Artikelen bij COM(2023)456 - Toepassing van de begrotingstoewijzingscriteria en over het effect van de begrotingsoverdrachten op de doeltreffendheid van de EU-regeling voor schoolgroenten en -fruit en schoolmelk

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.



1. Inleiding 2

2. Toewijzingscriteria 2

2.1. Juridische achtergrond 2

2.2. Methode voor het vaststellen van indicatieve toewijzingen van Uniesteun per schooljaar na 1 augustus 2023 3

2.2.1. Gegevensbronnen 3

2.2.2. Berekeningen 4

2.3. Resultaat van de toepassing van de toewijzingscriteria 5

3. Effect van overdrachten 6

3.1. Juridische achtergrond 6

3.2. Overdrachten die hebben plaatsgevonden gedurende de uitvoeringsperiode 2017-2023 7

4. Conclusies 8


1. Inleiding

Dit verslag voldoet uit hoofde van artikel 225, punten e) en f), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad1 aan twee gerelateerde verplichtingen van de Commissie om aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit te brengen over de EU-regeling voor schoolgroenten en -fruit en schoolmelk (“de EU-schoolregeling”).

De eerste verplichting heeft betrekking op de toepassing van de toewijzingscriteria als bedoeld in artikel 23 bis, lid 2, waarin een reeks objectieve criteria wordt vastgesteld voor de verdeling van het totaalbedrag aan EU-steun voor de EU-schoolregeling over de lidstaten.

De tweede verplichting heeft betrekking op het effect van de in artikel 23 bis, lid 4, bedoelde overdrachten op de doeltreffendheid van de EU-schoolregeling ten opzichte van de verdeling van schoolgroenten en -fruit en schoolmelk. Deze bepalingen staan de lidstaten toe om één keer per schooljaar maximaal 20 % van één of meer van hun indicatieve toewijzingen over te dragen. Dat percentage mag in naar behoren gemotiveerde gevallen tot 25 % worden verhoogd2.

2. Toewijzingscriteria

1. Juridische achtergrond

Volgens artikel 23 bis, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 is het totaalbedrag aan EU-steun voor de EU-schoolregeling vastgesteld op 220 804 135 EUR per schooljaar, waarvan 130 608 466 EUR voor groenten en fruit en 90 195 669 EUR voor melk.

De bedragen worden over de lidstaten verdeeld op grond van de volgende objectieve criteria.

a. Het aantal kinderen van zes tot tien jaar in de betrokken lidstaat. Het wordt namelijk van cruciaal belang geacht om het aandeel van deze producten in de voeding van kinderen blijvend te vergroten in het stadium waarin hun eetgewoonten worden gevormd, en op die manier bij te dragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) betreffende het stabiliseren van de markten en het veiligstellen van zowel de huidige als de toekomstige voorziening (zie overweging 24 van Verordening (EU) nr. 1308/2013).

b. De mate van regionale ontwikkeling binnen de betrokken lidstaat om ervoor te zorgen dat aan minder ontwikkelde gebieden en aan de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee overeenkomstig artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) nr. 229/2013 meer EU-steun wordt toegewezen.

c. De wijze waarop de EU-steun voor de verstrekking van melk en zuivelproducten aan kinderen in het verleden is besteed, naast de in de punten a) en b) vermelde criteria.

Op basis van die objectieve criteria heeft de Raad de indicatieve toewijzingen van EU-steun door de lidstaten van 1 augustus 2017 tot en met 31 juli 2023 vastgesteld in Verordening (EU) nr. 1370/2013 van de Raad3.

In artikel 5, lid 4, derde alinea, van die verordening is bepaald dat de Commissie vanaf 1 augustus 2023 de indicatieve toewijzingen van EU-steun per schooljaar aan elke lidstaat moet bepalen. Voor de EU-steun moeten dezelfde toewijzingscriteria worden gehanteerd en moet rekening worden gehouden met het minimumbedrag waarop de lidstaten recht hebben (290 000 EUR voor schoolgroenten en -fruit en 193 000 EUR voor schoolmelk), zodat de lidstaten met een geringe bevolking een kostenefficiënte regeling kunnen implementeren.

Op basis hiervan heeft de Commissie de indicatieve toewijzingen voor de termijn van zes jaar van 1 augustus 2023 tot en met 31 juli 2029 vastgesteld. Deze termijn heeft betrekking op de uitvoeringsperiode als bedoeld in de strategieën die de lidstaten uiterlijk op 30 april 2023 aan de Commissie moeten meedelen, overeenkomstig artikel 2, lid 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/40 van de Commissie4.



2. Methode voor het vaststellen van indicatieve toewijzingen van Uniesteun per schooljaar na 1 augustus 2023

1. Gegevensbronnen

a. Het aantal kinderen van zes tot tien jaar is ontleend aan de meest recente Eurostat-gegevens over de “Populatie op 1 januari naar leeftijd en geslacht”. Het totale aantal kinderen van zes tot tien jaar in EU-27 steeg in 2021 met 2 % ten opzichte van 2012. De grootste stijgingen (in de orde van grootte van +20 %) waren te zien in Slovenië, Zweden, Malta, Luxemburg en Tsjechië. Dit aantal daalde met 13 % in Portugal, met 5 % tot 8 % in Roemenië, Nederland, Denemarken, Italië en Hongarije, en met 4 % in Griekenland en Kroatië.

b. Minder ontwikkelde gebieden: de categorieën zijn vastgesteld in het wetgevingskader van het cohesiebeleid voor 2021-20175. Dit zijn de regio’s op NUTS2-niveau waarin het bbp per hoofd (in KKS – koopkrachtstandaard) minder is dan 75 % van het gemiddelde in de EU-27. De kleinere eilanden in de Egeïsche Zee worden in artikel 1 van Verordening (EU) 229/20136 gedefinieerd als alle eilanden in de Egeïsche Zee met uitzondering van Kreta en Euboea (deze komen overeen met de regio op NUTS2-niveau die wordt aangeduid als Griekenland 42, Notio Aigaio, en worden gerekend tot de minder ontwikkelde gebieden).

c. De cijfers over de wijze waarop de EU-steun in het verleden is besteed zijn ontleend aan de maandelijkse uitgavendeclaraties van de lidstaten die aan de Commissie worden meegedeeld overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) nr. 908/2014 van de Commissie7 (begrotingsposten 05 02 18 en 08 02 03 04). De gebruikte cijfers zijn het gemiddelde van de EU-uitgaven van elke lidstaat aan schoolmelk in de afgelopen vier volledige schooljaren: 2017/2018, 2018/2019, 2019/2020 en 2020/2021. Vergeleken met de periode 2012 tot en met 2014 is een merkbare stijging van de uitgaven (meer dan 100 %) te zien in Bulgarije, Ierland, Italië, Luxemburg, Malta, Slovenië en Tsjechië. In Slowakije stegen de uitgaven met 71 %. De besteding daalde echter scherp in Frankrijk (-96 %) en België (-54 %). Het totale gebruik op EU-niveau vertoont, historisch gezien, een stijging met 3 %8.



2. Berekeningen

Voor schoolgroenten en -fruit werd het totaalbedrag aan EU-steun (130 608 466 EUR) aanvankelijk aan de lidstaten toegewezen in verhouding tot criterium a): aantal kinderen van zes tot tien jaar.

Daarna werd een verhoging van maximaal 20 % berekend in verhouding tot het aandeel kinderen van zes tot tien jaar in de minder ontwikkelde gebieden/kleinere eilanden in de Egeïsche Zee in elke lidstaat (criterium b). Deze benadering resulteerde in een gewicht van bijna 5 % voor dit criterium (verhoging van 7 028 176 EUR op een totaal van 137 636 642 EUR).

De indicatieve toewijzingen van EU-steun die worden verkregen door optelling van de bedragen die zijn berekend op basis van de criteria a) en b), werden evenredig verlaagd om ze in overeenstemming te brengen met het totaalbedrag aan EU-steun van 130 608 466 EUR.

De indicatieve toewijzingen van EU-steun aan elke lidstaat werden ook aangepast om te voldoen aan de eis dat elke lidstaat ten minste 290 000 EUR ontvangt. Cyprus, Luxemburg en Malta hebben een extra bedrag ontvangen. De indicatieve toewijzingen van EU-steun voor alle overige lidstaten werden evenredig verlaagd om het totaalbedrag in acht te nemen.

Met betrekking tot schoolmelk werd op basis van criterium a) 60 % van het totaalbedrag aan EU-steun aan de lidstaten toegewezen in verhouding tot hun aantal kinderen van zes tot tien jaar. Op basis van criterium b) werd 5 % van het totaalbedrag aan EU-steun voor schoolmelk aan de lidstaten toegewezen in verhouding tot het aantal kinderen van zes tot tien jaar in de minder ontwikkelde gebieden/kleinere eilanden in de Egeïsche Zee.

Naast deze twee criteria werd 35 % van het totaalbedrag aan EU-steun voor schoolmelk toegewezen aan lidstaten met gemiddelde uitgaven voor EU-steun per kind die boven het EU-gemiddelde liggen in verhouding tot de besteding in het verleden van EU-steun in die lidstaten, in overeenstemming met criterium c). Het gaat hierbij om Bulgarije, Cyprus, Denemarken, Estland, Finland, Hongarije, Letland, Litouwen, Luxemburg, Malta, Polen, Roemenië, Slowakije, Tsjechië en Zweden.

De indicatieve toewijzingen van EU-steun voor schoolmelk die worden verkregen door optelling van de bedragen die zijn berekend op basis van de criteria a), b), en c), werden aangepast om te voldoen aan de eis dat elke lidstaat een bedrag van ten minste 193 000 EUR ontvangt. Luxemburg en Malta hebben een extra bedrag ontvangen. De indicatieve toewijzingen van EU-steun voor alle overige lidstaten werden evenredig verlaagd om het totaalbedrag in acht te nemen (gedetailleerde berekeningen in bijlage II).


3. Resultaat van de toepassing van de toewijzingscriteria

Voor tien lidstaten (Denemarken, Estland, Griekenland, Kroatië, Italië, Litouwen, Hongarije, Nederland, Portugal en Roemenië) is de nieuwe indicatieve toewijzing van EU-steun voor schoolgroenten en -fruit lager dan die voor de vorige termijn. De verlaging is minder dan 5 % voor Griekenland, Litouwen en Hongarije, 5 % tot 10 % voor Denemarken, Estland, Kroatië, Italië, Nederland en Roemenië, en 15 % voor Portugal. Voor 14 lidstaten (België, Bulgarije, Tsjechië, Duitsland, Ierland, Spanje, Frankrijk, Letland, Oostenrijk, Polen, Slovenië, Slowakije, Finland en Zweden) is de nieuwe indicatieve toewijzing van EU-steun voor schoolgroenten en -fruit hoger dan voor de vorige termijn.

De stijging is minder dan 5 % voor Bulgarije, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Letland, Oostenrijk, Polen en Finland, 5 % tot 10 % voor België, Tsjechië, Ierland en Slowakije, 19 % voor Zweden en 20 % voor Slovenië.

De belangrijkste stuwende kracht achter de daling of stijging van de indicatieve toewijzing van EU-steun is de verandering in het aantal kinderen van zes tot tien jaar in de betrokken lidstaten, en voor Estland de verandering in de status van erkende probleemgebieden.

Voor Cyprus, Luxemburg en Malta is er geen verandering in de indicatieve toewijzing, hetgeen voortvloeit uit het de-minimis-vereiste (d.w.z. dat elke lidstaat een bedrag van ten minste 290 000 EUR ontvangt).

Met betrekking tot schoolmelk hebben 15 lidstaten (België, Duitsland, Ierland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Kroatië, Italië, Cyprus, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Slovenië, Finland en Zweden) lagere indicatieve toewijzingen van EU-steun ontvangen dan in de vorige termijn.

De verlaging is minder dan 5 % voor België en Spanje, 5 % tot 10 % voor Duitsland, Ierland, Griekenland, Nederland, Oostenrijk, Slovenië en Zweden, 14 % voor Italië, 20 % tot 30 % voor Finland, Kroatië en Frankrijk, 41 % voor Portugal en 49 % voor Cyprus. In Portugal daalde het aantal kinderen van zes tot tien jaar met 13 % en is het historische gebruik aanzienlijk afgenomen. Cyprus had voor de vorige termijn een hoger steunbedrag ontvangen dan waar het land recht op zou hebben gehad als de toewijzingscriteria streng waren toegepast, in het kader van de interinstitutionele besprekingen.

In het algemeen zijn de veranderingen in de indicatieve toewijzingen voor schoolmelk groter dan die voor groenten en fruit. Dit is toe te schrijven aan het derde criterium betreffende de besteding in het verleden van EU-steun (in sommige lidstaten nam het gebruik van EU-steun in het kader van de nieuwe regeling aanzienlijk af).

Wanneer naar het indicatieve totaalbedrag aan EU-steun (groenten en fruit, en melk) wordt gekeken, was in drie lidstaten sprake van een scherpe daling: Cyprus (-31 %), Portugal (-25 %) en Finland (-19 %), en geen van die lidstaten is erin geslaagd in de afgelopen vier schooljaren 100 % van de indicatieve toewijzing te besteden.

3. Effect van overdrachten

1. Juridische achtergrond

De EU-regeling voor schoolmelk en de EU-regeling voor schoolgroenten en -fruit waren afzonderlijke regelingen totdat zij uit hoofde van Verordening (EU) nr. 2016/7919 tot een gemeenschappelijk wettelijk en financieel kader werden samengevoegd. Het Europees Parlement en de Raad waren van mening dat een gemeenschappelijke benadering de lidstaten in staat zou stellen om binnen een vastgestelde begroting een maximaal effect te bereiken met de verstrekking en om de regelingen efficiënter te beheren. Vanwege de verschillen tussen de regelingen (en de toeleveringsketens daarvan), worden bepaalde elementen, zoals de respectieve begrotingen, nog afzonderlijk vastgesteld.

Sinds 1 augustus 2017 hebben lidstaten die willen deelnemen aan de schoolregeling elk jaar een verzoek voor EU-steun ingediend onder vermelding van het gevraagde bedrag voor schoolgroenten en -fruit en het gevraagde bedrag voor schoolmelk. Zoals hierboven vermeld, biedt Verordening (EU) nr. 1308/2013 lidstaten de mogelijkheid om één keer per schooljaar maximaal 20 % van een of meer van hun indicatieve toewijzingen over te dragen om beter tegemoet te komen aan hun prioriteiten en behoeften bij het uitvoeren van de regeling. Overdrachten kunnen worden gedaan:

a)voorafgaand aan de vaststelling van de definitieve toewijzingen voor het volgende schooljaar, tussen de indicatieve toewijzingen van de lidstaat, of
b)na het begin van het schooljaar, tussen de definitieve toewijzingen van de lidstaat, indien die toewijzingen zijn vastgesteld voor de betrokken lidstaat.


2. Overdrachten die hebben plaatsgevonden gedurende de uitvoeringsperiode 2017-2023

Uit de evaluatie van de EU-schoolregeling van 2017/18 tot en met 2020/21 bleek dat 14 lidstaten gebruik maakten van de mogelijkheid om EU-steun over te dragen tussen de twee onderdelen van de EU-regeling (dit cijfer is gebaseerd op een evaluatie van werkdocumenten die zijn overgelegd aan de afgevaardigden van de lidstaten in het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten – dierlijke producten). De mogelijkheid werd voornamelijk aangegrepen om middelen over te dragen van melk naar groenten en fruit (in tien van de 14 lidstaten die gebruikmaken van overdrachten). De belangrijkste reden voor de overdracht was om te voldoen aan de grotere vraag naar groenten en fruit, in combinatie met een onderbenutting van het budget voor melk10.

Niet elk jaar is om overdrachten van de toewijzingen voor melk naar de toewijzingen voor groenten en fruit voor de tien betrokken lidstaten verzocht, en de besteding van het overgedragen budget verschilde van jaar tot jaar, zoals te zien is in de onderstaande tabel.

LidstaatJAAR VAN DE OVERDRACHT% VAN HET OVERGEDRAGEN BEDRAG DAT IS BESTEED
België2017/2018- 2020/20210 %
Denemarken2020/20210 %
Duitsland2018/2019

2017/2018, 2019/2020 en 2020/2021
100 %

0 %
Ierland2017/201860 %
Spanje2017/2018

2018/2019 en 2019/2020
30 %

0 %
Cyprus2017/2018

2018/2019

2019/2020

2020/2021
0 %

82 %

0 %

60 %
Luxemburg2017/2018- 2020/2021100 %
Malta2017/20180 %
Nederland2017/2018

2018/2019

2019/2020 en 2020/2021
27 %

70 %

0 %
Oostenrijk2017/2018-2018/2019 en 2019/20200 %


Een beperkt aantal lidstaten (Frankrijk, Portugal, Roemenië, Zweden) heeft weliswaar gebruik gemaakt van overdrachten van de toewijzingen voor groenten en fruit naar de toewijzingen voor melk, maar de overgedragen bedragen zijn hoger. Zweden maakt elk jaar gebruik van deze mogelijkheid, aangezien de EU-regeling voor schoolgroenten en -fruit daar niet wordt toegepast; het overgedragen bedrag wordt echter niet daadwerkelijk gebruikt. Frankrijk draagt elk jaar bijna 4,5 miljoen EUR over om over even grote budgetten voor melk en voor groenten en fruit te beschikken. Beide toewijzingen bleven echter grotendeels ongebruikt gedurende de vierjarige uitvoeringsperiode waarop de evaluatie betrekking heeft. Alleen in het geval van Roemenië werd het overgedragen bedrag volledig besteed, dankzij een toegenomen verstrekkingsfrequentie (dagelijks).

4. Conclusies

De criteria van Verordening (EU) nr. 1308/2013 om het totaalbedrag aan EU-steun voor de EU-schoolregeling te verdelen over de lidstaten zijn door de Raad toegepast bij de vaststelling van Verordening (EU) nr. 1370/2013 van de Raad (voor de periode van 1 augustus 2017 tot en met 31 juli 2023), en door de Commissie door middel van Uitvoeringsbesluit (EU) 2023/106 (voor de periode van 1 augustus 2023 tot en met 31 juli 2029). Dit uitvoeringsbesluit werd vastgesteld naar aanleiding van een positief advies van het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten van 15 december 2022, waarvoor 24 lidstaten, die 83 % van de EU-bevolking vertegenwoordigen, hun steun uitspraken. Met andere woorden: de toepassing van de criteria werd door een ruime meerderheid gesteund.

De criteria blijven relevant, aangezien zij drie belangrijke beginselen omvatten: proportionaliteit (aantal leerlingen in elke lidstaat); cohesie (mate van ontwikkeling van de regio’s); en doeltreffendheid (besteding in het verleden). Bij de doorlopende herziening van de EU-schoolregeling zou kunnen worden nagedacht over het uitbreiden van de reikwijdte van het derde criterium (besteding in het verleden) naar schoolgroenten en -fruit, aangezien dit momenteel is beperkt tot schoolmelk.

De mogelijkheid om de EU-steun over te dragen werd voornamelijk gebruikt voor overdrachten van schoolmelk naar schoolgroenten en -fruit. Dit werd gedaan om in te spelen op een toenemende vraag naar groenten en fruit, die in overeenstemming lijkt te zijn met de opwaartse trend in het aantal kinderen dat deelneemt aan het onderdeel groenten en fruit van de EU- schoolregeling en de neerwaartse trend in het aantal kinderen dat deelneemt aan het onderdeel melk van de EU-schoolregeling11.

Concreet werd van de overdrachten van melk naar groenten en fruit slechts 15 % van de overgedragen bedragen daadwerkelijk besteed, en van de overdrachten van groenten en fruit naar melk slechts 12 %. De mogelijkheid stelde de lidstaten echter in staat de toegewezen EU-steun beter te benutten wanneer deze nodig was voor een betere dekking wat betreft de kwantiteit en frequentie van de verstrekking. Bij de doorlopende herziening van de EU-schoolregeling zou kunnen worden nagedacht over vereenvoudiging van de benadering door de lidstaten toe te staan hun nationale toewijzingen te besteden volgens hun behoeften en zoals beschreven in hun nationale strategieën.


1()Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad.

2()Lidstaten met ultraperifere gebieden vermeld in artikel 349 VWEU en in andere gevallen, bijvoorbeeld indien een lidstaat een specifieke marktsituatie moet aanpakken in de sector waarop de schoolregeling van toepassing is, zijn bijzondere bezorgdheid over de geringe consumptie van een bepaalde groep producten, of andere maatschappelijke veranderingen.

3()Verordening (EU) nr. 1370/2013 van de Raad van 16 december 2013 houdende maatregelen tot vaststelling van steun en restituties in het kader van de gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten.

4()Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/40 van de Commissie van 3 november 2016 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad, met betrekking tot Uniesteun voor de verstrekking van groenten en fruit, bananen en melk in onderwijsinstellingen en tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 907/2014 van de Commissie.

5()https://cohesiondata.ec.europa.eu/2021-2027-Finances/2021-2027-IJG-Categories-of-NUTS2-regions/uxj2-277b/data

6()Verordening (EU) nr. 229/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 13 maart 2013 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1405/2006 van de Raad.

7()Uitvoeringsverordening (EU) nr. 908/2014 van de Commissie van 6 augustus 2014 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft betaalorganen en andere instanties, financieel beheer, goedkeuring van de rekeningen, voorschriften inzake controles, zekerheden en transparantie.

8()De daarmee verband houdende werktabellen en berekeningen voor de drie criteria zijn opgenomen in bijlage I.

9()Verordening (EU) 2016/791 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1308/2013 en (EU) nr. 1306/2013 wat betreft de steunregeling voor de verstrekking van groenten, fruit, bananen en melk in onderwijsinstellingen.

10()Een gedetailleerde tabel van de overdrachten van Uniesteun tussen schoolgroenten en -fruit en schoolmelk is opgenomen in bijlage III.

11()In totaal nam het aantal kinderen dat gebruik maakt van het onderdeel groenten en fruit in de periode 2017/18-2020/21 met 2,5 % af (grotendeels in verband met beperkende maatregelen inzake de volksgezondheid om de verspreiding van de COVID-19-pandemie tegen te gaan). Het aantal kinderen dat gebruik maakt van het onderdeel melk van de regeling vertoont echter sinds 2017/18 een gestage daling.

NL NL