Artikelen bij COM(2023)642 - Wijziging van Verordening (EU) 2018/1806 wat betreft de herziening van het opschortingsmechanisme

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.


Artikel 1

Verordening (EU) 2018/1806 wordt als volgt gewijzigd:

1) Artikel 8 wordt vervangen door:

 “Artikel 8

Opschortingsmechanisme

1. In afwijking van artikel 4, wordt de vrijstelling van de visumplicht voor onderdanen van een in bijlage II opgenomen derde land overeenkomstig de voorwaarden en de procedure van artikel 8 bis tot en met 8 septies tijdelijk opgeschort op basis van relevante en objectieve gegevens.

Het opschortingsmechanisme kan worden geactiveerd door een kennisgeving van een lidstaat aan de Commissie overeenkomstig artikel 8 ter, of op basis van de eigen analyse van de Commissie overeenkomstig artikel 8 quater.

2. In gevallen waarin een overeenkomst tussen de Unie en een in bijlage II opgenomen derde land inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf bepalingen over verschillende gronden of procedures voor opschorting bevat, hebben die bepalingen voorrang op de artikelen 8 bis, 8 sexies en 8 septies van deze verordening.”.

(2) De volgende artikelen worden ingevoegd:

“Artikel 8 bis

Gronden voor opschorting

1. Het opschortingsmechanisme kan om de volgende redenen worden geactiveerd:

a) een wezenlijke toename van het aantal onderdanen van een in bijlage II opgenomen derde land aan wie de toegang wordt geweigerd of van wie wordt vastgesteld dat zij op het grondgebied van de lidstaat verblijven zonder dat zij daartoe gerechtigd zijn;

b) een wezenlijke toename van het aantal asielaanvragen door onderdanen van een in bijlage II opgenomen derde land waarvoor het percentage ingewilligde aanvragen laag is;

c) een vermindering van de samenwerking inzake overname met een in bijlage II opgenomen derde land, of andere gevallen van het niet-verlenen van medewerking aan overname;

d) een significant risico of een onmiddellijke bedreiging van de openbare orde of de binnenlandse veiligheid van de lidstaten in verband met een in bijlage II opgenomen derde land dat of die voortvloeit uit:

i) een wezenlijke toename van het aantal ernstige strafbare feiten in verband met onderdanen van dat derde land, gestaafd door objectieve, concrete en relevante informatie en gegevens van bevoegde autoriteiten;

ii) hybride dreigingen;

e) de uitvoering, door een in bijlage II opgenomen derde land, van een burgerschapsregeling voor investeerders, waarbij het burgerschap wordt toegekend zonder dat er sprake is van een echte band met het betrokken derde land, in ruil voor vooraf bepaalde betalingen of investeringen;

f) het niet-afstemmen van het visumbeleid van een in bijlage II opgenomen derde land, wanneer, met name vanwege de geografische nabijheid van dat derde land en de Unie, het risico bestaat van een wezenlijke toename van het aantal onderdanen van andere derde landen, die op irreguliere wijze het grondgebied van de lidstaten binnenkomen na verblijf op of doorreis via het grondgebied van dat derde land; 

g) met betrekking tot de derde landen waarvan de onderdanen van de visumplicht zijn vrijgesteld wanneer zij naar het grondgebied van de lidstaten reizen als gevolg van de succesvolle afronding van een dialoog over visumliberalisering tussen de Unie en dat derde land, de niet-naleving van de specifieke vereisten, die gebaseerd zijn op artikel 1 en die zijn gebruikt om de gepastheid van visumliberalisering na te gaan.

2. Voor de toepassing van lid 1, punten a), b), en d), i), van dit artikel wordt onder een wezenlijke toename verstaan een toename van meer dan 50 %, tenzij de Commissie overeenkomstig artikel 8 ter, lid 4, of artikel 8 quater, lid 2, concludeert dat in het specifieke geval een lagere of hogere toename van toepassing is.

3. Voor de toepassing van lid 1, punt b), van dit artikel wordt onder een laag percentage ingewilligde asielaanvragen een percentage van minder dan 4 % verstaan, tenzij de Commissie overeenkomstig artikel 8 ter, lid 4, of artikel 8 quater, lid 2, concludeert dat in het specifieke geval een hoger erkenningspercentage van toepassing is.

4. Voor de toepassing van lid 1, punt c), wordt onder vermindering van de samenwerking inzake overname met een in bijlage II opgenomen derde land verstaan een met adequate gegevens onderbouwde wezenlijke toename van het percentage afgewezen overnameverzoeken die een lidstaat bij dat derde land had ingediend voor eigen onderdanen van dat derde land of, wanneer een tussen de Unie of die lidstaat en dat derde land gesloten overnameovereenkomst daarin voorziet, voor onderdanen van derde landen die door dat derde land zijn gereisd.

5. Voor de toepassing van lid 1, punt c), kan het volgende worden beschouwd als andere gevallen van het niet-verlenen van medewerking aan overname:

a) het weigeren of nalaten overnameverzoeken tijdig te verwerken;

b) het niet tijdig binnen de in de overnameovereenkomst gestelde termijnen afgeven van reisdocumenten met het oog op terugkeer, of het niet aanvaarden van Europese reisdocumenten die na het verstrijken van de in de overnameovereenkomst gespecificeerde termijnen zijn afgegeven;

c) het beëindigen of opschorten van de overnameovereenkomst tussen een in bijlage II opgenomen derde land en de Unie.

Artikel 8 - ter Kennisgeving door de lidstaten en onderzoek van de kennisgeving

1. Een lidstaat die gedurende een periode van ten minste twee maanden, vergeleken met dezelfde periode van het voorgaande jaar of de laatste twee maanden vóór de invoering van de vrijstelling van de visumplicht voor onderdanen van een in bijlage II opgenomen derde land, wordt geconfronteerd met een of meer van de omstandigheden die de in artikel 8 bis, lid 1, punten a), b), c) en d), i), bedoelde gronden voor opschorting vormen, kan de Commissie daarvan in kennis stellen.

2. De in lid 1 van dit artikel bedoelde kennisgeving is met redenen omkleed en bevat alle relevante gegevens en statistieken, alsmede een uitvoerige beschrijving van de eerste maatregelen die de betrokken lidstaat heeft getroffen om de situatie te verhelpen. De betrokken lidstaat kan in zijn kennisgeving nader bepalen op welke categorieën onderdanen van het betrokken derde land een uitvoeringshandeling uit hoofde van artikel 8 sexies, lid 1), van toepassing dient te zijn, met opgave van de gedetailleerde redenen daarvoor. 

3. De Commissie brengt het Europees Parlement en de Raad onmiddellijk op de hoogte van een dergelijke kennisgeving.

4. De Commissie onderzoekt een kennisgeving die krachtens lid 1 van dit artikel is verricht en houdt daarbij rekening met het volgende:

a) of er sprake is van een van de omstandigheden die de in artikel 8 bis, lid 1, punten a), b), c) of d), i), bedoelde gronden vormen;

b) het aantal lidstaten dat door een van deze omstandigheden wordt getroffen;

c) het algemene effect van deze omstandigheden op de migratiesituatie in de Unie, zoals dat blijkt uit de gegevens die door de lidstaten zijn verstrekt of waarover de Commissie beschikt;

d) de verslagen van de Europese grens- en kustwacht 29 , het EU-Asielagentschap 30 of het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) 31 , of van een andere relevante instelling of instantie of een ander relevant orgaan of agentschap van de Unie of een internationale organisatie, indien de omstandigheden van het specifieke geval dit vereisen;

e) de eventuele informatie die de betrokken lidstaat heeft gegeven in zijn kennisgeving in verband met eventuele maatregelen uit hoofde van artikel 8 sexies, lid 1;

f) algemene overwegingen van openbare orde en binnenlandse veiligheid, in overleg met de betrokken lidstaat.

5. De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad in kennis van de resultaten van dit onderzoek.

Artikel 8 -  quater Toezicht en eigen analyse van de Commissie

1. De Commissie houdt regelmatig toezicht op het bestaan van de in artikel 8 bis, lid 1, bedoelde gronden voor opschorting.

Met name met betrekking tot de derde landen die in bijlage II zijn opgenomen als gevolg van de succesvolle afronding van een dialoog over visumliberalisering tussen de Unie en dat derde land, ziet de Commissie toe op de voortdurende naleving van de op artikel 1 gebaseerde specifieke vereisten die zijn gebruikt om de geschiktheid van visumliberalisering na te gaan.

2. Wanneer de Commissie, rekening houdend met de relevante gegevens, verslagen en statistieken, beschikt over concrete en betrouwbare informatie over het bestaan van een van de in artikel 8 bis, lid 1, bedoelde gronden, stelt zij het Europees Parlement en de Raad van haar analyse in kennis, en zijn artikel 8 sexies en artikel 8 septies van toepassing.

Artikel 8 - quinquies Rapportage

1. De Commissie brengt ten minste eenmaal per jaar en gedurende een periode van zeven jaar na de datum van inwerkingtreding van de visumliberalisering voor de derde landen die na een succesvolle voltooiing van een dialoog over visumliberalisering tussen de Unie en dat derde land in bijlage II zijn opgenomen, en vervolgens telkens wanneer de Commissie dit noodzakelijk acht, of op verzoek van het Europees Parlement of de Raad, verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over het toezicht dat overeenkomstig artikel 8 quater, lid 1, is uitgevoerd. Het verslag richt zich op de derde landen waarvan de Commissie op basis van concrete en betrouwbare informatie van oordeel is dat zij niet langer voldoen aan bepaalde specifieke vereisten, die gebaseerd zijn op artikel 1 en die zijn gebruikt om de geschiktheid van visumliberalisering na te gaan.

2. De Commissie brengt, telkens wanneer zij dit nodig acht, of op verzoek van het Europees Parlement of de Raad, ook verslag uit over andere dan de in lid 1 van dit artikel bedoelde derde landen van bijlage II.

Artikel 8 - sexies Uitvoeringshandelingen

1. Indien de Commissie, op basis van het in artikel 8 ter, lid 4, bedoelde onderzoek, of van de in artikel 8 quater, lid 2, bedoelde analyse, en rekening houdend met de gevolgen van een opschorting van de vrijstelling van de visumplicht voor de algemene externe betrekkingen van de Unie en haar lidstaten met het betrokken derde land, terwijl zij nauw samenwerkt met dat derde land aan andere oplossingen voor de langere termijn, besluit dat moet worden opgetreden, of indien een gewone meerderheid van de lidstaten de Commissie in kennis heeft gesteld van het bestaan van de in artikel 8 bis, lid 1, punten a), b), c) of d), i), bedoelde omstandigheden, stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast waarbij de vrijstelling van de visumplicht voor de onderdanen van het betrokken derde land tijdelijk wordt opgeschort voor een periode van 12 maanden.

De opschorting is van toepassing op bepaalde categorieën onderdanen van het betrokken derde land, middels een verwijzing naar de betreffende soorten reisdocumenten en, in voorkomend geval, aanvullende criteria. Bij het bepalen van de categorieën waarop de opschorting van toepassing is, neemt de Commissie, op basis van de beschikbare informatie, categorieën op die voldoende ruim zijn om in elk specifiek geval efficiënt bij te dragen tot het verhelpen van de omstandigheden die tot de opschorting hebben geleid, met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van non-discriminatie overeenkomstig artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. In die uitvoeringshandeling wordt bepaald op welke datum de opschorting van de vrijstelling van de visumplicht van kracht wordt.

De Commissie stelt de in de eerste alinea bedoelde uitvoeringshandeling vast binnen een maand na:

a) de in artikel 8 ter bedoelde kennisgeving te hebben ontvangen;

b) het Europees Parlement en de Raad in kennis te hebben gesteld van haar in artikel 8 quater, lid 2, bedoelde analyse;

c) van een gewone meerderheid van de lidstaten de kennisgeving van het bestaan van de in artikel 8 bis, lid 1, punt a), b), c) of d), i), bedoelde omstandigheden te hebben ontvangen.

De in de eerste alinea bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 11, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

2. Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie stelt de Commissie volgens de in artikel 11, lid 4, bedoelde procedure onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast tot tijdelijke opschorting van de vrijstelling van de visumplicht voor de onderdanen van het betrokken derde land voor een periode van 12 maanden.

3. Tijdens de periode van opschorting onderhoudt de Commissie een intensievere dialoog met het betrokken derde land met het oog op het verhelpen van de omstandigheden in kwestie.

4. Indien de omstandigheden die tot de tijdelijke opschorting van de vrijstelling van de visumplicht hebben geleid, worden verholpen vóór het einde van de geldigheidsduur van de overeenkomstig de leden 1 en 2 vastgestelde uitvoeringshandelingen, stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast om de tijdelijke opschorting op te heffen overeenkomstig de in artikel 11, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 8 - septies Gedelegeerde handelingen

1. Indien de in artikel 8 bis bedoelde gronden voortduren, stelt de Commissie uiterlijk twee maanden vóór het verstrijken van de in artikel 8 sexies, lid 1, bedoelde periode van 12 maanden overeenkomstig artikel 10 een gedelegeerde handeling tot wijziging van bijlage II vast om de toepassing van die bijlage tijdelijk op te schorten voor een periode van 24 maanden voor alle onderdanen van het betrokken derde land. Deze wijziging geschiedt door naast de naam van het betrokken derde land een voetnoot in te voegen, waarin staat dat de vrijstelling van de visumplicht wordt opgeschort met betrekking tot dat derde land en waarin de termijn van die opschorting wordt vermeld. De gedelegeerde handeling treedt in werking op de datum waarop de in artikel 8 sexies, lid 1, bedoelde uitvoeringshandeling verstrijkt.

2. Onverminderd artikel 6 moeten de onderdanen van het betrokken derde land tijdens de periode van opschorting in het bezit zijn van een visum bij het overschrijden van de buitengrenzen van de lidstaten.

3. Een lidstaat die overeenkomstig artikel 6 voorziet in nieuwe vrijstellingen van de visumplicht voor een categorie onderdanen van het derde land waarop de handeling houdende opschorting van de visumplicht van toepassing is, deelt die maatregelen overeenkomstig artikel 12 mee.

4. Vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van de overeenkomstig lid 1 van dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling dient de Commissie een verslag in bij het Europees Parlement en bij de Raad.

Het verslag kan vergezeld gaan van een wetgevingsvoorstel tot wijziging van deze verordening teneinde de verwijzing naar het betrokken derde land over te hevelen van bijlage II naar bijlage I. In dat geval stelt de Commissie overeenkomstig artikel 10 nog een gedelegeerde handeling vast tot wijziging van bijlage II om de periode van opschorting van de vrijstelling van de visumplicht te verlengen vanaf het einde van de geldigheidsduur van de overeenkomstig lid 1 van dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling tot de inwerkingtreding van de wijziging waarbij het betrokken derde land naar bijlage I wordt overgeheveld. De voetnoot wordt dienovereenkomstig gewijzigd.

5. Indien de omstandigheden die tot de tijdelijke opschorting van de vrijstelling van de visumplicht hebben geleid, worden verholpen vóór het einde van de geldigheidsduur van de overeenkomstig de leden 1 en 4 van dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen, stelt de Commissie overeenkomstig artikel 10 een gedelegeerde handeling vast tot wijziging van bijlage II om de tijdelijke opschorting op te heffen.”

4)Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

a) In lid 3 wordt “artikel 8, lid 6, onder b),” vervangen door “artikel 8 septies”.

b) In lid 4 wordt “artikel 8, lid 6, onder b),” vervangen door “artikel 8 septies”.

c)In lid 8 wordt “artikel 8, lid 6, onder b),” vervangen door “artikel 8 septies”.


5)In artikel 11 wordt het volgende lid 4 toegevoegd:

“4. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011 in samenhang met artikel 5 van toepassing.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.