) de in lid 2 bedoelde categorieën waarin wijzigingen worden ingedeeld;
b) regels voor het onderzoek van aanvragen voor wijzigingen in de voorwaarden van vergunningen voor het in de handel brengen, met inbegrip van procedures voor actualiseringen via een databank;
c) de voorwaarden voor de indiening van één enkele aanvraag voor meer dan één wijziging in de voorwaarden van dezelfde vergunning voor het in de handel brengen en voor dezelfde wijziging in de voorwaarden van verschillende vergunningen voor het in de handel brengen;
d) het vaststellen van vrijstellingen voor de wijzigingsprocedures wanneer de in bijlage I bedoelde actualisering van de informatie in de vergunning voor het in de handel brengen rechtstreeks kan worden uitgevoerd;
e) de voorwaarden en procedures voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten van derde landen of met internationale organisaties bij het onderzoek van aanvragen tot wijziging van de voorwaarden van vergunningen voor het in de handel brengen.
Artikel 93
Wijziging van vergunningen voor het in de handel brengen in het kader van de gedecentraliseerde of de wederzijdse-erkenningsprocedure
1. Elke aanvraag van de houder van de vergunning voor het in de handel brengen tot wijziging van een vergunning voor het in de handel brengen die overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk III, afdelingen 3 en 4, is verleend, wordt voorgelegd aan alle lidstaten die voor het betrokken geneesmiddel reeds een vergunning hebben verleend. Datzelfde geldt wanneer de initiële vergunningen voor het in de handel brengen via afzonderlijke procedures zijn verleend.
2. In geval van arbitrage, onderworpen aan de Commissie, is de in de artikelen 41 en 42 bedoelde procedure van overeenkomstige toepassing op de in de vergunning voor het in de handel brengen aangebrachte wijzigingen.
Artikel 94
Wijziging van vergunningen voor het in de handel brengen op basis van pediatrisch onderzoek
1. Op basis van relevante pediatrische klinische studies die overeenkomstig artikel 45, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1901/2006 van het Europees Parlement en de Raad 76 zijn ontvangen, kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten de vergunning voor het in de handel brengen van het betrokken geneesmiddel dienovereenkomstig wijzigen en de samenvatting van de productkenmerken en de bijsluiter van het betrokken geneesmiddel actualiseren. De bevoegde autoriteiten wisselen informatie uit over de ingediende onderzoeken en, naar gelang het geval, over de implicaties ervan voor de eventuele betrokken vergunningen voor het in de handel brengen.
2. De activiteiten overeenkomstig lid 1 worden binnen vijf jaar na [PB: gelieve de datum in te voegen = 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] afgesloten.
3. Wanneer voor een geneesmiddel een vergunning is verleend krachtens de bepalingen van hoofdstuk III en op basis van de overeenkomstig artikel 91 van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004] ontvangen informatie, kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten de vergunning voor het in de handel brengen van het betrokken geneesmiddel dienovereenkomstig wijzigen en de samenvatting van de productkenmerken en de bijsluiter actualiseren.
4. De lidstaten wisselen informatie uit over de ingediende onderzoeken en, naar gelang het geval, over de implicaties ervan voor de eventuele betrokken vergunningen voor het in de handel brengen.
5. Het Bureau coördineert de informatie-uitwisseling.
Artikel 95
Verwijzingsprocedure in het belang van de Unie
1. De lidstaten of de Commissie kunnen in bijzondere gevallen, wanneer de belangen van de Unie in het geding zijn, de aangelegenheid verwijzen naar het Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik met het oog op toepassing van de in de artikelen 41 en 42 bedoelde procedure alvorens een besluit wordt genomen over een aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen, over de schorsing of de intrekking van een vergunning voor het in de handel brengen of over een wijziging in de vergunning voor het in de handel brengen die noodzakelijk lijkt. De lidstaten en de Commissie houden naar behoren rekening met eventuele verzoeken van de aanvrager of de houder van de vergunning voor het in de handel brengen.
Wanneer de verwijzing het resultaat is van de beoordeling van gegevens met betrekking tot geneesmiddelenbewaking van een geneesmiddel waarvoor een vergunning is verleend, wordt de zaak verwezen naar het Risicobeoordelingscomité voor geneesmiddelenbewaking en kan artikel 115, lid 2, worden toegepast. Het Risicobeoordelingscomité voor geneesmiddelenbewaking brengt overeenkomstig de procedure van artikel 41 een aanbeveling uit. De definitieve aanbeveling wordt, naar gelang het geval, toegezonden aan het Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik of aan de coördinatiegroepen en de procedure van artikel 115 is van toepassing.
Wanneer aan een van de criteria in artikel 114, lid 1, wordt voldaan, is echter de procedure van de artikelen 114, 115 en 116 van toepassing.
De betrokken lidstaat of de Commissie geeft een duidelijke beschrijving van de zaak die voor advies naar het Comité wordt verwezen, en stelt de aanvrager of de houder van de vergunning voor het in de handel brengen hiervan in kennis.
De lidstaten en de aanvrager of de houder van de vergunning voor het in de handel brengen verstrekken het Comité alle beschikbare gegevens die met de betrokken zaak verband houden.
2. Indien de verwezen zaak betrekking heeft op een reeks geneesmiddelen of een therapeutische klasse, kan het Bureau de procedure beperken tot bepaalde specifieke delen van de vergunning.
In dat geval is artikel 93 uitsluitend op deze geneesmiddelen van toepassing indien zij vallen onder de in hoofdstuk III, afdelingen 3 en 4, bedoelde procedures voor het verlenen van een vergunning.
Wanneer de overeenkomstig dit artikel ingeleide procedure een reeks geneesmiddelen of een therapeutische klasse betreft, worden ook geneesmiddelen waarvoor een gecentraliseerde vergunning voor het in de handel brengen is afgegeven en die tot die reeks of klasse behoren, in de procedure opgenomen.
3. Onverminderd lid 1 kan een lidstaat, wanneer in enige fase van de procedure dringend optreden ter bescherming van de volksgezondheid geboden is, de vergunning voor het in de handel brengen opschorten en het gebruik van het betrokken geneesmiddel op zijn grondgebied verbieden totdat een definitief besluit is vastgesteld. De lidstaat stelt de Commissie, het Bureau en de andere lidstaten uiterlijk de volgende werkdag van de redenen voor dit optreden in kennis.
4. Wanneer de krachtens dit artikel ingeleide procedure overeenkomstig lid 2, betrekking heeft op geneesmiddelen waarvoor een gecentraliseerde vergunning voor het in de handel brengen is afgegeven, kan de Commissie, wanneer in enige fase van de procedure dringend optreden ter bescherming van de volksgezondheid geboden is, de vergunningen voor het in de handel brengen opschorten en het gebruik van de betrokken geneesmiddelen verbieden totdat een definitief besluit is vastgesteld. De Commissie stelt het Bureau en de andere lidstaten uiterlijk de volgende werkdag van de redenen voor dit optreden in kennis.
Hoofdstuk IX
Geneesmiddelenbewaking
Afdeling 1
Algemene bepalingen
Artikel 96
Geneesmiddelenbewakingssysteem van de lidstaten
1. De lidstaten passen een geneesmiddelenbewakingssysteem toe om hun taken op dit gebied te vervullen en aan de geneesmiddelenbewakingswerkzaamheden in de Unie deel te nemen.
Het geneesmiddelenbewakingssysteem wordt gebruikt om informatie over de risico’s van geneesmiddelen voor de gezondheid van patiënten en de volksgezondheid te verzamelen. Die informatie betreft in het bijzonder bijwerkingen bij mensen als gevolg van het gebruik van het geneesmiddel overeenkomstig de voorwaarden van de vergunning voor het in de handel brengen, als gevolg van gebruik dat niet in overeenstemming is met de voorwaarden van de vergunning voor het in de handel brengen, en als gevolg van beroepsmatige blootstelling.
2. De lidstaten voeren met behulp van het in lid 1 bedoelde geneesmiddelenbewakingssysteem een wetenschappelijke beoordeling uit van alle informatie, ze onderzoeken hoe de risico’s tot een minimum kunnen worden beperkt of kunnen worden vermeden, en treden zo nodig regelgevend op ten aanzien van de vergunning voor het in de handel brengen. Zij voeren regelmatig een audit van hun geneesmiddelenbewakingssysteem uit en nemen zo nodig corrigerende maatregelen.
3. Elke lidstaat wijst een bevoegde autoriteit aan voor de uitvoering van de geneesmiddelenbewakingstaken.
4. De Commissie kan lidstaten verzoeken om onder coördinatie van het Bureau deel te nemen aan internationale harmonisatie en standaardisatie van technische maatregelen op het gebied van de geneesmiddelenbewaking.
Artikel 97
Verantwoordelijkheden van de lidstaten voor geneesmiddelenbewakingswerkzaamheden
1. Het is de verantwoordelijkheid van de lidstaten om:
a) alle nodige maatregelen te nemen om patiënten, artsen, apothekers en andere gezondheidswerkers ertoe aan te zetten vermoedelijke bijwerkingen aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat te melden; zij kunnen hierbij zo nodig organisaties van consumenten, patiënten en gezondheidswerkers betrekken;
b) meldingen door patiënten te vergemakkelijken door, naast melding via internet, alternatieve meldingsmogelijkheden beschikbaar te stellen;
c) alle maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn om nauwkeurige en controleerbare gegevens te krijgen voor de wetenschappelijke beoordeling van meldingen van vermoedelijke bijwerkingen;
d) erop toe te zien dat het publiek belangrijke informatie over geneesmiddelenbewakingskwesties in verband met het gebruik van een geneesmiddel tijdig ontvangt door deze via het webportaal bekend te maken en zo nodig via andere middelen;
e) door middel van methoden voor gegevensverzameling, en zo nodig door middel van de follow-up van meldingen van vermoedelijke bijwerkingen, te waarborgen dat alle noodzakelijke maatregelen worden genomen om op hun grondgebied voorgeschreven, verstrekte of verkochte biologische geneesmiddelen waarop een melding van een bijwerking betrekking heeft, te kunnen identificeren, met inachtneming van de naam van het geneesmiddel en het partijnummer.
2. Voor de toepassing van lid 1, punten a), en e), kunnen de lidstaten artsen, apothekers en andere gezondheidswerkers specifieke verplichtingen opleggen.
Artikel 98
Delegatie van geneesmiddelenbewakingstaken door de lidstaten
1. Een lidstaat kan de taken die hem op grond van dit hoofdstuk zijn toegewezen aan een andere lidstaat delegeren, mits deze hier schriftelijk mee instemt. Een lidstaat mag niet meer dan één andere lidstaat vertegenwoordigen.
2. De lidstaat die taken aan een andere lidstaat delegeert, stelt de Commissie, het Bureau en alle andere lidstaten daarvan schriftelijk in kennis. De lidstaat die taken aan een andere lidstaat delegeert, en het Bureau maken die informatie openbaar.
Artikel 99
Geneesmiddelenbewakingssysteem van de houder van de vergunning voor het in de handel brengen
1. Houders van een vergunning voor het in de handel brengen passen om hun geneesmiddelenbewakingstaken te vervullen, een geneesmiddelenbewakingssysteem toe dat gelijkwaardig is aan het geneesmiddelenbewakingssysteem van de betreffende lidstaat als bedoeld in artikel 96, lid 1.
2. Houders van een vergunning voor het in de handel brengen voeren met behulp van het in artikel 96, lid 1, bedoelde geneesmiddelenbewakingssysteem een wetenschappelijke beoordeling uit van alle informatie, ze onderzoeken hoe de risico’s tot een minimum kunnen worden beperkt of kunnen worden vermeden, en nemen zo nodig passende maatregelen.
3. Houders van een vergunning voor het in de handel brengen onderwerpen hun geneesmiddelenbewakingssysteem regelmatig aan een audit. Zij vermelden de belangrijkste bevindingen van de audit in het basisdossier geneesmiddelenbewakingssysteem en stellen op basis van de auditbevindingen een passend corrigerend actieplan op en voeren dit uit. Zodra de corrigerende maatregelen zijn uitgevoerd, kan de vermelding worden verwijderd.
4. In het kader van het geneesmiddelenbewakingssysteem moeten houders van een vergunning voor het in de handel brengen:
a) voortdurend en zonder onderbreking beschikken over een ter zake bevoegde persoon die verantwoordelijk is voor de geneesmiddelenbewaking;
b) een basisdossier geneesmiddelenbewakingssysteem bijhouden en op verzoek van een bevoegde autoriteit ter beschikking stellen;
c) voor elk geneesmiddel een risicomanagementsysteem hanteren;
d) het effect monitoren van risicobeperkende maatregelen die in het risicomanagementplan zijn opgenomen overeenkomstig artikel 21 of die overeenkomstig de artikelen 44 en 45 als voorwaarden aan de vergunning voor het in de handel brengen zijn verbonden, en van verplichtingen die overeenkomstig artikel 87 zijn opgelegd;
e) het risicomanagementsysteem actualiseren en de geneesmiddelenbewakingsgegevens monitoren om te bepalen of er nieuwe risico’s zijn of risico’s zijn veranderd, of dat de baten-risicobalans van geneesmiddelen is gewijzigd.
5. De in lid 4, punt a), bedoelde bevoegde persoon is ingezetene van en werkzaam in de Unie en is verantwoordelijk voor het opzetten en bijhouden van het geneesmiddelenbewakingssysteem. De houder van de vergunning voor het in de handel brengen deelt de naam en contactgegevens van de bevoegde persoon aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat en het Bureau mee.
6. Op verzoek van de bevoegde autoriteit van een lidstaat wijst de houder van de vergunning voor het in de handel brengen een contactpersoon aan voor geneesmiddelenbewakingskwesties in die lidstaat, die verslag uitbrengt aan de in lid 4, punt a), bedoelde bevoegde persoon.
Artikel 100
Risicomanagementsysteem
1. Houders van een vergunning voor het in de handel brengen die vóór 21 juli 2012 is verleend, hoeven in afwijking van artikel 99, lid 4, punt c), niet meer voor elk geneesmiddel een risicomanagementsysteem te hanteren.
2. Indien er bezorgdheid bestaat omtrent de risico’s die van invloed kunnen zijn op de baten-risicobalans van een geneesmiddel waarvoor een vergunning is verleend, kan de bevoegde autoriteit van een lidstaat de houder van een nationale vergunning voor het in de handel brengen verplichten om een risicomanagementsysteem als bedoeld in artikel 99, lid 4, punt c), te hanteren. In dat geval verplicht de bevoegde autoriteit van een lidstaat de houder van de vergunning voor het in de handel brengen er tevens toe een risicomanagementplan in te dienen voor het risicomanagementsysteem dat hij of zij voor het betrokken geneesmiddel wil invoeren.
3. De in lid 2 bedoelde verplichting wordt naar behoren gemotiveerd, schriftelijk meegedeeld en omvat het tijdschema voor de indiening van het risicomanagementplan.
4. Als de houder van de vergunning voor het in de handel brengen binnen dertig dagen na ontvangst van de schriftelijke kennisgeving van de verplichting hiertoe een verzoek indient, stelt de bevoegde autoriteit van een lidstaat hem of haar in de gelegenheid binnen een door haar te bepalen termijn met schriftelijke opmerkingen op het opleggen van de verplichting te reageren.
5. Op grond van de door de houder van de vergunning voor het in de handel brengen ingediende schriftelijke opmerkingen wordt de verplichting door de bevoegde autoriteit van een lidstaat ingetrokken of bevestigd. Wanneer de bevoegde autoriteit van een lidstaat de verplichting bevestigt, worden de als onderdeel van het risicomanagementsysteem te nemen maatregelen als voorwaarden aan de vergunning voor het in de handel brengen verbonden, zoals bedoeld in artikel 44, punt a), en wordt de vergunning dienovereenkomstig gewijzigd.
Artikel 101
Fondsen voor geneesmiddelenbewakingswerkzaamheden
1. Om de onafhankelijkheid van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten bij het uitvoeren van geneesmiddelenbewakingswerkzaamheden te waarborgen, staat het beheer van de fondsen bestemd voor deze werkzaamheden, het functioneren van communicatienetwerken en het markttoezicht voortdurend onder hun controle.
2. Lid 1 vormt geen beletsel voor de bevoegde autoriteiten van de lidstaten om vergoedingen te vragen van de houders van vergunningen voor het in de handel brengen voor het uitvoeren van geneesmiddelenbewakingswerkzaamheden mits de onafhankelijkheid van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten bij de uitvoering van die geneesmiddelenbewakingswerkzaamheden strikt wordt gewaarborgd.
Afdeling 2
Transparantie en communicatie
Artikel 102
Nationaal webportaal
1. Er wordt door elke lidstaat een nationaal webportaal voor geneesmiddelen opgericht en onderhouden, dat wordt gekoppeld aan het overeenkomstig artikel 104 van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004] opgerichte Europese webportaal voor geneesmiddelen. Op de nationale webportalen voor geneesmiddelen maken de lidstaten ten minste het volgende openbaar:
a) openbare beoordelingsverslagen, met een samenvatting;
b) samenvattingen van productkenmerken en bijsluiters;
c) samenvattingen van risicomanagementplannen voor geneesmiddelen waarvoor een nationale vergunning voor het in de handel brengen is afgegeven overeenkomstig hoofdstuk III;
d) informatie over de verschillende manieren voor het melden van vermoedelijke bijwerkingen van geneesmiddelen aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten door gezondheidswerkers en patiënten, met inbegrip van de in artikel 102 van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004] bedoelde gestructureerde standaardformulieren voor het melden via internet.
2. De in lid 2, punt c), bedoelde samenvattingen moeten, in voorkomend geval, een beschrijving van aanvullende risicobeperkende maatregelen bevatten.
Artikel 103
Bekendmaking van beoordelingen
Het Bureau maakt de in de artikelen 107 tot en met 116 bedoelde eindconclusies van de beoordelingen, aanbevelingen, adviezen en beschikkingen openbaar op het Europese webportaal voor geneesmiddelen.
Artikel 104
Openbare mededelingen
1. De houder van de vergunning voor het in de handel brengen moet, zodra hij of zij voornemens is een openbare mededeling over geneesmiddelenbewakingskwesties in verband met het gebruik van een geneesmiddel te doen, en in ieder geval tegelijkertijd of alvorens die mededeling openbaar te maken, de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, het Bureau en de Commissie daarvan in kennis stellen.
2. De houder van de vergunning voor het in de handel brengen moet ervoor zorgen dat de informatie aan het publiek objectief wordt gepresenteerd en niet misleidend is.
3. Tenzij met spoed een openbare mededeling moet worden gedaan om de volksgezondheid te beschermen, stellen de lidstaten, het Bureau en de Commissie elkaar uiterlijk 24 uur voor de openbaarmaking in kennis van een openbare mededeling over geneesmiddelenbewakingskwesties.
4. Bij werkzame stoffen die zijn opgenomen in geneesmiddelen waarvoor in meer dan één lidstaat een vergunning is verleend, is het Bureau verantwoordelijk voor de coördinatie tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten ten aanzien van de veiligheidsmededelingen en verstrekt het de tijdschema’s voor het openbaar maken van de informatie.
5. De lidstaten stellen, onder coördinatie van het Bureau, alles in het werk wat redelijkerwijs in hun vermogen ligt om het eens te worden over een gezamenlijke mededeling in verband met de veiligheid van het betrokken geneesmiddel en tijdschema’s voor het openbaar maken ervan. Het Risicobeoordelingscomité voor geneesmiddelenbewaking geeft op verzoek van het Bureau advies over dergelijke veiligheidsmededelingen.
6. Wanneer het Bureau of bevoegde autoriteiten van de lidstaten de in de leden 2 en 3 bedoelde informatie openbaar maken, worden alle persoonsgegevens of gegevens van commercieel vertrouwelijke aard weggelaten, tenzij openbaarmaking daarvan noodzakelijk is om de volksgezondheid te beschermen.
Afdeling 3
Registratie en melding van vermoedelijke bijwerkingen
Artikel 105
Registratie en melding van vermoedelijke bijwerkingen door de houder van de vergunning voor het in de handel brengen
1. Houders van een vergunning voor het in de handel brengen moeten alle vermoedelijke bijwerkingen in de Unie of in derde landen, waarvan zij op de hoogte worden gebracht, registreren, ongeacht of zij spontaan door patiënten of gezondheidswerkers worden gemeld of in het kader van een onderzoek na verlening van een vergunning optreden, waaronder gegevens in verband met offlabelgebruik van het geneesmiddel.
Houders van een vergunning voor het in de handel brengen zorgen ervoor dat die meldingen op één punt in de Unie toegankelijk zijn.
In afwijking van de eerste alinea worden vermoedelijke bijwerkingen die in het kader van een klinische proef optreden, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 536/2014 geregistreerd en gemeld.
2. Houders van een vergunning voor het in de handel brengen mogen niet weigeren om meldingen van vermoedelijke bijwerkingen die zij elektronisch of langs elke andere gepaste weg ontvangen van patiënten en gezondheidswerkers, in overweging te nemen.
3. Houders van een vergunning voor het in de handel brengen moeten de informatie over alle ernstige vermoedelijke bijwerkingen die in de Unie en in derde landen optreden, binnen 15 dagen na de dag waarop de betrokken houder van de vergunning voor het in de handel brengen kennis heeft genomen van het voorval, elektronisch indienen bij de databank en het netwerk voor gegevensverwerking als bedoeld in artikel 101 van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004] (“de Eudravigilance-databank”).
Houders van een vergunning voor het in de handel brengen moeten de informatie over alle niet-ernstige vermoedelijke bijwerkingen die in de Unie optreden, binnen negentig dagen na de dag waarop de betrokken houder van een vergunning voor het in de handel brengen kennis heeft genomen van het voorval, elektronisch bij de Eudravigilance-databank indienen.
Voor geneesmiddelen die werkzame stoffen bevatten waarvoor het Bureau overeenkomstig artikel 105 van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004] een lijst van publicaties monitort, hoeven houders van een vergunning voor het in de handel brengen de in die publicaties opgenomen vermoedelijke bijwerkingen niet bij de Eudravigilance-databank in te dienen, maar moeten zij wel alle andere medische literatuur bijhouden en vermoedelijke bijwerkingen melden die daarin zijn vastgelegd.
4. Houders van een vergunning voor het in de handel brengen stellen procedures in om nauwkeurige en controleerbare gegevens te krijgen voor de wetenschappelijke beoordeling van meldingen van vermoedelijke bijwerkingen. Zij verzamelen ook follow-upgegevens over die meldingen en geven de geactualiseerde gegevens door aan de Eudravigilance-databank.
5. Houders van een vergunning voor het in de handel brengen werken bij de opsporing van dubbele meldingen van vermoedelijke bijwerkingen samen met het Bureau en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten.
6. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op ondernemingen die geneesmiddelen leveren die overeenkomstig artikel 3, lid 1 of lid 2, worden gebruikt.
Artikel 106
Registratie en melding van vermoedelijke bijwerkingen door de lidstaten
1. Elke lidstaat registreert alle op zijn grondgebied optredende vermoedelijke bijwerkingen die hem door gezondheidswerkers en patiënten worden gemeld. Dit heeft betrekking op alle geneesmiddelen waarvoor een vergunning is verleend, en op geneesmiddelen die overeenkomstig artikel 3, lid 1 of lid 2, worden gebruikt. De lidstaten betrekken patiënten en gezondheidswerkers, naargelang het geval, bij de follow-up van meldingen die zij ontvangen, teneinde te voldoen aan artikel 97, lid 1, punten c) en e).
De lidstaten zorgen ervoor dat de meldingen van deze bijwerkingen via de nationale webportalen voor geneesmiddelen of via andere wegen kunnen worden ingediend.
2. Voor meldingen ingediend door een houder van een vergunning voor het in de handel brengen, kunnen de lidstaten op wier grondgebied de vermoedelijke bijwerking zich heeft voorgedaan, de houder van de vergunning voor het in de handel brengen betrekken bij de follow-up van die meldingen.
3. De lidstaten werken bij de opsporing van dubbele meldingen van vermoedelijke bijwerkingen samen met het Bureau en de houders van een vergunning voor het in de handel brengen.
4. De lidstaten dienen de in lid 1 bedoelde meldingen van ernstige vermoedelijke bijwerkingen binnen 15 dagen nadat deze zijn ontvangen, elektronisch in bij de Eudravigilance-databank.
De lidstaten dienen de in lid 1 bedoelde meldingen van niet-ernstige vermoedelijke bijwerkingen binnen negentig dagen nadat deze zijn ontvangen, elektronisch in bij de Eudravigilance-databank.
Houders van een vergunning voor het in de handel brengen hebben via de Eudravigilance-databank toegang tot de in dit lid bedoelde meldingen.
5. De lidstaten zorgen ervoor dat de door hen ontvangen meldingen van vermoedelijke bijwerkingen als gevolg van een fout bij het gebruik van geneesmiddelen ter beschikking worden gesteld van de Eudravigilance-databank en de autoriteiten, organen, organisaties of instellingen die in de betrokken lidstaat verantwoordelijk zijn voor de patiëntveiligheid. Zij zorgen er ook voor dat alle vermoedelijke bijwerkingen die bij andere autoriteiten in die lidstaat worden gemeld, aan de geneesmiddelenautoriteiten van die lidstaat worden doorgegeven. Deze meldingen worden naar behoren geïdentificeerd in de in artikel 102 van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004] bedoelde formulieren.
6. Tenzij dit gerechtvaardigd is op grond van geneesmiddelenbewakingswerkzaamheden, mogen de lidstaten de houder van een vergunning voor het in de handel brengen geen bijkomende verplichtingen inzake de melding van vermoedelijke bijwerkingen opleggen.
Afdeling 4
Periodieke veiligheidsverslagen
Artikel 107
Periodieke veiligheidsverslagen
1. De houders van een vergunning voor het in de handel brengen moeten bij het Bureau periodieke veiligheidsverslagen indienen met:
a) samenvattingen van de gegevens die van belang zijn voor de baten-risicobalans van het geneesmiddel, met inbegrip van de resultaten van alle onderzoeken, met een inschatting van de mogelijke gevolgen daarvan voor de vergunning voor het in de handel brengen;
b) een wetenschappelijke evaluatie van de baten-risicobalans van het geneesmiddel;
c) alle gegevens over het verkoopvolume van het geneesmiddel en alle in het bezit van de houder van de vergunning voor het in de handel brengen zijnde gegevens over het aantal medische recepten, met inbegrip van een schatting van het aantal mensen dat aan het geneesmiddel is blootgesteld.
In de overeenkomstig de eerste alinea, punt c), verstrekte gegevens wordt een onderscheid gemaakt tussen verkoopvolumes die binnen de Unie worden gegenereerd en verkoopvolumes die buiten de Unie worden gegenereerd.
2. De in lid 1, eerste alinea, punt b), bedoelde afweging wordt gebaseerd op alle beschikbare gegevens, waaronder gegevens afkomstig van klinische proeven voor niet-toegelaten therapeutische indicaties en bij niet-toegelaten populaties.
De periodieke veiligheidsverslagen worden elektronisch ingediend.
3. Het Bureau stelt de in lid 1 bedoelde verslagen via het in artikel 103 van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004] bedoelde register ter beschikking van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, de leden van het Risicobeoordelingscomité voor geneesmiddelenbewaking, het Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik en de coördinatiegroep.
4. In afwijking van lid 1 van dit artikel dienen de houders van een vergunning voor het in de handel brengen van in artikel 9 of 13 bedoelde geneesmiddelen en de houders van een registratie voor in artikel 126 of artikel 134, lid 1, bedoelde geneesmiddelen, alleen in de volgende gevallen periodieke veiligheidsverslagen voor die geneesmiddelen in bij de bevoegde autoriteit:
a) wanneer een dergelijke verplichting overeenkomstig de artikel 44 of 45 als voorwaarde aan de vergunning voor het in de handel brengen is verbonden, of
b) wanneer de bevoegde autoriteit hierom verzoekt wegens bezorgdheid in verband met geneesmiddelenbewakingsgegevens of door het ontbreken van periodieke veiligheidsverslagen over een werkzame stof nadat de vergunning voor het in de handel brengen is verleend.
De bevoegde autoriteit zendt de beoordelingsverslagen van de in de eerste alinea bedoelde periodieke veiligheidsverslagen toe aan het Risicobeoordelingscomité voor geneesmiddelenbewaking dat nagaat of er behoefte is aan één enkel beoordelingsverslag voor alle vergunningen voor het in de handel brengen van geneesmiddelen die dezelfde werkzame stof bevatten, en dat de coördinatiegroep of het Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik dienovereenkomstig op de hoogte stelt met het oog op toepassing van de procedures van artikel 108, lid 4, en artikel 110.
Artikel 108
Frequentie van periodieke veiligheidsverslagen
1. De indieningsfrequentie voor periodieke veiligheidsverslagen wordt in de vergunning voor het in de handel brengen vastgesteld.
De indieningsdata beantwoorden aan de vastgestelde frequentie en worden gerekend vanaf de datum dat de vergunning voor het in de handel brengen werd verleend.
2. Houders van vergunningen voor het in de handel brengen die vóór 21 juli 2012 zijn verleend en waarvoor de indieningsfrequentie en -data van de periodieke veiligheidsverslagen niet als voorwaarde voor de vergunning voor het in de handel brengen zijn vastgelegd, dienen de periodieke veiligheidsverslagen overeenkomstig de tweede alinea in totdat in de vergunning voor het in de handel brengen of overeenkomstig de leden 4, 5, en 6 een andere indieningsfrequentie of andere indieningsdata voor die verslagen worden vastgesteld.
De periodieke veiligheidsverslagen worden onmiddellijk op verzoek bij de bevoegde autoriteiten ingediend:
a) wanneer een geneesmiddel nog niet in de handel is gebracht, ten minste om de zes maanden na de vergunning voor het in de handel brengen en tot het geneesmiddel in de handel wordt gebracht;
b) wanneer een geneesmiddel in de handel is gebracht, gedurende de eerste twee jaar nadat het voor het eerst in de handel is gebracht ten minste om de zes maanden, de twee jaar daarna één keer per jaar en vervolgens om de drie jaar.
3. Lid 2 is ook van toepassing op geneesmiddelen waarvoor slechts in één lidstaat een vergunning is verleend en waarop lid 4 niet van toepassing is.
4. Wanneer verschillende vergunningen voor het in de handel brengen zijn verleend voor geneesmiddelen die dezelfde werkzame stof of dezelfde combinatie van werkzame stoffen bevatten, kunnen de indieningsfrequentie en -data voor de periodieke veiligheidsverslagen uit hoofde van de leden 1 en 2, worden gewijzigd en geharmoniseerd zodat het mogelijk wordt om één beoordeling in het kader van een samenwerkingsprocedure voor periodieke veiligheidsverslagen uit te voeren, en een referentiedatum van de Unie te bepalen die als beginpunt voor de berekening van de indieningsdata wordt gebruikt.
Deze geharmoniseerde indieningsfrequentie voor de verslagen en de referentiedatum van de Unie kunnen na raadpleging van het Risicobeoordelingscomité voor geneesmiddelenbewaking worden vastgesteld door:
a) het Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik, wanneer ten minste een van de vergunningen voor het in de handel brengen van de geneesmiddelen die de werkzame stof bevatten, volgens de gecentraliseerde procedure van artikel 3 van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004] is verleend,
b) of de coördinatiegroep, in andere gevallen dan die welke in punt a) worden bedoeld.
Het Bureau maakt de op grond van de eerste en tweede alinea bepaalde geharmoniseerde indieningsfrequentie voor de verslagen openbaar. De houders van een vergunning voor het in de handel brengen dienen dienovereenkomstig een aanvraag in tot wijziging van de vergunning voor het in de handel brengen.
5. Voor de toepassing van lid 4 is de referentiedatum van de Unie voor geneesmiddelen die dezelfde werkzame stof of dezelfde combinatie van werkzame stoffen bevatten:
a) de datum waarop de eerste vergunning voor het in de handel brengen in de Unie werd verleend voor een geneesmiddel dat deze werkzame stof of deze combinatie van werkzame stoffen bevat,
b) of, indien de in punt a) bedoelde datum niet kan worden bepaald, de vroegste van de bekende data van de vergunningen voor het in de handel brengen van geneesmiddelen die deze werkzame stof of deze combinatie van werkzame stoffen bevatten.
6. De houders van een vergunning voor het in de handel brengen mogen het Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik, respectievelijk de coördinatiegroep verzoeken referentiedata van de Unie vast te stellen of de indieningsfrequentie voor periodieke veiligheidsverslagen te wijzigen wanneer dat noodzakelijk is:
a) vanwege volksgezondheidsredenen;
b) om dubbele beoordelingen te voorkomen;
c) om internationale harmonisatie tot stand te brengen.
Dergelijke verzoeken moeten schriftelijk worden ingediend en naar behoren worden gemotiveerd. Het Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik of de coördinatiegroep keurt deze verzoeken na overleg met het Risicobeoordelingscomité voor geneesmiddelenbewaking goed of af. Indien data of frequentie van indiening van periodieke veiligheidsverslagen veranderen, maakt het Bureau dit openbaar. Houders van een vergunning voor het in de handel brengen dienen dienovereenkomstig een aanvraag in tot wijziging in van de vergunning voor het in de handel brengen.
7. Het Bureau maakt een lijst van referentiedata van de Unie en indieningsfrequenties voor periodieke veiligheidsverslagen openbaar op het Europese webportaal voor geneesmiddelen.
Elke wijziging van de in de vergunning voor het in de handel brengen vermelde indieningsdata en -frequentie voor periodieke veiligheidsverslagen als gevolg van de toepassing van de leden 4, 5 en 6 treedt vier maanden na de in de eerste alinea bedoelde datum van openbaarmaking in werking.
Artikel 109
Beoordeling van periodieke veiligheidsverslagen
De bevoegde autoriteiten van de lidstaten beoordelen periodieke veiligheidsverslagen om te bepalen of zich nieuwe of gewijzigde risico’s voordoen of dat de baten-risicobalans van geneesmiddelen is gewijzigd.
Artikel 110
Eén enkele beoordeling van periodieke veiligheidsverslagen
1. Er wordt één enkele beoordeling van de periodieke veiligheidsverslagen uitgevoerd voor geneesmiddelen waarvoor in meer dan een lidstaat een vergunning is verleend en in de in artikel 108, de leden 4, 5, en 6, bedoelde gevallen voor alle geneesmiddelen die dezelfde werkzame stof of dezelfde combinatie van werkzame stoffen bevatten en waarvoor een referentiedatum van de Unie en indieningsfrequentie voor de periodieke veiligheidsverslagen zijn vastgesteld.
Deze unieke beoordeling wordt verricht door:
a) hetzij een door de coördinatiegroep aangewezen lidstaat, wanneer geen van de betrokken vergunningen voor het in de handel brengen volgens de gecentraliseerde procedure van artikel 3 van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004] is verleend;
b) hetzij een door het Risicobeoordelingscomité voor geneesmiddelenbewaking aangewezen rapporteur, wanneer ten minste een van de betrokken vergunningen voor het in de handel brengen volgens de gecentraliseerde procedure van artikel 3 van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004] is verleend.
Bij de keuze van de lidstaat overeenkomstig de tweede alinea, punt a), houdt de coördinatiegroep er rekening mee of een van de lidstaten als referentielidstaat optreedt overeenkomstig hoofdstuk III, afdelingen 3, en 4.
2. De lidstaat, respectievelijk de rapporteur stelt binnen zestig dagen na ontvangst van het periodieke veiligheidsverslag een beoordelingsverslag op en stuurt dit naar het Bureau en de betrokken lidstaten. Het Bureau stuurt het verslag toe aan de houder van de vergunning voor het in de handel brengen.
De lidstaten en de houder van de vergunning voor het in de handel brengen kunnen binnen dertig dagen na ontvangst van het beoordelingsverslag opmerkingen indienen bij het Bureau, de rapporteur of de lidstaat.
3. Na ontvangst van de in lid 2 bedoelde opmerkingen actualiseert de rapporteur of de lidstaat het beoordelingsverslag binnen 15 dagen, rekening houdend met ingediende opmerkingen, en zendt hij of zij het toe aan het Risicobeoordelingscomité voor geneesmiddelenbewaking. Het Risicobeoordelingscomité voor geneesmiddelenbewaking keurt het beoordelingsrapport op zijn eerstvolgende vergadering, al dan niet met bijkomende wijzigingen, goed en formuleert een aanbeveling. In de aanbevelingen worden eventuele afwijkende standpunten vermeld, met de redenen die daaraan ten grondslag liggen. Het Bureau neemt het goedgekeurde beoordelingsverslag en de aanbeveling op in het register dat krachtens artikel 103 van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004] is opgezet, en zendt deze toe aan de houder van de vergunning voor het in de handel brengen.
Artikel 111
Regelgevende maatregelen inzake periodieke veiligheidsverslagen
Na de beoordeling van de in artikel 107 bedoelde periodieke veiligheidsverslagen gaan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten na of er maatregelen betreffende de vergunning voor het in de handel brengen van het betrokken geneesmiddel nodig zijn en wordt de vergunning voor het in de handel brengen door hen, naar gelang het geval, gehandhaafd, gewijzigd, geschorst of ingetrokken.
Artikel 112
Procedure voor regelgevende maatregelen inzake periodieke veiligheidsverslagen
1. Wanneer er overeenkomstig artikel 110, lid 1, één enkele beoordeling wordt uitgevoerd van periodieke veiligheidsverslagen, waarin maatregelen worden aanbevolen betreffende meer dan één vergunning voor het in de handel brengen en geen van deze vergunningen volgens een gecentraliseerde procedure is verleend, wordt door de coördinatiegroep binnen dertig dagen na ontvangst van het beoordelingsverslag van het Risicobeoordelingscomité voor geneesmiddelenbewaking over het verslag beraadslaagd en een standpunt bepaald over de handhaving, wijziging, schorsing of intrekking van de betrokken vergunningen voor het in de handel brengen, met een tijdschema voor de uitvoering van het overeengekomen standpunt.
2. Als de in de coördinatiegroep vertegenwoordigde lidstaten bij consensus tot overeenstemming komen over te nemen maatregelen, stelt de voorzitter vast dat overeenstemming is bereikt en zendt hij of zij deze toe aan de houder van de vergunning voor het in de handel brengen en de lidstaten. De lidstaten nemen de maatregelen die noodzakelijk zijn om de betrokken vergunningen voor het in de handel brengen te handhaven, te wijzigen, te schorsen of in te trekken volgens het in de overeenkomst vastgestelde tijdschema voor de uitvoering.
Bij een wijziging dient de houder van de vergunning voor het in de handel brengen binnen het vastgestelde tijdschema voor de uitvoering een passende aanvraag tot wijziging in bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, samen met een geactualiseerde samenvatting van de productkenmerken en een geactualiseerde bijsluiter.
Indien het niet mogelijk is bij consensus tot overeenstemming te komen, wordt het standpunt van de meerderheid van de in de coördinatiegroep vertegenwoordigde lidstaten toegezonden aan de Commissie, die de procedure van artikel 42 toepast.
Wanneer de overeenstemming die de in de coördinatiegroep vertegenwoordigde lidstaten bereikt hebben, of het standpunt van de meerderheid van de lidstaten afwijkt van de aanbeveling van het Risicobeoordelingscomité voor geneesmiddelenbewaking, voegt de coördinatiegroep bij de overeenstemming of het meerderheidsstandpunt een uitgebreide toelichting van de wetenschappelijke redenen voor de verschillen toe samen met de aanbeveling.
3. Wanneer er overeenkomstig artikel 110, lid 1, één enkele beoordeling wordt uitgevoerd van periodieke veiligheidsverslagen, waarin maatregelen worden aanbevolen betreffende meer dan één vergunning voor het in de handel brengen en ten minste één van deze vergunningen volgens een gecentraliseerde procedure is verleend, wordt door het Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik binnen dertig dagen na ontvangst van het verslag van het Risicobeoordelingscomité voor geneesmiddelenbewaking over dat verslag beraadslaagd en een advies uitgebracht over de handhaving, wijziging, schorsing of intrekking van de betrokken vergunningen voor het in de handel brengen, met een tijdschema voor de uitvoering van het advies.
4. Wanneer het in lid 3 bedoelde advies van het Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik afwijkt van de aanbeveling van het Risicobeoordelingscomité voor geneesmiddelenbewaking, voegt het Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik aan zijn advies een uitgebreide toelichting van de wetenschappelijke redenen voor de verschillen toe samen met de aanbeveling.
5. Op grond van het in lid 3 bedoelde advies van het Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik stelt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen de volgende besluiten vast:
a) een tot de lidstaten gericht besluit betreffende de maatregelen die genomen moeten worden ten aanzien van de door de lidstaten verleende vergunningen voor het in de handel brengen waarop de procedure van deze afdeling betrekking heeft, en
b) wanneer het advies inhoudt dat er regelgevende maatregelen betreffende de vergunning voor het in de handel brengen nodig zijn, een besluit tot wijziging, schorsing of intrekking van de via een gecentraliseerde procedure verleende vergunningen voor het in de handel brengen waarop de procedure van deze afdeling betrekking heeft.
6. Artikel 42 van deze richtlijn is van toepassing op de vaststelling van het in lid 5, punt a), bedoelde besluit en op de uitvoering daarvan door de lidstaten.
7. Artikel 13 van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004] is van toepassing op het in lid 5, punt b), bedoelde besluit. Wanneer de Commissie een dergelijk besluit vaststelt, kan zij bovendien overeenkomstig artikel 55 van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004] een tot de lidstaten gericht besluit vaststellen.
Afdeling 5
Signaaldetectie
Artikel 113
Signaalmonitoring en -detectie
1. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten nemen in samenwerking met het Bureau de volgende maatregelen voor geneesmiddelen waarvoor overeenkomstig hoofdstuk III een vergunning is verleend:
a) zij monitoren het effect van risicobeperkende maatregelen die in risicomanagementplannen zijn opgenomen, van de in de artikelen 44 en 45 bedoelde voorwaarden en van verplichtingen die overeenkomstig artikel 87 zijn opgelegd;
b) zij beoordelen aanpassingen van het risicomanagementsysteem;
c) zij monitoren de gegevens in de Eudravigilance-databank om te bepalen of zich nieuwe of gewijzigde risico’s voordoen en of die risico’s gevolgen hebben voor de baten-risicobalans.
2. Het Risicobeoordelingscomité voor geneesmiddelenbewaking verricht de eerste analyse en prioriteitstelling van de signalen voor nieuwe of gewijzigde risico’s of voor wijzigingen in de baten-risicobalans. Als dit comité oordeelt dat verdere maatregelen wellicht noodzakelijk zijn, worden de beoordeling van deze signalen en de overeenstemming over eventuele vervolgmaatregelen ten aanzien van de vergunning voor het in de handel uitgevoerd aan de hand van een tijdschema dat is afgestemd op de omvang en de ernst van de zaak.
3. Wanneer er nieuwe of gewijzigde risico’s of wijzigingen in de baten-risicobalans zijn waargenomen, stellen het Bureau en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de houder van de vergunning voor het in de handel brengen elkaar daarvan in kennis.
4. De lidstaten zorgen ervoor dat de houders van een vergunning voor het in de handel brengen het Bureau en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten in kennis stellen van nieuwe of gewijzigde risico’s of indien er wijzigingen in de baten-risicobalans zijn vastgesteld.
Afdeling 6
Unie-spoedprocedure
Artikel 114
Inleiding van een Unie-spoedprocedure
1. Op basis van de problemen die naar voren zijn gekomen uit de evaluatie van gegevens uit geneesmiddelenbewakingswerkzaamheden, leidt een lidstaat of, in voorkomend geval, de Commissie de procedure overeenkomstig deze afdeling (de “Unie-spoedprocedure”) in door de andere lidstaten, het Bureau en de Commissie ervan in kennis te stellen wanneer:
a) wordt overwogen een vergunning voor het in de handel brengen te schorsen of in te trekken;
b) wordt overwogen de verstrekking van een geneesmiddel te verbieden;
c) wordt overwogen de verlenging van een vergunning voor het in de handel brengen te weigeren, of
d) die lidstaat of de Commissie door de houder van de vergunning voor het in de handel brengen ervan wordt ingelicht dat de houder van de vergunning voor het in de handel brengen op grond van veiligheidsproblemen het in de handel brengen van een geneesmiddel heeft onderbroken of actie heeft ondernomen met het oog op de intrekking van een vergunning voor het in de handel brengen, of voornemens is dergelijke actie te ondernemen, dan wel geen aanvraag tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen heeft ingediend.
2. Een lidstaat of, zo nodig, de Commissie, stelt op basis van de problemen die naar voren zijn gekomen uit de evaluatie van gegevens uit geneesmiddelenbewakingswerkzaamheden, de andere lidstaten, het Bureau en de Commissie ervan in kennis wanneer een nieuwe contra-indicatie, een verlaging van de aanbevolen dosering of een beperking van de therapeutische indicaties voor een geneesmiddel noodzakelijk wordt geacht. Bij deze kennisgeving wordt aangegeven welke actie wordt overwogen en de redenen daarvoor.
Wanneer het in een van de in de eerste alinea bedoelde gevallen noodzakelijk wordt geacht om dringend actie te ondernemen, leidt elke lidstaat of de Commissie, naargelang het geval, de Unie-spoedprocedure in.
Wanneer er geen Unie-spoedprocedure wordt ingeleid voor geneesmiddelen waarvoor overeenkomstig hoofdstuk III, afdelingen 3 en 4, een vergunning is verleend, wordt de zaak onder de aandacht van de coördinatiegroep gebracht.
Artikel 95 is van toepassing wanneer de belangen van de Unie ermee zijn gemoeid.
3. Wanneer de Unie-spoedprocedure wordt ingeleid, controleert het Bureau of het veiligheidsprobleem verband houdt met andere geneesmiddelen dan het geneesmiddel waarover de gegevens zijn verstrekt, of betrekking heeft op alle geneesmiddelen die tot dezelfde reeks of therapeutische klasse behoren.
Indien er voor het betrokken geneesmiddel in meer dan een lidstaat een vergunning is verleend, stelt het Bureau de initiatiefnemer van de Unie-spoedprocedure onverwijld in kennis van de resultaten van deze controle en zijn de procedures van de artikelen 115 en 116 van toepassing. Zo niet, dan wordt het veiligheidsprobleem aangepakt door de betrokken lidstaat. Het Bureau of, in voorkomend geval, de lidstaat stelt de gegevens over het inleiden van de Unie-spoedprocedure ter beschikking van houders van een vergunning voor het in de handel brengen.
4. Onverminderd de leden 1 en 2 en de artikelen 115 en 116 kan een lidstaat, wanneer het ter bescherming van de volksgezondheid absoluut noodzakelijk is dringend actie te ondernemen, de vergunning voor het in de handel brengen opschorten en het gebruik van het betrokken geneesmiddel op zijn grondgebied verbieden totdat in de Unie-spoedprocedure een definitief besluit wordt vastgesteld. De lidstaat stelt de Commissie, het Bureau en de andere lidstaten uiterlijk op de volgende werkdag van de redenen voor deze actie in kennis.
5. In elke fase van de procedure overeenkomstig de artikelen 115 en 116 kan de Commissie een lidstaat waar een vergunning voor het geneesmiddel is verleend, verzoeken onmiddellijk tijdelijke maatregelen te treffen.
Wanneer het overeenkomstig de leden 1 en 2 vastgestelde toepassingsgebied van de procedure geneesmiddelen omvat, waarvoor gecentraliseerde vergunningen voor het in de handel brengen zijn afgegeven, kan de Commissie voor die vergunningen in elke fase van de Unie-spoedprocedure onmiddellijk tijdelijke maatregelen treffen.
6. De in dit artikel bedoelde informatie kan betrekking hebben op afzonderlijke geneesmiddelen, op een reeks geneesmiddelen of op een therapeutische klasse.
Als het Bureau vaststelt dat het veiligheidsprobleem ook verband houdt met andere geneesmiddelen dan die waarop de kennisgeving betrekking heeft of dat het veiligheidsprobleem verband houdt met alle geneesmiddelen van dezelfde reeks of therapeutische klasse, breidt het Bureau het toepassingsgebied van de procedure uit tot alle betrokken geneesmiddelen.
Wanneer de Unie-spoedprocedure een reeks geneesmiddelen of een therapeutische klasse betreft, worden ook geneesmiddelen waarvoor een gecentraliseerde vergunning voor het in de handel brengen is afgegeven en die tot die reeks of klasse behoren, in de procedure opgenomen.
7. Op het moment dat een lidstaat de in de leden 1 en 2 bedoelde kennisgeving doet, stelt hij alle relevante wetenschappelijke informatie waarover hij beschikt en de eventueel door hem uitgevoerde beoordeling ter beschikking van het Bureau.
Artikel 115
Wetenschappelijke beoordeling bij de Unie-spoedprocedure
1. Na ontvangst van de in artikel 114, leden 1 en 2, bedoelde kennisgeving maakt het Bureau de inleiding van de Unie-spoedprocedure bekend op het Europese webportaal voor geneesmiddelen. Tegelijkertijd kunnen de lidstaten de inleiding van de procedure op hun nationale webportalen voor geneesmiddelen bekendmaken.
In de mededeling worden de overeenkomstig artikel 114 bij het Bureau ingediende aangelegenheid en de betrokken geneesmiddelen en, indien van toepassing, de betrokken werkzame stoffen beschreven. In de mededeling wordt bovendien informatie gegeven over het recht van houders van een vergunning voor het in de handel brengen, gezondheidswerkers en het publiek om informatie bij het Bureau in te dienen die voor de procedure van belang is en over de wijze waarop zij dit kunnen doen.
2. Het Risicobeoordelingscomité voor geneesmiddelenbewaking beoordeelt de bij het Bureau ingediende aangelegenheid overeenkomstig artikel 114. De in artikel 152 van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004] bedoelde rapporteur werkt nauw samen met de rapporteur van het Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik en met de referentielidstaat voor de betrokken geneesmiddelen.
Met het oog op de in de eerste alinea bedoelde beoordeling kan de houder van een vergunning voor het in de handel brengen schriftelijk opmerkingen indienen.
Indien de dringende aard van de zaak het toelaat, kan het Risicobeoordelingscomité voor geneesmiddelenbewaking openbare hoorzittingen houden, indien het gegronde redenen heeft om dit aangewezen te achten, met name met betrekking tot de omvang en ernst van het veiligheidsprobleem. De hoorzittingen worden gehouden in overeenstemming met de door het Bureau bepaalde uitvoeringsvoorwaarden en aangekondigd op het Europese webportaal voor geneesmiddelen. In de aankondiging worden de voorwaarden voor deelname vermeld.
In overleg met de betrokken partijen stelt het Bureau een reglement van orde op inzake de organisatie en het verloop van openbare hoorzittingen overeenkomstig artikel 163 van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004].
Wanneer een houder van de vergunning voor het in de handel brengen of een andere persoon die informatie wil verstrekken, over vertrouwelijke gegevens beschikt die voor het onderwerp van de procedure van belang zijn, kan hij of zij verzoeken deze gegevens tijdens een besloten hoorzitting aan het Risicobeoordelingscomité voor geneesmiddelenbewaking te mogen presenteren.
3. Het Risicobeoordelingscomité voor geneesmiddelenbewaking doet binnen zestig dagen na de kennisgeving, naar behoren rekening houdend met de therapeutische werking van het geneesmiddel, een met redenen omklede aanbeveling. In de aanbeveling wordt melding gemaakt van eventuele afwijkende standpunten en van de redenen die daaraan ten grondslag liggen. In urgente gevallen kan het Risicobeoordelingscomité voor geneesmiddelenbewaking op voorstel van zijn voorzitter een kortere termijn vaststellen. De aanbeveling omvat een van de volgende conclusies of een combinatie van de volgende conclusies:
a) er is geen noodzaak om op het niveau van de Unie een nadere beoordeling uit te voeren of nadere maatregelen te nemen;
b) de houder van de vergunning voor het in de handel brengen moet een nadere beoordeling van de gegevens uitvoeren en een follow-up uitvoeren van de resultaten van die beoordeling;
c) de houder van de vergunning voor het in de handel brengen moet opdracht geven voor een veiligheidsonderzoek na verlening van een vergunning en een follow-up-beoordeling uitvoeren van de resultaten van dat onderzoek;
d) de lidstaten of de houder van een vergunning voor het in de handel brengen moet(en) risicobeperkende maatregelen nemen;
e) de vergunning voor het in de handel brengen moet worden geschorst, ingetrokken, of niet worden verlengd;
f) de vergunning voor het in de handel brengen moet worden gewijzigd.
4. Voor de toepassing van lid 3, punt d), worden de aanbevolen risicobeperkende maatregelen en de eventuele voorwaarden of beperkingen die aan de vergunning voor het in de handel brengen moeten worden verbonden, in de aanbeveling vermeld.
5. Wanneer wordt aanbevolen om informatie in de samenvatting van de productkenmerken, de etikettering of de bijsluiter te wijzigen of daar informatie aan toe te voegen, wordt voor de toepassing van lid 3, punt f), in de aanbeveling een voorstel gedaan voor de tekst van de gewijzigde of toegevoegde informatie en wordt aangegeven waar die tekst in de samenvatting van de productkenmerken, de etikettering of de bijsluiter moet worden opgenomen.
Artikel 116
Follow-up van een aanbeveling in het kader van de Unie-spoedprocedure
1. Wanneer het overeenkomstig artikel 114, lid 6, vastgestelde toepassingsgebied van de Unie-spoedprocedure geen enkele gecentraliseerde vergunning voor het in de handel brengen omvat, wordt door de coördinatiegroep binnen dertig dagen na ontvangst van de aanbeveling van het Risicobeoordelingscomité voor geneesmiddelenbewaking over de aanbeveling beraadslaagd en een standpunt bepaald over de handhaving, wijziging, schorsing, intrekking of weigering van verlenging van de betrokken vergunning voor het in de handel brengen, met een tijdschema voor de uitvoering van het overeengekomen standpunt. Wanneer er dringend een standpunt moet worden bepaald, kan de coördinatiegroep op voorstel van zijn voorzitter een kortere termijn vaststellen.
2. Als de in de coördinatiegroep vertegenwoordigde lidstaten bij consensus tot overeenstemming komen over te nemen maatregelen, stelt de voorzitter vast dat overeenstemming is bereikt en zendt hij of zij deze toe aan de houder van de vergunning voor het in de handel brengen en de lidstaten. De lidstaten nemen de maatregelen die noodzakelijk zijn om de betrokken vergunningen voor het in de handel brengen te handhaven, te wijzigen, te schorsen, in te trekken of de verlenging ervan te weigeren volgens het in de overeenkomst vastgestelde tijdschema voor de uitvoering.
Indien er over een wijziging overeenstemming wordt bereikt, dient de houder van de vergunning voor het in de handel brengen binnen het vastgestelde tijdschema voor de uitvoering een passende aanvraag tot wijziging in bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, samen met een geactualiseerde samenvatting van de productkenmerken en een geactualiseerde bijsluiter.
Indien het niet mogelijk is bij consensus tot overeenstemming te komen, wordt het standpunt van de meerderheid van de in de coördinatiegroep vertegenwoordigde lidstaten toegezonden aan de Commissie, die de procedure van artikel 42 toepast.
Wanneer de overeenstemming die de in de coördinatiegroep vertegenwoordigde lidstaten hebben bereikt, of het standpunt van de meerderheid van de in de coördinatiegroep vertegenwoordigde lidstaten afwijkt van de aanbeveling van het Risicobeoordelingscomité voor geneesmiddelenbewaking, voegt de coördinatiegroep bij de overeenstemming of het meerderheidsstandpunt een uitgebreide toelichting van de wetenschappelijke redenen voor de verschillen toe samen met de aanbeveling.
3. Wanneer het overeenkomstig artikel 114, lid 6, vastgestelde toepassingsgebied van de procedure ten minste één gecentraliseerde vergunning voor het in de handel brengen omvat, wordt door het Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik binnen dertig dagen na ontvangst van de aanbeveling van het Risicobeoordelingscomité voor geneesmiddelenbewaking over de aanbeveling beraadslaagd en advies uitgebracht over de handhaving, wijziging, schorsing, intrekking of weigering van verlenging van de betrokken vergunningen voor het in de handel brengen. Wanneer er dringend een advies moet worden uitgebracht, kan het Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik op voorstel van zijn voorzitter een kortere termijn vaststellen.
Wanneer het advies van het Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik afwijkt van de aanbeveling van het Risicobeoordelingscomité voor geneesmiddelenbewaking, voegt het Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik aan zijn advies een uitgebreide toelichting van de wetenschappelijke redenen voor de verschillen toe samen met de aanbeveling.
4. Op grond van het in lid 3 bedoelde advies van het Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik stelt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen de volgende besluiten vast:
a) een tot de lidstaten gericht besluit betreffende de maatregelen die genomen moeten worden ten aanzien van de door de lidstaten verleende vergunningen voor het in de handel brengen waarop de Unie-spoedprocedure van toepassing is;
b) wanneer het advies inhoudt dat er regelgevende maatregelen betreffende de vergunning voor het in de handel brengen nodig zijn, een besluit tot wijziging, schorsing, intrekking of weigering van de verlenging van de via een gecentraliseerde procedure verleende vergunningen voor het in de handel brengen waarop de procedure van deze afdeling betrekking heeft.
5. Artikel 42 van deze richtlijn is van toepassing op de vaststelling van het in lid 4, punt a), bedoelde besluit en op de uitvoering daarvan door de lidstaten.
6. Artikel 13 van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004] is van toepassing op het in lid 4, punt b), bedoelde besluit. Wanneer de Commissie een dergelijk besluit vaststelt, kan zij bovendien overeenkomstig artikel 55 van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004] een tot de lidstaten gericht besluit vaststellen.
Afdeling 7
Toezicht op veiligheidsonderzoeken na verlening van een vergunning
Artikel 117
Niet-interventionele veiligheidsonderzoeken na verlening van een vergunning
1. Deze afdeling is van toepassing op niet-interventionele veiligheidsonderzoeken na verlening van een vergunning die door de houder van de vergunning voor het in de handel brengen vrijwillig of krachtens overeenkomstig artikel 44 of 87 opgelegde verplichtingen worden gestart, beheerd of gefinancierd en waarbij veiligheidsgegevens van patiënten of gezondheidswerkers worden verzameld.
2. Deze afdeling laat eisen van de lidstaten of de Unie ter waarborging van het welzijn en de rechten van deelnemers aan niet-interventionele veiligheidsonderzoeken na verlening van een vergunning onverlet.
3. De onderzoeken worden niet uitgevoerd wanneer het gebruik van het geneesmiddel door het uitvoeren van het onderzoek zou worden bevorderd.
4. Voor hun deelname aan niet-interventionele veiligheidsonderzoeken na verlening van een vergunning ontvangen gezondheidswerkers uitsluitend een vergoeding voor de daaraan bestede tijd en de daarvoor gemaakte onkosten.
5. De bevoegde autoriteit van de lidstaat kan van de houder van een vergunning voor het in de handel brengen verlangen dat hij of zij het protocol en de tussentijdse verslagen indient bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar het onderzoek wordt uitgevoerd.
6. De houder van een vergunning voor het in de handel brengen zendt het eindverslag van het onderzoek binnen twaalf maanden na afloop van de inzameling van gegevens toe aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten waar het onderzoek is uitgevoerd.
7. Tijdens het onderzoek houdt de houder van de vergunning voor het in de handel brengen toezicht op de verkregen gegevens en overweegt hij of zij de gevolgen daarvan voor de baten-risicobalans van het betrokken geneesmiddel.
Nieuwe informatie die van invloed kan zijn op de beoordeling van de baten-risicobalans van het geneesmiddel, wordt overeenkomstig artikel 90 meegedeeld aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten waar een vergunning is verleend voor het geneesmiddel.
De in de tweede alinea vastgestelde verplichting laat de gegevens over de resultaten van het onderzoek, die de houder van een vergunning voor het in de handel brengen overeenkomstig artikel 107 via de periodieke veiligheidsverslagen beschikbaar moet stellen, onverlet.
8. De artikelen 118 tot en met 121 zijn uitsluitend van toepassing op de in lid 1 bedoelde onderzoeken die worden uitgevoerd naar aanleiding van een overeenkomstig artikel 44 of 87 opgelegde verplichting.
Artikel 118
Overeenstemming over een protocol voor niet-interventionele veiligheidsonderzoeken na verlening van een vergunning
1. Voordat het onderzoek wordt uitgevoerd, moet de houder van de vergunning voor het in de handel brengen een ontwerpprotocol indienen bij het Risicobeoordelingscomité voor geneesmiddelenbewaking, behalve als het onderzoek slechts in één lidstaat plaatsvindt die overeenkomstig artikel 87 eist dat het onderzoek wordt uitgevoerd. Voor dergelijke onderzoeken moet de houder van een vergunning voor het in de handel brengen een ontwerpprotocol indienen bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar het onderzoek wordt uitgevoerd.
2. Binnen zestig dagen na de indiening van het in lid 1 bedoelde ontwerpprotocol wordt door de bevoegde autoriteit van de lidstaat, respectievelijk het Risicobeoordelingscomité voor geneesmiddelenbewaking:
a) een brief verstuurd waarin het ontwerpprotocol wordt goedgekeurd;
b) een bezwaarschrift afgegeven waarin de redenen voor het bezwaar gedetailleerd uiteen worden gezet wanneer:
i) er wordt geoordeeld dat het gebruik van een geneesmiddel door het uitvoeren van het onderzoek zou worden bevorderd;
ii) er wordt geoordeeld dat de opzet van het onderzoek niet aan de doelstellingen ervan beantwoordt, of
c) een brief verstuurd waarin de houder van een vergunning voor het in de handel brengen wordt meegedeeld dat het onderzoek een klinische proef is, die onder het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 536/2014 valt.
3. Het onderzoek mag alleen worden gestart nadat de schriftelijke instemming van de bevoegde autoriteit van de lidstaat, respectievelijk het Risicobeoordelingscomité voor geneesmiddelenbewaking is uitgebracht.
Wanneer een goedkeuringsbrief voor het ontwerpprotocol, als bedoeld in lid 2, punt a), is verstuurd, moet de houder van de vergunning voor het in de handel brengen het protocol toezenden aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten waar het onderzoek moet worden uitgevoerd en vervolgens mag hij of zij overeenkomstig het goedgekeurde protocol met het onderzoek beginnen.
Artikel 119
Actualisering van een protocol voor niet-interventionele veiligheidsonderzoeken na verlening van een vergunning
Nadat het onderzoek is gestart, worden belangrijke wijzigingen van het protocol voordat zij worden doorgevoerd, ingediend bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat, respectievelijk het Risicobeoordelingscomité voor geneesmiddelenbewaking. De bevoegde autoriteit van de lidstaat, respectievelijk het Risicobeoordelingscomité voor geneesmiddelenbewaking beoordeelt de wijzigingen en stelt de houder van een vergunning voor het in de handel brengen in kennis van haar/zijn goedkeuring of bezwaren. Indien van toepassing stelt de houder van een vergunning voor het in de handel brengen de lidstaten waar het onderzoek wordt uitgevoerd, in kennis.
Artikel 120
Eindverslagen over niet-interventionele veiligheidsonderzoeken na verlening van een vergunning
1. Na voltooiing van het onderzoek wordt binnen twaalf maanden na beëindiging van de inzameling van gegevens een eindverslag ingediend bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat, respectievelijk het Risicobeoordelingscomité voor geneesmiddelenbewaking, tenzij de bevoegde autoriteit van de lidstaat, respectievelijk het Risicobeoordelingscomité voor geneesmiddelenbewaking hiervoor een schriftelijke vrijstelling heeft verleend.
2. De houder van de vergunning voor het in de handel brengen beoordeelt of de resultaten van de onderzoeken gevolgen hebben voor de vergunning voor het in de handel brengen en dient zo nodig een aanvraag tot wijziging van de vergunning in bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaten.
3. De houder van de vergunning voor het in de handel brengen dient met het eindverslag van het onderzoek elektronisch een samenvatting van de resultaten van het onderzoek in bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat, respectievelijk het Risicobeoordelingscomité voor geneesmiddelenbewaking.
Artikel 121
Aanbevelingen na indiening van een eindverslag over niet-interventionele veiligheidsonderzoeken na verlening van een vergunning
1. Na overleg met de houder van de vergunning voor het in de handel brengen kan het Risicobeoordelingscomité voor geneesmiddelenbewaking aan de hand van de resultaten van het onderzoek met redenen omklede aanbevelingen voor de vergunning voor het in de handel brengen doen. In de aanbevelingen wordt melding gemaakt van eventuele afwijkende standpunten en van de redenen die daaraan ten grondslag liggen.
2. Wanneer er aanbevelingen worden gedaan voor de wijziging, schorsing of intrekking van een nationale vergunning voor het in de handel brengen, bepalen de in de coördinatiegroep vertegenwoordigde lidstaten een standpunt over de aangelegenheid waarin rekening wordt gehouden met de in lid 1 bedoelde aanbeveling, met een tijdschema voor de uitvoering van het overeengekomen standpunt.
Als de in de coördinatiegroep vertegenwoordigde lidstaten bij consensus tot overeenstemming komen over te nemen maatregelen, stelt de voorzitter vast dat overeenstemming is bereikt en zendt hij of zij deze toe aan de houder van de vergunning voor het in de handel brengen en de lidstaten. De lidstaten nemen de maatregelen die noodzakelijk zijn om de betrokken vergunning voor het in de handel brengen te wijzigen, te schorsen of in te trekken volgens het in de overeenkomst vastgestelde tijdschema voor de uitvoering.
Indien er over een wijziging overeenstemming wordt bereikt, dient de houder van de vergunning voor het in de handel brengen binnen het vastgestelde tijdschema voor de uitvoering een passende aanvraag tot wijziging in bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat, samen met een geactualiseerde samenvatting van de productkenmerken en een geactualiseerde bijsluiter.
Het feit dat er overeenstemming is bereikt, wordt openbaar gemaakt op het overeenkomstig artikel 104 van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004] opgezette webportaal.
3. Indien het niet mogelijk is bij consensus tot overeenstemming te komen, wordt het standpunt van de meerderheid van de in de coördinatiegroep vertegenwoordigde lidstaten toegezonden aan de Commissie, die de procedure van artikel 42 toepast.
4. Indien de overeenstemming die de in de coördinatiegroep vertegenwoordigde lidstaten hebben bereikt, of het standpunt van de meerderheid van de lidstaten afwijkt van de aanbeveling van het Risicobeoordelingscomité voor geneesmiddelenbewaking, voegt de coördinatiegroep bij de overeenstemming of het meerderheidsstandpunt een uitgebreide toelichting van de wetenschappelijke redenen voor de verschillen toe samen met de aanbeveling.
Afdeling 8
Uitvoering, richtsnoeren en verslaglegging
Artikel 122
Uitvoeringsmaatregelen in verband met geneesmiddelenbewakingsactiviteiten
1. Om de uitvoering van werkzaamheden op het gebied van geneesmiddelenbewaking overeenkomstig deze richtlijn te harmoniseren, stelt de Commissie uitvoeringsvoorwaarden vast voor onderstaande gebieden waarvoor in bijlage I, de artikelen 96, 99, 100, 105 tot en met 107, 113, 118 en 120, voorzien is in geneesmiddelenbewakingswerkzaamheden, door het volgende vast te leggen:
a) de inhoud en de regels inzake het onderhoud van het basisdossier geneesmiddelenbewakingssysteem dat door de houder van een vergunning voor het in de handel brengen wordt bijgehouden;
b) minimumeisen voor het kwaliteitssysteem voor het uitvoeren van geneesmiddelenbewakingswerkzaamheden, die worden gesteld door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de houder van een vergunning voor het in de handel brengen;
c) regels inzake het gebruik van internationaal overeengekomen terminologie, formaten en normen voor de uitvoering van geneesmiddelenbewakingswerkzaamheden;
d) minimumeisen voor het toezicht op de gegevens in de Eudravigilance-databank om te bepalen of zich nieuwe of gewijzigde risico’s voordoen;
e) het formaat en de inhoud van het elektronisch doorzenden van vermoedelijke bijwerkingen door lidstaten en de houder van een vergunning voor het in de handel brengen;
f) het formaat en de inhoud van elektronische periodieke veiligheidsverslagen en risicomanagementplannen;
g) het formaat voor protocollen, samenvattingen en eindverslagen van veiligheidsonderzoeken na verlening van een vergunning.
2. Bij deze maatregelen wordt rekening gehouden met de werkzaamheden betreffende internationale harmonisatie op het gebied van de geneesmiddelenbewaking. Deze maatregelen worden vastgesteld volgens de in artikel 214, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure.
Artikel 123
Richtsnoeren om de uitvoering van geneesmiddelenbewakingswerkzaamheden te vergemakkelijken
In samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en andere belanghebbende partijen stelt het Bureau het volgende op:
a) richtsnoeren voor goede praktijken op het gebied van geneesmiddelenbewaking voor zowel bevoegde autoriteiten als houders van een vergunning voor het in de handel brengen;
b) wetenschappelijke richtsnoeren voor werkzaamheidsonderzoeken na verlening van een vergunning.
Artikel 124
Verslaglegging over geneesmiddelenbewakingstaken
Het Bureau maakt om de drie jaar een verslag openbaar over de uitvoering van de geneesmiddelenbewakingstaken door de lidstaten en door het Bureau. Het eerste verslag wordt uiterlijk drie jaar na de toepassingsdatum van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004] openbaar gemaakt.
Hoofdstuk X
Homeopathische geneesmiddelen en traditionele kruidengeneesmiddelen
Afdeling 1
Bijzondere bepalingen van toepassing op homeopathische geneesmiddelen
Artikel 125
Registratie van of verlening van een vergunning voor homeopathische geneesmiddelen
1. De lidstaten zien erop toe dat de in de Unie vervaardigde en aldaar in de handel gebrachte homeopathische geneesmiddelen overeenkomstig de artikelen 126 en 127 worden geregistreerd of dat er overeenkomstig artikel 133, lid 1, een vergunning voor wordt verleend, behalve indien dergelijke homeopathische geneesmiddelen vallen onder een registratie of vergunning, die overeenkomstig de nationale wetgeving ten laatste op 31 december 1993 is verleend. Bij registratie zijn hoofdstuk III, afdelingen 3 en 4, en artikel 38, leden 1, 2 en 3, van toepassing.
2. De lidstaten stellen voor homeopathische geneesmiddelen een vereenvoudigde registratieprocedure vast als bedoeld in artikel 126.
Artikel 126
Vereenvoudigde registratieprocedure voor homeopathische geneesmiddelen
1. Er mag een vereenvoudigde registratieprocedure worden gevolgd bij homeopathische geneesmiddelen die aan alle volgende voorwaarden voldoen:
a) het geneesmiddel is voor oraal of voor uitwendig gebruik bestemd;
b) er is noch op het etiket noch in de informatie betreffende het geneesmiddel een specifieke therapeutische indicatie vermeld;
c) de verdunningsgraad is zodanig dat de onschadelijkheid van het geneesmiddel gegarandeerd is.
Voor de toepassing van punt c) mag het preparaat niet meer dan één deel per 10 000 van de oertinctuur bevatten of niet meer dan één honderdste van de kleinste, in de allopathische geneeskunde gebruikte dosis van de werkzame stoffen waarvan de aanwezigheid in een allopathisch geneesmiddel betekent dat er een medisch recept moet worden overgelegd.
De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 215 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de eerste alinea, punt c), teneinde rekening te houden met de wetenschappelijke vooruitgang.
De lidstaten bepalen bij de registratie wat de status ten aanzien van receptplichtigheid van het homeopathische geneesmiddel is voor de verstrekking.
2. De criteria en het reglement van orde van artikel 1, lid 10, punt c), artikel 30, hoofdstuk III, afdeling 6, en de artikelen 191, 195 en 204 zijn, met uitzondering van de bepalingen betreffende het bewijs van therapeutische werkzaamheid, van overeenkomstige toepassing op de vereenvoudigde registratieprocedure voor homeopathische geneesmiddelen.
Artikel 127
Eisen voor het aanvragen van vereenvoudigde registratie
Een aanvraag voor een vereenvoudigde registratie mag betrekking hebben op een reeks homeopathische geneesmiddelen die van dezelfde homeopathische grondstof of grondstoffen zijn afgeleid. Teneinde met name de farmaceutische kwaliteit en de homogeniteit van de partijen van deze homeopathische geneesmiddelen aan te tonen, gaat dit verzoek vergezeld van de volgende documenten:
a) de wetenschappelijke benaming of een andere in een farmacopee voorkomende benaming van de homeopathische grondstof of grondstoffen, onder vermelding van de verschillende te registreren toedieningswijzen, farmaceutische vormen en verdunningsgraden;
b) een dossier waarin wordt beschreven hoe de homeopathische grondstof (grondstoffen) wordt (worden) verkregen en gecontroleerd en waarin het homeopathische gebruik op basis van een passende bibliografie wordt gemotiveerd;
c) het vervaardigings- en controledossier voor elke farmaceutische vorm en een beschrijving van de verdunnings- en potentiëringsmethoden;
d) de vergunning voor de vervaardiging van het betrokken homeopathische geneesmiddel;
e) kopieën van voor hetzelfde homeopathische geneesmiddel in andere lidstaten verkregen vergunningen of registraties;
f) een of meer modellen van de buitenverpakking en de primaire verpakking van de te registreren homeopathische geneesmiddelen;
g) gegevens betreffende de houdbaarheid van het homeopathische geneesmiddel.
Artikel 128
Toepassing van gedecentraliseerde en wederzijdse-erkenningsprocedures voor homeopathische geneesmiddelen
1. Artikel 38, leden 4 en 6, en de artikelen 39 tot en met 42 en artikel 95 zijn niet van toepassing op de in artikel 126 bedoelde homeopathische geneesmiddelen.
2. Hoofdstuk III, afdelingen 3 tot en met 5, is niet van toepassing op de in artikel 133, lid 2, bedoelde homeopathische geneesmiddelen.
Artikel 129
Etikettering van homeopathische geneesmiddelen
Homeopathische geneesmiddelen, met uitzondering van de in artikel 126, lid 1, bedoelde geneesmiddelen, worden overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk VI geëtiketteerd en op het etiket wordt duidelijk leesbaar vermeld dat het om een homeopathisch geneesmiddel gaat.
Artikel 130
Specifieke eisen voor de etikettering van bepaalde homeopathische geneesmiddelen
1. Op het etiket en, in voorkomend geval, in de bijsluiter van de in artikel 126, lid 1, bedoelde homeopathische geneesmiddelen wordt, naast de duidelijke vermelding van de woorden “homeopathisch geneesmiddel”, de volgende informatie en geen andere informatie vermeld:
a) de wetenschappelijke benaming van de homeopathische grondstof of grondstoffen, gevolgd door de verdunningsgraad, waarvoor gebruik wordt gemaakt van de symbolen van een overeenkomstig artikel 4, punt 62, gebruikte farmacopee;
b) naam en adres van de titularis van de registratiehouder en, in voorkomend geval, van de fabrikant,
c) de toedieningswijze en, indien nodig, de toedieningsweg;
d) de farmaceutische vorm;
e) een begrijpelijke aanduiding van de uiterste gebruiksdatum (maand, jaar);
f) de inhoud van het handelsspecimen;
g) zo nodig, de bijzondere voorzorgsmaatregelen voor de bewaring;
h) zo nodig een speciale waarschuwing voor het geneesmiddel;
i) partijnummer van de fabrikant;
j) registratienummer;
k) “homeopathisch geneesmiddel zonder goedgekeurde therapeutische indicaties”;
l) een waarschuwing waarbij de gebruiker wordt geadviseerd een arts te raadplegen indien de klachten aanhouden.
Wat de eerste alinea, punt a), betreft: indien het homeopathische geneesmiddel is samengesteld uit verschillende homeopathische grondstoffen, kan de wetenschappelijke benaming van deze grondstoffen in de etikettering worden aangevuld met een fantasienaam.
2. Niettegenstaande lid 1 kunnen de lidstaten eisen dat voldaan wordt aan bepaalde etiketteringseisen die de vermelding mogelijk maken van:
a) de prijs van het homeopathische geneesmiddel;
b) de voorwaarden voor vergoeding door de sociale-zekerheidsorganen.
Artikel 131
Reclame voor homeopathische geneesmiddelen
1. Hoofdstuk XIII is van toepassing op homeopathische geneesmiddelen.
2. In afwijking van lid 1, is artikel 176, lid 1, niet van toepassing op de in artikel 126, lid 1, bedoelde homeopathische geneesmiddelen.
In reclame voor deze homeopathische geneesmiddelen mag echter alleen de in artikel 130, lid 1, genoemde informatie worden gebruikt.
Artikel 132
Uitwisseling van informatie over homeopathische geneesmiddelen
Teneinde de kwaliteit en veiligheid van in de Unie vervaardigde en in de handel gebrachte homeopathische geneesmiddelen te waarborgen, verstrekken de lidstaten elkaar de nodige informatie, in het bijzonder die bedoeld in de artikelen 202 en 203.
Artikel 133
Andere eisen voor homeopathische geneesmiddelen
1. Voor andere homeopathische geneesmiddelen dan die bedoeld in artikel 126, lid 1, wordt overeenkomstig de artikelen 6, en 9 tot en met 14 een vergunning voor het in de handel brengen verleend, en zij worden overeenkomstig hoofdstuk VI geëtiketteerd.
2. Een lidstaat mag op zijn grondgebied overeenkomstig de beginselen en de bijzondere kenmerken van de aldaar gepraktiseerde homeopathische geneeskunde, specifieke regels voor de niet-klinische tests en klinische studies van andere homeopathische geneesmiddelen dan die welke in artikel 126, lid 1, worden bedoeld, invoeren of handhaven.
In dat geval stelt de lidstaat de Commissie in kennis van de geldende specifieke regels.
3. Hoofdstuk IX is van toepassing op homeopathische geneesmiddelen, met uitzondering van de in artikel 126, lid 1, bedoelde geneesmiddelen. Hoofdstuk XI, hoofdstuk XII, afdeling 1, en hoofdstuk XIV zijn van toepassing op homeopathische geneesmiddelen.
Afdeling 2
Bijzondere bepalingen van toepassing op traditionele kruidengeneesmiddelen
Artikel 134
Vereenvoudigde registratieprocedure voor traditionele kruidengeneesmiddelen
1. Er mag een vereenvoudigde registratieprocedure (“registratie als traditioneel gebruikt geneesmiddel”) worden gevolgd bij traditionele kruidengeneesmiddelen die aan alle volgende voorwaarden voldoen:
a) voor het traditionele kruidengeneesmiddel bestaan therapeutische indicaties die uitsluitend passen bij een traditioneel kruidengeneesmiddel, dat op grond van zijn samenstelling en doelstelling bestemd en ontworpen is voor gebruik zonder toezicht van een arts voor diagnosedoeleinden, of in verband met het voorschrijven of monitoren van een behandeling;
b) het is uitsluitend bedoeld om in een gespecificeerde concentratie en dosering te worden toegediend;
c) het is een preparaat voor oraal of uitwendig gebruik of voor inhalatie;
d) de in artikel 136, lid 1, punt c), vastgestelde periode van traditioneel gebruik is verstreken;
e) de in artikel 136, lid 1, punt c), bedoelde gegevens over het traditionele gebruik van het kruidengeneesmiddel zijn voldoende.
De gegevens over het gebruik van een in de eerste alinea, punt e), bedoeld geneesmiddel worden voldoende geacht wanneer is gebleken dat het kruidengeneesmiddel in de gespecificeerde gebruiksomstandigheden niet schadelijk is en de farmacologische effecten of de werkzaamheid van het kruidengeneesmiddel op basis van het langdurige gebruik en de ervaring aannemelijk zijn.
2. Onverminderd artikel 4, lid 1, punt 64, laat de aanwezigheid in het kruidengeneesmiddel van vitaminen of mineralen waarvan de veiligheid op grond van afdoende bewijsstukken gegarandeerd is, onverlet dat het kruidengeneesmiddel in aanmerking komt voor registratie overeenkomstig lid 1, mits de werkzaamheid van de vitaminen of mineralen die van de werkzame stoffen van de kruiden aanvult met betrekking tot de gespecificeerde therapeutische indicatie(s).
3. Ingeval de bevoegde autoriteiten echter oordelen dat een kruidengeneesmiddel dat aan de voorwaarden van lid 1 voldoet (“traditioneel kruidengeneesmiddel”), aan de criteria voor verlening van een nationale vergunning voor het in de handel brengen overeenkomstig artikel 5 of voor registratie overeenkomstig artikel 126 voldoet, zijn de bepalingen van dit hoofdstuk niet van toepassing.
Artikel 135
Indiening van dossiers voor traditionele kruidengeneesmiddelen
1. De aanvrager en de houder van de registratie als traditioneel gebruikt geneesmiddel moeten in de Unie gevestigd zijn.
2. Om een registratie als traditioneel gebruikt geneesmiddel te verkrijgen, dient de aanvrager een aanvraag in bij de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat.
Artikel 136
Eisen voor het aanvragen van registratie als traditioneel gebruikt geneesmiddel
1. Een aanvraag voor registratie als traditioneel gebruikt geneesmiddel gaat vergezeld van:
a) de volgende gegevens en documenten:
i) als bedoeld in de punten 1, 2, 3, 5 tot en met 9, 16 en 17 van bijlage I;
ii) de resultaten van de farmaceutische tests als bedoeld in bijlage I;
iii) de samenvatting van de productkenmerken zonder de in bijlage V vermelde klinische gegevens;
iv) bij combinaties als bedoeld in artikel 4, lid 1, punt 64, of in artikel 134, lid 2, de in artikel 134, de in artikel 134, lid 1, eerste alinea, punt e), bedoelde gegevens met betrekking tot de combinatie als zodanig; indien de afzonderlijke werkzame stoffen niet voldoende bekend zijn, moeten de gegevens ook betrekking hebben op de afzonderlijke werkzame stoffen;
b) alle door de aanvrager in een andere lidstaat of in een derde land verkregen nationale vergunningen voor het in de handel brengen of registraties om het kruidengeneesmiddel in de handel te brengen en bijzonderheden omtrent alle in de Unie of in een derde land genomen besluiten om een nationale vergunning of registratie voor het in de handel brengen te weigeren en de redenen voor deze besluiten;
c) bibliografische gegevens of gegevens van deskundigen waaruit blijkt dat het desbetreffende kruidengeneesmiddel of een overeenkomstig geneesmiddel gedurende een periode van ten minste 30 jaar voor de datum van de aanvraag in de medische praktijk is gebruikt, waaronder ten minste 15 jaar in de Unie;
d) een bibliografie van de gegevens over de veiligheid samen met een verslag van deskundigen, en op aanvullend verzoek van de bevoegde autoriteit van de lidstaat, gegevens die nodig zijn om de veiligheid van het kruidengeneesmiddel te beoordelen.
Voor de toepassing van de eerste alinea, punt c), stelt de werkgroep kruidengeneesmiddelen op verzoek van de lidstaat waar de aanvraag voor registratie als traditioneel gebruikt geneesmiddel is ingediend, een advies op over de geschiktheid van de gegevens ter onderbouwing van het in de eerste alinea, punt c), bedoelde langdurige gebruik van het kruidengeneesmiddel of van het overeenkomstige kruidengeneesmiddel. De lidstaat verstrekt de desbetreffende documenten ter ondersteuning van de verwijzing.
Voor de toepassing van de eerste alinea, punt d), hebben de in de eerste alinea, punt a), iv), bedoelde gegevens, indien de afzonderlijke werkzame stoffen niet voldoende bekend zijn, ook betrekking op de afzonderlijke werkzame stoffen.
Bijlage II is op overeenkomstige wijze van toepassing op de in de eerste alinea, punt a), bedoelde gegevens en documenten.
2. Er wordt aan de eis van lid 1, punt c), dat ten minste dertig jaar gebruik in de medische praktijk moet zijn aangetoond, voldaan, zelfs wanneer het kruidengeneesmiddel niet op basis van een specifieke vergunning voor het in de handel brengen in de handel is gebracht. Zo kan ook aan deze eis voldaan zijn, wanneer het aantal of de hoeveelheid van de bestanddelen van het kruidengeneesmiddel gedurende die periode is verlaagd.
3. Wanneer het kruidengeneesmiddel minder dan 15 jaar in de Unie is gebruikt, maar anderszins in aanmerking komt voor een registratie als traditioneel gebruikt geneesmiddel overeenkomstig lid 1, legt de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de aanvraag voor registratie als traditioneel gebruikt geneesmiddel is ingediend, de aanvraag voor het traditionele kruidengeneesmiddel voor aan de werkgroep kruidengeneesmiddelen en dient zij relevante documenten ter ondersteuning van deze verwijzing in.
De werkgroep kruidengeneesmiddelen gaat na of aan de andere criteria dan de periode van traditioneel gebruik voor een registratie als traditioneel gebruikt geneesmiddel als bedoeld in artikel 134 is voldaan. Indien de werkgroep kruidengeneesmiddelen dat mogelijk acht, stelt het een kruidenmonografie van de Unie op als bedoeld in artikel 141, lid 3, die door de bevoegde autoriteit van de lidstaat bij het nemen van haar definitieve besluit over de aanvraag voor een registratie als traditioneel gebruikt geneesmiddel in aanmerking moet worden genomen.
Artikel 137
Toepassing van wederzijdse erkenning op traditionele kruidengeneesmiddelen
1. Hoofdstuk III, afdelingen 3 tot en met 5, is van overeenkomstige toepassing op in overeenstemming met artikel 134 verleende registraties als traditioneel gebruikt geneesmiddel, mits:
a) er overeenkomstig artikel 141, lid 3, een kruidenmonografie van de Unie is opgesteld, of
b) het traditionele kruidengeneesmiddel bestaat uit kruidensubstanties, kruidenpreparaten of combinaties daarvan, die vermeld zijn in de lijst van artikel 139.
2. Voor traditionele kruidengeneesmiddelen die niet door lid 1 worden bestreken, houdt de bevoegde autoriteit van elke lidstaat bij de beoordeling van een aanvraag voor registratie als traditioneel gebruikt geneesmiddel naar behoren rekening met door de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat overeenkomstig deze afdeling verleende registraties of vergunningen.
Artikel 138
Weigering van registratie van traditionele kruidengeneesmiddelen
1. Registratie als traditioneel gebruikt geneesmiddel wordt geweigerd indien de aanvraag niet aan de artikelen 134, 135 of 136 voldoet of indien ten minste aan een van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a) de kwalitatieve of kwantitatieve samenstelling is anders dan is opgegeven;
b) de therapeutische indicaties voldoen niet aan de in artikel 134 vastgestelde criteria;
c) het traditionele kruidengeneesmiddel zou in normale gebruiksomstandigheden schadelijk kunnen zijn;
d) de gegevens over het traditionele gebruik zijn onvoldoende, met name als de farmacologische effecten of de werkzaamheid op basis van het langdurige gebruik en de ervaring niet aannemelijk zijn;
e) de farmaceutische kwaliteit is niet afdoende aangetoond.
2. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten informeren de aanvrager, de Commissie en elke bevoegde autoriteit van een lidstaat die hierom vraagt, over elk besluit dat zij nemen om een registratie als traditioneel gebruikt geneesmiddel te weigeren met vermelding van de redenen voor deze weigering.
Artikel 139
Lijst van kruidensubstanties, kruidenpreparaten en combinaties daarvan
1. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast om een lijst van kruidensubstanties, kruidenpreparaten en combinaties daarvan voor gebruik in traditionele kruidengeneesmiddelen vast te stellen, waarbij rekening wordt gehouden met de ontwerplijst die de werkgroep kruidengeneesmiddelen heeft opgesteld. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 214, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. Deze lijst bevat voor elke kruidensubstantie de therapeutische indicatie, de gespecificeerde concentratie en de dosering, de toedieningsweg en alle andere informatie die voor een veilig gebruik van de kruidensubstantie als traditioneel kruidengeneesmiddel nodig is.
2. Indien een aanvraag voor registratie als traditioneel gebruikt geneesmiddel betrekking heeft op een in de in lid 1 bedoelde lijst opgenomen kruidensubstantie, kruidenpreparaat of een combinatie daarvan, zijn de in artikel 136, lid 1, punten b), c), en d), vermelde gegevens niet vereist en is artikel 138, lid 1, punten c), en d), niet van toepassing.
3. Als een kruidensubstantie, een kruidenpreparaat of een combinatie daarvan niet langer in de in lid 1 bedoelde lijst is opgenomen, worden de registraties overeenkomstig lid 2 voor kruidengeneesmiddelen die deze substantie bevatten, ingetrokken, tenzij de in artikel 136, lid 1, bedoelde gegevens en documenten binnen drie maanden worden ingediend.
Artikel 140
Andere eisen voor traditionele kruidengeneesmiddelen
1. Artikel 1, lid 5, punten a) en b), artikel 1, lid 10, punt c), de artikelen 6 tot en met 8, 29, 30, 44, 46, 90, 155, artikel 188, leden 1 en 11, de artikelen 191, 195, 196, 198, artikel 199, lid 2, de artikelen 202, 203 en 204 en de hoofdstukken IX en XI van deze richtlijn, alsook Richtlijn 2003/94/EG van de Commissie 77 , zijn van overeenkomstige toepassing op registraties als traditioneel gebruikt geneesmiddel die krachtens deze afdeling zijn verleend.
2. Naast de eisen van de artikelen 63 tot en met 66, 70 tot en met 79 en bijlage IV moet de etikettering en bijsluiter van een traditioneel kruidengeneesmiddel een verklaring bevatten dat:
a) het een traditioneel kruidengeneesmiddel betreft voor gebruik bij specifieke therapeutische indicaties, uitsluitend gebaseerd op langdurige gebruikservaring, en
b) de gebruiker een arts of een bevoegde gezondheidswerker moet raadplegen als de symptomen tijdens het gebruik van het traditionele kruidengeneesmiddel aanhouden of als zich niet in de bijsluiter vermelde negatieve bijwerkingen voordoen.
Een lidstaat kan verlangen dat de etikettering en de bijsluiter ook de aard van de desbetreffende traditie vermelden.
3. Naast de eisen van hoofdstuk XIII moet alle reclame voor een krachtens deze afdeling geregistreerd traditioneel kruidengeneesmiddel de volgende verklaring bevatten: “Traditioneel kruidengeneesmiddel voor gebruik bij een of meer gespecificeerde therapeutische indicaties, uitsluitend op basis van langdurig gebruik.”
Artikel 141
Werkgroep kruidengeneesmiddelen
1. Er wordt een werkgroep kruidengeneesmiddelen opgezet zoals bedoeld in artikel 142 van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004]. Deze werkgroep maakt deel uit van het Bureau en krijgt de volgende bevoegdheden:
a) wat registraties als traditioneel gebruikt geneesmiddel betreft:
i) het uitvoeren van de taken voortvloeiend uit artikel 136, leden 1 en 3;
ii) het uitvoeren van de taken voortvloeiend uit artikel 137;
iii) het opstellen van een ontwerplijst van kruidensubstanties, kruidenpreparaten en combinaties daarvan, als bedoeld in artikel 139, lid 1;
iv) het opstellen van monografieën van de Unie voor traditionele kruidengeneesmiddelen als bedoeld in lid 3;
b) wat vergunningen voor het in de handel brengen van kruidengeneesmiddelen betreft, het opstellen van kruidenmonografieën van de Unie voor kruidengeneesmiddelen als bedoeld in lid 3;
c) wat betreft verwijzingen naar het Bureau krachtens hoofdstuk III, afdeling 5, of artikel 95 met betrekking tot de in artikel 134 bedoelde traditionele kruidengeneesmiddelen, het uitvoeren van de taken die zijn vermeld in artikel 41;
d) wanneer een aangelegenheid betreffende andere geneesmiddelen dan geneesmiddelen voor traditioneel gebruik of andere geneesmiddelen die kruidensubstanties bevatten, krachtens hoofdstuk III, afdeling 5, of artikel 95, naar het Bureau wordt verwezen, in voorkomend geval het uitbrengen van een advies over de kruidensubstantie.
Door middel van een procedure die moet worden vastgesteld door de directeur van het Bureau, overeenkomstig artikel 145, lid 10, van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004], wordt passende coördinatie met het Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik gewaarborgd.
2. Elke lidstaat benoemt een lid en een plaatsvervanger van de werkgroep kruidengeneesmiddelen voor een termijn van drie jaar, die kan worden verlengd.
De plaatsvervangende leden vertegenwoordigen de gewone leden en stemmen in hun plaats als zij afwezig zijn. De leden en de plaatsvervangers worden op grond van hun rol en ervaring bij de beoordeling van kruidengeneesmiddelen gekozen en vertegenwoordigen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten.
De leden van de werkgroep kruidengeneesmiddelen kunnen zich laten vergezellen door deskundigen met een bijzondere wetenschappelijke of technische bekwaamheid.
3. De werkgroep kruidengeneesmiddelen stelt kruidenmonografieën van de Unie op voor kruidengeneesmiddelen met het oog op de aanvraag die overeenkomstig artikel 13 is ingediend, en voor traditionele kruidengeneesmiddelen.
Wanneer er kruidenmonografieën van de Unie zijn opgesteld, houden de bevoegde autoriteiten van de lidstaten daar bij de behandeling van een aanvraag rekening mee. Wanneer er nog geen dergelijke kruidenmonografie van de Unie is opgesteld, mag naar andere relevante monografieën, publicaties of gegevens worden verwezen.
Wanneer er nieuwe kruidenmonografieën van de Unie zijn opgesteld, onderzoekt de houder van de registratie als traditioneel gebruikt geneesmiddel of het nodig is het registratiedossier dienovereenkomstig te wijzigen. De houder van de registratie als traditioneel gebruikt geneesmiddel stelt de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat van dergelijke wijzigingen in kennis.
De kruidenmonografieën worden bekendgemaakt.
4. De bepalingen van artikel 146, leden 3 tot en met 5, van de [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004] die van toepassing zijn op de werkgroep, zijn van overeenkomstige toepassing op de werkgroep kruidengeneesmiddelen.
5. De werkgroep kruidengeneesmiddelen stelt haar reglement van orde op.
Hoofdstuk XI
Vervaardiging en invoer
Afdeling 1
Vervaardiging en invoer van geneesmiddelen
Artikel 142
Vergunning voor de vervaardiging
1. De lidstaten treffen alle passende maatregelen om ervoor te zorgen dat voor de vervaardiging van geneesmiddelen op hun grondgebied een vergunning is vereist (“de vergunning voor de vervaardiging”). De vergunning voor de vervaardiging is ook vereist indien het geneesmiddel wordt vervaardigd met het oog op uitvoer.
2. De in lid 1 bedoelde vergunning voor de vervaardiging is zowel voor de gedeeltelijke of volledige vervaardiging vereist als voor de processen in verband met verdeling, verpakking of presentatie.
3. In afwijking van lid 2 is de vergunning voor de vervaardiging niet vereist voor:
a) het bereiden, het verdelen en het veranderen van de verpakking of aanbiedingsvorm wanneer deze processen uitsluitend voor verstrekking in het klein worden uitgevoerd door apothekers in een apotheek of door andere personen die in de lidstaten wettelijk gerechtigd zijn genoemde verrichtingen uit te voeren, of
b) gedecentraliseerde locaties waar vervaardigings- of teststappen onder verantwoordelijkheid van de bevoegde persoon van een centrale locatie als bedoeld in artikel 151, lid 3, worden uitgevoerd.
4. Er is ook een vergunning voor de vervaardiging vereist voor de invoer van geneesmiddelen vanuit derde landen in een lidstaat.
Dit hoofdstuk en artikel 195, lid 5, en artikel 198 zijn van toepassing op de invoer van geneesmiddelen uit derde landen.
5. De lidstaten voeren de informatie betreffende de in lid 1 bedoelde vergunning voor de vervaardiging in in de in artikel 188, lid 15, bedoelde databank van de Unie.
Artikel 143
Eisen voor een vergunning voor de vervaardiging
1. Om de vergunning voor de vervaardiging te verkrijgen, dient de aanvrager een elektronische aanvraag in bij de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat.
Die aanvraag bevat de volgende gegevens:
a) de geneesmiddelen, de farmaceutische vormen en de vervaardigingshandelingen die zullen worden vervaardigd, ingevoerd of verricht en de plaats waar de activiteiten zullen plaatsvinden;
b) bewijs dat de aanvragers voor de vervaardiging of de invoer van het hierboven genoemde beschikken over bedrijfsruimten, technische uitrusting en controlemogelijkheden, die geschikt en voldoende zijn en die voldoen aan de wettelijke eisen van de betrokken lidstaat zowel ten aanzien van de vervaardiging en de controle als ten aanzien van de bewaring van de geneesmiddelen, zulks met inachtneming van artikel 8;
c) bewijs dat de aanvragers beschikken over ten minste één bevoegd persoon in de zin van artikel 151;
d) toelichting op de vraag of de locatie de centrale locatie is die verantwoordelijk is voor het toezicht op gedecentraliseerde locaties.
2. Ter ondersteuning van het bovengenoemde verstrekt de aanvrager in zijn of haar aanvraag elektronisch nadere gegevens.
Artikel 144
Verlenen van een vergunning voor de vervaardiging
1. De officiële vertegenwoordigers van de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat voeren een inspectie uit om na te gaan of de gegevens in de overeenkomstig artikel 143 ingediende aanvraag nauwkeurig zijn.
Wanneer de nauwkeurigheid van de gegevens uiterlijk negentig dagen na ontvangst van de overeenkomstig artikel 143 ingediende aanvraag wordt bevestigd overeenkomstig de eerste alinea, verleent of weigert de bevoegde autoriteit van de lidstaat een vergunning voor de vervaardiging.
2. Om ervoor te zorgen dat de in artikel 143 bedoelde gegevens conform de eisen worden ingediend, kan de bevoegde autoriteit van de lidstaat onder voorwaarden een vergunning voor de vervaardiging verlenen.
Voor centrale locaties moet een vergunning voor de vervaardiging voor elke gedecentraliseerde locatie een schriftelijke bevestiging bevatten dat de fabrikant van het geneesmiddel door regelmatig audits uit te voeren overeenkomstig artikel 147, lid 1, eerste alinea, punt f), heeft gecontroleerd of de gedecentraliseerde locatie aan de in artikel 160 bedoelde beginselen van goede productiepraktijken voldoet.
3. De vergunning voor de vervaardiging is alleen van toepassing op de geneesmiddelen, farmaceutische vormen, vervaardigingshandelingen en bedrijfsruimten die in de aanvraag worden gespecificeerd, alsook op de bedrijfsruimten van de betrokken centrale locatie wanneer gedecentraliseerde vervaardigings- of testactiviteiten worden verricht op gedecentraliseerde locaties die overeenkomstig artikel 148 zijn geregistreerd.
Artikel 145
Wijzigingen in een vergunning voor de vervaardiging
Indien de houder van de vergunning voor de vervaardiging verzoekt om een wijziging van één van de in artikel 143, lid 1, tweede alinea, bedoelde gegevens, wijzigt de bevoegde autoriteit van de lidstaat de vergunning voor de vervaardiging uiterlijk dertig dagen na een dergelijk verzoek. In uitzonderlijke gevallen kan deze termijn tot negentig dagen worden verlengd.
Artikel 146
Verzoek om aanvullende informatie
De bevoegde autoriteit van de lidstaat kan van de aanvrager verlangen dat deze aanvullende informatie indient over de krachtens artikel 143, lid 1, verschafte gegevens alsook over de in artikel 151 bedoelde bevoegde persoon; wanneer de bevoegde autoriteit van de lidstaat een dergelijk verzoek doet, worden de in de artikel 144, lid 1, tweede alinea, en artikel 145 genoemde termijnen opgeschort totdat de verlangde aanvullende informatie is verstrekt.
Artikel 147
Verplichtingen van de houder van de vergunning voor de vervaardiging
1. De lidstaten zorgen ervoor dat houders van een vergunning voor de vervaardiging:
a) over personeel beschikken dat voldoet aan de wettelijke eisen die de betrokken lidstaat aan vervaardiging en controle stelt;
b) de geneesmiddelen waarvoor een vergunning voor het in de handel brengen is verleend, uitsluitend overeenkomstig de wetgeving van de lidstaten verwijderen;
c) de bevoegde autoriteit vooraf in kennis stellen van elke wijziging die zij in één van de overeenkomstig artikel 143 verstrekte inlichtingen zouden wensen aan te brengen;
d) de officiële vertegenwoordigers van de bevoegde autoriteit van de lidstaat te allen tijde toegang verlenen tot hun bedrijfsruimten, en wanneer er op locaties vervaardigings- of testactiviteiten worden verricht in verband met een centrale locatie op de gedecentraliseerde locatie, tot de bedrijfsruimten van de centrale of gedecentraliseerde locaties;
e) de in artikel 151 bedoelde bevoegde personen in staat stellen hun taken te vervullen, in voorkomend geval ook op gedecentraliseerde locaties, onder meer door alle noodzakelijke middelen tot hun beschikking te stellen;
f) op elke relevante locatie en te allen tijde voldoen aan de beginselen van goede productiepraktijken voor geneesmiddelen;
g) uitsluitend werkzame stoffen gebruiken, die overeenkomstig goede productiepraktijken voor werkzame stoffen zijn vervaardigd en overeenkomstig goede distributiepraktijken voor werkzame stoffen zijn gedistribueerd;
h) de bevoegde autoriteit van de lidstaat en de houder van de vergunning voor het in de handel brengen onmiddellijk informeren indien zij informatie krijgen dat geneesmiddelen die onder het toepassingsgebied van hun vergunning voor de vervaardiging vallen, vervalst zijn of vermoedelijk vervalst zijn, ongeacht de wijze waarop de geneesmiddelen werden gedistribueerd;
i) controleren of de fabrikanten, importeurs of distributeurs van wie zij werkzame stoffen krijgen, geregistreerd staan bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar zij zijn gevestigd; en
j) de authenticiteit en kwaliteit van de werkzame stoffen en de hulpstoffen controleren.
Wat de eerste alinea, punt c), betreft, wordt de bevoegde autoriteit van de lidstaat in elk geval onmiddellijk geïnformeerd indien de in artikel 143, lid 1, punt c), en artikel 151 bedoelde bevoegde persoon onverwacht wordt vervangen.
Voor de toepassing van de punten f) en g) controleren de houders van de vergunning voor de vervaardiging of respectievelijk de fabrikant of de distributeurs van de werkzame stoffen de goede productie- en de goede distributiepraktijken naleven, door controles op de vervaardigings- en de distributielocaties van de fabrikant en de distributeurs van de werkzame stoffen uit te voeren. Houders van een vergunning voor de vervaardiging controleren deze naleving of zelf of via een entiteit die krachtens een overeenkomst namens hen handelt.
2. De houder van de vergunning voor de vervaardiging zorgt ervoor dat de hulpstoffen geschikt zijn voor gebruik in geneesmiddelen door op basis van een geformaliseerde risicobeoordeling de passende goede productiepraktijken vast te stellen.
3. De houder van de vergunning voor de vervaardiging zorgt ervoor dat de overeenkomstig lid 2 vastgestelde goede productiepraktijken worden toegepast. De houder van de vergunning voor de vervaardiging documenteert de overeenkomstig de leden 1 en 2 genomen maatregelen.
Artikel 148
Registratie en opstelling van de lijst van gedecentraliseerde locaties
1. De houder van de vergunning voor de vervaardiging van de centrale locatie registreert al zijn gedecentraliseerde locaties overeenkomstig de bepalingen van dit artikel.
2. De houder van de vergunning voor de vervaardiging van de centrale locatie verzoekt de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de gedecentraliseerde locatie is gevestigd, de gedecentraliseerde locatie te registreren.
3. De houder van de vergunning voor het in de handel brengen mag de activiteit op de gedecentraliseerde locatie in verband met de centrale locatie alleen aanvangen wanneer de gedecentraliseerde locatie is geregistreerd in de in artikel 188, lid 15, bedoelde databank van de Unie, en de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de gedecentraliseerde locatie zich bevindt, een koppeling in de databank heeft aangebracht met de vergunning van de betrokken centrale locatie.
4. De bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de gedecentraliseerde locatie is gevestigd, is overeenkomstig artikel 188 verantwoordelijk voor het toezicht op de vervaardigings- en testactiviteiten die op de gedecentraliseerde locatie worden uitgevoerd.
5. Voor de toepassing van lid 2 dient de houder van de vergunning voor de vervaardiging van de centrale locatie een registratieformulier in dat ten minste de volgende informatie bevat:
a) naam of bedrijfsnaam en woonplaats of maatschappelijke zetel van de gedecentraliseerde locatie en een bewijs van vestiging in de Unie;
b) de geneesmiddelen die op de gedecentraliseerde locatie worden vervaardigd of getest, met inbegrip van de voor die geneesmiddelen uit te voeren vervaardigings- of testactiviteiten;
c) gegevens betreffende de bedrijfsruimten van de gedecentraliseerde locatie en de technische uitrusting voor het uitvoeren van de relevante activiteiten;
d) de verwijzing naar de vergunning voor de vervaardiging van de centrale locatie;
e) de in artikel 144, lid 2, tweede alinea, bedoelde schriftelijke bevestiging dat de fabrikant van het geneesmiddel door middel van audits heeft gecontroleerd of de gedecentraliseerde locatie aan de in artikel 160 bedoelde beginselen van goede productiepraktijken voldoet.
6. De bevoegde autoriteit van de lidstaat die overeenkomstig lid 4 toezicht houdt op de gedecentraliseerde locatie, kan besluiten een inspectie als bedoeld in artikel 188, lid 1, eerste alinea, punt a), uit te voeren. In dergelijke gevallen werkt die bevoegde autoriteit samen met de bevoegde autoriteit van de lidstaat die verantwoordelijk is voor het toezicht op de centrale locatie.
7. Nadat de gedecentraliseerde locatie overeenkomstig lid 2 is geregistreerd, vermeldt de houder van de vergunning voor de vervaardiging van de centrale locatie de geregistreerde gedecentraliseerde locatie in de vergunning voor de vervaardiging van de centrale locatie.
8. De bevoegde autoriteit van de lidstaat die overeenkomstig lid 4 toezicht houdt op de gedecentraliseerde locatie, werkt samen met de relevante autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de vervaardigings- of testactiviteiten krachtens andere handelingen van de Unie:
a) wat betreft geneesmiddelen die op een gedecentraliseerde locatie zijn vervaardigd en waarvoor bij het testen of vervaardigen grondstoffen, geneesmiddelen die onder ander toepasselijk Unierecht vallen, of geneesmiddelen die bestemd zijn om te worden gecombineerd met medische hulpmiddelen, worden gebruikt,
b) en wanneer er specifieke vervaardigings- of testactiviteiten worden toegepast op geneesmiddelen die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn afgeleid van SoHO en waarop specifieke vervaardigings- of testactiviteiten worden toegepast binnen een gedecentraliseerde locatie waarvoor ook krachtens de [SoHO-verordening] een vergunning is verleend.
9. In voorkomend geval kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten die toezicht houden op de centrale en gedecentraliseerde locaties contact opnemen met de bevoegde autoriteit van de lidstaat die verantwoordelijk is voor het toezicht op de vergunning voor het in de handel brengen.
Artikel 149
Voorwaarden betreffende het veiligheidskenmerk
1. De in bijlage IV bedoelde veiligheidskenmerken worden niet verwijderd of afgedekt, ook niet gedeeltelijk, tenzij aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a) de houder van de vergunning voor de vervaardiging controleert alvorens die veiligheidskenmerken geheel of gedeeltelijk te verwijderen of af te dekken of het geneesmiddel in kwestie authentiek is en of er niet mee is geknoeid;
b) de houder van de vergunning voor de vervaardiging voldoet aan de eisen van bijlage IV indien hij of zij die veiligheidskenmerken vervangt door veiligheidskenmerken die gelijkwaardig zijn wat de mogelijkheid betreft om de authenticiteit en de identiteit van het geneesmiddel te controleren en om te bewijzen dat met het geneesmiddel is geknoeid. Dergelijke vervanging vindt plaats zonder de primaire verpakking te openen.
Veiligheidskenmerken worden als gelijkwaardig beschouwd indien zij:
i) voldoen aan de eisen in de overeenkomstig artikel 67, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handelingen, en
ii) even doeltreffend zijn om de authenticiteit van de geneesmiddelen te controleren en de identiteit ervan vast te stellen en om te bewijzen dat met de geneesmiddelen is geknoeid;
c) de vervanging van de veiligheidskenmerken wordt uitgevoerd overeenkomstig de toepasselijke goede productiepraktijken voor geneesmiddelen, en
d) op de vervanging van de veiligheidskenmerken wordt toezicht gehouden door de bevoegde autoriteit van de lidstaat.
2. Houders van een vergunning voor de vervaardiging, met inbegrip van degenen die de in lid 1 bedoelde activiteiten uitvoeren, worden beschouwd als producenten en zij worden bijgevolg aansprakelijk gehouden voor schade in de gevallen en onder de voorwaarden waarin is voorzien in Richtlijn 85/374/EEG.
Artikel 150
Mogelijk vervalste geneesmiddelen
1. In afwijking van artikel 1, lid 2, en onverminderd hoofdstuk XII, afdeling 1, nemen de lidstaten de nodige maatregelen om te voorkomen dat geneesmiddelen die de Unie worden binnengebracht, maar niet bestemd zijn om in de Unie in de handel te worden gebracht, in omloop komen, als er voldoende redenen zijn om te vermoeden dat deze geneesmiddelen vervalst zijn.
2. De lidstaten beleggen vergaderingen met patiënten- en consumentenorganisaties en, indien nodig, met handhavingsfunctionarissen van de lidstaten, om openbare informatie over de op het gebied van preventie en handhaving genomen maatregelen ter bestrijding van de vervalsing van geneesmiddelen te verstrekken.
3. Om vast te stellen wat de in lid 1 bedoelde nodige maatregelen zijn, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 215 gedelegeerde handelingen vast te stellen om lid 1 aan te vullen door te specificeren welke criteria in aanmerking moeten worden genomen en welke controles moeten worden uitgevoerd bij de beoordeling van het mogelijke vervalste karakter van geneesmiddelen die de Unie zijn binnengebracht, maar die niet bestemd zijn om in de handel te worden gebracht.
Artikel 151
Beschikbaarheid van een bevoegde persoon
1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen opdat de houder van de vergunning voor de vervaardiging te allen tijde beschikt over ten minste één bevoegde persoon die in de Unie woont en werkzaam is en voldoet aan de in artikel 152 gestelde eisen en die met name verantwoordelijk is voor het uitvoeren van de in artikel 153 gespecificeerde verplichtingen.
2. Een houder van een vergunning voor de vervaardiging die een natuurlijke persoon is en persoonlijk voldoet aan de voorwaarden van bijlage III, kan de in lid 1 bedoelde verantwoordelijkheid op zich nemen.
3. Wanneer de vergunning voor de vervaardiging wordt verleend aan een centrale locatie die overeenkomstig artikel 144, lid 3, in de aanvraag is gespecificeerd, is de in lid 1 bedoelde bevoegde persoon ook verantwoordelijk voor de uitvoering van de in artikel 153, lid 4, bedoelde taken met betrekking tot de gedecentraliseerde locaties.
Artikel 152
Kwalificatie van een bevoegde persoon
1. De lidstaten zorgen ervoor dat de in artikel 151 bedoelde bevoegde persoon aan de voorwaarden voor kwalificatie van bijlage III voldoet.
2. De houder van de vergunning voor de vervaardiging en de bevoegde persoon zorgen ervoor dat de opgedane praktische ervaring passend is voor de soorten geneesmiddelen die moeten worden gecertificeerd.
3. De bevoegde autoriteit van de lidstaat kan passende administratieve procedures vaststellen om te controleren of een in lid 1 bedoelde bevoegde persoon aan de voorwaarden van bijlage III voldoet.
Artikel 153
Verantwoordelijkheden van de bevoegde persoon
1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen opdat de in artikel 151 bedoelde bevoegde persoon, ongeacht zijn of haar relatie tot de houder van de vergunning voor de vervaardiging volgens de in artikel 154 bedoelde procedures, de verantwoordelijkheid ervoor draagt dat:
a) voor geneesmiddelen die in de betrokken lidstaat zijn vervaardigd, iedere productiepartij geneesmiddelen is vervaardigd en gecontroleerd overeenkomstig de in deze lidstaat bestaande wetgeving en met inachtneming van de eisen voor de vergunning voor het in de handel brengen;
b) voor geneesmiddelen uit derde landen, ook al zijn deze in de Unie vervaardigd, iedere ingevoerde productiepartij in een lidstaat een volledige kwalitatieve analyse, een kwantitatieve analyse van tenminste alle werkzame stoffen en alle andere proeven of controles heeft ondergaan die nodig zijn om de kwaliteit van de geneesmiddelen te waarborgen met inachtneming van de eisen van de vergunning voor het in de handel brengen.
De in artikel 151 bedoelde bevoegde persoon zorgt er, wat betreft geneesmiddelen die bestemd zijn om in de Unie in de handel te worden gebracht, voor dat de in bijlage IV bedoelde veiligheidskenmerken op de verpakking zijn aangebracht.
De productiepartijen geneesmiddelen die aan de in de eerste alinea, punt b), bedoelde controles werden onderworpen, worden vrijgesteld van die controles wanneer zij in een andere lidstaat in de handel worden gebracht, vergezeld van de door de bevoegde persoon ondertekende controleverslagen.
2. Voor uit een derde land ingevoerde geneesmiddelen kan de bevoegde persoon, indien tussen de Unie en het land van uitvoer passende afspraken zijn gemaakt om te waarborgen dat de fabrikant normen voor goede productiepraktijken volgt die ten minste gelijkwaardig zijn aan die welke door de Unie zijn vastgesteld, en dat de in lid 1, eerste alinea, punt b), genoemde controles in het land van uitvoer zijn verricht, van de verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van deze controles worden ontheven.
3. In alle gevallen en in het bijzonder wanneer de geneesmiddelen voor de verkoop worden afgeleverd, moet de bevoegde persoon in een daartoe bestemd register of gelijkwaardig document verklaren dat elke productiepartij aan de bepalingen van dit artikel voldoet; dat register of gelijkwaardige formaat wordt tijdens het uitvoeren van de verrichtingen geactualiseerd en blijft gedurende een volgens de bepalingen van de betrokken lidstaat vereiste periode en ten minste gedurende vijf jaar toegankelijk voor de officiële vertegenwoordigers van de bevoegde autoriteit van de lidstaat.
4. Voor de toepassing van artikel 151, lid 3, is het bovendien aan de bevoegde persoon om:
a) erop toe te zien dat de vervaardigings- of testactiviteiten die op de gedecentraliseerde locaties worden uitgevoerd, voldoen aan de beginselen van relevante goede productiepraktijken als bedoeld in artikel 160 en in overeenstemming zijn met de vergunning voor het in de handel brengen;
b) een schriftelijke bevestiging te verstrekken als bedoeld in artikel 144, lid 2, tweede alinea;
c) de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de gedecentraliseerde locatie is gevestigd, in kennis te stellen van een inventaris van de wijzigingen die hebben plaatsgevonden betreffende de informatie die is verstrekt in het overeenkomstig artikel 148, lid 5, ingediende registratieformulier.
Alle wijzigingen die gevolgen kunnen hebben voor de kwaliteit of de veiligheid van de geneesmiddelen die op de gedecentraliseerde locatie worden vervaardigd of getest, moeten onmiddellijk worden gemeld.
De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 215 een gedelegeerde handeling vast te stellen ter aanvulling van de eerste alinea, punt c), waarin de kennisgeving van de bevoegde persoon wordt gespecificeerd.
Artikel 154
Professionele gedragscode
1. De lidstaten waarborgen dat de in artikel 151 bedoelde bevoegde personen hun verplichtingen nakomen door middel van administratieve maatregelen of door ervoor te zorgen dat voor dergelijke personen een professionele gedragscode geldt.
2. De lidstaten kunnen voorzien in de tijdelijke schorsing van een in artikel 151 bedoelde bevoegde persoon zodra tegen die bevoegde persoon administratieve of tuchtprocedures zijn ingeleid wegens niet-nakoming van zijn in artikel 153 bedoelde taken.
Artikel 155
Certificaat voor de uitvoer van een geneesmiddel
1. Op verzoek van de fabrikant, de exporteur, of de bevoegde autoriteiten van een derde land van invoer, certificeren de lidstaten dat een fabrikant van geneesmiddelen in het bezit is van een vergunning voor de vervaardiging. Voor het afgeven van dergelijke certificaten:
a) moeten de lidstaten voldoen aan de geldende administratieve voorschriften van de Wereldgezondheidsorganisatie;
b) verstrekken de lidstaten voor de geneesmiddelen die voor uitvoer zijn bestemd en waarvoor op hun grondgebied reeds een vergunning is verleend, een overeenkomstig artikel 43 goedgekeurde samenvatting van de productkenmerken.
2. Indien de fabrikant niet in het bezit is van een vergunning voor het in de handel brengen, verstrekt hij of zij de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het afgeven van het in lid 1 bedoelde certificaat, een verklaring, waarin wordt uiteengezet waarom een dergelijke vergunning niet beschikbaar is.
Afdeling 2
Vervaardiging, invoer en distributie van werkzame stoffen
Artikel 156
Vervaardiging van werkzame stoffen
Voor de toepassing van deze richtlijn omvat de vervaardiging van bij het vervaardigingsproces van een geneesmiddel gebruikte werkzame stoffen zowel de volledige of gedeeltelijke vervaardiging of de invoer van een werkzame stof, als de verschillende processen in verband met de verdeling, verpakking of presentatie voorafgaande aan de opname in een geneesmiddel, met inbegrip van het opnieuw verpakken en opnieuw etiketteren, zoals dit gebeurt door een groothandelaar in werkzame stoffen.
Artikel 157
Registratie van importeurs, fabrikanten en distributeurs van werkzame stoffen
1. In de Unie gevestigde importeurs, fabrikanten en distributeurs van werkzame stoffen registreren hun activiteit bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar zij gevestigd zijn.
2. Het elektronisch in te dienen aanmeldingsformulier bevat op zijn minst de volgende informatie:
a) naam of bedrijfsnaam en vast adres;
b) de werkzame stoffen die zullen worden ingevoerd, vervaardigd of gedistribueerd;
c) gegevens betreffende de bedrijfsruimten en de technische uitrusting voor hun activiteit.
3. De in lid 1 bedoelde personen dienen het aanmeldingsformulier op zijn minst zestig dagen vóór het tijdstip waarop zij met hun activiteit willen starten, elektronisch in bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat.
4. De bevoegde autoriteit van de lidstaat kan op basis van een risicobeoordeling besluiten een inspectie uit te voeren. Als de bevoegde autoriteit van de lidstaat de aanvrager binnen zestig dagen na de ontvangst van het aanmeldingsformulier ervan in kennis stelt dat er een inspectie zal worden uitgevoerd, wordt niet met de activiteit gestart vóór de bevoegde autoriteit van de lidstaat de aanvrager ervan in kennis heeft gesteld dat hij of zij met de activiteit mag starten. Als de bevoegde autoriteit van de lidstaat de aanvrager binnen zestig dagen na de ontvangst van het aanmeldingsformulier niet in kennis heeft gesteld van het feit dat er een inspectie zal worden uitgevoerd, mag de aanvrager met de activiteit starten.
5. De in lid 1 bedoelde personen verstrekken de bevoegde autoriteit van de lidstaat jaarlijks elektronisch een inventaris van de wijzigingen die hebben plaatsgevonden met betrekking tot de informatie die in het aanmeldingsformulier is meegedeeld. Alle wijzigingen die gevolgen voor de kwaliteit of de veiligheid van de vervaardigde, ingevoerde of gedistribueerde werkzame stoffen kunnen hebben, moeten onmiddellijk worden gemeld.
6. De bevoegde autoriteit van de lidstaat voert de overeenkomstig lid 2 verschafte informatie in in de in artikel 188, lid 15, bedoelde databank van de Unie.
Artikel 158
Voorwaarden voor de invoer van werkzame stoffen
1. De lidstaten nemen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de vervaardiging, invoer en distributie op hun grondgebied van werkzame stoffen, met inbegrip van werkzame stoffen die voor de uitvoer zijn bestemd, voldoen aan de principes van de goede productie- en de goede distributiepraktijken voor werkzame stoffen die in de overeenkomstig artikel 160 vastgestelde gedelegeerde handelingen worden gespecificeerd.
2. Werkzame stoffen worden uitsluitend ingevoerd indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a) de werkzame stoffen zijn vervaardigd in overeenstemming met de beginselen van de goede productiepraktijken, die ten minste gelijkwaardig zijn aan die welke overeenkomstig artikel 160 zijn vastgesteld door de Unie, en
b) de werkzame stoffen gaan vergezeld van een schriftelijke verklaring afgegeven door de bevoegde autoriteit van het derde land van uitvoer, waarin wordt gesteld dat:
i) de beginselen van de goede productiepraktijken die gelden voor de productielocatie waar de uitgevoerde werkzame stof wordt vervaardigd, ten minste gelijkwaardig zijn aan die welke overeenkomstig artikel 160, derde alinea, door de Unie zijn vastgesteld;
ii) de betrokken productielocatie onderworpen is aan regelmatige, strikte en transparante controles en doeltreffende handhaving van goede productiepraktijken, onder meer door herhaalde onaangekondigde inspecties, teneinde te garanderen dat het niveau van bescherming van de volksgezondheid ten minste gelijkwaardig is aan het niveau in de Unie, en
iii) indien er tekortkomingen worden vastgesteld, informatie over deze vaststellingen onverwijld door het derde land van uitvoer aan de Unie wordt doorgegeven.
3. De voorwaarden van lid 2, punt b), zijn niet van toepassing als het land van uitvoer voorkomt op de in artikel 159, lid 2, bedoelde lijst.
4. Gedurende een periode die de geldigheidsduur van het certificaat van goede productiepraktijken niet overschrijdt, dat overeenkomstig artikel 188, lid 13, is afgegeven, kan een bevoegde autoriteit van een lidstaat ontheffing verlenen van de voorwaarden van lid 2, punt b), wanneer een locatie waar een werkzame stof wordt vervaardigd voor de uitvoer, door de bevoegde autoriteit van een lidstaat is geïnspecteerd en er is vastgesteld dat de locatie voldoet aan de beginselen van de goede productiepraktijken van artikel 160.
Artikel 159
Uit derde landen ingevoerde werkzame stoffen
1. Op verzoek van een derde land beoordeelt de Commissie of het regelgevingskader van dat land dat van toepassing is op naar de Unie uitgevoerde werkzame stoffen en de desbetreffende controle- en handhavingsactiviteiten een niveau van bescherming van de volksgezondheid garanderen dat gelijkwaardig is aan dat in de Unie.
De beoordeling bestaat in een controle van de desbetreffende elektronisch ingediende documenten en, als geen afspraken als bedoeld in artikel 153, lid 2, bestaan die op dit activiteitenterrein betrekking hebben, omvat zij een toetsing ter plaatse van het regelgevingssysteem van het derde land en, indien nodig, een geobserveerde inspectie van een of meer van de productielocaties voor werkzame stoffen van het derde land.
2. Op basis van de in lid 1 bedoelde beoordeling kan de Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen om het derde land in een lijst op te nemen en om de eisen van de tweede alinea toe te passen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 214, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Bij de beoordeling van het derde land overeenkomstig lid 1, houdt de Commissie rekening met het volgende:
a) de voorschriften van dat land inzake goede productiepraktijken;
b) de regelmaat van inspecties om de naleving van de goede productiepraktijken te controleren;
c) de doeltreffendheid van de handhaving van goede productiepraktijken;
d) regelmaat en snelheid waarmee door het derde land informatie wordt verstrekt over fabrikanten van werkzame stoffen die niet aan de voorschriften voldoen.
3. De Commissie controleert regelmatig of aan de in lid 1 gestelde voorwaarden wordt voldaan. De eerste controle vindt plaats uiterlijk drie jaar nadat het derde land in de in lid 2 bedoelde lijst is opgenomen.
4. De Commissie voert de in de lid 1 bedoelde beoordeling en de in lid 3 bedoelde controle uit in samenwerking met het Bureau en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten.
Afdeling 3
Beginselen van goede productie- en distributiepraktijken
Artikel 160
Regels van toepassing op geneesmiddelen en werkzame stoffen
De Commissie kan overeenkomstig artikel 214, lid 2, uitvoeringshandelingen vaststellen teneinde deze richtlijn aan te vullen met:
a) de beginselen van goede productie- en distributiepraktijken voor geneesmiddelen, in voorkomend geval aangevuld met specifieke maatregelen die met name van toepassing zijn op farmaceutische vormen, geneesmiddelen of productieactiviteiten in overeenstemming met goede productiebeginselen;
b) beginselen van goede productie- en distributiepraktijken voor werkzame stoffen.
In voorkomend geval worden deze beginselen in samenhang met in een ander rechtskader van de Unie vastgestelde beginselen van goede praktijken gespecificeerd.
Artikel 161
Regels van toepassing op hulpstoffen
De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 215 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze richtlijn aan te vullen wat betreft de geformaliseerde risicobeoordeling voor het vaststellen van de passende goede productiepraktijken voor hulpstoffen als bedoeld in artikel 147, lid 2. Bij deze risicobeoordeling wordt rekening gehouden met eisen op grond van andere passende kwaliteitssystemen en met de oorsprong en het bestemde gebruik van de hulpstoffen en de eerdere gevallen van kwaliteitsgebreken.
Hoofdstuk XII
Groothandel en verkoop op afstand
Afdeling 1
Groothandel en bemiddeling in geneesmiddelen
Artikel 162
Groothandel in geneesmiddelen
1. Onverminderd artikel 5 nemen de lidstaten de nodige maatregelen opdat op hun grondgebied slechts geneesmiddelen worden gedistribueerd waarvoor overeenkomstig het Unierecht een vergunning voor het in de handel brengen is verleend.
2. In het geval van groothandel, met inbegrip van bewaring, vallen geneesmiddelen onder hetzij een gecentraliseerde vergunning voor het in de handel brengen, hetzij een nationale vergunning voor het in de handel brengen.
3. Distributeurs die voornemens zijn om een geneesmiddel uit een andere lidstaat in te voeren, stellen de houder van de vergunning voor het in de handel brengen en de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar het product zal worden ingevoerd, in kennis van hun voornemen om dat geneesmiddel in te voeren.
4. In het geval van geneesmiddelen waarvoor een nationale vergunning voor het in de handel brengen is afgegeven, geschiedt de in lid 3 bedoelde kennisgeving aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat onverminderd bijkomende procedures waarin de wetgeving van die lidstaat voorziet en aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat te betalen vergoedingen voor het onderzoek van de kennisgeving.
5. In het geval van geneesmiddelen waarvoor een gecentraliseerde vergunning voor het in de handel brengen is afgegeven, dient de distributeur dezelfde kennisgeving als bedoeld in lid 3 in bij het Bureau, dat zal worden belast met de controle op de naleving van de voorwaarden die in het Unierecht inzake geneesmiddelen en in de vergunningen voor het in de handel brengen zijn vastgelegd. Voor deze controle is een vergoeding verschuldigd aan het Bureau.
Artikel 163
Vergunning voor groothandel in geneesmiddelen
1. De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat voor de groothandel in geneesmiddelen een vergunning voor het uitoefenen van de activiteit van groothandelaar in geneesmiddelen (“groothandelsvergunning”) verplicht is. In de groothandelsvergunning worden de bedrijfsruimten, de geneesmiddelen en de groothandel vermeld, waarvoor zij geldig is.
2. Wanneer de personen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek af te leveren, krachtens hun nationale wetgeving ook de activiteit van groothandelaar mogen uitoefenen, moeten zij de in lid 1 bedoelde vergunning bezitten.
3. Een krachtens artikel 142 vereiste vergunning voor de vervaardiging omvat een groothandelsvergunning voor de geneesmiddelen waarop zij betrekking heeft. Het bezit van een groothandelsvergunning verleent geen ontheffing van de verplichting van artikel 142 om in het bezit te zijn van een vergunning voor de vervaardiging en om te voldoen aan de in dat verband vastgestelde voorwaarden, zelfs niet wanneer de vervaardiging of invoer een nevenactiviteit is.
4. De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat voert de informatie betreffende de groothandelsvergunningen in in de in artikel 188, lid 15, bedoelde databank van de Unie.
5. De bevoegde autoriteit van de lidstaat die de groothandelsvergunning voor bedrijfsruimten op zijn grondgebied heeft verleend, ziet erop toe dat de controles van de personen die een vergunning hebben om de activiteit van groothandelaar in geneesmiddelen uit te oefenen, en de inspecties van hun bedrijfsruimten met een passende frequentie worden uitgevoerd.
De bevoegde autoriteit van de lidstaat die de groothandelsvergunning heeft verleend, schort deze op of trekt deze in indien niet langer wordt voldaan aan de in artikel 162 vastgestelde voorwaarden voor het verlenen ervan. In dat geval stelt de lidstaat de andere lidstaten en de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
6. Wanneer een bevoegde autoriteit van een lidstaat van oordeel is dat wat betreft een door de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat verleende groothandelsvergunning niet aan de in artikel 162 vastgestelde voorwaarden voor het verlenen van een groothandelsvergunning is voldaan, stelt zij de Commissie en de bevoegde autoriteit van de andere lidstaat daarvan onverwijld in kennis. De bevoegde autoriteit van de andere lidstaat neemt de maatregelen die zij nodig acht en stelt de Commissie en de bevoegde autoriteit van de eerste lidstaat in kennis van die maatregelen en van de redenen daarvoor.
Artikel 164
Eisen voor een groothandelsvergunning
1. Om een groothandelsvergunning te verkrijgen, dienen aanvragers een elektronische aanvraag in bij de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat.
2. De in lid 1 bedoelde aanvraag omvat de volgende gegevens:
a) een bevestiging en bewijs dat de aanvragers beschikken over gepaste en voldoende bedrijfsruimten, installaties en uitrusting, om een goede bewaring en een goede distributie van de geneesmiddelen te waarborgen;
b) een bevestiging en bewijs dat de aanvragers beschikken over naar behoren opgeleid personeel en met name een bevoegde persoon die de verantwoordelijkheid draagt, volgens de voorwaarden die in de wetgeving van de betrokken lidstaat zijn voorgeschreven;
c) een garantie om de uit artikel 166 voortvloeiende verplichtingen na te leven.
Artikel 165
Verlening van een groothandelsvergunning
1. De officiële vertegenwoordigers van de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat voeren een inspectie uit om te bevestigen of de gegevens in de overeenkomstig artikel 164 ingediende aanvraag nauwkeurig zijn.
Wanneer de nauwkeurigheid van de gegevens uiterlijk negentig dagen na ontvangst van de overeenkomstig artikel 164 ingediende aanvraag wordt bevestigd overeenkomstig de eerste alinea, verleent of weigert de bevoegde autoriteit van de lidstaat een groothandelsvergunning.
2. De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat kan van de aanvrager verlangen dat hij of zij elektronisch alle nodige informatie verstrekt over de gegevens die nodig zijn voor het verlenen van de groothandelsvergunning. In dat geval wordt de in lid 1 bedoelde termijn opgeschort totdat de vereiste aanvullende informatie is verstrekt.
3. De bevoegde autoriteit van de lidstaat kan onder voorwaarden een groothandelsvergunning verlenen.
4. De groothandelsvergunning is alleen van toepassing op de in de vergunning vermelde bedrijfsruimten.
Artikel 166
Verplichtingen van de houder van de groothandelsvergunning
1. De lidstaten zorgen ervoor dat houders van een groothandelsvergunning:
a) over personeel beschikken dat voldoet aan de wettelijke eisen die de betrokken lidstaat aan groothandel stelt;
b) de officiële vertegenwoordigers van de bevoegde autoriteit van de lidstaat te allen tijde toegang verlenen tot de in artikel 164, lid 2, punt a), bedoelde bedrijfsruimten, installaties en uitrusting;
c) geneesmiddelen alleen geleverd krijgen, ook via financiële transacties, van personen die zelf in het bezit zijn van een groothandelsvergunning in de Unie of een zoals in artikel 163, lid 3, bedoelde vergunning voor de vervaardiging;
d) geneesmiddelen alleen leveren, ook via financiële transacties, aan personen die zelf houder zijn van een groothandelsvergunning of die gemachtigd of gerechtigd zijn om geneesmiddelen aan het publiek te leveren;
e) controleren of de geneesmiddelen die zij hebben ontvangen, niet vervalst zijn, door de veiligheidskenmerken op de buitenverpakking te controleren, overeenkomstig de eisen van de krachtens artikel 67, lid 2, tweede alinea, vastgestelde gedelegeerde handelingen;
f) over een noodplan beschikken waardoor de daadwerkelijke uitvoering van terugroepacties op last van de bevoegde autoriteiten of in samenwerking met de fabrikant van het betrokken geneesmiddel of de houder van de vergunning voor het in de handel brengen van dat geneesmiddel, wordt gewaarborgd;
g) dossiers bij te houden waarin voor ontvangen, verzonden of bemiddelde geneesmiddelen ten minste de volgende informatie wordt verstrekt:
i) de datum van ontvangst, verzending of bemiddeling van het geneesmiddel;
ii) de naam van het geneesmiddel;
iii) de hoeveelheid geneesmiddel die is ontvangen, geleverd of bemiddeld;
iv) naam en adres van de leverancier van het geneesmiddel of de ontvanger, naar gelang het geval;
v) partijnummer van de geneesmiddelen, ten minste voor geneesmiddelen waarop de in artikel 67 bedoelde veiligheidskenmerken zijn aangebracht;
h) de in punt g) bedoelde dossiers gedurende vijf jaar voor inspectie ter beschikking houden van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten;
i) zich houden aan de beginselen en richtsnoeren inzake goede distributiepraktijken voor geneesmiddelen van artikel 160;
j) een kwaliteitssysteem bijhouden waarin de verantwoordelijkheden, procedures en risicomanagementmaatregelen voor hun activiteiten zijn vastgelegd;
k) de bevoegde autoriteit van de lidstaat en indien van toepassing de houder van de vergunning voor het in de handel brengen onmiddellijk informeren over geneesmiddelen die zij ontvangen of die hun worden aangeboden en die zij identificeren als zijnde vervalste geneesmiddelen of waarvan zij vermoeden dat het vervalste geneesmiddelen zijn;
l) steeds een passende en continue levering van een assortiment geneesmiddelen garanderen waarmee in de behoeften van een bepaald geografisch gebied kan worden voorzien, en de gevraagde bestellingen in het gehele betrokken gebied binnen een redelijke, in de nationale wetgeving vastgestelde termijn leveren;
m) op het gebied van de voorzieningszekerheid samenwerken met de houders van een vergunning voor het in de handel brengen en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten.
2. Wanneer het geneesmiddel bij een andere groothandelaar betrokken wordt, controleren de houders van een groothandelsvergunning die het geneesmiddel verkrijgen, of de leverende groothandelaar zich houdt aan de beginselen inzake goede distributiepraktijken. Dit houdt ook in dat er wordt gecontroleerd of de leverende groothandelaar houder is van een groothandelsvergunning, of van een vergunning voor het vervaardigen als bedoeld in artikel 163, lid 3.
3. Wanneer het geneesmiddel bij een fabrikant of importeur wordt betrokken, controleren de houders van een groothandelsvergunning of de fabrikant of importeur in het bezit is van een vergunning voor de vervaardiging.
4. Wanneer geneesmiddelen via bemiddeling worden verkregen, controleren houders van een groothandelsvergunning of de persoon die in het geneesmiddel bemiddelt, aan de eisen van artikel 171 voldoet.
Artikel 167
Verplichting tot levering van geneesmiddelen
1. Wat betreft de levering van geneesmiddelen aan apothekers en personen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek af te leveren, leggen de lidstaten aan de houders van een door een andere lidstaat verleende groothandelsvergunning geen strengere (met name openbaredienst)verplichtingen op dan aan personen die zij zelf hebben gemachtigd tot het uitoefenen van vergelijkbare activiteiten.
2. De groothandelaren van een geneesmiddel dat in een lidstaat in de handel is gebracht, zorgen er binnen de grenzen van hun verantwoordelijkheden voor dat dit geneesmiddel voor apotheken en personen die gemachtigd zijn om geneesmiddelen te distribueren, continu en in voldoende mate voorradig is om in de behoeften van patiënten in die lidstaat te voorzien.
3. Regelingen voor de uitvoering van dit artikel moeten bovendien gerechtvaardigd zijn vanuit het oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid en evenredig zijn met het doel van een dergelijke bescherming, overeenkomstig de voorschriften van het Verdrag, met name die inzake het vrije verkeer van goederen en inzake mededinging.
Artikel 168
Documenten bij geleverde geneesmiddelen
1. Voor elke leverantie van geneesmiddelen aan een persoon die gemachtigd of gerechtigd is in de betrokken lidstaat geneesmiddelen aan het publiek af te leveren, moet de groothandelaar die gemachtigd is, alle documenten bijvoegen waaraan de onderstaande gegevens kunnen worden ontleend:
a) de datum van de verstrekking;
b) de naam en farmaceutische vorm van het geneesmiddel;
c) de hoeveelheid van het geleverde geneesmiddel;
d) naam en adres van de leverancier en de ontvanger van het geneesmiddel;
e) partijnummer van de geneesmiddelen, ten minste voor geneesmiddelen waarop de in artikel 67 bedoelde veiligheidskenmerken zijn aangebracht;
2. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de personen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek af te leveren, de informatie kunnen verstrekken waarmee de distributieroute van elk geneesmiddel kan worden gereconstrueerd.
Artikel 169
Nationale eisen inzake groothandel
De bepalingen in dit hoofdstuk doen geen afbreuk aan de strengere eisen die door de lidstaten worden toegepast op de groothandel in:
a) verdovende middelen of psychotrope stoffen;
b) uit bloed bereide geneesmiddelen;
c) immunologische geneesmiddelen, en
d) radiofarmaceutica.
Artikel 170
Groothandel naar derde landen
Bij groothandel van geneesmiddelen naar derde landen zijn artikel 162 en artikel 166, lid 1, punt c), niet van toepassing.
Wanneer groothandelaren geneesmiddelen leveren aan personen in derde landen, zien zij erop toe dat alleen geleverd wordt aan personen die volgens de geldende wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van het betrokken derde land gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen te ontvangen voor groothandelsverkoop of aflevering aan het publiek.
Artikel 168 is van toepassing op de levering van geneesmiddelen aan personen in derde landen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek te verstrekken.
Artikel 171
Bemiddeling in geneesmiddelen
1. Personen die bemiddelen in geneesmiddelen, zorgen ervoor dat voor de verhandelde geneesmiddelen een geldige vergunning voor het in de handel brengen bestaat.
Zij hebben een vast adres en contactgegevens in de Unie, om precieze identificatie, locatie, communicatie en toezicht op hun activiteiten door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten te garanderen.
De eisen van artikel 166, lid 1, punten e) tot en met j), zijn van overeenkomstige toepassing op de bemiddeling in geneesmiddelen.
2. Personen mogen alleen bemiddelen in geneesmiddelen indien zij bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar zij het in lid 1, tweede alinea, bedoelde vaste adres hebben, zijn geregistreerd. Om zich te kunnen registeren, dienen die personen op zijn minst hun naam, bedrijfsnaam en vast adres elektronisch in bij de bevoegde autoriteit. Zij stellen de bevoegde autoriteit van de lidstaat onverwijld elektronisch in kennis van eventuele wijzigingen daarvan.
De bevoegde autoriteit van de lidstaat voert de in de eerste alinea bedoelde informatie in een openbaar register in.
3. De in artikel 160 bedoelde beginselen omvatten specifieke bepalingen voor bemiddeling.
4. De in artikel 188 bedoelde inspecties worden uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van de lidstaat waar de persoon die bemiddelt in geneesmiddelen, is geregistreerd.
Indien een persoon die bemiddelt in geneesmiddelen, niet aan de eisen van dit artikel voldoet, kan de bevoegde autoriteit van de lidstaat besluiten deze persoon uit het in lid 2 bedoelde register te schrappen. In dat geval stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat die persoon daarvan in kennis.
Afdeling 2
Verkoop op afstand aan de bevolking
Artikel 172
Algemene eisen voor verkoop op afstand
1. Onverminderd de nationale wetgeving die verbiedt om via diensten van de informatiemaatschappij aan een recept onderworpen geneesmiddelen op afstand te koop aan te bieden aan de bevolking, zorgen de lidstaten ervoor dat geneesmiddelen via diensten, zoals gedefinieerd in Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad 78 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij, onder de volgende voorwaarden op afstand te koop worden aangeboden aan de bevolking:
a) de natuurlijke of rechtspersoon die de geneesmiddelen te koop aanbiedt, is overeenkomstig de nationale wetgeving van de lidstaat waar deze persoon is gevestigd, gemachtigd of gerechtigd de bevolking geneesmiddelen te verstrekken, ook op afstand;
b) de in punt a) bedoelde persoon heeft de lidstaat waar hij of zij is gevestigd, op zijn minst de volgende informatie verstrekt:
i) naam of bedrijfsnaam en vast adres van de plaats van activiteit vanwaar die geneesmiddelen worden verstrekt;
ii) startdatum van de activiteit van het via diensten van de informatiemaatschappij op afstand te koop aanbieden van geneesmiddelen aan de bevolking;
iii) adres van de website die hiervoor wordt gebruikt en alle relevante informatie die nodig is om deze website te identificeren;
iv) indien van toepassing, de status ten aanzien van receptplichtigheid overeenkomstig hoofdstuk IV van de geneesmiddelen die via diensten van de informatiemaatschappij op afstand te koop worden aangeboden aan de bevolking.
Indien nodig wordt deze informatie geactualiseerd;
c) de geneesmiddelen die via diensten van de informatiemaatschappij op afstand te koop worden aangeboden, voldoen aan de nationale wetgeving van de lidstaat van bestemming overeenkomstig artikel 5, lid 1;
d) onverminderd de informatie-eisen van Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad 79 bevat de website waarop de geneesmiddelen worden aangeboden ten minste:
i) de contactgegevens van de bevoegde autoriteit van de lidstaat of van de overeenkomstig punt b) in kennis gestelde autoriteit;
ii) een hyperlink naar de in artikel 174 bedoelde website van de lidstaat van vestiging;
iii) het in artikel 173 bedoelde gemeenschappelijke logo, dat duidelijk zichtbaar is op elke pagina van de website die betrekking heeft op het op afstand te koop aanbieden van geneesmiddelen aan de bevolking. Het gemeenschappelijke logo bevat een hyperlink naar de vermelding van de persoon in de in artikel 174, lid 1, punt c), bedoelde lijst.
2. De lidstaten kunnen voorwaarden die worden verantwoord op grond van bescherming van de volksgezondheid, opleggen voor de verkoop in de kleinhandel op hun grondgebied van geneesmiddelen die op afstand via diensten van de informatiemaatschappij aan de bevolking te koop worden aangeboden.
3. Onverminderd Richtlijn 2000/31/EG en de eisen van deze afdeling, nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat er voor andere personen dan degene(n) die bedoeld zijn in lid 1, die op afstand geneesmiddelen via diensten van de informatiemaatschappij te koop aanbieden aan de bevolking en die op hun grondgebied opereren, doeltreffende en evenredige sancties met een afschrikkend effect bestaan.
Artikel 173
Eisen voor een gemeenschappelijk logo
1. Er wordt een gemeenschappelijk logo ingevoerd dat in de hele Unie herkenbaar is en aan de hand waarvan kan worden vastgesteld in welke lidstaat de persoon is gevestigd, die op afstand geneesmiddelen aan de bevolking te koop aanbiedt. Dat logo wordt duidelijk getoond op de websites waar overeenkomstig artikel 172, lid 1, punt d), geneesmiddelen op afstand aan de bevolking te koop worden aangeboden.
2. Om de werking van het gemeenschappelijke logo te harmoniseren, stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot:
a) de technische, elektronische en cryptografische eisen voor de controle van de authenticiteit van het gemeenschappelijke logo;
b) het ontwerp van het gemeenschappelijke logo.
Die uitvoeringshandelingen worden indien nodig gewijzigd om rekening te houden met de technische en wetenschappelijke vooruitgang. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 214, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld.
Artikel 174
Informatie over de levering op afstand aan de bevolking
1. Elke lidstaat creëert een website met op zijn minst de volgende elementen:
a) informatie over de nationale wetgeving die van toepassing is op het via diensten van de informatiemaatschappij op afstand te koop aanbieden van geneesmiddelen aan de bevolking, inclusief informatie over het feit dat er verschillen kunnen bestaan tussen de lidstaten wat de classificatie van geneesmiddelen en de voorwaarden voor de verstrekking ervan betreft;
b) informatie over het doel van het gemeenschappelijke logo;
c) de lijst van personen die overeenkomstig artikel 172 via diensten van de informatiemaatschappij geneesmiddelen op afstand te koop aanbieden aan de bevolking en de adressen van de websites van deze personen;
d) achtergrondinformatie over de risico’s in verband met geneesmiddelen die illegaal via diensten van de informatiemaatschappij aan de bevolking worden geleverd.
Op deze website staat een hyperlink naar de website die is bedoeld in lid 2.
2. Het Bureau zet een website op met de in lid 1, eerste alinea, punten b) en d), bedoelde informatie en met informatie over het Unierecht dat van toepassing is op vervalste geneesmiddelen, evenals hyperlinks naar de in lid 1 bedoelde websites van de lidstaten. Op de website van het Bureau wordt uitdrukkelijk vermeld dat op de websites van de lidstaten informatie staat over de personen die gemachtigd of gerechtigd zijn om geneesmiddelen via verkoop op afstand aan de bevolking in de betrokken lidstaat te leveren.
3. De Commissie organiseert of bevordert in samenwerking met de bevoegde de autoriteiten informatiecampagnes voor het grote publiek over de gevaren van vervalste geneesmiddelen. Deze campagnes moeten de consument bewuster maken van de risico’s van geneesmiddelen die illegaal worden geleverd door verkoop op afstand, en van de werking van het gemeenschappelijke logo en de in de leden 1 en 2 bedoelde websites.
Hoofdstuk XIII
Reclame
Artikel 175
Definitie van reclame voor geneesmiddelen
1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder “reclame voor geneesmiddelen” verstaan, alle vormen van colportage, marktverkenning of stimulering, die bedoeld zijn ter bevordering van het voorschrijven, het afleveren, de verkoop of het gebruik van geneesmiddelen.
Het bevat met name:
a) reclame voor geneesmiddelen, die gericht is op het grote publiek;
b) reclame voor geneesmiddelen, die gericht is op degenen die bevoegd zijn om geneesmiddelen voor te schrijven of af te leveren;
c) bezoeken van artsenbezoekers aan personen die bevoegd zijn om geneesmiddelen voor te schrijven of af te leveren;
d) het verstrekken van monsters van geneesmiddelen;
e) aansporing om geneesmiddelen voor te schrijven of af te leveren door voordelen in geld of in natura toe te kennen, aan te bieden of in het vooruitzicht te stellen, tenzij de intrinsieke waarde van die voordelen zeer gering is;
f) sponsoring van bijeenkomsten voor bevordering van de verkoop, die worden bijgewoond door personen die bevoegd zijn om geneesmiddelen voor te schrijven of af te leveren;
g) sponsoring van wetenschappelijke congressen waaraan wordt deelgenomen door personen die bevoegd zijn geneesmiddelen voor te schrijven of af te leveren, met name de vergoeding van hun reis- en verblijfkosten in dit verband;
h) reclame in verband met geneesmiddelen, waarin niet naar specifieke geneesmiddelen wordt verwezen.
2. Dit hoofdstuk heeft geen betrekking op:
a) de etikettering en de bijsluiter, die onder de bepalingen van hoofdstuk VI vallen;
b) brieven, eventueel vergezeld van documentatie waarmee geen verkoopbevorderende doeleinden wordt nagestreefd, die nodig zijn om een specifieke vraag over een bepaald geneesmiddel te beantwoorden;
c) concrete informatie en de bijbehorende documentatie, bijvoorbeeld over wijziging van de verpakking, waarschuwingen voor ongewenste bijwerkingen in het kader van de geneesmiddelenbewaking, en over verkoopcatalogi en prijslijsten, voor zover daarin geen productclaims staan;
d) informatie betreffende gezondheid of ziekten bij de mens, mits daarin niet wordt verwezen naar geneesmiddelen, zelfs niet als dit onrechtstreeks gebeurt.
Artikel 176
Algemene bepalingen inzake reclame voor geneesmiddelen
1. De lidstaten verbieden reclame voor een geneesmiddel waarvoor geen vergunning voor het in de handel brengen is verleend.
2. Alle aspecten van de reclame voor een geneesmiddel moeten in overeenstemming zijn met de gegevens die in de samenvatting van de productkenmerken worden verstrekt.
3. Reclame voor een geneesmiddel:
a) moet het rationele gebruik van een geneesmiddel bevorderen door het objectief voor te stellen zonder de eigenschappen ervan te overdrijven;
b) moet nauwkeurig en controleerbaar zijn en mag nooit misleidend zijn.
4. Elke vorm van reclame die erop is gericht om een ander geneesmiddel in een kwaad daglicht te plaatsen, wordt verboden. Reclame waarin wordt gesuggereerd dat een geneesmiddel veiliger of werkzamer is dan een ander geneesmiddel, wordt ook verboden, tenzij dit door de samenvatting van de productkenmerken wordt aangetoond en onderbouwd.
Artikel 177
Beperkingen inzake reclame voor geneesmiddelen
1. De lidstaten verbieden publieksreclame voor geneesmiddelen die:
a) overeenkomstig hoofdstuk IV uitsluitend op medisch recept mogen worden geleverd;
b) substanties bevatten die in de zin van internationale verdragen als psychotrope stof of verdovend middel zijn geclassificeerd.
2. Er mag publieksreclame worden gemaakt voor geneesmiddelen die qua samenstelling en doel zijn bestemd en ontwikkeld om zo nodig met het advies van de apotheker maar zonder diagnose, recept of controle van een arts te worden gebruikt.
3. De lidstaten kunnen verbieden dat op hun grondgebied publieksreclame wordt gemaakt voor geneesmiddelen die voor vergoeding in aanmerking komen.
4. Het in lid 1 bedoelde verbod geldt niet voor door het bedrijfsleven gevoerde vaccinatiecampagnes die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten zijn goedgekeurd.
5. Het in lid 1 bedoelde verbod geldt onverminderd artikel 21 van Richtlijn 2010/13/EU.
6. De lidstaten verbieden dat het bedrijfsleven rechtstreeks geneesmiddelen aan het publiek verstrekt voor verkoopbevorderende doeleinden.
Artikel 178
Publieksreclame
1. Onverminderd artikel 177 moet publieksreclame voor een geneesmiddel:
a) zodanig worden opgezet dat de boodschap als reclame overkomt en het product duidelijk als geneesmiddel wordt onderkend;
b) ten minste de volgende gegevens bevatten:
i) de naam van het geneesmiddel en de algemeen gebruikelijke benaming, indien het geneesmiddel slechts één werkzame stof bevat;
ii) de gegevens die voor een goed gebruik van het geneesmiddel onontbeerlijk zijn;
iii) een uitdrukkelijk en leesbaar verzoek om aandachtig de aanwijzingen op, naar gelang van het geval, de bijsluiter of de buitenverpakking te lezen.
2. De lidstaten kunnen bepalen dat publieksreclame voor een geneesmiddel in afwijking van lid 1 slechts de naam van het geneesmiddel of de werkzame stof ervan hoeft te bevatten, of het handelsmerk indien de reclame uitsluitend als herinnering bedoeld is.
Artikel 179
Beperkingen inzake publieksreclame
1. Publieksreclame voor een geneesmiddel mag geen elementen bevatten:
a) waaruit zou blijken dat een medisch onderzoek of chirurgische ingreep overbodig is, in het bijzonder door een diagnose aan te bieden of een behandeling per briefwisseling aan te bevelen;
b) waardoor wordt gesuggereerd dat de werking van het geneesmiddel gegarandeerd is, niet met bijwerking gepaard gaat en beter is dan of gelijk is aan de werking van een andere behandeling of van een ander geneesmiddel;
c) waardoor wordt gesuggereerd dat de gezondheid van een persoon door gebruik van het geneesmiddel kan worden verbeterd;
d) waardoor wordt gesuggereerd dat de gezondheid van een persoon kan worden aangetast wanneer het geneesmiddel niet wordt gebruikt;
e) die uitsluitend of voornamelijk op kinderen zijn gericht;
f) waarmee wordt verwezen naar een aanbeveling door wetenschappers, gezondheidswerkers of personen die weliswaar geen wetenschappers of gezondheidswerkers zijn, maar toch door hun reputatie het gebruik van geneesmiddelen zouden kunnen stimuleren;
g) waardoor het geneesmiddel gelijk wordt gesteld met een voedingsmiddel, een cosmetisch product of andere consumptiegoederen;
h) waardoor wordt gesuggereerd dat de veiligheid of de werkzaamheid van het geneesmiddel te danken is aan het feit dat het om een natuurlijke stof gaat;
i) die door een beschrijving of een gedetailleerde uitbeelding van de anamnese tot een verkeerde zelfdiagnose kunnen leiden;
j) waarmee ten onrechte op verontrustende of misleidende wijze wordt verwezen naar genezenverklaringen;
k) waarin ten onrechte op verontrustende of misleidende wijze gebruik wordt gemaakt van uitbeeldingen van veranderingen van het menselijk lichaam ten gevolge van ziekte of letsel, of van de werking van een geneesmiddel in het menselijk lichaam of in delen daarvan.
2. Het verbod dat in lid 1, punt d), uiteen wordt gezet, geldt niet voor de in artikel 177, lid 4, bedoelde vaccinatiecampagnes.
Artikel 180
Reclame die gericht is op degenen die bevoegd zijn om geneesmiddelen voor te schrijven, toe te dienen of af te leveren
1. Reclame voor een geneesmiddel die gericht is op personen die bevoegd zijn om het voor te schrijven, toe te dienen of af te leveren, moet de volgende gegevens bevatten:
a) essentiële gegevens die verenigbaar zijn met de samenvatting van de samenvatting van de productkenmerken;
b) de status van het geneesmiddel ten aanzien van receptplichtigheid en aflevering.
De lidstaten kunnen tevens eisen dat deze reclame de verkoopprijs of het indicatieve tarief van de verschillende aanbiedingen en de voorwaarden voor vergoeding door sociale-zekerheidsorganen inhoudt.
2. De lidstaten kunnen bepalen dat reclame voor een geneesmiddel die gericht is op personen die bevoegd zijn om dergelijke producten voor te schrijven, toe te dienen of af te leveren, in afwijking van lid 1 slechts de naam en, wanneer deze bestaat, de internationale generieke benaming van het geneesmiddel behoeft te bevatten, of het handelsmerk indien de reclame uitsluitend als herinnering bedoeld is.
Artikel 181
Ondersteunende documenten voor reclame die gericht is op degenen die bevoegd zijn om geneesmiddelen voor te schrijven, toe te dienen of af te leveren
1. In alle documenten betreffende een geneesmiddel die in het kader van de bevordering van de verkoop van dat geneesmiddel worden verstrekt aan personen die bevoegd zijn om het voor te schrijven, toe te dienen of af te leveren, moeten ten minste de in artikel 180, lid 1, bedoelde gegevens zijn opgenomen en moet tevens worden vermeld op welke datum de documenten zijn opgesteld of voor het laatst werden herzien.
2. Alle gegevens die in de in lid 1 bedoelde documenten zijn opgenomen, moeten exact, actueel, controleerbaar en voldoende volledig zijn om de ontvanger in staat te stellen zich een eigen oordeel over de therapeutische waarde van het betrokken geneesmiddel te vormen.
3. Citaten, tabellen en andere illustraties die aan medische tijdschriften of wetenschappelijke werken zijn ontleend en die in de in lid 1 bedoelde documenten worden gebruikt, moeten getrouw en met de juiste bronvermelding worden weergegeven.
Artikel 182
Verplichtingen met betrekking tot artsenbezoekers
1. Artsenbezoekers moeten door de onderneming waar zij in dienst zijn, adequaat worden opgeleid en moeten over voldoende wetenschappelijke kennis beschikken om over de geneesmiddelen die zij aanbieden, nauwkeurige en zo volledig mogelijke inlichtingen te verstrekken. De informatie die de artsenbezoekers verstrekken, moet in overeenstemming zijn met artikel 176.
2. Bij elk bezoek moeten artsenbezoekers voor elk geneesmiddel dat zij aanbieden, de samenvatting van de productkenmerken, aangevuld, indien dit in de betrokken lidstaat wettelijk is toegestaan, met de in artikel 180, lid 1, tweede alinea, bedoelde gegevens over de prijs en de voorwaarden voor vergoeding, aan de bezochte persoon ter hand te stellen of tot diens beschikking te houden.
3. Artsenbezoekers zijn verplicht aan de in artikel 187, lid 1, bedoelde wetenschappelijke dienst alle hun door de bezochte personen meegedeelde informatie, in het bijzonder met betrekking tot bijwerkingen, te melden die op het gebruik van de geneesmiddelen waarvoor zij reclame maken, betrekking heeft.
Artikel 183
Bevordering van de verkoop van geneesmiddelen
1. In het kader van de bevordering van de verkoop van geneesmiddelen aan personen die bevoegd zijn om deze voor te schrijven of af te leveren, is het verboden hun premies of voordelen in geld of in natura toe te kennen, aan te bieden of in het vooruitzicht te stellen, tenzij deze een zeer geringe waarde hebben of relevant zijn voor de uitoefening van de geneeskunde of de farmacie.
2. De gastvrijheid die in het kader van bijeenkomsten voor verkoopbevordering wordt geboden, moet steeds strikt beperkt blijven tot het hoofddoel van de bijeenkomst; zij mag zich niet uitstrekken tot andere personen dan degenen die bevoegd zijn om geneesmiddelen voor te schrijven of af te leveren.
3. Het aannemen van of vragen om zaken die verboden zijn krachtens lid 1 of strijdig zijn met lid 2, is aan personen die bevoegd zijn om geneesmiddelen voor te schrijven of af te leveren, niet toegestaan.
4. De regels die in leden 1, 2 en 3 uiteen worden gezet, doen geen afbreuk aan de bestaande maatregelen of handelspraktijken in de lidstaten inzake prijzen, marges en kortingen.
Artikel 184
Gastvrijheid bij wetenschappelijke bijeenkomsten
De bepalingen van artikel 183, lid 1, vormen geen belemmering voor de gastvrijheid die rechtstreeks of indirect wordt geboden tijdens bijeenkomsten met een uitsluitend beroepsmatig en wetenschappelijk karakter. Deze gastvrijheid moet zich steeds strikt beperken tot het wetenschappelijke hoofddoel van de bijeenkomst. De gastvrijheid mag niet worden uitgebreid tot andere personen dan degenen die bevoegd zijn om geneesmiddelen voor te schrijven of af te leveren.
Artikel 185
Verstrekking van monsters van geneesmiddelen
1. Er mogen alleen bij uitzondering en onder de volgende voorwaarden gratis monsters van geneesmiddelen aan personen die bevoegd zijn om geneesmiddelen voor te schrijven, worden verstrekt:
a) het aantal monsters voor elk geneesmiddel per jaar en per persoon die mag voorschrijven, moet beperkt zijn;
b) aan elke levering van monsters moet een schriftelijk, gedateerd en ondertekend verzoek van de personen die bevoegd zijn om geneesmiddelen voor te schrijven of af te leveren, vooraf zijn gegaan;
c) de personen die bevoegd zijn om de monsters te leveren, moeten hiervoor een passend controlesysteem hebben en zijn ter zake verantwoording schuldig;
d) elk monster mag niet groter zijn dan de kleinste verpakking die in de handel is;
e) op elk monster moet de vermelding “gratis medisch monster — mag niet worden verkocht” of enige andere vermelding met een overeenkomstige betekenis voorkomen;
f) bij elk monster moet een exemplaar van de samenvatting van de productkenmerken zijn gevoegd;
g) er mogen geen monsters worden verstrekt van geneesmiddelen die substanties bevatten die in de zin van internationale verdragen als psychotrope stof of verdovend middel zijn geclassificeerd.
2. Bij wijze van uitzondering kunnen onder de voorwaarden van lid 1 ook gratis monsters van receptvrije geneesmiddelen worden verstrekt aan personen die bevoegd om zijn deze geneesmiddelen af te leveren.
3. De lidstaten mogen de verspreiding van monsters van bepaalde geneesmiddelen verder beperken.
Artikel 186
Uitvoering van de reclamebepalingen door de lidstaten
1. De lidstaten zorgen voor passende en doeltreffende methoden om de reclame voor geneesmiddelen te monitoren. Deze methoden, die gebaseerd kunnen zijn op een stelsel van voorafgaande controle, moeten in elk geval bepalingen omvatten op grond waarvan personen of organisaties die volgens de nationale wetgeving bij het verbieden van met dit hoofdstuk strijdige reclame een rechtmatig belang hebben, tegen dergelijke reclame in rechte kunnen optreden of deze reclame kunnen voorleggen aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat om uitspraak te doen over een klacht dan wel een passende gerechtelijke procedure in te leiden.
2. In het kader van de in lid 1 bedoelde bepalingen verlenen de lidstaten aan de rechterlijke instanties of bevoegde autoriteiten van de lidstaten bevoegdheden om, ingeval zij deze maatregelen, rekening houdend met alle belangen die op het spel staan en met name het algemeen belang, nodig achten:
a) te bevelen dat de misleidende reclame wordt gestaakt dan wel een gerechtelijke procedure in te leiden ter verkrijging van dat bevel, of
b) indien de misleidende reclame nog niet onder het publiek is gebracht, maar dit op het punt staat te gebeuren, de publicatie te verbieden of een gerechtelijke procedure in te leiden ter verkrijging van dat verbod.
De lidstaten verlenen de rechterlijke instanties of de bevoegde autoriteiten van de lidstaten de in de eerste alinea, punten a) en b), bedoelde bevoegdheden, zelfs zonder bewijs van daadwerkelijk verlies of schade, of van opzet of nalatigheid van de adverteerder.
3. De lidstaten bepalen dat de in lid 2 bedoelde maatregelen in het kader van een versnelde procedure kunnen worden getroffen bij wege van voorlopige voorziening of bij wege van definitieve voorziening.
Elke lidstaat moet bepalen welke van de in de eerste alinea genoemde twee mogelijkheden wordt gekozen.
4. De lidstaten kunnen aan rechterlijke instanties of bevoegde autoriteiten van de lidstaten bevoegdheden verlenen om, ter ondervanging van het voortdurende effect van misleidende reclame, waarvan de staking bij een definitieve beslissing is bevolen:
a) de volledige of gedeeltelijke bekendmaking van dat besluit te bevelen in een vorm die zij passend achten, en
b) bovendien de publicatie van een rechtzetting te bevelen.
5. De leden 1 tot en met 4 sluiten vrijwillig toezicht op reclame voor geneesmiddelen door zelfreguleringsorganen en het inschakelen van deze organen niet uit, indien naast de in lid 1 bedoelde rechterlijke of administratieve procedures de mogelijkheid van behandeling door zulke organen bestaat.
Artikel 187
Uitvoering van de reclamebepalingen door de houder van de vergunning voor het in de handel brengen
1. De houders van vergunningen voor het in de handel brengen richten binnen hun onderneming of entiteit zonder winstoogmerk een wetenschappelijke dienst op die wordt belast met de voorlichting betreffende de geneesmiddelen die zij in de handel brengen.
2. De houders van vergunningen voor het in de handel brengen:
a) houden een exemplaar van elke reclameboodschap die van de onderneming of entiteiten zonder winstoogmerk is uitgegaan met vermelding van de ontvangers, de wijze van verspreiding en de datum van eerste verspreiding, ter beschikking van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten of de organen die met de monitoring van reclame voor geneesmiddelen zijn belast, of zenden hun dit toe;
b) zien erop toe dat de reclame die hun onderneming of entiteiten zonder winstoogmerk voor geneesmiddelen maken, in overeenstemming is met de eisen van dit hoofdstuk;
c) controleren of de artsenbezoekers die voor hun onderneming of entiteiten zonder winstoogmerk werken, voldoende zijn opgeleid en de hun krachtens artikel 182, leden 2 en 3, opgelegde verplichtingen nakomen;
d) verlenen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten of de organen die met de monitoring van reclame voor geneesmiddelen zijn belast, de informatie en bijstand die zij nodig hebben om hun verantwoordelijkheden na te komen;
e) zien erop toe dat de besluiten die worden genomen door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten of de organen die met de monitoring van reclame voor geneesmiddelen zijn belast, onmiddellijk en volledig in acht worden genomen.
3. De lidstaten stellen geen verbod in op copromotieactiviteiten voor een geneesmiddel door de houders van vergunningen voor het in de handel brengen en een of meer door hen aangewezen ondernemingen.
Hoofdstuk XIV
Toezicht en controles
Afdeling 1
Toezicht
Artikel 188
Toezicht- en inspectiesysteem
1. De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat zorgt, in samenwerking met het Bureau en, in voorkomend geval, met andere lidstaten, voor de naleving van de regels van deze richtlijn, met name de in de artikelen 160 en 161 bedoelde beginselen van goede productie- en goede distributiepraktijken.
Voor de toepassing van de eerste alinea beschikt de bevoegde autoriteit van de lidstaat over een toezichtsysteem dat de volgende maatregelen omvat:
a) aangekondigde en, in voorkomend geval, onaangekondigde inspecties ter plaatse;
b) inspecties op afstand, wanneer dit verantwoord is;
c) maatregelen ter controle van de naleving;
d) de doeltreffende follow-up van de in de punten a), b) en c), bedoelde maatregelen.
2. De bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat en het Bureau wisselen informatie uit over de in lid 1, tweede alinea, punten a) en b), bedoelde inspecties die gepland zijn of zijn uitgevoerd, en werken samen aan de coördinatie van die inspecties.
3. De bevoegde autoriteit van de lidstaat ziet erop toe dat de officiële vertegenwoordigers van de bevoegde autoriteit van de lidstaat de in lid 1, tweede alinea, bedoelde maatregelen op de volgende wijze uitvoeren:
a) met een gepaste, op risico’s gebaseerde frequentie in de bedrijfsruimten of betreffende de activiteiten van fabrikanten van geneesmiddelen, die in de Unie of in derde landen zijn gevestigd, met inbegrip van, naar gelang het geval, centrale of gedecentraliseerde locatie(s), en in de bedrijfsruimten of betreffende de activiteiten van groothandelaren van geneesmiddelen die in de Unie zijn gevestigd;
b) met een gepaste, op risico gebaseerde frequentie in de bedrijfsruimten of betreffende de activiteiten van de fabrikanten van werkzame stoffen, die in de Unie of in derde landen zijn gevestigd, en in de bedrijfsruimten of betreffende de activiteiten van importeurs of distributeurs van werkzame stoffen, die in de Unie zijn gevestigd.
4. Om op basis van het in lid 3, punt b), bedoelde risico de gepaste frequentie te bepalen, kan de bevoegde autoriteit van de lidstaat:
a) zich baseren op inspectieverslagen van betrouwbare regelgevende autoriteiten van buiten de Unie;
b) rekening houden met de vraag of de fabrikant van werkzame stoffen is gevestigd in een derde land dat is opgenomen in de in artikel 159, lid 2, bedoelde lijst.
5. Wanneer de bevoegde autoriteit van de lidstaat dit nodig acht, met name wanneer er redenen zijn om aan te nemen dat de regels van deze richtlijn, met inbegrip van de in de artikelen 160 en 161 bedoelde beginselen van goede productie- en goede distributiepraktijken, niet worden nageleefd, kan zij de in lid 1, tweede alinea, bedoelde maatregelen laten uitvoeren in de bedrijfsruimten of betreffende de activiteiten van:
a) fabrikanten of importeurs van geneesmiddelen die een vergunning voor de vervaardiging en invoer aanvragen of groothandelaren die een groothandelsvergunning aanvragen;
b) fabrikanten van werkzame stoffen die een aanvraag indienen voor een registratie, of productielocaties waarvoor een aanvraag wordt ingediend voor een registratie als gedecentraliseerde locatie;
c) houders van een vergunning voor het in de handel brengen;
d) distributeurs van geneesmiddelen of werkzame stoffen, die in derde landen zijn gevestigd;
e) fabrikanten van hulpstoffen, functionele hulpstoffen, grondstoffen of tussenproducten die op haar grondgebied of in een derde land zijn gevestigd;
f) importeurs van hulpstoffen, functionele hulpstoffen, grondstoffen of tussenproducten die op haar grondgebied zijn gevestigd;
g) personen die bemiddelen in geneesmiddelen, die op haar grondgebied zijn gevestigd.
6. De in lid 1, tweede alinea, bedoelde maatregelen kunnen op verzoek van een bevoegde autoriteit van een lidstaat, de Commissie of het Bureau ook worden uitgevoerd in de Unie of in derde landen, of, in voorkomend geval, door een officieel laboratorium voor geneesmiddelencontrole of een door die lidstaat daartoe aangewezen laboratorium te verzoeken om tests op monsters uit te voeren.
7. Elke lidstaat zorgt ervoor dat officiële vertegenwoordigers van zijn bevoegde autoriteiten bevoegd en verplicht zijn om een of meer van de volgende activiteiten te verrichten:
a) inspecties verrichten in inrichtingen voor de vervaardiging of inrichtingen voor de handel van fabrikanten van geneesmiddelen, werkzame stoffen of van hulpstoffen alsook in laboratoria die door de houder van de vergunning voor de vervaardiging met de uitvoering van controles krachtens artikel 8 zijn belast;
b) tijdens een inspectie monsters nemen of om monsters verzoeken in het kader van de in lid 1, tweede alinea, bedoelde maatregelen, met inbegrip van eventueel vereist essentieel testmateriaal of reagens met het oog op de uitvoering van onafhankelijke tests door een officieel laboratorium voor geneesmiddelencontrole of door een daartoe door een lidstaat aangewezen laboratorium;
c) inspecties te verrichten van de bedrijfsruimten, dossiers, documenten en basisdossiers geneesmiddelenbewaking van de houder van een vergunning voor het in de handel brengen of van elke onderneming die door de houder van de vergunning voor het in de handel brengen is belast met de in hoofdstuk IX beschreven activiteiten.
8. De in lid 1, tweede alinea, punten a) en b), bedoelde inspecties worden overeenkomstig de in artikel 190 bedoelde beginselen uitgevoerd.
9. Na elke overeenkomstig de leden 3 en 5 uitgevoerde inspectie brengt de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat verslag uit over de overeenstemming van de geïnspecteerde productieactiviteiten met de in de artikelen 160 en 161 bedoelde goede productie- en goede distributiepraktijken, naargelang het geval.
10. De bevoegde autoriteit van de lidstaat waarvan de officiële vertegenwoordigers inspecties hebben uitgevoerd overeenkomstig de leden 3 en 5, deelt haar ontwerpverslag met de geïnspecteerde entiteit.
11. Alvorens het verslag goed te keuren, stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat de geïnspecteerde entiteit in de gelegenheid opmerkingen te maken.
12. Onverminderd eventuele overeenkomsten tussen de Unie en een derde land kan een lidstaat, de Commissie of het Bureau een in een derde land gevestigde fabrikant van een geneesmiddel of een werkzame stof verzoeken zich aan een in dit artikel bedoelde inspectie te onderwerpen.
13. Indien uit de resultaten van een overeenkomstig de leden 3 en 5 uitgevoerde inspectie blijkt dat de geïnspecteerde entiteit de in de artikelen 160 en 161 bedoelde beginselen van goede productie- of goede distributiepraktijken naleeft, verstrekt de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat binnen negentig dagen na de afronding van die inspectie de geïnspecteerde entiteit een certificaat van naleving van goede productie- of goede distributiepraktijken.
14. Indien uit de resultaten van de overeenkomstig de leden 3, 4 en 5 uitgevoerde inspectie blijkt dat de geïnspecteerde entiteit de in de artikelen 160 en 161 bedoelde beginselen van goede productie- of goede distributiepraktijken niet naleeft, geeft de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat een verklaring van niet-naleving af.
15. De bevoegde autoriteit van de lidstaat laat de door haar afgegeven certificaten van goede productie- of goede distributiepraktijken opnemen in de relevante databank van de Unie die namens de Unie door het Bureau wordt beheerd. Overeenkomstig artikel 157 voert de bevoegde autoriteit van de lidstaten in die databank ook informatie in over de registratie van importeurs, fabrikanten en distributeurs van werkzame stoffen en van gedecentraliseerde locaties die gedecentraliseerde productieactiviteiten verrichten, met inbegrip van hun respectieve databanklink naar de vergunning voor de vervaardiging van de centrale locatie.
16. Indien het resultaat van de overeenkomstig lid 5 uitgevoerde inspectie inhoudt dat de geïnspecteerde entiteit niet voldoet aan de wettelijke eisen of de beginselen van goede productie- of goede distributiepraktijken als bedoeld in de artikelen 160 en 161, wordt de informatie in de in lid 15 bedoelde databank van de Unie ingevoerd.
17. Indien het resultaat van de overeenkomstig lid 7, punt c), uitgevoerde activiteit inhoudt dat de houder van de vergunning voor het in de handel brengen zich niet aan het geneesmiddelenbewakingssysteem, zoals beschreven in het basisdossier geneesmiddelenbewaking, en aan hoofdstuk IX houdt, wijst de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat de houder van de vergunning voor het in de handel brengen op de tekortkomingen en stelt zij de houder van de vergunning voor het in de handel brengen in de gelegenheid opmerkingen te maken.
De betrokken lidstaat stelt de andere lidstaten, het Bureau en de Commissie daarvan in kennis.
De betrokken lidstaat neemt in voorkomende gevallen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat aan een houder van een vergunning voor het in de handel brengen doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties worden opgelegd, als vastgesteld in artikel 206.
Artikel 189
Samenwerking op het gebied van inspecties
1. Op verzoek van een of meer bevoegde autoriteiten kunnen de in artikel 188, leden 3 en 5, bedoelde inspecties worden uitgevoerd door officiële vertegenwoordigers van meer dan één lidstaat, samen met de inspecteurs van het Bureau overeenkomstig artikel 52, lid 2, punt a), van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004] (“de gezamenlijke inspectie”).
De bevoegde autoriteit van de lidstaat die een verzoek voor een gezamenlijke inspectie ontvangt, stelt alles wat redelijkerwijs mogelijk is, in het werk om op dat verzoek in te gaan, en coördineert en ondersteunt die gezamenlijke inspectie wanneer:
a) is aangetoond of wanneer er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat de activiteiten die worden uitgevoerd op het grondgebied van de lidstaat die het verzoek ontvangt, een risico vormen voor de veiligheid en kwaliteit in de lidstaat van de bevoegde autoriteit die het verzoek voor een gezamenlijke inspectie doet;
b) de bevoegde autoriteiten van de lidstaat die het verzoek voor de gezamenlijke inspectie doen, hebben behoefte aan gespecialiseerde technische deskundigheid die beschikbaar is in de lidstaat die het verzoek om gezamenlijke inspectie ontvangt;
c) de bevoegde autoriteit van de lidstaat die het verzoek ontvangt, stemt ermee in dat er andere redelijke gronden zijn, zoals opleidingen van inspecteurs of uitwisseling van goede praktijken, voor het uitvoeren van een gezamenlijke inspectie.
2. De bevoegde autoriteiten die aan een gezamenlijke inspectie deelnemen, sluiten voorafgaand aan de inspectie een overeenkomst waarin in elk geval het navolgende wordt geregeld:
a) de reikwijdte en het doel van de gezamenlijke inspectie;
b) de rollen van de deelnemende inspecteurs gedurende en na afloop van de inspectie, waarbij ook een autoriteit wordt aangewezen die de leiding over de inspectie heeft;
c) de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van elk van de bevoegde autoriteiten.
3. De bevoegde autoriteiten die aan de gezamenlijke inspectie deelnemen, verbinden zich ertoe de resultaten van de inspectie gezamenlijk te aanvaarden.
4. Wanneer de gezamenlijke inspectie in een van de lidstaten wordt uitgevoerd, zorgt de bevoegde autoriteit die de gezamenlijke inspectie leidt, ervoor dat de gezamenlijke inspectie wordt uitgevoerd overeenkomstig de nationale wetgeving van de lidstaat waar de gezamenlijke inspectie plaatsvindt.
5. De lidstaten kunnen programma’s voor gezamenlijke inspecties opstellen om routinematige gezamenlijke inspecties te vergemakkelijken. De lidstaten kunnen dergelijke programma’s uitvoeren in het kader van een overeenkomst als bedoeld in de leden 2 en 3.
6. Een bevoegde autoriteit van een lidstaat kan een andere bevoegde autoriteit verzoeken een van haar in artikel 188, leden 3 en 5, bedoelde inspecties over te nemen.
7. De andere bevoegde autoriteit van de lidstaat deelt de verzoekende bevoegde autoriteit binnen tien dagen mee of zij het verzoek om de inspectie uit te voeren, aanvaardt. Indien zij daarmee instemt, is zij als bevoegde autoriteit verantwoordelijk voor de krachtens deze afdeling uit te voeren inspecties.
8. Voor de toepassing van lid 6 en wanneer met het verzoek wordt ingestemd, verstrekt de verzoekende bevoegde autoriteit tijdig de relevante informatie die nodig is om de inspectie uit te voeren, aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat die het verzoek heeft aanvaard.
Artikel 190
Richtsnoeren voor inspecties
1. De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen om de beginselen vast te stellen die van toepassing zijn op:
a) het in artikel 188, lid 1, bedoelde toezichtsysteem;
b) de in artikel 189, lid 1, bedoelde gezamenlijke inspecties;
c) de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en het Bureau en de samenwerking van de lidstaten en het Bureau bij de coördinatie van inspecties in het toezichtsysteem; en
d) betrouwbare regelgevende autoriteiten van buiten de Unie.
De in de eerste alinea vermelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 214, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld.
2. De lidstaten stellen in samenwerking met het Bureau de vorm en inhoud vast van de in artikel 142, lid 1, bedoelde vergunning voor de vervaardiging, de in artikel 163, lid 1, bedoelde groothandelsvergunning, het in artikel 188 bedoelde verslag, en de in artikel 188, lid 13, bedoelde certificaten van goede productiepraktijken en van goede distributiepraktijken.
Afdeling 2
Controles
Artikel 191
Controles van geneesmiddelen
De lidstaten treffen alle nodige maatregelen opdat de houder van de vergunning voor het in de handel brengen en, in voorkomend geval, de houder van de vergunning voor de vervaardiging het bewijs leveren dat de controles van het geneesmiddel of van de bestanddelen en van de tussenproducten tijdens de vervaardiging, zijn verricht overeenkomstig de methoden van bijlage I.
Artikel 192
Indiening van controleverslagen voor immunologische geneesmiddelen
Voor de toepassing van artikel 191 kunnen de lidstaten van de fabrikanten van immunologische geneesmiddelen en uit menselijk bloed of menselijk plasma bereide geneesmiddelen eisen dat zij aan een bevoegde autoriteit van de lidstaten afschriften voorleggen van alle door de bevoegde persoon ondertekende controleverslagen, in overeenstemming met artikel 153.
Artikel 193
Partijcontroles van een specifiek geneesmiddel door lidstaten
1. Wanneer een lidstaat het in het belang van de volksgezondheid nodig acht, kan hij van een houder van een vergunning voor het in de handel brengen van:
a) levende vaccins,
b) immunologische geneesmiddelen die bij de eerste immunisatie van jonge kinderen of van andere risicogroepen worden gebruikt,
c) immunologische geneesmiddelen die bij immunisatieprogramma’s in het kader van de volksgezondheid worden gebruikt,
d) nieuwe immunologische geneesmiddelen of geneesmiddelen die met behulp van nieuwe of gewijzigde technieken worden vervaardigd of die voor een bepaalde fabrikant nieuw zijn, gedurende een in de regel in de vergunning voor het in de handel brengen vastgelegde overgangsperiode,
verlangen dat hij of zij voor onderzoek monsters van elke partij van het product in onverpakte vorm of van het geneesmiddel aan een officieel laboratorium voor geneesmiddelencontrole of aan een daartoe door een lidstaat aangewezen laboratorium voorlegt, vóór het op de markt brengen ervan, tenzij de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat de desbetreffende partij reeds heeft onderzocht en heeft verklaard dat deze in overeenstemming is met de goedgekeurde specificaties. In dat geval wordt de door een andere lidstaat afgegeven conformiteitsverklaring rechtstreeks erkend. De lidstaten zorgen ervoor dat dit onderzoek binnen dertig dagen na de ontvangst van de monsters is afgerond.
2. Indien in het belang van de volksgezondheid de wettelijke bepalingen van een lidstaat hierin voorzien, kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van de houder van een vergunning voor het in de handel brengen van uit menselijk bloed of menselijk plasma bereide geneesmiddelen verlangen dat zij monsters van elke partij van het product in onverpakte vorm of van het geneesmiddel aan een officieel laboratorium voor geneesmiddelencontrole of aan een daartoe door een lidstaat aangewezen laboratorium voorleggen voor onderzoek, vóór het in het vrije verkeer brengen ervan, tenzij de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat de desbetreffende partij reeds hebben onderzocht en hebben verklaard dat deze in overeenstemming is met de goedgekeurde specificaties. De lidstaten zorgen ervoor dat dit onderzoek binnen zestig dagen na de ontvangst van de monsters is afgerond.
Artikel 194
Processen voor de bereiding van uit menselijk bloed of menselijk plasma bereide geneesmiddelen
1. De lidstaten zorgen ervoor dat de vervaardigings- en zuiveringsprocessen die worden toegepast bij de bereiding van uit menselijk bloed of menselijk plasma bereide geneesmiddelen deugdelijk worden gevalideerd, dat de door hen geproduceerde partijen voortdurend aan elkaar gelijkwaardig zijn en dat de afwezigheid van specifieke virale besmettingen is gewaarborgd, voor zover dit op grond van de stand van de techniek mogelijk is.
2. Fabrikanten moeten daartoe de bevoegde autoriteiten van de lidstaten meedelen welke methoden zij hanteren om de overdracht te elimineren of te beperken van ziekteverwekkende virussen die door uit menselijk bloed of plasma bereide geneesmiddelen kunnen worden overgebracht. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten kunnen of tijdens het onderzoek van de aanvraag overeenkomstig artikel 29 of nadat een vergunning voor het in de handel brengen is verleend, monsters van het onverpakte product of van het geneesmiddel laten onderzoeken door een laboratorium van de Staat of door een daartoe aangewezen laboratorium.
Hoofdstuk XV
Beperkingen van vergunningen voor het in de handel brengen
Artikel 195
Schorsing, intrekking of wijziging van de voorwaarden van vergunningen voor het in de handel brengen
1. De vergunning voor het in de handel brengen wordt door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten of, in het geval van een gecentraliseerde vergunning voor het in de handel brengen, door de Commissie, geschorst, ingetrokken of gewijzigd wanneer wordt geoordeeld dat het geneesmiddel schadelijk is, het geen therapeutische werking heeft of dat de baten-risicobalans ongunstig is, dan wel dat het geneesmiddel niet de kwalitatieve en kwantitatieve samenstelling bezit die is opgegeven. Er wordt geoordeeld dat het geneesmiddel geen therapeutische werking heeft, wanneer wordt geconcludeerd dat gebruik ervan niet leidt tot therapeutische resultaten.
2. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten of, in het geval van een gecentraliseerde vergunning voor het in de handel brengen, de Commissie kunnen een vergunning voor het in de handel brengen schorsen, intrekken of wijzigen indien er een ernstig risico voor het milieu of de volksgezondheid is vastgesteld, dat de houder van de vergunning voor het in de handel brengen onvoldoende heeft aangepakt.
3. Een vergunning voor het in de handel brengen kan eveneens worden geschorst, ingetrokken of gewijzigd wanneer blijkt dat de krachtens de artikelen 6 en 9 tot en met 14, of de bijlagen I tot en met V ter ondersteuning van de aanvraag ingediende gegevens onjuist zijn of niet zijn gewijzigd in overeenstemming met artikel 90, of wanneer niet aan de in de artikelen 44, 45 en 87 bedoelde voorwaarden is voldaan of wanneer de in artikel 191 bedoelde controles niet hebben plaatsgevonden.
4. Lid 2 is ook van toepassing, als bij de vervaardiging van het geneesmiddel de krachtens bijlage I verstrekte gegevens niet worden gevolgd of bij de controles de krachtens bijlage I beschreven controlemethoden niet worden gevolgd.
5. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten of, in het geval van een gecentraliseerde vergunning voor het in de handel brengen, de Commissie schorsen de vergunning voor de vervaardiging voor een categorie preparaten of voor alle preparaten of trekken deze in wanneer niet meer wordt voldaan aan één van de in artikel 143 gestelde eisen.
Artikel 196
Verbod op de levering of het uit de handel nemen van een geneesmiddel
1. Onverminderd de maatregelen bedoeld in artikel 195, treffen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en, in het geval van een gecentraliseerde vergunning voor het in de handel brengen, de Commissie de nodige maatregelen om te bewerkstelligen dat de levering van het geneesmiddel verboden wordt en het geneesmiddel uit de handel wordt genomen indien wordt geoordeeld dat:
a) het geneesmiddel schadelijk is;
b) het geneesmiddel geen therapeutische werking heeft;
c) de baten-risicobalans ongunstig is;
d) het geneesmiddel niet de opgegeven kwalitatieve en kwantitatieve samenstelling bezit;
e) de controles op het geneesmiddel of op de bestanddelen en op de tussenproducten tijdens de vervaardiging, niet zijn verricht, of wanneer een andere eis of verplichting met betrekking tot het verlenen van de vergunning voor de vervaardiging niet in acht is genomen, of
f) er een ernstig risico voor het milieu of voor de volksgezondheid via het milieu is vastgesteld en onvoldoende is aangepakt door de houder van de vergunning voor het in de handel brengen.
2. De bevoegde autoriteit van de lidstaat of, in het geval van een gecentraliseerde vergunning voor het in de handel brengen, de Commissie kan het afleveringsverbod en de verplichting tot het uit de handel nemen beperken tot de partijen die worden betwist.
3. De bevoegde autoriteit van de lidstaat of, in het geval van een gecentraliseerde vergunning voor het in de handel brengen, de Commissie kan voor een geneesmiddel waarvan de levering is verboden of dat uit de handel is genomen overeenkomstig de leden 1 en 2, in uitzonderlijke omstandigheden gedurende een overgangsperiode toestaan dat het geneesmiddel wordt geleverd aan patiënten die er reeds mee worden behandeld.
Artikel 197
Vermoedelijk vervalste geneesmiddelen en geneesmiddelen met vermoedelijke kwaliteitsgebreken
1. De lidstaten beschikken over een systeem om te voorkomen dat vermoedelijk gevaarlijke geneesmiddelen terechtkomen bij de patiënt.
2. Het in lid 1 bedoelde systeem heeft betrekking op de ontvangst en verwerking van meldingen van vermoedelijk vervalste geneesmiddelen, alsook van geneesmiddelen met vermoedelijke kwaliteitsgebreken. Dit systeem heeft ook betrekking op de terugroeping van geneesmiddelen door houders van vergunningen voor het in de handel brengen of het uit de handel nemen van geneesmiddelen op bevel van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten of, in het geval van een gecentraliseerde vergunning voor het in de handel brengen, de Commissie van alle relevante spelers in de distributieketen, zowel tijdens als buiten de normale werkuren. Het systeem maakt ook, indien nodig met de hulp van gezondheidswerkers, de terugroeping mogelijk van geneesmiddelen van patiënten die dergelijke geneesmiddelen hebben ontvangen.
3. Als wordt vermoed dat het geneesmiddel in kwestie een ernstig risico voor de volksgezondheid vormt, zendt de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar dat middel het eerst is geïdentificeerd, onverwijld een dringende waarschuwing naar alle lidstaten en naar alle spelers in de distributieketen in de lidstaat in kwestie. Als ervan uit wordt gegaan dat de geneesmiddelen in kwestie terecht zijn gekomen bij patiënten, worden binnen 24 uur dringende openbare mededelingen gedaan om de geneesmiddelen van de patiënten terug te roepen. Deze mededelingen moeten voldoende informatie bevatten over het vermoedelijke kwaliteitsgebrek of de vermoedelijke vervalsing en de hieruit voortvloeiende risico’s.
Artikel 198
Schorsing of intrekking van een vergunning voor de vervaardiging
Behoudens de in artikel 196 genoemde maatregelen kan de bevoegde autoriteit van de lidstaat bij niet-naleving van de artikelen 144, 147, 153 en 191 de vervaardiging van of de invoer van geneesmiddelen uit derde landen voor een categorie preparaten of voor alle preparaten tijdelijk doen beëindigen of de vergunning voor de vervaardiging schorsen of intrekken.
Artikel 199
Weigering, schorsing of intrekking binnen de grenzen van de richtlijn
1. De vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel kan alleen worden geweigerd, geschorst of ingetrokken om de in deze richtlijn vermelde redenen.
2. Besluiten tot tijdelijke stopzetting van de vervaardiging of van de invoer van geneesmiddelen uit derde landen, tot het verbieden van de aflevering of tot het uit de handel nemen van een geneesmiddel mogen alleen worden genomen op de in artikel 195, lid 5, en artikel 196 genoemde gronden.
Hoofdstuk XVI
Algemene bepalingen
Artikel 200
Bevoegde autoriteiten van de lidstaten
1. De lidstaten wijzen de autoriteiten aan die bevoegd zijn voor de uitvoering van de taken in het kader van deze richtlijn.
2. De lidstaten zorgen ervoor dat er passende financiële middelen beschikbaar zijn om te voorzien in het personeel en de overige middelen die de bevoegde autoriteiten nodig hebben om de bij deze richtlijn en de [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004] voorgeschreven activiteiten uit te voeren.
3. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten werken bij de uitvoering van hun taken uit hoofde van deze richtlijn en [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004] onderling en met het Bureau en de Commissie samen om een correcte toepassing en correcte handhaving te waarborgen. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten geven elkaar alle noodzakelijke inlichtingen door.
4. De bevoegde autoriteit van de lidstaat kan persoonlijke gezondheidsgegevens uit andere bronnen dan klinische studies verwerken ter ondersteuning van haar taken op het gebied van de volksgezondheid en met name de beoordeling en monitoring van geneesmiddelen, teneinde de robuustheid van de wetenschappelijke beoordeling te verbeteren of de beweringen van de aanvrager of de houder van de vergunning voor het in de handel brengen te controleren.
Op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze richtlijn zijn Verordening (EU) 2016/679 en Verordening (EU) 2018/1725 van toepassing, naargelang het geval.
Artikel 201
Samenwerking met andere autoriteiten
1. De lidstaten zorgen er bij de toepassing van deze richtlijn voor dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, wanneer er vragen rijzen over de regelgevingsstatus van een geneesmiddel in verband met het verband ervan met stoffen van menselijke oorsprong als bedoeld in Verordening (EU) nr. [SoHO-verordening], de krachtens die verordening ingestelde relevante autoriteiten raadplegen.
2. Bij de toepassing van deze richtlijn nemen de lidstaten de nodige maatregelen om samenwerking tussen de bevoegde geneesmiddelenautoriteiten en de douaneautoriteiten te waarborgen.
Artikel 202
Uitwisseling van informatie door de lidstaten over vergunningen voor de vervaardiging van of groothandel in geneesmiddelen
1. De lidstaten treffen alle nodige maatregelen om te bewerkstelligen dat de betrokken bevoegde autoriteiten van de lidstaten elkaar de nodige inlichtingen verstrekken om te waarborgen dat aan de eisen voor de verlening van de in de artikelen 142 en 163 bedoelde vergunningen, de in artikel 188, lid 13, bedoelde certificaten of de vergunning voor het in de handel brengen wordt voldaan.
2. Op een met redenen omkleed verzoek zenden de lidstaten het in artikel 188 bedoelde verslag elektronisch toe aan de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat of aan het Bureau.
3. De conclusies die worden getrokken overeenkomstig artikel 188, lid 13, of artikel 188, lid 14, zijn in de hele Unie geldig.
4. Wanneer een lidstaat echter in uitzonderlijke omstandigheden vanwege volksgezondheidsredenen de conclusies van de krachtens artikel 188, lid 1, uitgevoerde inspectie niet kan aanvaarden, stelt hij de Commissie en het Bureau hiervan onverwijld in kennis. Het Bureau stelt op zijn beurt de betrokken lidstaten van een en ander in kennis.
5. Wanneer de Commissie in kennis wordt gesteld van deze meningsverschillen, kan zij, na raadpleging van de betrokken lidstaten, de inspecteur die de eerste inspectie heeft verricht verzoeken om een nieuwe inspectie uit te voeren; deze inspecteur kan worden vergezeld van twee inspecteurs van lidstaten die niet bij het geschil zijn betrokken.
Artikel 203
Informatie over een verbod op levering of andere maatregelen met betrekking tot een vergunning voor het in de handel brengen
1. Iedere lidstaat treft de nodige maatregelen om de besluiten tot verlening van de vergunning voor het in de handel brengen, tot weigering of tot intrekking van een vergunning voor het in de handel brengen, tot vernietiging van het besluit tot weigering of intrekking van een vergunning voor het in de handel brengen, tot het verbieden van de aflevering en tot het uit de handel nemen van een product, alsook de redenen voor die besluiten onverwijld onder de aandacht van het Bureau te brengen.
2. Naast de kennisgeving die krachtens artikel 116 van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004] is gedaan, verklaart de houder van de vergunning voor het in de handel brengen onverwijld of een dergelijke gemelde maatregel op een van de in artikel 195 of artikel 196, lid 1, vermelde gronden berust.
3. De houder van een vergunning voor het in de handel brengen verricht ook de kennisgeving krachtens lid 2 in gevallen waarin de maatregel in een derde land is genomen en indien deze maatregel berust op een van de in artikel 195 of artikel 196, lid 1, vermelde gronden.
4. De houder van een vergunning voor het in de handel brengen stelt bovendien het Bureau ervan in kennis wanneer de in lid 2 of lid 3 bedoelde stap berust op een van de in artikel 195 of artikel 196, lid 1, bedoelde gronden.
5. Het Bureau zendt de kennisgevingen die het overeenkomstig lid 4 ontvangt, onverwijld naar alle lidstaten door.
6. De lidstaten zien erop toe dat de passende informatie over de maatregelen die worden genomen overeenkomstig de leden 1 en 2 en die een weerslag kunnen hebben op de bescherming van de volksgezondheid in derde landen, onverwijld onder de aandacht wordt gebracht van de Wereldgezondheidsorganisatie, met een aan het Bureau gerichte kopie.
7. Het Bureau maakt elk jaar een lijst openbaar van de geneesmiddelen waarvoor vergunningen voor het in de handel brengen in de Unie zijn geweigerd, ingetrokken of geschorst, waarvan de levering is verboden of die of uit de handel zijn genomen, met vermelding van de redenen van die maatregel.
Artikel 204
Kennisgeving van besluiten in verband met vergunningen voor het in de handel brengen
1. Voor elk in deze richtlijn bedoeld besluit van de bevoegde autoriteit van een lidstaat worden de gronden waarop het berust gedetailleerd beschreven.
2. De betrokkene wordt van het besluit in kennis gesteld met opgave van de volgens de geldende wetgeving openstaande middelen van beroep en van de termijn waarbinnen beroep kan worden aangetekend.
3. Besluiten om een vergunning voor het in de handel brengen te verlenen of in te trekken worden openbaar gemaakt voor het publiek.
Artikel 205
Verlening van een vergunning voor een geneesmiddel vanwege volksgezondheidsredenen
1. Bij ontstentenis van een vergunning voor het in de handel brengen of van een in behandeling zijnde aanvraag voor een geneesmiddel waarvoor in een andere lidstaat overeenkomstig hoofdstuk III een vergunning is verleend, kan een lidstaat om gegronde volksgezondheidsredenen een vergunning voor het in de handel brengen van het betrokken geneesmiddel verlenen.
2. Wanneer een lidstaat van deze mogelijkheid gebruikmaakt, neemt hij de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de eisen van deze richtlijn worden nageleefd, met name die van de hoofdstukken IV, VI, IX, XIII en XIV en artikel 206. De lidstaten kunnen besluiten dat artikel 74, leden 1 tot en met 3, niet van toepassing zijn op geneesmiddelen waarvoor een vergunning is verleend overeenkomstig lid 1.
3. Alvorens een lidstaat een dergelijke vergunning voor het in de handel brengen verleent:
a) brengt hij de houder van de vergunning voor het in de handel brengen in de lidstaat waar een vergunning voor het geneesmiddel is verleend, op de hoogte van het voorstel om voor het betrokken geneesmiddel krachtens dit artikel een vergunning voor het in de handel brengen te verlenen;
b) kan hij de bevoegde autoriteit in die lidstaat om een exemplaar van het beoordelingsverslag als bedoeld in artikel 43, lid 5, verzoeken en van de geldende vergunning voor het in de handel brengen van bovengenoemd geneesmiddel. Indien hierom wordt verzocht, verstrekt de bevoegde autoriteit in die lidstaat binnen dertig dagen na ontvangst van het verzoek een exemplaar van het beoordelingsverslag en van de vergunning voor het in de handel brengen van bovengenoemd geneesmiddel.
4. De Commissie legt een openbaar register aan van de geneesmiddelen waarvoor krachtens lid 1 een vergunning is verleend. De lidstaten stellen de Commissie ervan in kennis of voor een geneesmiddel krachtens lid 1 een vergunning is verleend dan wel of die vergunning is ingetrokken, met opgave van de naam of de bedrijfsnaam en het permanente adres van de houder van de vergunning voor het in de handel brengen. De Commissie wijzigt het register van de geneesmiddelen dienovereenkomstig en maakt dit register op haar website beschikbaar.
Artikel 206
Sancties
1. De lidstaten stellen de regels vast ten aanzien van de sancties die van toepassing zijn op overtredingen van nationale bepalingen die zijn vastgesteld op grond van deze richtlijn en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden uitgevoerd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie onverwijld van die regels en maatregelen in kennis en delen haar onverwijld alle latere wijzigingen daarvan mee.
De sancties zijn niet lichter dan die welke van toepassing zijn voor schendingen van het nationale recht met een soortgelijk karakter en een soortgelijke ernst.
2. De in lid 1, eerste alinea, bedoelde regels hebben onder meer betrekking op:
a) de vervaardiging, distributie, bemiddeling, invoer en uitvoer van vervalste geneesmiddelen, evenals de verkoop op afstand van vervalste geneesmiddelen aan het publiek;
b) de niet-naleving van de bepalingen in deze richtlijn inzake vervaardiging, distributie, invoer en uitvoer van werkzame stoffen;
c) de niet-naleving van de bepalingen in deze richtlijn inzake het gebruik van hulpstoffen;
d) de niet-naleving van de bepalingen in deze richtlijn inzake geneesmiddelenbewaking;
e) de niet-naleving van de bepalingen in deze richtlijn inzake reclame.
3. Indien nodig wordt bij de sancties rekening gehouden met het risico dat de vervalsing van geneesmiddelen oplevert voor de volksgezondheid.
Artikel 207
Inzameling van ongebruikte of verlopen geneesmiddelen
De lidstaten zien erop toe dat er adequate inzamelingssystemen voorhanden zijn voor geneesmiddelen die niet zijn gebruikt of waarvan de houdbaarheidsdatum is verstreken.
Artikel 208
Belangenverklaring
1. Teneinde onafhankelijkheid en transparantie te waarborgen, zorgen de lidstaten ervoor dat de werknemers van de bevoegde vergunningverlenende autoriteit, rapporteurs en deskundigen die het verlenen van vergunningen voor geneesmiddelen en het toezicht daarop tot taak hebben, geen financiële of andere belangen in de farmaceutische industrie hebben waardoor hun onpartijdigheid in het gedrang kan komen. Deze personen verstrekken jaarlijks een verklaring omtrent hun financiële belangen.
2. Bovendien zien de lidstaten erop toe dat de bevoegde autoriteit haar interne reglement en dat van haar comités openbaar maakt alsook de agenda’s en notulen van haar vergaderingen, samen met genomen besluiten, bijzonderheden over de stemmingen en motiveringen, inclusief minderheidsstandpunten.
Hoofdstuk XVII
Specifieke bepalingen betreffende Cyprus, Ierland, Malta en het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland
Artikel 209
Bepalingen die relevant zijn voor het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland
1. In afwijking van artikel 5 kunnen de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland tijdelijk toestaan dat een geneesmiddel dat tot de in artikel 3, leden 1 en 2, van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004] bedoelde categorieën behoort, aan patiënten in Noord-Ierland wordt geleverd, mits aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
a) door de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk een vergunning voor het in de handel brengen van het betrokken geneesmiddel is verleend voor andere delen van het Verenigd Koninkrijk dan Noord-Ierland, en
b) het betrokken geneesmiddel uitsluitend beschikbaar wordt gemaakt voor patiënten of eindgebruikers op het grondgebied van Noord-Ierland, en in geen enkele lidstaat beschikbaar wordt gemaakt.
De tijdelijke vergunning is ten hoogste zes maanden geldig.
Niettegenstaande de gespecificeerde geldigheidstermijn vervalt de tijdelijke vergunning indien voor het betrokken geneesmiddel een vergunning voor het in de handel brengen overeenkomstig artikel 13 van [herziene Verordening (EG) nr. 726/2004] is verleend, of indien de vergunning voor het in de handel brengen overeenkomstig dat artikel is geweigerd.
2. In afwijking van artikel 56, lid 4, mogen de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland vergunningen voor het in de handel brengen afgeven aan:
a) aanvragers die in andere delen van het Verenigd Koninkrijk dan Noord-Ierland zijn gevestigd;
b) aan houders van een vergunning voor het in de handel brengen die in andere delen van het Verenigd Koninkrijk dan Noord-Ierland zijn gevestigd, overeenkomstig de wederzijdse-erkenningsprocedure of de gedecentraliseerde procedure die in hoofdstuk III, afdelingen 3 en 4, zijn vastgelegd.
De bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland mogen vergunningen voor het in de handel brengen die reeds vóór 20 april 2022 zijn verleend aan houders van vergunningen voor het in de handel brengen die in andere delen van het Verenigd Koninkrijk dan Noord-Ierland zijn gevestigd, verlengen.
3. Indien in een of meer lidstaten en in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland een aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen wordt ingediend, of indien in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland een aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen wordt ingediend voor een geneesmiddel dat reeds in een lidstaat wordt onderzocht of waarvoor reeds een vergunning is verleend, hoeft de aanvraag betreffende het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland in afwijking van artikel 33, leden 1, 3 en 4, en artikel 35, lid 1, niet overeenkomstig hoofdstuk III, afdelingen 3 en 4, te worden ingediend, mits aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
a) de vergunning voor het in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland in de handel brengen is door de voor het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland bevoegde autoriteit overeenkomstig het Unierecht verleend, en de naleving van het Unierecht gedurende de geldigheidsduur van die vergunning voor het in de handel brengen wordt gewaarborgd, en
b) de geneesmiddelen waarvoor door de bevoegde autoriteit voor het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland een vergunning is verleend, worden uitsluitend beschikbaar gemaakt voor patiënten of eindverbruikers op het grondgebied van Noord-Ierland, en worden in geen enkele lidstaat beschikbaar gemaakt.
4. Het is de houder van een vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel waarvoor reeds vóór 20 april 2022 een vergunning voor het in de handel brengen voor het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland is verleend overeenkomstig hoofdstuk III, afdelingen 3 en 4, toegestaan die vergunning voor het in de handel brengen voor het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland in te trekken uit de werderzijdse-erkenningsprocedure of de gedecentraliseerde procedure, en overeenkomstig lid 1 een aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen van dat geneesmiddel bij de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland in te dienen.
5. Wat betreft de in artikel 8 bedoelde tests in het kader van kwaliteitscontrole die in andere delen van het Verenigd Koninkrijk dan Noord-Ierland worden uitgevoerd op geneesmiddelen die zijn opgenomen in de in artikel 211, lid 9, bedoelde lijst, met uitzondering van de geneesmiddelen waarvoor de Commissie een vergunning heeft verleend, kunnen de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland van oordeel zijn dat er sprake is van een “gerechtvaardigd geval” in de zin van artikel 8, punt b), zonder elk geval afzonderlijk te beoordelen, mits:
a) elke partij van de betrokken geneesmiddelen wordt vrijgegeven door een bevoegde persoon op een locatie in de Unie of in Noord-Ierland, of door een bevoegde persoon op een locatie in andere delen van het Verenigd Koninkrijk dan Noord-Ierland waar kwaliteitsnormen worden toepast die gelijkwaardig zijn aan die van artikel 153;
b) de door de derde partij aangewezen inrichting voor de uitvoering van de tests in het kader van kwaliteitscontrole onder toezicht staat van de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk, die in het kader daarvan onder meer controles ter plaatse uitvoert;
c) wanneer de vrijgave van partijen wordt uitgevoerd door een in andere delen van het Verenigd Koninkrijk dan Noord-Ierland gevestigde en werkzaam zijnde bevoegde persoon, de houder van de vergunning voor de vervaardiging verklaart dat hij of zij op 20 april 2022 niet beschikt over een in de Unie gevestigde en werkzaam zijnde bevoegde persoon.
6. In afwijking van artikel 142, lid 1, staan de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland toe dat geneesmiddelen uit andere delen van het Verenigd Koninkrijk dan Noord-Ierland worden ingevoerd door houders van een groothandelsvergunning als bedoeld in artikel 163, lid 1, die niet in het bezit zijn van een relevante vergunning voor de vervaardiging, mits aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
a) de geneesmiddelen zijn hetzij in de Unie, overeenkomstig artikel 153, lid 3, hetzij in andere delen van het Verenigd Koninkrijk dan Noord-Ierland, overeenkomstig artikel 8, punt b), onderworpen aan tests in het kader van kwaliteitscontrole;
b) de partijen geneesmiddelen zijn vrijgegeven door een bevoegde persoon in de Unie, overeenkomstig artikel 153, lid 1, of, voor geneesmiddelen waarvoor door de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland een vergunning is verleend, in andere delen van het Verenigd Koninkrijk dan Noord-Ierland waar kwaliteitsnormen worden toegepast die gelijkwaardig zijn aan die van artikel 153, lid 1;
c) de vergunning voor het in de handel brengen van het betrokken geneesmiddel is in overeenstemming met het Unierecht afgegeven door de bevoegde autoriteit van een lidstaat, door de Commissie of, wat betreft geneesmiddelen die in Noord-Ierland in de handel zijn gebracht, door de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland;
d) de geneesmiddelen worden uitsluitend beschikbaar gemaakt voor patiënten of eindgebruikers in de lidstaat waar zij worden ingevoerd, of, indien zij in Noord-Ierland worden ingevoerd, de geneesmiddelen worden uitsluitend beschikbaar gemaakt voor patiënten of eindverbruikers in Noord-Ierland;
e) de geneesmiddelen zijn voorzien van de in artikel 67 bedoelde veiligheidskenmerken.
7. Voor partijen geneesmiddelen die uit een lidstaat naar andere delen van het Verenigd Koninkrijk dan Noord-Ierland worden uitgevoerd en vervolgens in Noord-Ierland worden ingevoerd, zijn de in artikel 153, lid 1, eerste en tweede alinea, bedoelde controles bij invoer niet vereist mits die partijen in een lidstaat aan dergelijke controles zijn onderworpen voordat zij naar andere delen van het Verenigd Koninkrijk dan Noord-Ierland zijn uitgevoerd en mits zij vergezeld gaan van de in artikel 153, lid 1, derde alinea, bedoelde controleverslagen.
8. Wanneer de vergunning voor de vervaardiging door de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland wordt verleend, mag de in artikel 151, lid 1, bedoelde bevoegde persoon gevestigd en werkzaam zijn in andere delen van het Verenigd Koninkrijk dan Noord-Ierland. Dit lid is niet van toepassing als de houder van de vergunning voor de vervaardiging op 20 april 2022 reeds beschikt over een bevoegde persoon die in de Unie is gevestigd en werkzaam is.
9. Wanneer de vergunning voor het in de handel brengen door de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland wordt verleend, mag de in artikel 99, lid 4, punt a), bedoelde bevoegde persoon in afwijking van artikel 99, lid 5, gevestigd en werkzaam zijn in andere delen van het Verenigd Koninkrijk dan Noord-Ierland. Dit lid is niet van toepassing als de houder van de vergunning voor het in de handel brengen op 20 april 2022 reeds beschikt over een bevoegde persoon die in de Unie is gevestigd en werkzaam is.
10. De bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland maken op hun website een lijst van geneesmiddelen bekend waarop zij de in dit artikel bedoelde afwijkingen hebben toegepast of voornemens zijn toe te passen en zorgen ervoor dat de lijst ten minste om de zes maanden op onafhankelijke wijze wordt geactualiseerd en beheerd.
Artikel 210
Wettelijk voorgeschreven taken die in het Verenigd Koninkrijk worden uitgevoerd
1. Wat betreft de in andere delen van het Verenigd Koninkrijk dan Noord-Ierland uitgevoerde, wettelijk voorgeschreven taken als bedoeld in artikel 99, lid 4, artikel 151, lid 3, artikel 211, leden 1, 2, 5 en 6, en artikel 209, leden 6 en 7, monitort de Commissie voortdurend de ontwikkelingen in het Verenigd Koninkrijk die van invloed zouden kunnen zijn op het beschermingsniveau, waarbij zij met name rekening houdt met:
a) de regels voor het verlenen van vergunningen voor het in de handel brengen, de verplichtingen van de houder van de vergunning voor het in de handel brengen, de verlening van vergunningen voor de vervaardiging, de verplichtingen van de houder van de vergunning voor de vervaardiging, de bevoegde persoon en zijn of haar verplichtingen, de tests in het kader van kwaliteitscontrole, de vrijgave van partijen en de geneesmiddelenbewaking, zoals vastgelegd in de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk, en
b) of de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk zorgen voor de doeltreffende handhaving op hun grondgebied van de in punt a) bedoelde regels, onder meer door middel van inspecties en audits bij houders van vergunningen voor het in de handel brengen, houders van vergunningen voor de vervaardiging en groothandelaren die op hun grondgebied zijn gevestigd, en controles op de uitvoering van de in punt a) bedoelde voorgeschreven taken op de desbetreffende bedrijfslocaties.
2. Wanneer de Commissie van oordeel is dat het door het Verenigd Koninkrijk gewaarborgde niveau van bescherming van de volksgezondheid door middel van regels voor de productie, de distributie en het gebruik van geneesmiddelen en de doeltreffende handhaving van die regels niet langer in wezen gelijkwaardig is aan het niveau dat in de Unie wordt gewaarborgd, of indien de Commissie niet over genoeg informatie beschikt om zich ervan te kunnen vergewissen dat het Verenigd Koninkrijk een in wezen gelijkwaardig niveau van bescherming van de volksgezondheid waarborgt, stelt zij het Verenigd Koninkrijk schriftelijk in kennis van die bevinding en van de gedetailleerde redenen daarvoor.
Gedurende een periode van zes maanden na die op grond van de eerste alinea gemaakte schriftelijke kennisgeving treedt de Commissie in overleg met het Verenigd Koninkrijk om de situatie die aanleiding gaf tot die schriftelijke kennisgeving recht te zetten. In gerechtvaardigde gevallen kan de Commissie die termijn met drie maanden verlengen.
3. Indien de situatie die aanleiding gaf tot de schriftelijke kennisgeving overeenkomstig lid 2, eerste alinea, niet binnen de in lid 2, tweede alinea, bedoelde termijn wordt rechtgezet, is de Commissie bevoegd een gedelegeerde handeling vast te stellen tot wijziging of aanvulling van de in lid 1 bedoelde bepalingen waarvan de toepassing wordt geschorst.
4. Wanneer een gedelegeerde handeling overeenkomstig lid 3 is vastgesteld, zijn de in de inleidende zin van lid 1 bedoelde bepalingen zoals aangegeven in de gedelegeerde handeling niet langer van toepassing vanaf de eerste dag van de maand volgende op de inwerkingtreding van de gedelegeerde handeling.
5. Indien de situatie die aanleiding gaf tot de vaststelling van de gedelegeerde handeling, overeenkomstig lid 3 is rechtgezet, stelt de Commissie een gedelegeerde handeling vast waarin wordt aangegeven welke van die geschorste bepalingen opnieuw van toepassing zijn. In dat geval zijn de bepalingen zoals aangegeven in de overeenkomstig dit lid vastgestelde gedelegeerde handeling opnieuw van toepassing vanaf de eerste dag van de maand volgende op de inwerkingtreding van de in dit lid bedoelde gedelegeerde handeling.
Artikel 211
Bepalingen met betrekking tot Cyprus, Ierland en Malta, die tot en met 31 december 2024 van toepassing zijn
1. In afwijking van artikel 56, lid 4, kunnen vergunningen voor het in de handel brengen volgens de wederzijdse-erkenningsprocedure of gedecentraliseerde procedure van hoofdstuk III, afdelingen 3 en 4, worden verleend aan houders van vergunningen voor het in de handel brengen die in andere delen van het Verenigd Koninkrijk dan Noord-Ierland zijn gevestigd.
Tot en met 31 december 2024 mogen de bevoegde autoriteiten van Cyprus, Ierland en Malta vergunningen voor het in de handel brengen die reeds vóór 20 april 2022 zijn verleend aan houders van vergunningen voor het in de handel brengen die in andere delen van het Verenigd Koninkrijk dan Noord-Ierland zijn gevestigd, verlengen.
De overeenkomstig de eerste en de tweede alinea door de bevoegde autoriteiten van Cyprus, Ierland of Malta verleende of verlengde vergunningen voor het in de handel brengen houden uiterlijk op 31 december 2026 op geldig te zijn.
2. Wat betreft de in artikel 8 bedoelde tests in het kader van kwaliteitscontrole die in andere delen van het Verenigd Koninkrijk dan Noord-Ierland worden uitgevoerd op geneesmiddelen die zijn opgenomen in de in lid 9, bedoelde lijst, met uitzondering van de geneesmiddelen waarvoor de Commissie een vergunning heeft verleend, kunnen de bevoegde autoriteiten van Cyprus, Ierland en Malta tot 31 december 2024 van oordeel zijn dat er sprake is van een “gerechtvaardigd geval” in de zin van artikel 8, punt b), zonder elk geval afzonderlijk te beoordelen, mits:
a) elke partij van de betrokken geneesmiddelen wordt vrijgegeven door een bevoegde persoon op een locatie in de Unie of in Noord-Ierland, of door een bevoegde persoon op een locatie in andere delen van het Verenigd Koninkrijk dan Noord-Ierland waar kwaliteitsnormen worden toepast die gelijkwaardig zijn aan die van artikel 153, lid 1;
b) de door de derde partij aangewezen inrichting voor de uitvoering van de tests in het kader van kwaliteitscontrole onder toezicht staat van de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk, die in het kader daarvan onder meer controles ter plaatse uitvoert;
c) wanneer de vrijgave van partijen wordt uitgevoerd door een in andere delen van het Verenigd Koninkrijk dan Noord-Ierland gevestigde en werkzaam zijnde bevoegde persoon, de houder van de vergunning voor de vervaardiging verklaart dat hij of zij op 20 april 2022 niet beschikt over een in de Unie gevestigde en werkzaam zijnde bevoegde persoon.
3. In afwijking van artikel 142, lid 1, staan de bevoegde autoriteiten van Cyprus, Ierland en Malta toe dat geneesmiddelen uit andere delen van het Verenigd Koninkrijk dan Noord-Ierland worden ingevoerd door houders van een groothandelsvergunning als bedoeld in artikel 163, lid 1, die niet in het bezit zijn van een relevante vergunning voor de vervaardiging, mits aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
a) de geneesmiddelen zijn hetzij in de Unie, overeenkomstig artikel 153, lid 3, hetzij in andere delen van het Verenigd Koninkrijk dan Noord-Ierland, overeenkomstig artikel 8, punt b), onderworpen aan tests in het kader van kwaliteitscontrole;
b) de partijen geneesmiddelen zijn vrijgegeven door een bevoegde persoon in de Unie, overeenkomstig artikel 153, lid 1, of, voor geneesmiddelen waarvoor door de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland een vergunning is verleend, in andere delen van het Verenigd Koninkrijk dan Noord-Ierland waar kwaliteitsnormen worden toegepast die gelijkwaardig zijn aan die van artikel 153, lid 1;
c) de vergunning voor het in de handel brengen van het betrokken geneesmiddel is in overeenstemming met het Unierecht afgegeven door de bevoegde autoriteit van een lidstaat, door de Commissie of, wat betreft geneesmiddelen die in Noord-Ierland in de handel zijn gebracht, door de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland;
d) de geneesmiddelen worden uitsluitend beschikbaar gemaakt voor patiënten of eindgebruikers in de lidstaat waar zij worden ingevoerd, of, indien zij in Noord-Ierland worden ingevoerd, de geneesmiddelen worden uitsluitend beschikbaar gemaakt voor patiënten of eindverbruikers in Noord-Ierland;
e) de geneesmiddelen zijn voorzien van de in artikel 67 bedoelde veiligheidskenmerken.
Artikel 166, lid 1, punt b), is niet van toepassing op invoer die aan de in de eerste alinea vastgestelde voorwaarden voldoet.
4. Voor partijen geneesmiddelen die uit een lidstaat naar andere delen van het Verenigd Koninkrijk dan Noord-Ierland worden uitgevoerd en vervolgens tot en met 31 december 2024 in Cyprus, Ierland of Malta worden ingevoerd, zijn de in artikel 153, lid 1, eerste en tweede alinea, bedoelde controles bij invoer niet vereist mits die partijen in een lidstaat aan dergelijke controles zijn onderworpen voordat zij naar andere delen van het Verenigd Koninkrijk dan Noord-Ierland zijn uitgevoerd en mits zij vergezeld gaan van de in artikel 153, lid 1, derde alinea, bedoelde controleverslagen.
5. Bij ontstentenis van een vergunning voor het in de handel brengen of van een in behandeling zijnde aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen, kunnen de bevoegde autoriteiten van Cyprus en Malta in afwijking van artikel 205, lid 1, tot en met 31 december 2024 om gegronde volksgezondheidsredenen toestemming verlenen voor het in de handel brengen van een geneesmiddel waarvoor in andere delen van het Verenigd Koninkrijk dan Noord-Ierland een vergunning is verleend.
De bevoegde autoriteiten van Cyprus en Malta mogen ook vergunningen voor het in de handel brengen die overeenkomstig artikel 205, lid 1, vóór 20 april 2022 zijn verleend en op grond waarvan een geneesmiddel — waarvoor in andere delen van het Verenigd Koninkrijk dan Noord-Ierland een vergunning is verleend — op hun nationale markt in de handel mag worden gebracht, handhaven of, tot en met 31 december 2024, verlengen.
Overeenkomstig de eerste of tweede alinea verleende, verlengde of gehandhaafde vergunningen zijn niet meer geldig na 31 december 2026.
6. De bevoegde autoriteiten van Malta en Cyprus mogen in afwijking van artikel 56, lid 4, de in lid 5 bedoelde vergunningen voor het in de handel brengen verlenen aan houders van een vergunning voor het in de handel brengen die gevestigd zijn in andere delen van het Verenigd Koninkrijk dan Noord-Ierland.
7. Wanneer de bevoegde autoriteiten van Cyprus of Malta een vergunning voor het in de handel brengen als bedoeld in lid 5 verlenen of verlengen, zien zij erop toe dat aan de eisen van deze richtlijn wordt voldaan.
8. Alvorens een vergunning voor het in de handel brengen overeenkomstig lid 5 af te geven:
a) moeten de bevoegde autoriteiten van Cyprus of Malta de bevoegde autoriteiten in andere delen van het Verenigd Koninkrijk dan Noord-Ierland in kennis stellen van hun intentie om overeenkomstig de leden 5 tot en met 8 een vergunning voor het in de handel brengen van het betrokken geneesmiddel te verlenen of verlengen;
b) kunnen de bevoegde autoriteiten van Cyprus of Malta de bevoegde autoriteit in het Verenigd Koninkrijk verzoeken de relevante informatie over de vergunning voor het in de handel brengen van het betrokken geneesmiddel te verstrekken.
9. De bevoegde autoriteiten van Cyprus, Ierland en Malta maken op hun website een lijst van geneesmiddelen bekend waarop zij de in dit artikel bedoelde afwijkingen hebben toegepast of voornemens zijn toe te passen en zorgen ervoor dat de lijst ten minste om de zes maanden op onafhankelijke wijze wordt geactualiseerd en beheerd.
Artikel 212
Afwijkingen voor geneesmiddelen die in Cyprus, Ierland, Malta of Noord-Ierland in de handel worden gebracht
De afwijkingen in artikel 211, leden 1 en 6, artikel 8, artikel 209, leden 6 en 7, artikel 153, lid 3, artikel 99, lid 4, en artikel 211, lid 5, doen geen afbreuk aan de in deze richtlijn vastgestelde verplichtingen voor de houder van de vergunning voor het in de handel brengen om de kwaliteit, veiligheid en werkzaamheid van het geneesmiddel dat in Cyprus, Ierland, Malta of Noord-Ierland in de handel wordt gebracht, te waarborgen.
Hoofdstuk XVIII
Slotbepalingen
Artikel 213
Wijziging van de bijlagen
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 215 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen I tot en met VI teneinde deze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, en tot wijziging van artikel 22 ten aanzien van de eisen voor de milieurisicobeoordeling die in de leden 2, 3, 4 en 6 van dat artikel worden vastgesteld.
Artikel 214
Permanent Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik
1. De Commissie wordt bijgestaan door het Permanent Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
3. Wanneer het advies van het comité via een schriftelijke procedure moet worden verkregen en naar dit lid wordt verwezen, wordt die procedure slechts zonder gevolg beëindigd indien daartoe door de voorzitter van het comité wordt besloten binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies.
4. Het reglement van orde van het Permanent Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik wordt openbaar gemaakt.
5. Het Permanent Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik ziet erop toe dat zijn reglement van orde wordt aangepast aan de noodzaak om geneesmiddelen snel beschikbaar te maken voor patiënten en houdt rekening met de taken waarmee het krachtens hoofdstuk III en de procedure van artikel 42 is belast.
Artikel 215
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegaties
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 4, lid 2, artikel 24, lid 5, artikel 25, lid 9, artikel 26, lid 3, artikel 28, leden 2 en 3, artikel 27, lid 3, artikel 63, lid 5, artikel 65, lid 2, artikel 67, lid 2, artikel 88, lid 1, artikel 92, lid 4, artikel 126, lid 1, artikel 150, lid 3, artikel 153, lid 4, artikel 161, artikel 210, lid 4, en artikel 213 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van [PB: gelieve de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn in te voegen]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
De in artikel 210, leden 3 en 5, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [Publicatiebureau: gelieve de datum in te voegen = de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 4, lid 2, artikel 24, lid 5, artikel 25, lid 9, artikel 26, lid 3, artikel 27, lid 3, artikel 28, leden 2 en 3, artikel 63, lid 5, artikel 65, lid 2, artikel 67, lid 2, artikel 88, lid 1, artikel 92, lid 4, artikel 126, lid 1, artikel 150, lid 3, artikel 153, lid 4, artikel 161, artikel 210, lid 4, en artikel 213 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 6, lid 2, artikel 26, lid 3, artikel 24, lid 5, artikel 28, leden 2 en 3, artikel 27, lid 3, artikel 63, lid 5, artikel 65, lid 2, artikel 67, lid 2, artikel 88, lid 1, artikel 92, lid 4, artikel 126, lid 1, artikel 150, lid 3, artikel 153, lid 4, artikel 161, artikel 210, lid 4, en artikel 213 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 216
Verslag
De Commissie dient uiterlijk op [PB: gelieve de datum in te voegen = 10 jaar volgend op 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing van deze richtlijn, met inbegrip van een beoordeling van de verwezenlijking van de doelstellingen ervan en de middelen die nodig zijn voor de uitvoering ervan.
Artikel 217
Intrekkingen
1. Richtlijn 2001/83/EG wordt ingetrokken met ingang van [PB: gelieve datum in te voegen = 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening].
2. Richtlijn 2009/35/EG wordt ingetrokken met ingang van [PB: gelieve datum in te voegen = 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening].
3. Verwijzingen naar de ingetrokken Richtlijnen 2001/83/EG en 2009/35/EG worden opgevat als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn. Verwijzingen naar de ingetrokken Richtlijn 2001/83/EG worden gelezen volgens de in bijlage VIII opgenomen concordantietabel.
Artikel 218
Overgangsbepalingen
1. De procedures betreffende aanvragen voor vergunningen voor het in de handel brengen van geneesmiddelen die vóór [PB: gelieve de datum in te voegen = 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] overeenkomstig artikel 19 van Richtlijn 2001/83/EG gevalideerd waren en die op [PB gelieve de datum in te voegen = de dag vóór 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] nog in behandeling waren, worden afgerond overeenkomstig artikel 29.
2. Procedures die op grond van de artikelen 29, 30, 31 en 107 decies van Richtlijn 2001/83/EG vóór [PB: gelieve de datum in te voegen = 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] zijn ingeleid en die op [PB gelieve de datum in te voegen = de dag vóór 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] nog in behandeling waren, worden afgerond overeenkomstig de artikelen 32 tot en met 34 of artikel 107 duodecies, naargelang het geval, van die richtlijn, zoals van toepassing op [PB: gelieve de datum in te voegen = de dag vóór 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn].
3. Deze richtlijn is ook van toepassing op geneesmiddelen waarvoor vóór [PB: gelieve de datum in te voegen = 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] een vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 2001/83/EG.
Deze richtlijn is ook van toepassing op registraties van homeopathische geneesmiddelen en traditionele kruidengeneesmiddelen die vóór [PB: gelieve de datum in te voegen = 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] zijn uitgevoerd overeenkomstig Richtlijn 2001/83/EG.
4. In afwijking van hoofdstuk VI mogen de geneesmiddelen die vóór [PB: gelieve de datum in te voegen = 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] overeenkomstig Richtlijn 2001/83/EG in de handel zijn gebracht, tot en met [PB: gelieve de datum in te voegen = 5 jaar na 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] verder op de markt worden aangeboden, mits zij voldoen aan de bepaling inzake etikettering en bijsluiter van titel V van Richtlijn 2001/83/EG, zoals van toepassing op [PB gelieve de datum in te voegen = de dag vóór 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn].
5. In afwijking van artikel 81 zijn referentiegeneesmiddelen waarvoor de aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen is ingediend vóór [PB: gelieve de datum in te voegen = 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn], tot en met [PB: gelieve de datum in te voegen = 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] onderworpen aan de bepalingen inzake gegevensbescherming van artikel 10 van Richtlijn 2001/83/EG, zoals van toepassing op [PB: gelieve de datum in te voegen = 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn].
6. In afwijking van lid 3 zijn de in artikel 57 bedoelde verslagleggingsverplichtingen niet van toepassing wat betreft geneesmiddelen waarvoor vóór [PB: gelieve de datum in te voegen = 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] een vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 2001/83/EG.
Artikel 219
Omzetting
1. De lidstaten doen de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op [18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onmiddellijk mee.
2. Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. In de bepalingen wordt tevens vermeld dat verwijzingen in bestaande wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen naar de bij deze richtlijn ingetrokken richtlijnen, gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn. De regels voor die verwijzing en de formulering van die vermelding worden vastgesteld door de lidstaten.
3. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 220
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 221
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.