Toelichting bij COM(2015)45 - Wijziging van Verordening (EG) nr. 1007/2009 betreffende de handel in zeehondenproducten

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Verordening (EG) nr. 1007/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de handel in zeehondenproducten behelst een algemeen verbod om deze producten in de Unie op de markt te brengen („de basisverordening”). De basisverordening voorziet in een uitzondering op het algemene verbod voor zeehondenproducten afkomstig van traditioneel door Inuit- of andere inheemse gemeenschappen voor hun levensonderhoud beoefende jacht („de uitzondering voor inheemse gemeenschappen”). Daarnaast voorziet de verordening in uitzonderingen voor de invoer van zeehondenproducten afkomstig van de jacht als deze uitsluitend wordt beoefend met het oog op duurzaam beheer van rijkdommen van de zee, zonder winstoogmerk en niet voor commerciële doeleinden („de uitzondering voor beheer van rijkdommen van de zee”) en bij de incidentele invoer van zeehondenproducten die uitsluitend bestemd zijn voor persoonlijk gebruik van reizigers of hun familieleden. In een uitvoeringsverordening, Verordening (EU) nr. 737/2010 van de Commissie van 10 augustus 2010, worden uitvoeringsbepalingen voor de basisverordening vastgesteld (hierna „de uitvoeringsverordening” genoemd).

Beide handelingen („de EU-regelgeving betreffende zeehondenproducten”) werden door Canada en Noorwegen bij de Wereldhandelsorganisatie (WTO) betwist in het geschil getiteld EC — measures prohibiting the importation and marketing of seal products (DS400 en DS401). Op 18 juni 2014 heeft het orgaan voor geschillenbeslechting van de WTO („Dispute Settlement Body”) de verslagen van het panel en de beroepsinstantie aangenomen. Hoewel in de WTO-verslagen werd geconcludeerd dat het verbod op zeehondenproducten in beginsel te rechtvaardigen is op grond van morele bezwaren met betrekking tot het welzijn van zeehonden, was de WTO het oneens met de twee uitzonderingen (de uitzondering voor inheemse gemeenschappen en de uitzondering voor beheer van rijkdommen van de zee). De uitzondering voor beheer van rijkdommen van de zee werd niet gerechtvaardigd geacht omdat het mogelijke verschil in commerciële dimensie tussen de commerciële jacht en vormen van jacht die onder deze uitzondering vallen (kleinschalige jacht zonder winstoogmerk) niet toereikend was om het onderscheid te rechtvaardigen. Met betrekking tot de uitzondering voor inheemse gemeenschappen bepaalde de beroepsinstantie dat deze weliswaar in beginsel een gerechtvaardigd onderscheid weerspiegelde, maar qua opzet en toepassing een aantal kenmerken vertoonde die neerkwamen op „willekeurige en ongerechtvaardigde discriminatie”.

Op 10 juli 2014 heeft de Europese Unie het orgaan voor geschillenbeslechting van de WTO in kennis gesteld van haar voornemen de aanbevelingen en uitspraken van het orgaan met betrekking tot dit geschil in overeenstemming met haar WTO-verplichtingen uit te voeren.

Op 5 september 2014 hebben de Europese Unie, Canada en Noorwegen overeenstemming bereikt over een termijn van 16 maanden als redelijke termijn voor de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen en uitspraken van het orgaan voor geschillenbeslechting van de WTO. De redelijke termijn zal dus op 18 oktober 2015 verstrijken.

Dit wetgevingsvoorstel heeft tot doel de aanbevelingen en uitspraken van het orgaan voor geschillenbeslechting van de WTO met betrekking tot de basisverordening uit te voeren. Het voorstel schept bovendien de rechtsgrondslag om Verordening (EU) nr. 737/2010 met genoemde uitspraken in overeenstemming te brengen. De bezwaren inzake de uitzondering voor beheer van rijkdommen van de zee worden verholpen door de desbetreffende uitzondering uit de basisverordening te verwijderen. De bezwaren inzake de opzet en toepassing van de uitzondering voor inheemse gemeenschappen worden verholpen door de desbetreffende uitzondering te wijzigen, met name door het gebruik ervan te koppelen aan de eerbiediging van het dierenwelzijn en door een bovengrens vast te stellen voor het op de markt brengen van zeehondenproducten als uit de omvang van de jacht of andere omstandigheden blijkt dat de jacht hoofdzakelijk voor commerciële doeleinden wordt uitgevoerd. Daarnaast werken deskundigen van de Commissie samen met deskundigen uit Canada bij het opzetten van de certificeringsregeling die noodzakelijk is om de Canadese Inuit in staat te stellen een beroep te doen op de uitzondering voor inheemse gemeenschappen in de EU-regelgeving betreffende zeehondenproducten.

Bovendien moet dit initiatief worden gebruikt om de verwijzing naar de regelgevingsprocedure met toetsing in Verordening (EG) nr. 1007/2009 op één lijn te brengen met artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Gezien de krappe deadline om de basisverordening in overeenstemming te brengen met de uitspraak van de WTO en met het oog op een snelle goedkeuring van het voorstel door de wetgever heeft de Commissie bij wijze van uitzondering een amendement met betrekking tot de tijdsduur van de delegatie, dat door het Parlement was voorgesteld in de context van voorstel COM(2013) 451 (een voorstel waarin ook de aanpassing van Verordening 1007/2009 aan de orde kwam), in het onderhavige voorstel verwerkt.

1.

Resultaten van de raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling



Er is geen effectbeoordeling verricht, aangezien deze handeling geen nieuw beleidsinitiatief vertegenwoordigt, maar nodig is om de huidige EU-wetgeving in overeenstemming te brengen met de uitspraak van de WTO en zo te waarborgen dat aan internationale verplichtingen van de Unie wordt voldaan. De beperkte wijzigingen die dit voorstel met zich meebrengt maken geen nieuwe effectbeoordeling noodzakelijk in aanvulling op de effectbeoordeling die reeds voorafgaand aan het vaststellen van de basisverordening in 2009 is uitgevoerd.

2.

Juridische elementen van het voorstel



·

Rechtsgrondslag



De rechtsgrondslag voor dit voorstel is artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), dat de rechtsgrondslag vormde voor de basisverordening die door dit voorstel wordt gewijzigd. Volgens artikel 114 VWEU stellen het Europees Parlement en de Raad volgens de gewone wetgevingsprocedure en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité de maatregelen vast inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die de instelling en de werking van de interne markt betreffen. Doel van de basisverordening was het wegnemen van de belemmeringen voor de werking van de interne markt die voortvloeiden uit verschillen tussen nationale maatregelen voor de regulering van de handel in zeehondenproducten.

· Subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel

Overeenstemming tussen de basisverordening en de aanbevelingen en uitspraken van het orgaan voor geschillenbeslechting van de WTO kan alleen worden bereikt door de basisverordening met betrekking tot de litigieuze aspecten te wijzigen. Het voorstel is beperkt tot hetgeen noodzakelijk is om de bestreden maatregel verenigbaar te maken met het beleid van de WTO.

·

Keuze van instrumenten



Voorgesteld instrument: verordening van het Europees Parlement en de Raad

Andere middelen zouden niet adequaat zijn, aangezien een verordening alleen kan worden gewijzigd door eenzelfde instrument, d.w.z. een verordening.

3.

Gevolgen voor de begroting



Dit voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Europese Unie.

4.

Facultatieve elementen



Niet van toepassing.