Artikelen bij COM(2025)101 - Gemeenschappelijk systeem voor de terugkeer van illegaal in de Unie verblijvende onderdanen van derde landen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.


Hoofdstuk I -  

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1
Onderwerp

1.Bij deze verordening wordt een gemeenschappelijk systeem voor de terugkeer van illegaal in de Unie verblijvende onderdanen van derde landen vastgesteld overeenkomstig de grondrechten die met name zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (“het Handvest”), en de toepasselijke verplichtingen uit hoofde van het internationale recht, onder meer inzake de bescherming van vluchtelingen en de mensenrechten.

2.Deze verordening heeft tot doel de doeltreffende terugkeer en overname van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen te waarborgen in overeenstemming met de alomvattende aanpak die is vastgelegd in artikel 3, artikel 4, punt h), en artikel 5, punt e), van Verordening (EU) 2024/1351.

Artikel 2
Toepassingsgebied

1.Deze verordening is van toepassing op illegaal op het grondgebied van de lidstaten verblijvende onderdanen van derde landen.

2.Deze verordening is niet van toepassing op personen die onder het Unierecht inzake vrij verkeer vallen in de zin van artikel 2, punt 5, van Verordening (EU) 2016/399.

Artikel 3
Afwijkingen

1.De lidstaten mogen met betrekking tot de volgende onderdanen van derde landen afwijken van de bepalingen van deze verordening:

a.personen wie de toegang bij de buitengrenzen is geweigerd overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) 2016/399; 

b.personen die door de bevoegde autoriteiten zijn aangehouden of onderschept wegens het op illegale wijze overschrijden over land, over zee of door de lucht van de buitengrens van een lidstaat, en die vervolgens geen vergunning of recht hebben verkregen om in die lidstaat te verblijven.

2.Wanneer de lidstaten afwijkingen toepassen op grond van lid 1 van dit artikel, baseren zij zich op het nationale recht om de terugkeer van deze categorieën onderdanen van derde landen te waarborgen, en eerbiedigen zij het beginsel van non-refoulement. De volgende artikelen zijn van toepassing: artikel 12, lid 4, artikel 12, lid 5, artikel 14, lid 2, artikel 14, lid 6, punt c), artikel 14, lid 6, punt e), artikel 34 en artikel 35.

Artikel 4
Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

(1) “onderdaan van een derde land”: eenieder die geen burger van de Unie is in de zin van artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en die geen persoon is die onder het Unierecht inzake vrij verkeer valt, als gedefinieerd in artikel 2, punt 5, van Verordening (EU) 2016/399;

(2) “illegaal verblijf”: de aanwezigheid, op het grondgebied van een lidstaat, van een onderdaan van een derde land die niet of niet langer voldoet aan de toegangsvoorwaarden die zijn vastgesteld in artikel 6 van Verordening (EU) 2016/399, of aan andere voorwaarden voor binnenkomst, verblijf of vestiging in die lidstaat;

(3) “land van terugkeer”:

a) een derde land dat het land van herkomst van de onderdaan van een derde land is;

b) een derde land waar de onderdaan van een derde land zijn formele gewone verblijfplaats heeft;

c) een derde land van doorreis op weg naar de Unie overeenkomstig overnameovereenkomsten of -regelingen van de Unie of de lidstaten;

d) een ander dan het in de punten a), b) en g) bedoelde derde land, waar de onderdaan van een derde land het recht van binnenkomst en verblijf heeft;

e) een veilig derde land met betrekking waartoe het verzoek van een onderdaan van een derde land om internationale bescherming als niet-ontvankelijk is afgewezen, overeenkomstig 59, lid 8, van Verordening (EU) 2024/1348;

f) het eerste land van asiel met betrekking waartoe het verzoek van een onderdaan van een derde land om internationale bescherming als niet-ontvankelijk is afgewezen, overeenkomstig 58, lid 4, van Verordening (EU) 2024/1348, of

g) een derde land waarmee een overeenkomst of regeling is getroffen op basis waarvan de onderdaan van een derde land wordt aanvaard, overeenkomstig artikel 17 van deze verordening;

(4) “terugkeerbesluit”: een administratieve of rechterlijke beslissing waarbij wordt vastgesteld dat het verblijf van een onderdaan van een derde land illegaal is of dit illegaal wordt verklaard en waarbij een verplichting om de Europese Unie te verlaten wordt opgelegd of vastgesteld;

(5) “verwijdering”: de uitvoering van het terugkeerbesluit door de bevoegde autoriteiten door middel van fysieke verwijdering van het grondgebied van de lidstaat;

(6) “vrijwillige terugkeer”: naleving door de illegaal verblijvende onderdaan van een derde land van de verplichting om het grondgebied van de lidstaten uiterlijk op de overeenkomstig artikel 13 van deze verordening in het terugkeerbesluit vastgestelde datum te verlaten;

(7) “onderduiken”: de handeling waarbij de onderdaan van een derde land niet beschikbaar blijft voor de bevoegde administratieve of gerechtelijke autoriteiten, bijvoorbeeld door het grondgebied van de lidstaat zonder toestemming van de bevoegde autoriteiten te verlaten om redenen die niet buiten zijn macht liggen;

(8) “inreisverbod”: een administratieve of rechterlijke beslissing of handeling waarbij de betrokkene de binnenkomst en het verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor een bepaalde termijn wordt verboden;

(9) “overnameprocedure”: alle stappen die door een bevoegde autoriteit of, in voorkomend geval, door het Europees Grens- en kustwachtagentschap (“Frontex”) worden gezet in verband met het bevestigen van de nationaliteit van een onderdaan van een derde land, het afgeven van een reisdocument voor de onderdaan van een derde land en het organiseren van een terugkeeroperatie;

(10) “overnameverzoek”: een door een bevoegde autoriteit bij een bevoegde autoriteit van een derde land voor overnamedoeleinden ingediend verzoek, bestaande uit een verzoek om bevestiging van de nationaliteit en een verzoek om afgifte van een reisdocument, naargelang het geval;

(11) “terugkeeroperatie”: een door een bevoegde autoriteit georganiseerde of gecoördineerde operatie in het kader waarvan onderdanen van derde landen vanuit een of meer lidstaten worden gerepatrieerd;

(12) “overname-instrument”: een juridisch bindend of niet-bindend instrument met bepalingen over de samenwerking tussen een lidstaat of de Unie en een derde land op het gebied van de overnameprocedure, zoals overnameovereenkomsten en -regelingen of andere internationale overeenkomsten en regelingen;

(13) “andere vorm van toestemming tot verblijf”: elk door een lidstaat aan een onderdaan van een derde land afgegeven document op grond waarvan het verblijf op het grondgebied van die lidstaat wordt toegestaan, ander dan een verblijfsvergunning in de zin van artikel 2, punt 16, van Verordening (EU) 2016/399 of een visum voor verblijf van langere duur in de zin van artikel 2, punt 14, van Verordening (EU) 2018/1860, en met uitzondering van het in artikel 6 van Richtlijn (EU) 2024/1346 van het Europees Parlement en de Raad 46 bedoelde document.

Artikel 5
Grondrechten

Bij de toepassing van deze verordening handelen de lidstaten met volledige inachtneming van het toepasselijke Unierecht, waaronder het Handvest, het toepasselijke internationale recht, de verplichtingen inzake de toegang tot internationale bescherming, in het bijzonder het beginsel van non-refoulement, en de grondrechten.

Hoofdstuk II 
TERUGKEERPROCEDURE

Deel - 1 

Begin van de terugkeerprocedure

Artikel 6
Detectering en eerste controles

1.De lidstaten voorzien in efficiënte en evenredige maatregelen om illegaal op hun grondgebied verblijvende onderdanen van derde landen voor de uitvoering van de terugkeerprocedure te detecteren en om de nodige aanvullende verificaties uit te voeren, onder meer op het gebied van kwetsbaarheid en veiligheid.

2.Voor de toepassing van lid 1 maken de bevoegde autoriteiten gebruik van eerdere controles die met betrekking tot onderdanen van derde landen zijn verricht, met inbegrip van screening op grond van Verordening (EU) 2024/1356 of gelijkwaardige controles krachtens het nationale recht.

3.Zo nodig kunnen voor de uitvoering van de terugkeerprocedure in het kader van deze verordening aanvullende veiligheidsverificaties worden uitgevoerd op basis van een risicobeoordeling en objectieve, in het nationale recht vastgestelde criteria.

Deel - 2 

Procedure voor het gelasten van de terugkeer

Artikel 7
Uitvaardiging van een terugkeerbesluit

1.De bevoegde autoriteiten van de lidstaten vaardigen een terugkeerbesluit uit tegen elke onderdaan van een derde land die illegaal op hun grondgebied verblijft, onverminderd de in artikel 8 opgenomen uitzonderingen.

2.Het terugkeerbesluit wordt schriftelijk uitgevaardigd en vermeldt de feitelijke en de rechtsgronden, alsook informatie over de beschikbare rechtsmiddelen en de termijnen voor het instellen van die rechtsmiddelen. Het terugkeerbesluit wordt onverwijld ter kennis gebracht van de onderdaan van een derde land.

3.De bevoegde autoriteiten kunnen besluiten de informatie over de feitelijke gronden niet te verstrekken of te beperken, indien het nationale recht voorziet in beperking van het recht op informatie of indien dit noodzakelijk is om de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid te beschermen of om strafbare feiten te voorkomen, te onderzoeken, op te sporen en te vervolgen. In dergelijke gevallen wordt de onderdaan van een derde land, ten behoeve van de toegang tot een doeltreffende voorziening in rechte, in kennis gesteld van de essentie van de gronden voor het terugkeerbesluit.

4.Indien de informatie waarover de bevoegde autoriteiten bij het uitvaardigen van het terugkeerbesluit beschikken, niet volstaat om een land van terugkeer te bepalen, kunnen in het terugkeerbesluit voorlopig een of meer landen van terugkeer worden vermeld.

5.De onderdaan van een derde land krijgt op verzoek een schriftelijke of mondelinge vertaling van de in lid 2 bedoelde belangrijkste elementen van het terugkeerbesluit, waaronder informatie over de beschikbare rechtsmiddelen, in een taal die hij begrijpt of redelijkerwijs kan worden geacht te begrijpen.

6.Het in lid 2 bedoelde terugkeerbesluit wordt uitgevaardigd bij dezelfde handeling of tegelijkertijd en samen met het besluit tot beëindiging van het legale verblijf van een onderdaan van een derde land, onverminderd de procedurele waarborgen van hoofdstuk IV en andere relevante bepalingen van het Unierecht en het internationale recht.

7.Bij de uitvaardiging van het terugkeerbesluit worden de belangrijkste elementen ervan opgenomen in het krachtens lid 8 vastgestelde formulier (“Europees terugkeerbevel”) en beschikbaar gesteld via het Schengeninformatiesysteem, overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1860, of door middel van informatie-uitwisseling overeenkomstig artikel 38.

8.De Commissie stelt het in lid 7 bedoelde formulier voor het Europees terugkeerbevel vast bij uitvoeringshandeling. Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de in artikel 49, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

9.Dit artikel belet niet dat de lidstaten te allen tijde in schrijnende gevallen, om humanitaire of om andere redenen kunnen besluiten een illegaal op hun grondgebied verblijvende onderdaan van een derde land een autonome verblijfsvergunning, visum voor verblijf van langere duur of andere vorm van toestemming tot verblijf te geven. In dergelijke gevallen wordt het uitgevaardigde terugkeerbesluit ingetrokken of opgeschort voor de duur van de geldigheid van de verblijfsvergunning, het visum voor verblijf van langere duur of de andere vorm van toestemming tot verblijf.

10.De lidstaat die overeenkomstig dit artikel een terugkeerbesluit uitvaardigt, neemt overeenkomstig deze verordening alle nodige maatregelen om een doeltreffende terugkeer te waarborgen.

Artikel 8
Uitzonderingen op de verplichting om een terugkeerbesluit uit te vaardigen

1.De bevoegde autoriteiten van de lidstaten kunnen besluiten geen terugkeerbesluit uit te vaardigen wanneer de onderdaan van een derde land:

a.wordt overgedragen aan een andere lidstaat overeenkomstig de procedure van artikel 23 bis van Verordening (EU) 2016/399;

b.wordt overgedragen aan een andere lidstaat op grond van bilaterale overeenkomsten of regelingen of op basis van samenwerking tussen lidstaten overeenkomstig artikel 44;

c.een persoon is van wie het illegale verblijf wordt gedetecteerd in het kader van grenscontroles bij uitreis aan de buitengrens overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) 2016/399 of in het kader van gelijkwaardige controles uit hoofde van het nationale recht, mits dit gerechtvaardigd is op grond van de specifieke omstandigheden van het individuele geval en in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel en de rechten van de verdediging, en mits uitstel van het vertrek van de betrokken onderdaan van een derde land zoveel mogelijk wordt vermeden.

2.Er wordt geen terugkeerbesluit uitgevaardigd wanneer de onderdaan van een derde land houder is van een door een andere lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning, visum voor verblijf van langere duur of andere vorm van toestemming tot verblijf, of wanneer ten aanzien van hem een procedure loopt voor de verlenging van een verblijfsvergunning, visum voor verblijf van langere duur of andere vorm van toestemming tot verblijf in een andere lidstaat.

3.In de in lid 2 bedoelde gevallen verplicht de lidstaat de onderdaan van een derde land zich onmiddellijk naar het grondgebied van die andere lidstaat te begeven. Indien de onderdaan van een derde land deze verplichting niet naleeft of indien hij om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of nationale veiligheid onmiddellijk moet vertrekken, kunnen de lidstaten de andere lidstaten op grond van artikel 44 om hun medewerking verzoeken of een terugkeerbesluit uitvaardigen overeenkomstig artikel 7.

4.Er wordt geen terugkeerbesluit uitgevaardigd wanneer tegen de onderdaan van een derde land reeds een uitvoerbaar terugkeerbesluit is uitgevaardigd door een andere lidstaat. In dat geval wordt de procedure van artikel 9 toegepast.

Artikel 9
Erkenning en uitvoering van door andere lidstaten uitgevaardigde terugkeerbesluiten 

1.De lidstaat waar de onderdaan van een derde land illegaal verblijft (“uitvoerende lidstaat”) kan een uitvoerbaar terugkeerbesluit dat door een andere lidstaat (“uitvaardigende lidstaat”) overeenkomstig artikel 7, lid 1, tegen die onderdaan van een derde land is uitgevaardigd, erkennen op basis van het in artikel 7, lid 7, bedoelde Europees terugkeerbevel, en gelast op basis daarvan de verwijdering op grond van artikel 12.

2.Uiterlijk op 1 juli 2027 stelt de Commissie voor de toepassing van lid 3 een uitvoeringsbesluit vast op basis van een beoordeling van de doeltreffendheid van de wettelijke en technische maatregelen die de lidstaten hebben getroffen om het Europees terugkeerbevel beschikbaar te stellen via het in artikel 7, lid 7, bedoelde Schengeninformatiesysteem. De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad in kennis van de resultaten van deze beoordeling. Het uitvoeringsbesluit wordt vastgesteld volgens de procedure van artikel 49, lid 2.

3.Met ingang van de bekendmaking van het overeenkomstig lid 2 vastgestelde uitvoeringsbesluit erkennen de lidstaten, op basis van het in artikel 7, lid 7, bedoelde Europees terugkeerbevel, uitvoerbare terugkeerbesluiten die overeenkomstig artikel 7, lid 1, door andere lidstaten zijn uitgevaardigd tegen onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, en gelasten zij de verwijdering van deze personen op grond van artikel 12.

4.Voor de toepassing van lid 3 kan een lidstaat besluiten een terugkeerbesluit van de uitvaardigende lidstaat niet te erkennen of uit te voeren, indien de uitvoering kennelijk in strijd is met de openbare orde in de uitvoerende lidstaat of indien de onderdaan van een derde land moet worden verwijderd naar een ander derde land dan vermeld in het terugkeerbesluit van de uitvaardigende lidstaat.

5.Indien een lidstaat een in lid 1 of lid 3 bedoeld terugkeerbesluit niet erkent of uitvoert, vaardigt die lidstaat een terugkeerbesluit uit overeenkomstig artikel 7.

6.De uitvoerende lidstaat schort de uitvoering van de terugkeer op, indien de gevolgen van het terugkeerbesluit in de uitvaardigende lidstaat worden opgeschort.

7.Indien de uitvaardigende lidstaat het terugkeerbesluit intrekt of indien het terugkeerbesluit door een rechterlijke instantie nietig wordt verklaard, vaardigt de uitvoerende lidstaat een terugkeerbesluit uit overeenkomstig de voorwaarden van artikel 7.

8.De uitvaardigende lidstaat verstrekt de uitvoerende lidstaat alle beschikbare gegevens en documenten die nodig zijn voor de uitvoering van het terugkeerbesluit, overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1860 of door middel van informatie-uitwisseling tussen de lidstaten overeenkomstig artikel 38.

9.De uitvoerende lidstaat kan Frontex verzoeken de uitvoering van het terugkeerbesluit te ondersteunen overeenkomstig hoofdstuk II, afdeling 8, van Verordening (EU) 2019/1896. Indien Frontex de uitvoering van het terugkeerbesluit niet ondersteunt, krijgt de uitvoerende lidstaat op verzoek een vergoeding van de uitvaardigende lidstaat die de werkelijke kosten van de uitvoerende lidstaat niet overschrijdt. De Commissie stelt een uitvoeringsbesluit vast met passende criteria voor het bepalen van het bedrag en de praktische modaliteiten voor de vergoeding. Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de procedure van artikel 49, lid 2.

10.Het in lid 2 bedoelde besluit van de Commissie wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deel - 3 

Inreisverbod

Artikel 10
Uitvaardiging van een inreisverbod

1.Een terugkeerbesluit gaat gepaard met een inreisverbod, indien:

a.de onderdaan van een derde land moet worden verwijderd overeenkomstig artikel 12;

b.niet binnen de overeenkomstig artikel 13 vastgestelde termijnen aan de terugkeerverplichting is voldaan;

c.de onderdaan van een derde land een veiligheidsrisico vormt, overeenkomstig artikel 16.

2.In andere dan de in lid 1 bedoelde gevallen bepalen de bevoegde autoriteiten of een terugkeerbesluit al dan niet vergezeld gaat van een inreisverbod, rekening houdend met de relevante omstandigheden, met name de mate van medewerking die de onderdaan van een derde land verleent.

3.Het inreisverbod wordt schriftelijk uitgevaardigd, als onderdeel van het terugkeerbesluit of afzonderlijk. De onderdaan van een derde land wordt van het inreisverbod in kennis gesteld in een taal die hij begrijpt of redelijkerwijs kan worden geacht te begrijpen.

4.De bevoegde autoriteiten kunnen, zonder een terugkeerbesluit uit te vaardigen, een inreisverbod opleggen aan een onderdaan van een derde land die illegaal op het grondgebied van de lidstaten verblijft en van wie het illegale verblijf wordt gedetecteerd in het kader van overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) 2016/399 verrichte grenscontroles bij uitreis, mits dit gerechtvaardigd is op grond van de specifieke omstandigheden van het individuele geval en in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel en de rechten van de verdediging, en mits uitstel van het vertrek van de betrokken onderdaan van een derde land zoveel mogelijk wordt vermeden.

5.De bevoegde autoriteiten kunnen in individuele gevallen afzien van het uitvaardigen van een inreisverbod, om humanitaire redenen of indien de onderdaan van een derde land naar behoren meewerkt met de bevoegde autoriteiten, onder meer door zich in te schrijven voor een terugkeer- en re-integratieprogramma.

6.De duur van het inreisverbod wordt bepaald volgens alle relevante omstandigheden van het individuele geval en bedraagt maximaal tien jaar.

7.De in lid 6 bedoelde duur van het inreisverbod kan worden verlengd met opeenvolgende perioden van maximaal vijf jaar. De verlenging wordt gebaseerd op een individuele beoordeling volgens alle relevante omstandigheden, waarbij de bevoegde autoriteiten met name naar behoren motiveren waarom het noodzakelijk is de onderdaan van een derde land verder te beletten het grondgebied van de lidstaten binnen te komen.

8.De looptijd van het inreisverbod gaat in op de datum waarop de onderdaan van een derde land het grondgebied van de lidstaten heeft verlaten.

Artikel 11
Intrekken, opschorten en in duur verkorten van een inreisverbod

1.Een inreisverbod kan worden ingetrokken, opgeschort of in duur verkort, indien de onderdaan van een derde land:

a.aantoont vrijwillig te zijn teruggekeerd in overeenstemming met een terugkeerbesluit;

b.in het verleden niet het voorwerp van een terugkeerbesluit of een verwijderingsbevel is geweest;

c.het grondgebied van een lidstaat niet is binnengekomen terwijl er een inreisverbod van kracht was.

2.Een inreisverbod kan, rekening houdend met alle relevante omstandigheden, ook worden ingetrokken, opgeschort of in duur verkort in gemotiveerde individuele gevallen, onder meer om humanitaire redenen.

3.De onderdaan van een derde land krijgt de mogelijkheid om een verzoek tot intrekking, opschorting of verkorting van de duur van een inreisverbod in te dienen.

Deel - 4 

Uitvoering van terugkeer

Artikel 12
Verwijdering

1.Onderdanen van derde landen tegen wie een terugkeerbesluit is uitgevaardigd, worden verwijderd, indien zij:

a.weigeren om tijdens de terugkeerprocedure hun medewerking te verlenen aan de autoriteiten;

b.zich zonder toestemming naar een andere lidstaat verplaatsen, ook tijdens de overeenkomstig artikel 13 vastgestelde periode;

c.binnen het toepassingsgebied van artikel 16 vallen;

d.het grondgebied van de lidstaten op de overeenkomstig artikel 13 vastgestelde datum nog niet hebben verlaten.

2.De autoriteiten van de lidstaten kunnen schriftelijk een afzonderlijk administratief of rechterlijk besluit aannemen waarbij de verwijdering wordt gelast.

3.De bevoegde autoriteiten beoordelen de naleving van het beginsel van non-refoulement met betrekking tot het land van terugkeer. Zij kunnen gebruikmaken van een in eerdere fasen van de procedure uitgevoerde grondige beoordeling van alle relevante omstandigheden. Veranderingen in de omstandigheden en nieuwe elementen die op een risico wijzen, worden naar behoren onderzocht. De betrokken onderdaan van een derde land legt zo snel mogelijk relevante elementen over zijn persoonlijke omstandigheden over.

4.Dwangmaatregelen om de verwijdering te waarborgen, moeten noodzakelijk en evenredig zijn en binnen redelijke grenzen blijven. Ze worden toegepast overeenkomstig het nationale recht, met inachtneming van de grondrechten en met eerbiediging van de waardigheid en de fysieke integriteit van de betrokken onderdaan van een derde land.

5.In geval van verwijdering door de lucht houden de lidstaten rekening met de in de bijlage bij Beschikking 2004/573/EG van de Raad 47 opgenomen gemeenschappelijke richtsnoeren voor veiligheidsvoorzieningen voor gezamenlijke verwijdering door de lucht.

6.In naar behoren gemotiveerde gevallen en wanneer de onderdaan van een derde land duidelijk meewerkt, kunnen de bevoegde autoriteiten besluiten een overeenkomstig artikel 13 vastgestelde uiterste datum te vermelden waarop de onderdaan van een derde land het grondgebied van de lidstaten moet verlaten. De bevoegde autoriteiten zien in dergelijke gevallen nauwlettend toe op de naleving door de onderdaan van een derde land en organiseren in dat verband onder meer hulp voor het vervoer naar de plaats van vertrek uit de Unie.

Artikel 13
Vrijwillige terugkeer

1.Wanneer de onderdaan van een derde land niet moet worden verwijderd overeenkomstig artikel 12, wordt in het terugkeerbesluit vermeld op welke uiterste datum hij het grondgebied van de lidstaten moet verlaten, alsook dat hij eerder kan vertrekken.

2.De in lid 1 bedoelde datum wordt bepaald met inachtneming van de specifieke omstandigheden van het individuele geval. Tussen de datum waarop de onderdaan van een derde land moet vertrekken, en de datum van kennisgeving van het terugkeerbesluit, liggen maximaal dertig dagen.

3.De lidstaten kunnen voorzien in een langere termijn of in verlenging van de termijn voor het verlaten van hun grondgebied als bedoeld in lid 1, rekening houdend met de specifieke omstandigheden van het individuele geval, zoals het bestaan van gezinsbanden, het feit dat er schoolgaande kinderen zijn, deelname aan een programma ter ondersteuning van terugkeer en re-integratie overeenkomstig artikel 46, lid 3, en naleving van de in artikel 21 vastgestelde verplichting tot medewerking. Elke verlenging van de vertrektermijn wordt schriftelijk ter kennis van de onderdaan van een derde land gebracht.

4.De onderdaan van een derde land verlaat het grondgebied van de lidstaten uiterlijk op de krachtens lid 1 vastgestelde datum. Zo niet wordt hij verwijderd overeenkomstig artikel 12.

Artikel 14
Voorwaarden voor uitstel van verwijdering

1.Verwijdering op grond van artikel 12 wordt uitgesteld in de volgende gevallen:

a.indien het beginsel van non-refoulement hierdoor zou worden geschonden, of

b.wanneer en zolang het terugkeerbesluit overeenkomstig artikel 28 is opgeschort.

2.Verwijdering op grond van artikel 12 kan met een passende termijn worden uitgesteld, rekening houdend met de specifieke omstandigheden van het individuele geval.

3.Indien de onderdaan van een derde land om uitstel van verwijdering verzoekt, wordt dat verzoek naar behoren gemotiveerd.

4.Wanneer de lidstaten een besluit nemen overeenkomstig lid 1 of lid 2, verstrekken zij de betrokken onderdaan van een derde land een schriftelijke bevestiging waarin wordt vermeld hoelang de verwijdering wordt uitgesteld en over welke rechten hij gedurende die periode beschikt.

5.Het besluit om de verwijdering overeenkomstig lid 1 of lid 2 uit te stellen, wordt regelmatig, en ten minste om de zes maanden, geëvalueerd.

6.Met betrekking tot de situatie van de onderdaan van een derde land gedurende de periode waarin de verwijdering is uitgesteld, wordt rekening gehouden met:

a.basisbehoeften;

b.eenheid van het gezin, indien op het grondgebied van de lidstaat gezinsleden aanwezig zijn;

c.dringende medische zorg en essentiële behandeling van ziekte;

d.toegang van minderjarigen tot het basisonderwijs, afhankelijk van de duur van hun verblijf;

e.speciale behoeften van kwetsbare personen.

7.Indien de verwijdering wordt uitgesteld, kunnen de maatregelen van artikel 31 worden toegepast wanneer aan de voorwaarden is voldaan.

Artikel 15
Toezicht op verwijdering

1.De lidstaten voorzien in een onafhankelijk mechanisme dat toeziet op de eerbiediging van de grondrechten tijdens verwijderingsoperaties. De lidstaten voorzien het onafhankelijke toezichtmechanisme van passende middelen.

2.Het onafhankelijke toezichtmechanisme selecteert op basis van een risicobeoordeling verwijderingsoperaties voor toezicht en voert zijn activiteiten uit op basis van controles aan de hand van stukken en controles ter plaatse die het zonder aankondiging kan uitvoeren. De lidstaten stellen het toezichtmechanisme vooraf in kennis van aanstaande verwijderingsoperaties en zorgen voor toegang tot de betrokken locaties.

3.Onderbouwde beschuldigingen van niet-eerbiediging van grondrechten tijdens verwijderingsoperaties worden door het toezichtmechanisme gemeld aan de bevoegde nationale autoriteit. De bevoegde autoriteiten behandelen dergelijke beschuldigingen doeltreffend en zonder onnodige vertraging.

Artikel 16
Terugkeer van onderdanen van derde landen die een veiligheidsrisico vormen

1.Dit artikel is van toepassing op onderdanen van derde landen, indien:

a.zij een bedreiging vormen voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid;

b.er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat zij een in artikel 2, lid 2, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad 48 vermeld ernstig strafbaar feit hebben gepleegd;

c.er duidelijke aanwijzingen zijn dat zij van plan zijn om op het grondgebied van een lidstaat een strafbaar feit in de zin van punt b) van dit lid te plegen.

2.Onderdanen van derde landen die binnen het toepassingsgebied van dit artikel vallen, worden verwijderd overeenkomstig artikel 12.

3.In afwijking van de betrokken bepalingen van deze verordening kunnen onderdanen van derde landen die binnen het toepassingsgebied van dit artikel vallen:

a.worden onderworpen aan een overeenkomstig artikel 10 uitgevaardigd inreisverbod dat de in artikel 10, lid 6, bedoelde maximumduur met ten hoogste tien jaar overschrijdt;

b.in bewaring worden gesteld op grond van artikel 29, lid 3, punt c);

c.in bewaring worden gehouden in een gevangenis en gescheiden worden gehouden van gewone gevangenen;

d.in bewaring worden gehouden gedurende een periode die langer dan de in artikel 32, lid 3, bedoelde maximumduur is, door een rechterlijke instantie met inachtneming van de omstandigheden van het individuele geval is bepaald, en ten minste om de drie maanden door een rechterlijke autoriteit wordt getoetst.

4.In afwijking van artikel 28, leden 2 en 3, wordt de uitvoering van een terugkeerbesluit dat is uitgevaardigd tegen een binnen het toepassingsgebied van dit artikel vallende onderdaan van een derde land, niet opgeschort, tenzij er een risico bestaat dat het beginsel van non-refoulement wordt geschonden.

Artikel 17
Terugkeer naar een derde land waarmee een overeenkomst of regeling is getroffen

1.Voor de terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen in de zin van artikel 4, eerste alinea, punt 3), g), is een overeenkomst of een regeling met een derde land vereist. Dergelijke overeenkomsten of regelingen mogen alleen worden getroffen met derde landen waar de internationale mensenrechtennormen en -beginselen overeenkomstig het internationale recht in acht worden genomen, met inbegrip van het beginsel van non-refoulement.

2.Een in lid 1 bedoelde overeenkomst of regeling bevat het volgende:

a.de procedures die van toepassing zijn op de overbrenging van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen van het grondgebied van de lidstaten naar het in lid 1 bedoelde derde land;

b.de voorzieningen voor het verblijf van de onderdaan van een derde land in het in lid 1 bedoelde derde land, met inbegrip van de respectieve verplichtingen en verantwoordelijkheden van de lidstaat en van dat derde land;

c.in voorkomend geval, de modaliteiten voor verdere terugkeer naar het land van herkomst of naar een ander land waarnaar de onderdaan van een derde land vrijwillig besluit terug te keren, en de consequenties indien dit niet mogelijk is;

d.de verplichtingen van het in lid 1, tweede zin, bedoelde derde land;

e.een verwijzing naar het onafhankelijke orgaan of mechanisme dat toeziet op de daadwerkelijke toepassing van de overeenkomst of regeling;

f.de consequenties die moeten worden verbonden aan schendingen van de overeenkomst of regeling, of aan significante veranderingen die de situatie in het derde land nadelig beïnvloeden.

3.Alvorens een in lid 1 bedoelde overeenkomst of regeling te treffen, stellen de lidstaten de Commissie en de andere lidstaten daarvan in kennis.

4.Niet-begeleide minderjarigen en gezinnen met minderjarigen worden niet gerepatrieerd naar een in lid 1 bedoeld derde land. 

Deel - 5 

Terugkeer van minderjarigen

Artikel 18
Het belang van het kind

Bij de toepassing van de bepalingen overeenkomstig deze verordening vormt het belang van het kind de eerste overweging.

Artikel 19 - Beoordeling van de leeftijd van minderjarigen

Wanneer als gevolg van de verklaringen van de onderdaan van een derde land, beschikbare documentaire bewijsstukken of andere relevante aanwijzingen twijfel bestaat over de vraag of deze al dan niet minderjarig is, kan de bevoegde autoriteit voor het bepalen van de leeftijd van de onderdaan van een derde land een multidisciplinaire beoordeling verrichten, waaronder een psychosociale beoordeling, die wordt uitgevoerd door gekwalificeerde beroepsbeoefenaars. Artikel 25 van Verordening (EU) 2024/1348 is van overeenkomstige toepassing op deze beoordeling.

Artikel 20
Terugkeer van niet-begeleide minderjarigen

1.Voordat wordt besloten een terugkeerbesluit tegen een niet-begeleide minderjarige uit te vaardigen, wordt in overeenstemming met het belang van het kind hulp geboden door passende instanties, andere dan de autoriteiten die de terugkeer uitvoeren.

2.Er wordt een vertegenwoordiger of een persoon die is opgeleid om de inachtneming van het belang van het kind te waarborgen, aangewezen om de niet-begeleide minderjarige bij de terugkeerprocedure te vertegenwoordigen, bij te staan en namens de minderjarige op te treden, naargelang het geval. Er wordt op toegezien dat de aangewezen vertegenwoordiger op passende wijze is opgeleid om op een kindvriendelijke en op de leeftijd afgestemde manier te communiceren, en dat hij een taal spreekt die de minderjarige begrijpt. Die persoon is de persoon die uit hoofde van Richtlijn (EU) 2024/1346 is aangewezen om als vertegenwoordiger op te treden, voor zover die persoon uit hoofde van artikel 27 van die richtlijn is aangewezen.

3.De niet-begeleide minderjarige wordt gehoord, hetzij rechtstreeks, hetzij via de in lid 2 bedoelde vertegenwoordiger of opgeleide persoon, onder meer bij het bepalen van het belang van het kind. Voordat de autoriteiten van een lidstaat een niet-begeleide minderjarige van hun grondgebied verwijderen, overtuigen zij zich ervan dat die minderjarige wordt gerepatrieerd naar een familielid of een aangewezen voogd of naar adequate opvangvoorzieningen in het land van terugkeer.

HOOFDSTUK III 
VERPLICHTINGEN VAN DE ONDERDANEN VAN DERDE LANDEN

Artikel 21
Verplichting tot medewerking

1.Onderdanen van derde landen zijn verplicht om in alle fasen van de terugkeer- en overnameprocedure mee te werken met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en te voldoen aan de verplichting om het grondgebied van de lidstaten te verlaten. Onderdanen van derde landen verstrekken de bevoegde autoriteiten zonder onnodige vertraging informatie over wijzigingen in hun individuele situatie die relevant zijn voor de toepassing van artikel 5. 

2.Onderdanen van derde landen:

a.blijven op het grondgebied van de lidstaat die bevoegd is voor de terugkeerprocedure waarvan de onderdaan van een derde land het voorwerp is, en duiken niet onder in een andere lidstaat;

b.verstrekken op verzoek van de bevoegde autoriteiten zonder onnodige vertraging alle hun ter beschikking staande informatie en materiële documentatie die nodig is voor het vaststellen of verifiëren van de identiteit of die anderszins relevant is in het kader van de terugkeer- en overnameprocedure;

c.gaan niet over tot het vernietigen of anderszins verwijderen van dergelijke documenten, tot het gebruik van aliassen met frauduleuze bedoelingen, tot het mondeling of schriftelijk verstrekken van andere onjuiste informatie of tot ander frauduleus verzet tegen de terugkeer- of overnameprocedure;

d.geven een verklaring wanneer zij niet in het bezit zijn van een identiteits- of reisdocument;

e.verstrekken informatie over de derde landen van doorreis;

f.verstrekken biometrische gegevens, zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt s), van Verordening (EU) 2024/1358 van het Europees Parlement en de Raad 49 ;

g.verstrekken nauwkeurige contactgegevens, waaronder de huidige verblijfplaats, het adres, het telefoonnummer waar ze bereikbaar zijn en, indien beschikbaar, een e-mailadres;

h.verstrekken zonder onnodige vertraging informatie over elke wijziging van de in punt g) bedoelde contactgegevens;

i.blijven gedurende de gehele terugkeer- en overnameprocedure beschikbaar overeenkomstig artikel 23, en melden zich met name voor vertrek van het voor de terugkeer gebruikte vervoer;

j.verstrekken de nodige informatie en verklaringen in het kader van verzoeken die bij de bevoegde autoriteiten van de betrokken derde landen worden ingediend voor het verkrijgen van reisdocumenten, en verlenen zo nodig hun medewerking aan deze autoriteiten van derde landen;

k.verschijnen persoonlijk of, indien dit moeilijk is, per videoconferentie voor de bevoegde nationale autoriteiten en de bevoegde autoriteiten van derde landen op de door die autoriteiten aangewezen locatie, wanneer dat nodig is voor het vaststellen van hun nationaliteit;

l.maken, indien de bevoegde autoriteiten dat eisen, gebruik van advisering bij terugkeer en re-integratie.

3.De in lid 2, punt b), bedoelde informatie en materiële documentatie of, indien deze niet beschikbaar is, kopieën daarvan, omvatten met name de verklaringen van de onderdanen van derde landen en alle hun ter beschikking staande documentatie over:

a.hun naam, geboortedatum en -plaats, geslacht en nationaliteit/nationaliteiten of staatloosheid;

b.hun gezinsleden en andere persoonsgegevens indien dat relevant is voor het uitvoeren van de terugkeer- of overnameprocedure of voor het bepalen van het land van terugkeer;

c.type, nummer, geldigheidsduur en land van afgifte van al hun identiteits- of reisdocumenten en andere door hen verstrekte documenten die de bevoegde autoriteit relevant acht voor hun identificatie, voor de uitvoering van de terugkeer- of overnameprocedure en voor het bepalen van het land van terugkeer;

d.door een andere lidstaat of door een derde land afgegeven verblijfsvergunningen of andere vormen van toestemming tot verblijf;

e.door andere lidstaten uitgevaardigde terugkeerbesluiten;

f.landen en plaatsen van eerder verblijf, reisroutes en reisdocumentatie.

4.Wanneer de bevoegde autoriteiten besluiten om in lid 2, punt b), bedoelde documenten die nodig zijn voor de voorbereiding van de terugkeer, te bewaren, zorgen zij ervoor dat de onderdaan van een derde land onmiddellijk fotokopieën of, desgewenst, elektronische bestanden van de originelen ontvangt. In het kader van terugkeer overeenkomstig artikel 13 geven de bevoegde autoriteiten deze documenten bij vertrek of bij aankomst in het derde land terug aan de onderdaan van een derde land.

5.De onderdaan van een derde land aanvaardt elke kennisgeving die de bevoegde autoriteiten hem per telefoon, e-mail of post toesturen aan de hand van de meest recente contactgegevens die hij zelf aan de bevoegde autoriteiten heeft verstrekt overeenkomstig lid 2, punten g) en h). De lidstaten bepalen uit hoofde van het nationale recht de wijze van kennisgeving en het tijdstip waarop de kennisgeving wordt geacht te zijn ontvangen door en ter kennis te zijn gebracht aan de onderdaan van een derde land, of maken voor de kennisgeving gebruik van door de Unie ontwikkelde en/of ondersteunde digitale systemen.

6.Onderdanen van derde landen kunnen worden gefouilleerd of hun persoonlijke bezittingen kunnen worden doorzocht, indien dit nodig en naar behoren gerechtvaardigd is voor de toepassing van de terugkeer- of overnameprocedure en zonder dat dit afbreuk doet aan fouillering om veiligheidsredenen. Elke fouillering van onderdanen van derde landen uit hoofde van deze verordening vindt plaats met inachtneming van de grondrechten, met name de beginselen inzake de menselijke waardigheid en de lichamelijke en psychische integriteit, en met inachtneming van de waarborgen en rechtsmiddelen waarin het nationale recht voorziet.

Artikel 22
Consequenties bij niet-naleving van de verplichting tot medewerking

In geval van niet-naleving van de verplichtingen van artikel 21, lid 2, punten a) tot en met k), voorzien de lidstaten in de mogelijkheid om, na een individuele beoordeling, de onderdaan van een derde land een doeltreffende, evenredige en afschrikkende maatregel op te leggen, in de vorm van:

(1) weigering of vermindering van bepaalde uitkeringen en toelagen die uit hoofde van het nationale recht aan de betrokken onderdanen van derde landen worden toegekend, tenzij de betrokkene hierdoor niet in zijn basisbehoeften kan voorzien;

(2) weigering of vermindering van stimulansen ter bevordering van vrijwillige terugkeer overeenkomstig artikel 13 of verminderde steun voor terugkeer- en re-integratieprogramma’s overeenkomstig artikel 46, lid 3;

(3) inbeslagneming van identiteits- of reisdocumenten, mits de onderdaan van een derde land een kopie ontvangt;

(4) weigering of intrekking van de werkvergunning, overeenkomstig het nationale recht;

(5) verlenging van de duur van een inreisverbod overeenkomstig artikel 10, lid 7;

(6) financiële sancties.

Artikel 23
Beschikbaarheid voor de terugkeerprocedure

1.Om een snelle, efficiënte en doeltreffende terugkeer te waarborgen, worden onderdanen van derde landen gedurende de terugkeerprocedure aan een of meer van de volgende maatregelen onderworpen:

a.toewijzing aan een geografisch gebied op het grondgebied van de lidstaat waarbinnen zij zich vrij kunnen bewegen;

b.verblijf op een specifiek adres;

c.melding bij de bevoegde autoriteiten op een vastgesteld tijdstip of met redelijke tussenpozen.

2.Lid 1 wordt alleen toegepast voor zover dit verenigbaar is met de bijzondere behoeften van kwetsbare personen en met het belang van het kind.

3.De bevoegde autoriteiten kunnen de onderdaan van een derde land op verzoek toestemming verlenen om:

a.het geografische gebied tijdelijk te verlaten om naar behoren gemotiveerde dringende en ernstige familiale redenen of om een noodzakelijke medische behandeling te ondergaan die niet beschikbaar is in het geografische gebied;

b.tijdelijk buiten de overeenkomstig lid 1, punt b), aangewezen plaats te verblijven;

c.tijdelijk niet aan de meldingsplicht te voldoen.

4.Het besluit over een in lid 3, eerste alinea, bedoelde toestemming wordt objectief en onpartijdig genomen op basis van de merites van elk afzonderlijk geval, en indien geen toestemming wordt gegeven, worden de redenen daarvoor vermeld.

5.De onderdaan van een derde land heeft geen toestemming nodig om afspraken met autoriteiten en rechtbanken na te komen indien zijn aanwezigheid vereist is. De onderdaan van een derde land stelt de bevoegde autoriteiten van dergelijke afspraken in kennis.

6.De overeenkomstig lid 1, punten b) en c), genomen besluiten worden schriftelijk vastgesteld, zijn evenredig en houden rekening met de specifieke omstandigheden van de betrokken onderdaan van een derde land.

Hoofdstuk IV -  

WAARBORGEN EN RECHTSMIDDELEN

Deel - 1 

Procedurele waarborgen

Artikel 24
Recht op informatie

1.Onderdanen van derde landen tegen wie een terugkeerprocedure loopt, worden zonder onnodige vertraging in kennis gesteld van:

a.het doel, de duur en de stappen van de terugkeerprocedure, alsmede informatie over de beschikbare rechtsmiddelen en de termijnen voor het instellen van die rechtsmiddelen;

b.de rechten en verplichtingen van onderdanen van derde landen tijdens de terugkeerprocedure als bedoeld in de artikelen 21 en 23, de consequenties bij niet-naleving als bedoeld in artikel 22, het feit dat in het Schengeninformatiesysteem een signalering inzake terugkeer voor de betrokkene is opgenomen, en de erkenning en uitvoering van een door een andere lidstaat uitgevaardigd terugkeerbesluit als bedoeld in artikel 9;

c.advisering en programma’s inzake terugkeer en re-integratie overeenkomstig artikel 46;

d.hun procedurele rechten en verplichtingen gedurende de gehele terugkeerprocedure overeenkomstig deze verordening en het nationale recht, met name het recht op rechtsbijstand en wettelijke vertegenwoordiging overeenkomstig artikel 25.

2.De informatie wordt zonder onnodige vertraging verstrekt in eenvoudige en toegankelijke bewoordingen en in een taal die de onderdaan van een derde land begrijpt of redelijkerwijs kan worden geacht te begrijpen, onder meer met gebruikmaking van schriftelijke of mondelinge vertaling en vertolking als dat nodig is. Die informatie wordt op papier of elektronisch verstrekt op standaardinformatiebladen. In het geval van minderjarigen wordt de informatie op een kindvriendelijke en op de leeftijd afgestemde manier verstrekt, en daarbij wordt de persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid voor het kind draagt, of de in artikel 20, lid 2, bedoelde vertegenwoordiger betrokken. De onderdaan van een derde land krijgt de mogelijkheid om de ontvangst van de informatie te bevestigen.

Artikel 25
Rechtsbijstand en wettelijke vertegenwoordiging

1.In geval van beroep of toetsing voor een rechterlijke instantie overeenkomstig artikel 27 zorgen de lidstaten ervoor dat de onderdaan van een derde land op diens verzoek de kosteloze rechtsbijstand en wettelijke vertegenwoordiging krijgt die nodig zijn om het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht te waarborgen.

2.Niet-begeleide minderjarigen krijgen automatisch kosteloze rechtsbijstand en wettelijke vertegenwoordiging.

3.De rechtsbijstand en de wettelijke vertegenwoordiging bestaan uit de voorbereiding van het beroep of het verzoek om toetsing, wat ten minste de voorbereiding van de krachtens het nationale recht vereiste processtukken en, in het geval van een hoorzitting, de deelname aan die hoorzitting voor een rechterlijke instantie omvat, ter waarborging van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van verdediging. Dergelijke bijstand belet niet dat bijstand uit hoofde van Verordening (EU) 2024/1348 wordt verleend.

4.Voor de kosteloze rechtsbijstand en wettelijke vertegenwoordiging wordt een beroep gedaan op juridische adviseurs of andere naar behoren gekwalificeerde personen die volgens het nationale recht als zodanig zijn erkend of toegelaten en wier belangen niet in conflict komen of kunnen komen met die van de onderdaan van een derde land.

5.Kosteloze rechtsbijstand en wettelijke vertegenwoordiging tijdens de beroepsprocedure kunnen door de lidstaten worden uitgesloten indien:

a.de onderdaan van een derde land wordt geacht over voldoende middelen te beschikken om zelf de rechtsbijstand en wettelijke vertegenwoordiging te bekostigen;

b.het beroep wordt geacht geen reële kans van slagen te hebben of een oneigenlijk gebruik van recht te vormen;

c.het om een beroep of toetsing in tweede of hogere instantie gaat, zoals bepaald in het nationale recht, met inbegrip van een nieuwe hoorzitting of een toetsing van beroep;

d.de onderdaan van een derde land reeds wordt bijgestaan of vertegenwoordigd door een juridisch adviseur.

6.De onderdaan van een derde land die om kosteloze rechtsbijstand en wettelijke vertegenwoordiging verzoekt, maakt zijn financiële situatie bekend.

7.Behalve voor bijstand aan niet-begeleide minderjarigen kunnen de lidstaten, met inachtneming van de essentie van het recht op een doeltreffende voorziening in rechte:

a.de kosteloze rechtsbijstand en wettelijke vertegenwoordiging financieel of in de tijd beperken, mits deze beperkingen niet willekeurig zijn, de toegang tot kosteloze rechtsbijstand en wettelijke vertegenwoordiging niet onnodig beperken en de uitoefening van het recht van verdediging niet ondermijnen;

b.verzoeken om gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de kosten, indien de financiële situatie van de onderdaan van een derde land in de loop van de terugkeerprocedure aanzienlijk is verbeterd of indien de beslissing om kosteloze rechtsbijstand en wettelijke vertegenwoordiging beschikbaar te stellen is genomen op basis van door de onderdaan van een derde land verstrekte onjuiste informatie;

c.bepalen dat, wat honoraria, andere kosten en terugbetaling betreft, de behandeling van onderdanen van derde landen gelijk is aan, maar niet gunstiger mag zijn dan de behandeling die hun eigen onderdanen krijgen op het gebied van rechtsbijstand in het algemeen.

8.De lidstaten stellen specifieke procedurele regels voor de indiening en verwerking van verzoeken om kosteloze rechtsbijstand en wettelijke vertegenwoordiging vast of passen bestaande regels toe die gelden voor vergelijkbare nationale aanspraken, mits die regels de toegang tot kosteloze rechtsbijstand en wettelijke vertegenwoordiging niet bovenmatig ingewikkeld of onmogelijk maken.

9.Wanneer de beslissing om geen kosteloze rechtsbijstand en wettelijke vertegenwoordiging beschikbaar te stellen wordt genomen door een andere autoriteit dan een rechterlijke instantie, op grond van het feit dat het beroep geacht wordt geen reële kans van slagen te hebben of een oneigenlijk gebruik van recht te vormen, heeft de onderdaan van een derde land recht op een doeltreffend rechtsmiddel om die beslissing aan te vechten bij een rechterlijke instantie. Daartoe heeft de onderdaan van een derde land het recht om te verzoeken om kosteloze rechtsbijstand en wettelijke vertegenwoordiging.

10.De lidstaten kunnen voorzien in kosteloze rechtsbijstand en wettelijke vertegenwoordiging tijdens de administratieve procedure, overeenkomstig het nationale recht.

Deel - 2 

Rechtsmiddelen

Artikel 26
Recht op een doeltreffende voorziening in rechte

1.Aan de betrokken onderdaan van een derde land wordt een doeltreffende voorziening in rechte toegekend om de in artikel 7, artikel 10 en artikel 12, lid 2, bedoelde besluiten aan te vechten bij een bevoegde rechterlijke instantie.

2.De doeltreffende voorziening in rechte omvat een volledig onderzoek ex nunc van zowel de feitelijke als de juridische aspecten.

3.De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde rechterlijke instantie de naleving van de vereisten die voortvloeien uit het beginsel van non-refoulement, op verzoek van de onderdaan van een derde land of ambtshalve verifieert.

Artikel 27
Beroep bij een bevoegde rechterlijke instantie

1.Om het recht op een doeltreffende voorziening in rechte overeenkomstig artikel 26 te waarborgen, stellen de lidstaten in hun nationale recht redelijke termijnen vast waarbinnen de bevoegde rechterlijke instantie van eerste aanleg de in artikel 7, artikel 10 en artikel 12, lid 2, bedoelde besluiten moet onderzoeken, zodat wordt voorzien in een adequate en volledige behandeling van het beroep. De termijn voor het instellen van beroep bij een rechterlijke instantie van eerste aanleg bedraagt maximaal veertien dagen.

2.De in lid 1 bedoelde termijnen gaan in op de datum waarop het in artikel 7, artikel 10 of artikel 12, lid 2, bedoelde besluit ter kennis van de onderdaan van een derde land wordt gebracht, of op een andere in het nationale recht vast te stellen datum, met name wanneer de betrokken onderdaan van een derde land is ondergedoken.

3.Indien een terugkeerbesluit is gebaseerd op een besluit tot weigering of beëindiging van een legaal verblijf of is uitgevaardigd bij dezelfde handeling als dat besluit, kunnen voor het instellen van beroep tegen het terugkeerbesluit dezelfde termijnen worden toegepast als in het nationale recht zijn vastgesteld voor het instellen van beroep tegen een besluit tot beëindiging of weigering van een legaal verblijf.

4.Indien samen met een in artikel 7 bedoeld terugkeerbesluit een inreisverbod is uitgevaardigd, wordt het inreisverbod samen met dat terugkeerbesluit aangevochten bij dezelfde rechterlijke instantie, in het kader van dezelfde gerechtelijke procedure en binnen dezelfde termijnen. Indien afzonderlijk van het terugkeerbesluit een inreisverbod is uitgevaardigd of indien het de bedoeling is alleen het inreisverbod aan te vechten, kan afzonderlijk beroep tegen het inreisverbod worden ingesteld. Voor het instellen van dergelijke afzonderlijke gerechtelijke procedures gelden dezelfde termijnen als voor het gelijktijdig instellen van beroep tegen zowel het inreisverbod als het terugkeerbesluit.

5.De rechterlijke instantie mag weigeren om stukken in aanmerking te nemen die niet binnen de door de bevoegde rechterlijke instantie bepaalde termijn zijn ingediend – ingeval de onderdaan van een derde land de vertaling moet verstrekken – of die niet tijdig genoeg bij de rechterlijke instantie zijn ingediend om door de rechterlijke instantie te worden vertaald – ingeval de bevoegde rechterlijke instantie voor de vertaling zorgt. 

Artikel 28
Opschortende werking

1.De uitvoering van in artikel 7, artikel 10 en artikel 12, lid 2, bedoelde besluiten wordt opgeschort totdat de termijn voor uitoefening van het in artikel 27 bedoelde recht op een doeltreffende voorziening in rechte bij een rechterlijke instantie van eerste aanleg is verstreken.

2. Onderdanen van derde landen krijgen het recht een verzoek tot opschorting van de uitvoering van een terugkeerbesluit in te dienen voordat de termijn waarbinnen zij hun in artikel 27 bedoelde recht op een doeltreffende voorziening in rechte bij een rechterlijke instantie van eerste aanleg kunnen uitoefenen, is verstreken. Een rechterlijke instantie heeft de bevoegdheid om, na een onderzoek van zowel de feitelijke als de juridische aspecten, te besluiten om de uitvoering van het terugkeerbesluit al dan niet op te schorten in afwachting van de uitkomst van die voorziening in rechte. De uitvoering van het terugkeerbesluit wordt opgeschort wanneer er een risico bestaat dat het beginsel van non-refoulement wordt geschonden.

3.Indien verder beroep wordt ingesteld tegen een eerste of volgende beslissing in beroep, wordt de uitvoering van een terugkeerbesluit niet opgeschort, tenzij de onderdaan van een derde land om opschorting verzoekt en een bevoegde rechterlijke instantie, terdege rekening houdend met de specifieke omstandigheden van het individuele geval, besluit opschorting toe te staan.

4.De termijn voor het nemen van een besluit over een verzoek om de uitvoering van een terugkeerbesluit op te schorten is 48 uur. In geval van complexe feitelijke of juridische kwesties kan deze termijn worden overschreden.

Hoofdstuk V -  

VOORKOMING VAN ONDERDUIKEN EN BEWARING

Artikel 29
Bewaringsgronden

1.De lidstaten kunnen een onderdaan van een derde land op grond van deze verordening in bewaring stellen op basis van een individuele beoordeling van elk geval en alleen voor zover bewaring evenredig is.

2.De lidstaten mogen een onderdaan van een derde land alleen in bewaring houden om de terugkeer voor te bereiden of de verwijdering uit te voeren.

3.Bewaring van een onderdaan van een derde land is slechts toegestaan op basis van een of meer van de volgende bewaringsgronden:

a.er bestaat een onderduikrisico, dat is vastgesteld overeenkomstig artikel 30;

b.de betrokken onderdaan van een derde land ontwijkt of belemmert de voorbereiding van de terugkeer- of de verwijderingsprocedure;

c.de onderdaan van een derde land vormt een veiligheidsrisico, overeenkomstig artikel 16;

d.de identiteit of de nationaliteit van de onderdaan van een derde land moet worden vastgesteld of geverifieerd;

e.de krachtens artikel 31 genomen maatregelen worden niet nageleefd.

4.De bewaringsgronden worden vastgelegd in het nationale recht. 

5.De bewaring wordt gelast door een administratieve of rechterlijke instantie. De bewaring wordt gelast bij een schriftelijk besluit waarin de feitelijke en juridische gronden voor de bewaring, alsmede informatie over de beschikbare rechtsmiddelen worden vermeld. De onderdaan van een derde land wordt van het besluit in kennis gesteld in een taal die hij begrijpt of redelijkerwijs kan worden geacht te begrijpen.

6.Bij het in bewaring houden van een onderdaan van een derde land krachtens lid 2 houden de lidstaten rekening met zichtbare tekenen, verklaringen of gedragingen van of met betrekking tot de onderdaan van een derde land die erop wijzen dat hij een kwetsbare persoon is.

Artikel 30
Onderduikrisico

1.Er bestaat, tenzij het tegendeel wordt aangetoond, een onderduikrisico in een individueel geval, wanneer aan een van de volgende criteria is voldaan:

a.de onderdaan van een derde land heeft zich, eventueel na doorreis via een derde land, zonder toestemming naar het grondgebied van een andere lidstaat of andere lidstaten verplaatst, of onderneemt pogingen daartoe;

b.tegen de onderdaan van een derde land is een terugkeerbesluit of een uitvoeringsbesluit uitgevaardigd door een andere lidstaat dan die op het grondgebied waarvan hij momenteel illegaal verblijft, onder meer zoals gedetecteerd aan de hand van de signaleringen die overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1860 in het Schengeninformatiesysteem zijn opgenomen;

c.de krachtens artikel 23 genomen maatregelen worden niet nageleefd. 

2.In andere dan de in lid 1 bedoelde gevallen wordt het onderduikrisico bepaald op basis van een algemene beoordeling van de specifieke omstandigheden van het individuele geval en wanneer een van de volgende criteria van toepassing is op de betrokken onderdaan van een derde land:

a.het ontbreken van een verblijfplaats, vaste woonplaats of betrouwbaar adres;

b.de expliciete vermelding van de intentie om de krachtens deze verordening genomen maatregelen niet na te leven, of acties die duidelijk wijzen op een dergelijke intentie;

c.niet-naleving van de verplichtingen van een terugkeerbesluit tot de overeenkomstig artikel 13 vastgestelde datum waarop de onderdaan van een derde land het grondgebied van de lidstaten moet verlaten;

d.niet-naleving van de verplichting om in alle fasen van de procedures uit hoofde van deze verordening mee te werken met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten overeenkomstig artikel 21, lid 2, punten a) tot en met k); 

e.in geval van een op handen zijnd vertrek: het bestaan van ernstige redenen om aan te nemen dat de onderdaan van een derde land voornemens is de artikel 21, lid 2, punt l), vastgestelde verplichting tot medewerking niet na te leven;

f.het gebruiken van valse of vervalste identiteits- of reisdocumenten, verblijfsvergunningen of visa, of documenten ter rechtvaardiging inzake de voorwaarden voor binnenkomst, het vernietigen of anderszins verwijderen van identiteits- of reisdocumenten, verblijfsvergunningen of visa, of documenten ter rechtvaardiging inzake de voorwaarden voor binnenkomst, het gebruiken van aliassen met frauduleuze bedoelingen, het mondeling of schriftelijk verstrekken van andere onjuiste informatie, of ander frauduleus verzet tegen de terugkeer- of overnameprocedure;

g.gewelddadig verzet tegen de terugkeerprocedure;

h.hernieuwde binnenkomst in de Unie in strijd met een geldig inreisverbod.

Artikel 31
Alternatieven voor bewaring

1.De lidstaten voorzien in hun nationale wetgeving in alternatieve maatregelen voor bewaring. Dergelijke maatregelen worden gelast met inachtneming van de individuele omstandigheden van de betrokken onderdaan van een derde land, onder meer wat kwetsbaarheid betreft, en staan in verhouding tot het overeenkomstig artikel 30 beoordeelde niveau van het onderduikrisico.

2.Daartoe voorzien de lidstaten in een of meer van de volgende maatregelen:

a.de verplichting om zich regelmatig bij de bevoegde autoriteiten te melden, tot om de drie dagen, afhankelijk van de individuele omstandigheden;

b.de verplichting om de identiteits- of reisdocumenten af te geven aan de bevoegde autoriteiten;

c.de verplichting om op een door de nationale autoriteiten aangewezen plaats te verblijven;

d.het stellen van een toereikende financiële garantie;

e.het gebruik van elektronische monitoring, met inachtneming van de garanties en procedures waarin het nationale recht voorziet.

3.In een besluit tot toepassing van de in lid 2 bedoelde maatregelen worden de relevante feitelijke en juridische gronden vermeld.

4.Onderdanen van derde landen worden in kennis gesteld van elk besluit tot toepassing van in lid 2 van dit artikel bedoelde maatregelen en worden geïnformeerd over de onder meer uit artikel 29, lid 3, punt e), voortvloeiende consequenties bij niet-naleving van dat besluit en over de in lid 5 van dit artikel bedoelde rechtsmiddelen.

5.De lidstaten zorgen ervoor dat de overeenkomstig lid 2 van dit artikel genomen besluiten snel, en uiterlijk binnen twee maanden, op verzoek van de betrokkene of ambtshalve worden getoetst door een rechterlijke instantie. 

Artikel 32
Bewaringstermijn

1.De bewaring duurt zo kort mogelijk en zolang aan de voorwaarden van artikel 29 wordt voldaan en nodig is om een geslaagde terugkeer te waarborgen.

2.Wanneer blijkt dat niet langer aan de voorwaarden van artikel 29 wordt voldaan, is de bewaring niet langer gerechtvaardigd en wordt de onderdaan van een derde land in vrijheid gesteld. Deze invrijheidstelling vormt geen beletsel voor de toepassing van maatregelen ter voorkoming van het onderduikrisico overeenkomstig artikel 31.

3.De bewaring in een gegeven lidstaat duurt niet langer dan twaalf maanden. De bewaring kan in een gegeven lidstaat met maximaal twaalf maanden worden verlengd, wanneer de terugkeerprocedure vanwege een gebrek aan medewerking van de betrokken onderdaan van een derde land waarschijnlijk langer zal duren of vertraging wordt opgelopen bij het verkrijgen van de nodige documentatie van derde landen.

4.Het verstrijken van de in lid 3 bedoelde maximale bewaringstermijn vormt geen beletsel voor de toepassing van maatregelen overeenkomstig artikel 31.

Artikel 33
Toetsing van bewaringsbevelen

1.De bewaring wordt regelmatig en ten minste om de drie maanden getoetst, hetzij op verzoek van de betrokken onderdaan van een derde land, hetzij ambtshalve.

2.De bewaring van niet-begeleide minderjarigen wordt regelmatig en ten minste om de drie maanden ambtshalve getoetst.

3.Als de bewaring door administratieve autoriteiten is gelast of verlengd, zorgen de lidstaten ervoor dat alle relevante feiten, bewijsmiddelen en opmerkingen die tijdens de procedure zijn overgelegd, rechterlijk worden getoetst, door te bepalen dat:

a.de rechterlijke toetsing van de rechtmatigheid van de bewaring zo spoedig mogelijk na het begin van de bewaring en uiterlijk vijftien dagen daarna wordt afgesloten, of

b.de betrokken onderdaan van een derde land het recht heeft om een procedure voor rechterlijke toetsing van de rechtmatigheid van de bewaring in te stellen, die zo spoedig mogelijk na het inleiden van de betrokken procedure en uiterlijk vijftien dagen daarna moet worden afgesloten. In dergelijke gevallen stellen de lidstaten de betrokken onderdaan van een derde land onmiddellijk in kennis van de mogelijkheid een dergelijke procedure in te stellen.

Artikel 34
Omstandigheden van de bewaring

1.Bewaring vindt in de regel plaats in speciale inrichtingen, waaronder speciale afdelingen van andere inrichtingen. Indien een lidstaat onderdanen van derde landen niet in dergelijke inrichtingen in bewaring kan stellen en moet gebruikmaken van een gevangenis, worden deze personen gescheiden gehouden van de gewone gevangenen. 

2.In bewaring gestelde onderdanen van derde landen hebben toegang tot ruimte in de open lucht.

3.In bewaring gestelde onderdanen van derde landen wordt op verzoek toegestaan te gelegener tijd contact op te nemen met wettelijke vertegenwoordigers, familieleden en bevoegde consulaire autoriteiten.

4.In bewaring stelde kwetsbare personen met bijzondere behoeften krijgen specifieke aandacht en speciale accommodatie. In bewaring gestelde onderdanen van derde landen hebben toegang tot dringende medische zorg en essentiële behandeling van ziekte.

5.Wettelijke vertegenwoordigers, familieleden, bevoegde consulaire autoriteiten en relevante en bevoegde nationale, internationale en niet-gouvernementele organisaties en instanties kunnen alle inrichtingen voor bewaring bezoeken en een gesprek voeren met en een bezoek brengen aan de onderdanen van derde landen in omstandigheden waarin de privacy wordt geëerbiedigd. Het bezoek kan afhankelijk worden gesteld van toestemming. 

6.In bewaring gestelde onderdanen van derde landen krijgen, in eenvoudige, begrijpelijke bewoordingen en in een taal die zij begrijpen, schriftelijke informatie over de in de inrichting geldende regels en over hun rechten en plichten. Hiertoe behoort ook informatie over het in de nationale wetgeving vastgelegde recht om contact op te nemen met in de leden 3 en 5 bedoelde personen, autoriteiten, organisaties en instanties.

Artikel 35
Omstandigheden voor de bewaring van minderjarigen en gezinnen

1.Niet-begeleide minderjarigen en gezinnen met minderjarigen worden slechts in laatste instantie, en voor een zo kort mogelijke periode, in bewaring gesteld en daarbij wordt het belang van het kind in acht genomen.

2.Gezinnen en niet-begeleide minderjarigen die ter voorbereiding van hun terugkeer in bewaring worden gesteld, krijgen afzonderlijke accommodatie met voldoende privacy. Het personeel is adequaat opgeleid en de inrichtingen zijn aangepast met het oog op de leeftijds- en geslachtsgebonden behoeften van deze personen, onder meer op het gebied van passende hygiëne, voeding, gezondheidsdiensten en andere infrastructuur.

3.In bewaring gestelde minderjarigen wordt de mogelijkheid geboden tot vrijetijdsbesteding, zoals op hun leeftijd afgestemde spel- en recreatieactiviteiten, en krijgen toegang tot onderwijs in de vorm die het beste past bij de periode die zij in bewaring moeten doorbrengen.

Hoofdstuk VI -  

OVERNAME

Artikel 36
Overnameprocedure

1.Bij de uitvaardiging van een uitvoerbaar terugkeerbesluit en onverminderd artikel 28 wordt systematisch en zonder onnodige vertraging een overnameprocedure ingeleid door de bevoegde autoriteiten, in voorkomend geval met de steun van Frontex.

2.Wanneer van de autoriteiten van een derde land een reisdocument moet worden verkregen, dienen de bevoegde autoriteiten een overnameverzoek in. Het overnameverzoek omvat, naargelang het geval, een verzoek om bevestiging van de nationaliteit en een verzoek om afgifte van een reisdocument. Overnameverzoeken worden onverwijld ingediend, zo mogelijk met behulp van een standaardformulier als bedoeld in lid 6.

3.De bevoegde autoriteiten kunnen het verzoek om een reisdocument afzonderlijk indienen indien dit om juridische of operationele redenen de voorkeur verdient, onder meer vanwege de geldigheidsduur van het af te geven reisdocument en het feit dat de onderdaan van een derde land niet beschikbaar is om het reisdocument onmiddellijk na de bevestiging van de nationaliteit in ontvangst te nemen. In voorkomend geval wordt het Europees reisdocument voor terugkeer gebruikt overeenkomstig het toepasselijke overname-instrument en Verordening (EU) 2016/1953 50 .

4.De informatie over het resultaat van het verzoek om bevestiging van de nationaliteit en het verkregen reisdocument worden door de betrokken bevoegde autoriteit geüpload in het Schengeninformatiesysteem. De informatie en het reisdocument worden op verzoek ter beschikking gesteld van de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten.

5.De lidstaten kunnen passende regelingen treffen om de organisatie van identificatie-interviews in een andere lidstaat te vergemakkelijken, onder meer voor de uitvoering van artikel 44.

6.De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 49, lid 2, een uitvoeringshandeling vast te stellen ter bepaling van het standaardformulier dat moet worden gebruikt voor het indienen van overnameverzoeken als bedoeld in lid 2. Dit standaardformulier bevat:

a.het format voor overnameverzoeken;

b.de elementen van een overnameverzoek, waaronder het verzoek om bevestiging van de nationaliteit en het verzoek om afgifte van een reisdocument.

7.De overnameprocedure in derde landen wordt ondersteund door speciale, door de Unie gefinancierde verbindingsfunctionarissen van de Unie voor terugkeer. Deze verbindingsfunctionarissen maken deel uit van de structuur van de delegaties van de Unie en werken in nauwe coördinatie met de Commissie aan de verwezenlijking van de relevante beleidsprioriteiten van de Unie.

Artikel 37
Communicatie met niet-erkende entiteiten uit derde landen

1.De bevoegde autoriteiten kunnen zo nodig communiceren met niet-erkende entiteiten uit derde landen die verantwoordelijk zijn voor een of meer stappen van de overnameprocedure.

2.Deze communicatie blijft beperkt tot wat nodig is voor de uitvoering van de overnameprocedure en wordt niet beschouwd als een diplomatieke erkenning van de betrokken entiteiten.

Hoofdstuk VII 
UITWISSELING EN DOORGIFTE VAN PERSOONSGEGEVENS

Artikel 38
Uitwisseling van informatie tussen lidstaten

1.De lidstaten maken voor de uitvoering van deze verordening gebruik van alle passende middelen op het gebied van samenwerking en informatie-uitwisseling.

2.De informatie-uitwisseling vindt plaats op verzoek van een lidstaat en uitsluitend tussen bevoegde autoriteiten van de lidstaten.

3.De lidstaten verstrekken elkaar, voor de uitvoering van de terugkeerprocedure en de overnameprocedure en de verlening van re-integratiebijstand, op verzoek informatie over een persoon binnen het toepassingsgebied van deze verordening.

4.Indien de in lid 3 bedoelde informatie kan worden uitgewisseld via de in artikel 4, punt 15, van Verordening (EU) 2019/818 van het Europees Parlement en de Raad 51 bedoelde Unie-informatiesystemen of via aanvullende informatie als bedoeld in Verordening (EU) 2018/1860, wordt die informatie alleen via die kanalen uitgewisseld.

5.De gegevens waarom wordt verzocht, zijn toereikend, ter zake dienend, juist en beperkt tot wat nodig is voor het beoogde doel, en het verzoek vermeldt de redenen waarom om de gegevens wordt verzocht.

6.De in lid 3 bedoelde informatie omvat met name:

a.informatie die nodig is om de identiteit van de onderdaan van een derde land en, in voorkomend geval, de identiteit van zijn gezinsleden, familieleden en eventuele andere familierelaties vast te stellen, met name achternaam/-namen; voornaam/-namen; in voorkomend geval, vroegere naam/-namen en andere naam/-namen (alias/aliassen, pseudoniem/pseudoniemen); datum, plaats en land van geboorte; geslacht;

b.informatie over de overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1358 verzamelde biometrische gegevens van de onderdaan van een derde land, met name gezichtsopname/gezichtsopnamen; dactyloscopische gegevens; de datum waarop de biometrische gegevens zijn verzameld; het Eurodac-referentienummer dat door de lidstaat van herkomst wordt gebruikt;

c.informatie over de nationaliteit en het reisdocument/de reisdocumenten van de onderdaan van een derde land, met name huidige en vroegere nationaliteit/nationaliteiten; soort, nummer en land van afgifte van het reisdocument /de reisdocumenten; datum van afgifte en uiterste geldigheidsdatum van het reisdocument /de reisdocumenten;

d.informatie over de verblijfplaatsen en de reisroutes van de onderdaan van een derde land, zijn talenkennis en zijn contactgegevens (e-mailadres/-adressen en telefoonnummer/-nummers);

e.informatie over de door een lidstaat of een derde land afgegeven verblijfstitels of visa;

f.informatie over de terugkeeroperatie van de onderdaan van een derde land, met name vluchtgegevens; andere regelingen voor de reis; vermelding of de onderdaan van een derde land een bijzonder gevaarlijke persoon is voor wie tijdens de terugkeeroperatie specifieke regelingen moeten worden getroffen; informatie over begeleiding;

g.informatie over de re-integratie van de onderdaan van een derde land, met name inzake de gezinssamenstelling, de burgerlijke staat, contactgegevens van familieleden in het land van terugkeer, werkervaring, opleidingsniveau, diploma’s;

h.de gronden voor een tegen de onderdaan van een derde land uitgevaardigd terugkeerbesluit;

i.informatie over de vraag of de onderdaan van een derde land in bewaring is gesteld, dan wel of er alternatieve maatregelen voor bewaring op hem zijn toegepast;

j.informatie in verband met het strafblad of in verband met de bedreiging die de onderdaan van een derde land vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid;

k.informatie over kwetsbaarheid, gezondheid en medische behoeften van de onderdaan van een derde land.

7.De aangezochte lidstaat is verplicht zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie weken te antwoorden.

8.De uitgewisselde informatie mag slechts voor de in lid 3 genoemde doeleinden worden gebruikt. Deze informatie wordt, afhankelijk van het soort informatie en de bevoegdheden van de ontvangende autoriteit, alleen meegedeeld aan de autoriteiten of de rechterlijke autoriteiten die belast zijn met de terugkeerprocedure, de overnameprocedure of het verlenen van re-integratiebijstand.

Artikel 39
Doorgifte van gegevens over onderdanen van derde landen aan derde landen voor overname- en re-integratiedoeleinden

1.Onverminderd de artikelen 40 en 41 kunnen de in artikel 38, lid 6, punten a) tot en met h), bedoelde gegevens door een bevoegde autoriteit en, in voorkomend geval, door Frontex worden verwerkt en worden doorgegeven aan een bevoegde autoriteit van een derde land, indien de onderdaan van een derde land wiens persoonsgegevens worden doorgegeven, ervan in kennis is gesteld dat zijn persoonsgegevens met de autoriteiten van een derde land kunnen worden gedeeld mits dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de overnameprocedure.

2.Onverminderd de artikelen 40 en 41 kunnen de in artikel 38, lid 6, punten a), c), f) en g), bedoelde gegevens door een bevoegde autoriteit en, in voorkomend geval, door Frontex worden verwerkt en worden doorgegeven aan voor re-integratiebijstand bevoegde derde partijen, indien de onderdaan van een derde land wiens persoonsgegevens worden doorgegeven, ervan in kennis is gesteld dat zijn persoonsgegevens met derde partijen kunnen worden gedeeld mits dit noodzakelijk is voor het verlenen van re-integratiebijstand.

3.De lidstaten en Frontex zorgen er bij de doorgifte van persoonsgegevens krachtens lid 1 of lid 2 voor dat deze in overeenstemming is met respectievelijk hoofdstuk V van Verordening (EU) 2016/679 en hoofdstuk V van Verordening (EU) 2018/1725.

4.Doorgiften op grond van lid 1 of lid 2 worden gedocumenteerd en die documentatie (waaronder de datum en het tijdstip van de doorgifte en informatie over de bevoegde autoriteit van het ontvangende derde land) wordt op verzoek ter beschikking gesteld van de krachtens artikel 51, lid 1, van Verordening (EU) 2016/679 en artikel 52, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 ingestelde bevoegde toezichthoudende autoriteit.

Artikel 40
Doorgifte van gegevens over strafrechtelijke veroordelingen van onderdanen van derde landen aan derde landen voor overname- en re-integratiedoeleinden

1.Gegevens over een of meer strafrechtelijke veroordelingen van een onderdaan van een derde land kunnen in individuele gevallen door een bevoegde autoriteit en, in voorkomend geval, door Frontex worden verwerkt en worden doorgegeven aan een bevoegde autoriteit van een derde land mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.de onderdaan van een derde land wiens persoonsgegevens worden doorgegeven, is in de afgelopen 25 jaar veroordeeld voor een terroristisch misdrijf of is in de afgelopen 15 jaar veroordeeld voor een ander strafbaar feit dat is opgenomen in de bijlage bij Verordening (EU) 2018/1240 van het Europees Parlement en de Raad 52 , indien dit volgens het nationale recht van de veroordelende lidstaat strafbaar wordt gesteld met een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel met een maximumduur van ten minste drie jaar;

b.de doorgifte van gegevens is noodzakelijk voor de uitvoering van de in artikel 36 bedoelde overnameprocedure;

c.de onderdaan van een derde land wiens persoonsgegevens worden doorgegeven, is ervan in kennis gesteld dat zijn persoonsgegevens met de autoriteiten van een derde land kunnen worden gedeeld voor de uitvoering van de overnameprocedure;

d.voorafgaand aan de doorgifte heeft de bevoegde autoriteit en, in voorkomend geval, Frontex zich ervan verzekerd dat er geen risico bestaat dat de doorgifte in strijd is met het beginsel van non-refoulement;

e.voorafgaand aan de doorgifte heeft de bevoegde autoriteit en, in voorkomend geval, Frontex zich ervan verzekerd dat er geen risico bestaat dat de doorgifte in strijd is met artikel 50 van het Handvest.

2.Gegevens over een of meer strafrechtelijke veroordelingen van een onderdaan van een derde land kunnen in individuele gevallen door een bevoegde autoriteit en, in voorkomend geval, door Frontex worden verwerkt en worden doorgegeven aan een voor re-integratiebijstand bevoegde autoriteit van een derde land mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.de onderdaan van een derde land wiens persoonsgegevens worden doorgegeven, is in de afgelopen 25 jaar veroordeeld voor een terroristisch misdrijf of is in de afgelopen 15 jaar veroordeeld voor een ander strafbaar feit dat is opgenomen in de bijlage bij Verordening (EU) 2018/1240, indien dit volgens het nationale recht van de veroordelende lidstaat strafbaar wordt gesteld met een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel met een maximumduur van ten minste drie jaar;

b.de doorgifte van gegevens is noodzakelijk voor de verlening van op maat gesneden en niet-financiële re-integratiebijstand als bedoeld in artikel 46;

c.de onderdaan van een derde land wiens persoonsgegevens worden doorgegeven, is ervan in kennis gesteld dat zijn persoonsgegevens met een voor re-integratiebijstand bevoegde derde partij kunnen worden gedeeld voor de verlening van op maat gesneden en niet-financiële re-integratiebijstand;

d.voorafgaand aan de doorgifte heeft de bevoegde autoriteit en, in voorkomend geval, Frontex zich ervan verzekerd dat er geen risico bestaat dat de doorgifte in strijd is met het beginsel van non-refoulement. 

3.De lidstaten en Frontex zorgen er bij de doorgifte van persoonsgegevens krachtens lid 1 of lid 2 voor dat deze in overeenstemming is met respectievelijk hoofdstuk V van Verordening (EU) 2016/679 en hoofdstuk V van Verordening (EU) 2018/1725.

4.Doorgiften op grond van lid 1 of lid 2 worden gedocumenteerd en die documentatie (waaronder de datum en het tijdstip van de doorgifte, informatie over de bevoegde autoriteit van het ontvangende derde land, de motivering dat de doorgifte in overeenstemming is met de voorwaarden van lid 1 of lid 2, en de doorgegeven persoonsgegevens) wordt op verzoek ter beschikking gesteld van de krachtens artikel 51, lid 1, van Verordening (EU) 2016/679 en artikel 52, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 ingestelde bevoegde toezichthoudende autoriteit.

Artikel 41
Doorgifte van gezondheidsgegevens van onderdanen van derde landen aan derde landen voor de uitvoering van de terugkeeroperatie en re-integratie

1.Gegevens over de medische bijstand die tijdens de terugkeeroperatie aan onderdanen van derde landen moet worden verleend, kunnen in individuele gevallen door een bevoegde autoriteit en, in voorkomend geval, door Frontex worden verwerkt en worden doorgegeven aan een bevoegde autoriteit van een derde land mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.de doorgifte van gegevens is noodzakelijk voor de uitvoering van de terugkeeroperatie;

b.de onderdaan van een derde land wiens persoonsgegevens worden doorgegeven, is ervan in kennis gesteld dat zijn persoonsgegevens met de autoriteiten van een derde land kunnen worden gedeeld voor de uitvoering van de terugkeeroperatie;

c.voorafgaand aan de doorgifte heeft de bevoegde autoriteit en, in voorkomend geval, Frontex zich ervan verzekerd dat er geen risico bestaat dat de doorgifte in strijd is met het beginsel van non-refoulement.

2.Gegevens over de gezondheid van onderdanen van derde landen kunnen in individuele gevallen door een bevoegde autoriteit en, in voorkomend geval, door Frontex worden verwerkt en worden doorgegeven aan een voor re-integratiebijstand bevoegde derde partij mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.de doorgifte van gegevens is noodzakelijk voor de verlening van in artikel 46 bedoelde re-integratiebijstand die is afgestemd op de medische behoeften van de onderdaan van een derde land;

b.de onderdaan van een derde land wiens persoonsgegevens worden doorgegeven, is ervan in kennis gesteld dat zijn persoonsgegevens met een voor re-integratiebijstand bevoegde derde partij kunnen worden gedeeld ten behoeve van de afstemming van deze bijstand op zijn medische behoeften, en heeft ingestemd met deze doorgifte.

3.De lidstaten en Frontex zorgen er bij de doorgifte van persoonsgegevens krachtens lid 1 of lid 2 voor dat deze in overeenstemming is met respectievelijk hoofdstuk V van Verordening (EU) 2016/679 en hoofdstuk V van Verordening (EU) 2018/1725.

4.Doorgiften op grond van lid 1 of lid 2 worden gedocumenteerd en die documentatie (waaronder de datum en het tijdstip van de doorgifte, informatie over de bevoegde autoriteit van het ontvangende derde land, de motivering dat de doorgifte in overeenstemming is met de voorwaarden van lid 1 of lid 2, en de doorgegeven persoonsgegevens) wordt op verzoek ter beschikking gesteld van de krachtens artikel 51, lid 1, van Verordening (EU) 2016/679 en artikel 52, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 ingestelde bevoegde toezichthoudende autoriteit.

Hoofdstuk VIII 
GEMEENSCHAPPELIJK SYSTEEM VOOR TERUGKEER

Artikel 42
Onderdelen van een gemeenschappelijk systeem voor terugkeer

1.Een gemeenschappelijk systeem voor terugkeer overeenkomstig deze verordening bestaat uit:

a.een gemeenschappelijke procedure voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die geen recht op verblijf in de Unie hebben, met inbegrip van een gemeenschappelijke procedure voor overname als integrerend onderdeel daarvan;

b.een systeem in het kader waarvan de lidstaten elkaars terugkeerbesluiten erkennen en uitvoeren;

c.de nodige middelen en voldoende en bekwaam personeel in de lidstaten om deze verordening uit te voeren, onder meer op het gebied van bewaring;

d.digitale systemen om de terugkeer, overname en re-integratie van onderdanen van derde landen te beheren;

e.samenwerking tussen de lidstaten;

f.organen, instanties en agentschappen van de Unie die ondersteuning verlenen krachtens artikel 43, lid 4, en in overeenstemming met hun respectieve mandaat.

2.De Unie en de lidstaten bepalen gemeenschappelijke prioriteiten op het gebied van terugkeer, overname en re-integratie en zorgen voor de nodige follow-up, rekening houdend met de op grond van artikel 8 van Verordening (EU) 2024/1351 vastgestelde Europese strategie voor asiel- en migratiebeheer, de uitvoering van de terugkeergrensprocedure overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1351, de beoordeling van de mate van samenwerking van derde landen met de lidstaten op het gebied van overname overeenkomstig artikel 25 bis van Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad 53 , en de overname-instrumenten en andere instrumenten van de Unie die relevant zijn voor de samenwerking op het gebied van overname.

3.De Unie en de lidstaten zorgen voor loyale samenwerking en nauwe coördinatie tussen de bevoegde autoriteiten en tussen de Unie en de lidstaten, alsook voor synergie tussen interne en externe componenten, rekening houdend met hun gemeenschappelijke belang bij de doeltreffende werking van het beleid van de Unie inzake asiel- en migratiebeheer.

Artikel 43
Bevoegde autoriteiten en middelen

1.Elke lidstaat wijst overeenkomstig het nationale recht de bevoegde autoriteiten aan die verantwoordelijk zijn voor de naleving van de uit deze verordening voortvloeiende verplichtingen.

2.Elke lidstaat wijst de nodige middelen toe aan de bevoegde autoriteiten, met inbegrip van adequaat opgeleid personeel dat begeleiding heeft gekregen om zijn in deze verordening vastgelegde verplichtingen na te leven.

3.De lidstaten voorzien, rekening houdend met de werkelijke behoeften en de in de komende twaalf maanden verwachte repatriëringen, in voldoende bewaringscapaciteit, met name ten behoeve van de goede voorbereiding van de stelsels en de noodplannen als bedoeld in artikel 7 van Verordening (EU) 2024/1351.

4.De lidstaten kunnen worden ondersteund door bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat overeenkomstig artikel 44 en door ter zake bevoegd personeel van agentschappen van de Unie, onder meer overeenkomstig artikel 45.

Artikel 44
Samenwerking tussen lidstaten

1.De overeenkomstig artikel 43 aangewezen bevoegde autoriteiten werken samen en verlenen elkaar bijstand voor de volgende doeleinden:

a.toestemming verlenen voor een doorreis over hun grondgebied om bij te dragen tot de naleving van een terugkeerbesluit van een andere lidstaat of tot het verkrijgen van reisdocumenten;

b.logistieke, financiële of andere materiële of in natura verstrekte bijstand verlenen;

c.een leidende of ondersteunende rol vervullen in de beleidsdialoog en de contacten met de autoriteiten van derde landen, om overname te faciliteren;

d.contact opnemen met de bevoegde autoriteiten van derde landen om de identiteit van onderdanen van derde landen te verifiëren en een geldig reisdocument te verkrijgen;

e.namens de verzoekende lidstaat, de praktische regelingen voor de uitvoering van de terugkeer treffen; 

f.de in artikel 8, lid 1, punt b), bedoelde overdracht faciliteren;

g.ondersteuning verlenen voor het vertrek van een onderdaan van een derde land naar de lidstaat waar hij een verblijfsrecht heeft overeenkomstig artikel 8, lid 1, eerste alinea.

Artikel 45
Ondersteuning door Frontex

1.De lidstaten kunnen ten behoeve van hun bevoegde autoriteiten verzoeken om bijstand door deskundigen die worden ingezet of ondersteund door Frontex, met inbegrip van verbindingsfunctionarissen voor terugkeer en andere verbindingsfunctionarissen, overeenkomstig Verordening (EU) 2019/1896.

2.De lidstaten verstrekken Frontex relevante informatie over de ondersteuning die zij volgens de planning nodig hebben van Frontex, zodat de ondersteuning die het Agentschap verleent, naar behoren kan worden gepland overeenkomstig de prioriteiten van de Unie op het gebied van terugkeer, overname en re-integratie, de uitvoering van de terugkeergrensprocedure overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1349, de op grond van artikel 8 van Verordening (EU) 2024/1351 vastgestelde Europese strategie voor asiel- en migratiebeheer, en de prioriteiten in het kader van de regelmatige beoordeling van de samenwerking op het gebied van overname overeenkomstig artikel 25 bis van Verordening (EG) nr. 810/2009.

Artikel 46
Steun voor terugkeer en re-integratie

1.De lidstaten zetten structuren voor advisering bij terugkeer en re-integratie op om onderdanen van derde landen zo vroeg mogelijk in de terugkeerprocedure informatie en advies te verstrekken over terugkeer- en re-integratiemogelijkheden, en stellen in dit verband programma’s vast als bedoeld in lid 3. Advisering bij terugkeer en re-integratie kan worden gecombineerd met ander advies dat in het kader van andere migratieprocedures in de lidstaat wordt verstrekt.

2.De lidstaten zorgen ervoor dat ook voorafgaand aan de uitvaardiging van het terugkeerbesluit informatie over terugkeer en re-integratie wordt verstrekt, met name wanneer artikel 37 van Verordening (EU) 2024/1348 van toepassing is.

3.De lidstaten stellen nationale programma’s ter ondersteuning van terugkeer en re-integratie vast en maken in de regel gebruik van de door de Unie verstrekte programma’s. De nationale programma’s en door de Unie verleende re-integratiebijstand bestaan uit logistieke, financiële en andere materiële of in natura verstrekte bijstand of stimulansen voor een onderdaan van een derde land, met inbegrip van re-integratiebijstand in het land van terugkeer.

4.Re-integratiebijstand is geen individueel recht en is geen voorwaarde voor de overnameprocedure.

5.De bijstand die via de programma’s voor terugkeer en re-integratie wordt verleend, weerspiegelt de mate van medewerking en naleving van de zijde van de onderdaan van een derde land en kan mettertijd verminderen. Bij het bepalen van het soort en de omvang van de terugkeer- en re-integratiebijstand wordt in voorkomend geval rekening gehouden met de volgende criteria:

a.de medewerking van de betrokken onderdaan van een derde land tijdens de terugkeer- en overnameprocedure, zoals bepaald in artikel 21;

b.of de onderdaan van een derde land vrijwillig terugkeert of moet worden verwijderd;

c.of de onderdaan van een derde land onderdaan is van een derde land dat is opgenomen in de lijst in bijlage II bij Verordening (EU) 2018/1806;

d.of de onderdaan van een derde land is veroordeeld voor een strafbaar feit;

e.of de onderdaan van een derde land specifieke behoeften heeft, omdat hij een kwetsbare persoon, minderjarige, niet-begeleide minderjarige of gezinslid is.

6.De in dit artikel bedoelde bijstand wordt niet verleend aan onderdanen van derde landen die reeds een andere of dezelfde vorm van steun van een lidstaat of de Unie hebben ontvangen. De Unie, de lidstaten en Frontex zorgen voor samenhang en coördinatie op het gebied van re-integratiebijstand.

Hoofdstuk IX 
SLOTBEPALINGEN

Artikel 47
Noodsituaties

1.In situaties waarin een uitzonderlijk groot aantal onderdanen van derde landen moet terugkeren en de inrichtingen voor bewaring van een lidstaat of zijn bestuurlijk of gerechtelijk personeel hierdoor onverwacht zwaar worden belast, kan die lidstaat besluiten, voor de duur van de uitzonderlijke situatie, de overeenkomstig artikel 33, lid 3, bepaalde termijnen voor rechterlijke toetsing te verlengen en bij dringende maatregel bewaringsomstandigheden vast te stellen die afwijken van het bepaalde in artikel 34, lid 1, en artikel 35, lid 2.

2.De lidstaat die deze uitzonderlijke maatregelen neemt, stelt de Commissie onverwijld ervan in kennis. De Commissie wordt tevens door de lidstaat in kennis gesteld zodra de redenen voor het toepassen van deze uitzonderlijke maatregelen niet langer bestaan.

3.Dit artikel kan niet aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten wordt toegestaan af te wijken van hun algemene verplichting alle, algemene dan wel bijzondere, maatregelen te treffen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat zij aan hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening voldoen.

Artikel 48
Statistieken

1.Onverminderd Verordening (EG) nr. 862/2007 van het Europees Parlement en de Raad 54 verstrekken de lidstaten de Commissie (Eurostat) elk kwartaal de volgende gegevens:

a.het aantal onderdanen van derde landen tegen wie een door een andere lidstaat uitgevaardigd erkend terugkeerbesluit is uitgevaardigd;

b.het aantal onderdanen van derde landen op wie alternatieve maatregelen voor bewaring worden toegepast;

c.het aantal onderdanen van derde landen die in bewaring worden gehouden.

2.De gegevens worden uitgesplitst naar leeftijd, geslacht en nationaliteit. De gegevens hebben betrekking op een referentieperiode van een kwartaal. De lidstaten verstrekken de Commissie (Eurostat) de gegevens over de drie kalendermaanden van elk kwartaal binnen twee maanden na het einde van dat kwartaal. De eerste referentieperiode is [het tweede kwartaal volgend op de inwerkingtreding van deze verordening].

3.De lidstaten verstrekken Frontex maandelijks de volgende gegevens over elk derde land, alsmede de bijbehorende datasets:

a.het aantal ingediende overnameverzoeken;

b.het aantal verzoeken om bevestiging van de nationaliteit en het aantal positieve en negatieve antwoorden op dergelijke verzoeken;

c.het aantal verzoeken om afgifte van reisdocumenten, het aantal door de autoriteiten van het derde land afgegeven reisdocumenten en het aantal negatieve antwoorden op dergelijke verzoeken;

d.het aantal ontvangers van re-integratiebijstand, uitgesplitst naar derde land.

Frontex verleent de Commissie toegang tot de in dit lid bedoelde gegevens.

4.De naar lidstaat uitgesplitste gegevens als bedoeld in de leden 1 en 3, kunnen aan derde landen worden meegedeeld om de uitvoering en naleving van het beginsel van overname te monitoren, onder meer in het kader van de overname-instrumenten van de Unie.

Artikel 49
Comitéprocedure

1.De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. Indien het comité geen advies uitbrengt, stelt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet vast en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 50
Verslaglegging

1.De Commissie brengt uiterlijk op [...] en vervolgens om de vijf jaar verslag uit aan het Europees Parlement en aan de Raad over de toepassing van deze verordening in de lidstaten en stelt, zo nodig, wijzigingen voor.

2.De lidstaten sturen de Commissie op haar verzoek uiterlijk negen maanden voordat deze termijn is verstreken, de gegevens die de Commissie nodig heeft om haar verslag op te stellen.

Artikel 51
Intrekking

1.Richtlijn 2008/115/EG wordt ingetrokken voor de door deze verordening gebonden lidstaten. Richtlijn 2001/40/EG en Beschikking 2004/191/EG van de Raad worden voor de door deze verordening gebonden lidstaten ingetrokken met ingang van de datum van bekendmaking van het in artikel 9, lid 2, bedoelde uitvoeringsbesluit.

2.Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijnen gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in de bijlage.

Artikel 52
Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.