Toelichting bij COM(2023)579 - EU-standpunt in het bij de Regionale Conventie betreffende de pan-Euromediterrane preferentiële oorsprongsregels opgerichte Gemengd Comité over de vaststelling van een aanbeveling betreffende het gebruik van elektronisch afgegeven certificaten inzake goederenverkeer - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2023)579 - EU-standpunt in het bij de Regionale Conventie betreffende de pan-Euromediterrane preferentiële oorsprongsregels opgerichte ... |
---|---|
bron | COM(2023)579 ![]() ![]() |
datum | 12-10-2023 |
Dit voorstel betreft het besluit tot bepaling van het namens de Unie in het Gemengd Comité van de Regionale Conventie betreffende de pan-Euromediterrane preferentiële oorsprongsregels (hierna “het Gemengd Comité PEM” genoemd) in te nemen standpunt met betrekking tot de voorgenomen vaststelling van een aanbeveling van het Gemengd Comité PEM wat betreft het gebruik van elektronisch afgegeven certificaten inzake goederenverkeer.
2. Achtergrond van het voorstel
2.1.Regionale Conventie betreffende de pan-Euromediterrane preferentiële oorsprongsregels
De Regionale Conventie betreffende de pan-Euromediterrane preferentiële oorsprongsregels (hierna “de PEM-conventie” genoemd) bevat bepalingen over de oorsprong van goederen die op grond van de desbetreffende overeenkomsten tussen de partijen worden verhandeld.
Op grond van het systeem van pan-Euromediterrane cumulatie van de oorsprong mag diagonale cumulatie worden toegepast tussen de 25 partijen bij de conventie, namelijk de Europese Unie, IJsland, Liechtenstein, Noorwegen, Zwitserland, Algerije, Egypte, Israël, Jordanië, Libanon, Marokko, Palestina 1 , Syrië, Tunesië, Turkije, Albanië, Bosnië en Herzegovina, Noord-Macedonië, Montenegro, Servië, Kosovo 2*, de Faeröer, de Republiek Moldavië, Georgië en Oekraïne. Dit systeem vormt een multilateraal kader van oorsprongsregels voor een netwerk van vrijhandelsovereenkomsten en vindt toepassing zonder afbreuk te doen aan de beginselen die in de desbetreffende overeenkomsten zijn vastgelegd. De conventie is voor de Unie op 1 mei 2012 in werking getreden.
De Europese Unie is partij bij de conventie 3 .
2.2.Het Gemengd Comité PEM
Het bij artikel 3, lid 1, van de conventie opgerichte Gemengd Comité PEM stelt wijzigingen van de conventie vast en ziet toe op de correcte uitvoering ervan. In overeenstemming met artikel 12 van het reglement van orde van het Gemengd Comité PEM worden besluiten van het comité aangenomen met eenparigheid van stemmen van de partijen waarvoor de conventie in werking is getreden en die op de vergadering van het comité aanwezig of vertegenwoordigd zijn.
De partijen waarvoor de conventie in werking is getreden, hebben stemrecht. Iedere partij heeft één stem.
2.3.De beoogde handeling van het Gemengd Comité PEM
Het Gemengd Comité PEM zal op zijn 15e vergadering van 29 november 2023 een aanbeveling doen over het gebruik van elektronisch afgegeven certificaten inzake goederenverkeer (“de beoogde handeling”).
De beoogde handeling strekt ertoe aan te bevelen om certificaten inzake goederenverkeer die elektronisch zijn afgegeven in het kader van de PEM-conventie betreffende oorsprongsregels, te aanvaarden.
In het kader van COVID-19 hebben de diensten van de Commissie op 31 maart 2020 Bericht nr. 1 4 gepubliceerd waarin alle PEM-partners werden opgeroepen om elektronische exemplaren van bewijzen van oorsprong te aanvaarden. Deze aanbeveling van het Gemengd Comité PEM strekt ertoe de flexibiliteit waarin Bericht nr. 1 voorziet, te handhaven. De partijen bij de PEM-conventie zullen naar verwachting overeenkomen om gebruik te maken van elektronische certificaten in het kader van de PEM-conventie.
De beoogde handeling zal in de partijen toepasselijk worden overeenkomstig artikel 4, lid 1, van de PEM-conventie, waarin het volgende is bepaald: “Het Gemengd Comité is belast met het beheer van deze conventie en ziet toe op de correcte uitvoering daarvan. Te dien einde wordt het door de partijen regelmatig in kennis gesteld van hun ervaringen bij de toepassing van de conventie. Het Gemengd Comité doet aanbevelingen [...]”.
3. Namens de Unie in te nemen standpunt
Begin 2020 werden de partijen bij de PEM-conventie er door de diensten van de Europese Commissie van op de hoogte gebracht dat een meerderheid van de handelspartners niet in staat was om certificaten inzake goederenverkeer voor preferentiële oorsprongsdoeleinden in de juiste vorm te verstrekken (dat wil zeggen met de hand ondertekend, fysiek afgestempeld of in het juiste papieren formaat), omdat in een aantal partijen het contact tussen de douanediensten en de marktdeelnemers was opgeschort naar aanleiding van de COVID-19-pandemie.
Er werden uitzonderlijke maatregelen op basis van wederkerigheid vastgesteld om de onverkorte uitvoering van de regeling te waarborgen. De douaneautoriteiten werd verzocht certificaten inzake goederenverkeer voor preferentiële doeleinden die elektronisch waren afgegeven met een digitale handtekening, stempel of zegel van de bevoegde autoriteiten, dan wel een papieren of elektronische kopie van die certificaten (gescand of online beschikbaar), te aanvaarden.
De partijen onderkennen de voordelen die de uitzonderlijke maatregelen naar aanleiding van de COVID-19-pandemie in het preferentiële handelsverkeer met zich hebben meegebracht. Daarom wensen zij de goede praktijken voort te zetten die in het kader van de uitzonderlijke maatregelen tijdens de COVID-19-pandemie zijn ingevoerd, in de erkenning dat het belangrijk is om elektronische instrumenten in te voeren en samen te streven naar een gemeenschappelijk systeem op basis van elektronische bewijzen van oorsprong en elektronische administratieve samenwerking in de PEM-regio.
Sinds 1 september 2021 is al een netwerk van bilaterale protocollen inzake oorsprongsregels tussen partijen bij de PEM-conventie in werking getreden, op grond waarvan de overgangsregels van toepassing zijn geworden. Deze regels staan het gebruik van elektronisch afgegeven certificaten inzake goederenverkeer toe. In afwachting van de goedkeuring van de herziene PEM-conventie door alle partijen zijn de overgangsregels van toepassing parallel aan de PEM-conventie.
4. Rechtsgrondslag
4.1.Procedurele rechtsgrondslag
4.1.1.Beginselen
Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.
Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt” 5 .
4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval
Het Gemengd Comité PEM is een lichaam dat is opgericht krachtens een overeenkomst, te weten de Regionale Conventie betreffende de pan-Euromediterrane preferentiële oorsprongsregels.
De door het Gemengd Comité PEM vast te stellen handeling is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling zal in de partijen toepasselijk worden overeenkomstig artikel 4, lid 1, en artikel 4, lid 2, punt b), van de PEM-conventie.
De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.
De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.
4.2.Materiële rechtsgrondslag
4.2.1.Beginselen
De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt moet worden ingenomen.
4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval
De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op het gemeenschappelijk handelsbeleid.
De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 207, lid 3, en artikel 207, lid 4, eerste alinea, VWEU.
4.3.Conclusie
De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207, lid 3, en artikel 207, lid 4, eerste alinea, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.
5. Bekendmaking van de beoogde handeling
Aangezien de handeling van het Gemengd Comité PEM toepasselijk zal zijn in alle partijen bij de conventie, daaronder begrepen de EU en haar lidstaten, moet deze na de vaststelling ervan bekend worden gemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.