Toelichting bij COM(2024)39 - Machtiging van Zweden verlaagde accijnstarieven toe te passen op de elektriciteit die wordt verbruikt door huishoudens en bedrijven in de dienstensector in bepaalde gebieden in het noorden van Zweden

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

De belasting van energieproducten en elektriciteit in de Unie is geregeld bij Richtlijn 2003/96/EG 1 van de Raad (hierna “de energiebelastingrichtlijn” of “de richtlijn” genoemd).

Behalve op grond van de bepalingen van met name de artikelen 5, 15 en 17 kan de Raad ook uit hoofde van artikel 19, lid 1, van de richtlijn op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen besluiten dat een lidstaat uit specifieke beleidsoverwegingen wordt gemachtigd om verdere belastingvrijstellingen of -verlagingen in te voeren.

Dit voorstel strekt ertoe Zweden te machtigen om, binnen bepaalde grenzen, een verlaagd accijnstarief te blijven toepassen op de elektriciteit die wordt verbruikt door huishoudens en bedrijven in de dienstensector in bepaalde gebieden in het noorden van Zweden. De maatregel moet de hogere verwarmingskosten in deze gebieden, die het gevolg zijn van de specifieke klimatologische omstandigheden, compenseren.

Op grond van Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/2409 2 van de Raad van 18 december 2017 mag Zweden momenteel een verlaagd accijnstarief toepassen op de elektriciteit die wordt verbruikt door huishoudens en bedrijven in de dienstensector in bepaalde gemeenten die in de bijlage bij dat besluit zijn vermeld. De belastingverlaging moet in verhouding staan tot de extra verwarmingskosten als gevolg van de noordelijke ligging ten opzichte van de rest van Zweden en het verlaagde tarief moet voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2003/96/EG, met name de in artikel 10 van die richtlijn vastgestelde minimumbelastingniveaus. De machtiging loopt af op 31 december 2023.

Bij brief van 11 april 2023 hebben de Zweedse autoriteiten de Commissie meegedeeld dat zij de toepassing van het verlaagde accijnstarief willen verlengen. De verlaging bedraagt maximaal 96 SEK per MWh (of 0,096 SEK/kWh), wat overeenkomt met ongeveer 8,8 EUR/MWh (of 0,0088 EUR/kWh) 3 . Zweden heeft gevraagd om het verlaagde tarief te mogen toepassen gedurende vier jaar, dat wil zeggen tot 31 december 2027, hetgeen de maximumtermijn waarin artikel 19, lid 2, van de richtlijn voorziet, niet overschrijdt.

Zweden heeft aanvullende informatie en nadere toelichtingen verstrekt op 10 oktober 2023.

Zweden heeft aangegeven dat het toepassingsgebied van dit derogatieverzoek identiek is aan dat van het vorige verzoek. De belastingverlaging zou van toepassing blijven op elektriciteit die wordt verbruikt voor andere doeleinden dan voor i) industriële activiteiten, ii) professionele landbouw- of bosbouwactiviteiten, iii) professionele aquacultuuractiviteiten, iv) walstroomvoorzieningen of v) in treinen of andere spoorgebonden vervoermiddelen dan wel voor de werking van motoren of verwarming die rechtstreeks daarmee samenhangt. Met uitzondering van de verlaging voor het verbruik van walstroom (die in aanmerking komt voor een verlaging op grond van artikel 19 van de richtlijn) is er in de Zweedse energiebelastingwet voorzien in andere mogelijkheden om het elektriciteitsverbruik bij deze activiteiten minder zwaar te belasten; daarvoor wordt dan ook geen beroep gedaan op artikel 19 van de richtlijn.

Als rechtvaardiging voor de maatregel voerde Zweden doelstellingen van milieu-, regionaal en cohesiebeleid aan. Zweden benadrukte dat de nationale accijnstarieven voor elektriciteit aanzienlijk hoger liggen dan de in Richtlijn 2003/96/EG vastgestelde minimumbelastingniveaus en dat het nationale fiscale regime dus een sterkere stimulans voor energie-efficiëntie geeft dan hetgeen op basis van de EU-minimumtarieven vereist is. Dit hoge algemene belastingniveau kan volgens de Zweedse autoriteiten evenwel alleen maar worden gehandhaafd als aan de noordelijke gebieden, die een concurrentienadeel hebben als gevolg van de klimatologische omstandigheden die er heersen, een belastingverlaging wordt verleend. Daarnaast zou de gevraagde maatregel ook de verschillen in de verwarmingskosten tussen de verschillende landsdelen ondervangen en zo bijdragen aan het regionaal en cohesiebeleid van de EU.

Wat de omvang van het nadeel als gevolg van de klimatologische omstandigheden betreft, hebben de Zweedse autoriteiten – zoals zij ook al in hun vorige verzoek hebben gedaan – gewezen op het feit dat de verwarmingskosten in de noordelijke (elektriciteits)regio’s 4 van het land gemiddeld 30 % hoger liggen omdat het stookseizoen daar 5 langer duurt.

Tabel A toont de ontwikkeling van de toepasselijke niveaus van de energiebelasting op elektriciteit.


Tabel A — Niveaus van energiebelasting op elektriciteit (2018-2023)

JaarNormaal niveau

2.

(öre/kWh)

Verlaagd niveau

3.

(öre/kWh)

201833,123,5
201934,725,1
202035,325,7
202135,626,0
202236,026,4
202339,229,6


Om het effect van de belastingverlaging te duiden, verklaarden de Zweedse autoriteiten dat de belastingverlaging overeenkomt met 6 % van de berekende jaarlijkse totale elektriciteitskosten voor een gemiddelde kleine woning met elektrische verwarming in Noord-Zweden. Dit komt neer op een gemiddelde jaarlijkse besparing van 210 EUR per huishouden op een gemiddelde elektriciteitsrekening van 3 363 EUR. Het aandeel van de verlaging in de totale kosten varieert naargelang de detailhandelsprijs voor elektriciteit. De Zweedse autoriteiten merkten ook op dat in 2022 het aandeel van de belastingverlaging als percentage van de totale elektriciteitskosten relatief laag was, omdat dat een jaar met gemiddeld relatief hoge prijzen is geweest.

De Zweedse autoriteiten hebben er ten slotte op gewezen dat Zweden geen belastingvrijstellingen of -verlagingen toepast op elektriciteit in de zin van artikel 15, lid 1, punt h), van de richtlijn.

Het verlies aan belastinginkomsten als gevolg van de verlaging van 96 SEK/MWh wordt door Zweden geraamd op 760 miljoen SEK (ongeveer 70 miljoen EUR) per jaar voor de gevraagde periode 2024-2027.


Opzet van de maatregel

De maatregel wordt verleend in de vorm van een verlaagd accijnstarief voor elektriciteit. Het verlaagde tarief wordt onmiddellijk toegepast bij de heffing van de belasting.

Zweden benadrukte in dit verband dat zelfs na de belastingverlaging de in de richtlijn vastgestelde minimumbelastingtarieven in acht worden genomen, aangezien de belastingdruk ongeveer 70 keer hoger is dan de minimumbelastingtarieven voor zakelijk gebruik (zoals vastgesteld in bijlage I bij de richtlijn) en ongeveer 35 keer hoger dan de minimumbelastingtarieven voor niet-zakelijk gebruik volgens dezelfde bijlage bij de richtlijn.

Toepassingsgebied

De accijns op elektriciteit is in Zweden ingevoerd in 1951. Huishoudens en bedrijven in de dienstensector betalen normaal gesproken het standaardtarief voor elektriciteit van 392 SEK/MWh (dit tarief wordt jaarlijks herberekend). De elektriciteit die wordt verbruikt i) in de maakindustrie en de commerciële landbouw, ii) bij professionele landbouw-, bosbouw- of aquacultuuractiviteiten, iii) als walstroom of iv) in treinen of andere spoorgebonden vervoermiddelen (of voor de werking van motoren of verwarming die rechtstreeks daarmee samenhangt), wordt tegen een lager tarief belast overeenkomstig de in de richtlijn vastgestelde minimumtarieven.

De Zweedse autoriteiten hebben verklaard dat de geografische differentiatie is ingevoerd sinds 1 juli 1981 op basis van objectieve gegevens over de gemiddelde temperaturen tijdens het stookseizoen. Dienovereenkomstig geldt er een verlaagd accijnstarief voor elektriciteit 6 in alle gemeenten van de districten Norrbotten, Västerbotten en Jämtland en in de gemeenten Sollefteå, Ånge, Örnsköldsvik (in het district Västernorrland), Ljusdal (in het district Gävleborg), Malung-Sälen, Mora, Orsa, Älvdalen (in het district Dalarna) en Torsby (in het district Värmland). Deze maatregel is beperkt tot huishoudens en bedrijven in de dienstensector, waarvoor een normaal accijnstarief voor elektriciteit van toepassing zou zijn (meer dan 10 000 begunstigden).

De maatregel plaatst de groepen elektriciteitsverbruikers in die delen van het land dus op gelijke voet met hun tegenhangers in het zuiden van Zweden.

Evaluatie van de Zweedse autoriteiten wat betreft de gevolgen van de maatregel voor de interne markt

De Zweedse autoriteiten zijn van mening dat de maatregel geen gevolgen zal hebben voor de goede werking van de interne markt. De maatregel kan volgens hen weliswaar gevolgen hebben voor de handel tussen de lidstaten doordat hij de kosten verlaagt voor bedrijven in de dienstensector in bepaalde gebieden in het noorden van Zweden, maar het effect hiervan zal beperkt blijven omdat de geografische radius van de meeste bedrijven in de dienstensector doorgaans beperkt is.


Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

4.

Artikel 19, lid 1, eerste alinea, van de richtlijn luidt als volgt:


“Naast de bepalingen van de voorgaande artikelen, met name de artikelen 5, 15 en 17, kan de Raad op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen besluiten dat een lidstaat uit specifieke beleidsoverwegingen wordt gemachtigd verdere vrijstellingen of verlagingen in te voeren.”

De maatregel die Zweden wil invoeren, voorziet in een verlaging van het normale accijnstarief voor de elektriciteit die wordt verbruikt door huishoudens en bedrijven in de dienstensector in bepaalde gebieden in het noorden van Zweden.

De Zweedse autoriteiten benadrukken twee doelstellingen van deze maatregel.

Ten eerste betogen zij dat het verlaagde accijnstarief indirect een positief effect op het milieu heeft omdat Zweden daardoor in de rest van het land een hoger belastingtarief kan toepassen, dat anders niet zo hoog zou kunnen zijn vanwege de bijzondere situatie in het noorden van Zweden. In dit verband moet worden opgemerkt dat eisen inzake milieubescherming als zodanig al integraal deel uitmaken van Richtlijn 2003/96/EG 7 en op zich dus niet als specifieke beleidsoverwegingen kunnen worden aangemerkt. Op een algemeen niveau biedt de richtlijn evenwel geen mogelijkheid om tegemoet te komen aan de specifieke behoeften van regio’s met zeer aparte klimatologische omstandigheden. Daarom kan het streven om een relatief hoog belastingniveau te handhaven toch als een specifieke beleidsoverweging worden aangemerkt, omdat namelijk met behulp van een verlaagd tarief wordt vermeden dat regio’s waar dergelijke omstandigheden heersen met een bovenmatige belastingdruk worden geconfronteerd.

Ten tweede zijn de Zweedse autoriteiten van mening dat de totale verwarmingskosten van consumenten in bepaalde gebieden in het noorden van het land dankzij de verlaging ongeveer op hetzelfde niveau uitkomen als die van consumenten in andere landsdelen en dat de maatregel dus doelstellingen van regionaal en cohesiebeleid nastreeft. Op dit punt kan de gevraagde machtiging geacht worden op specifieke beleidsoverwegingen te zijn gebaseerd.


1.

Regels inzake staatssteun


Met de tijdelijke belastingverlaging die de Zweedse autoriteiten willen doorvoeren, worden de in artikel 10 van de richtlijn vastgestelde minimumbelastingniveaus in acht genomen.

Dit voorstel doet geen afbreuk aan een eventuele toetsing van de Zweedse maatregel aan de staatssteunregels. Dit voorstel voor een uitvoeringsbesluit van de Raad doet evenmin afbreuk aan de verplichting van de lidstaat om ervoor te zorgen dat de staatssteunregels in acht worden genomen.


• Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Ieder derogatieverzoek uit hoofde van artikel 19 van de energiebelastingrichtlijn moet door de Commissie worden onderzocht met inachtneming van de goede werking van de interne markt, de noodzaak eerlijke mededinging te verzekeren, en het gezondheids-, milieu-, energie- en vervoersbeleid van de EU.

Het normale accijnstarief voor elektriciteit dat van toepassing is op huishoudens en bedrijven in de dienstensector in Zweden, bedraagt 392 SEK/MWh 8 . Met de voorgestelde verlaging bedraagt het toepasselijke tarief in bepaalde gebieden in het noorden van Zweden ten minste 296 SEK/MWh. Aangezien de belastingtarieven voor elektriciteit zowel in het noorden van Zweden als elders in het land ruim boven de minimumniveaus liggen, kan worden aangenomen dat de belastingverlaging in kwestie op indirecte wijze een hoger algemeen niveau van milieubescherming tot stand helpt te brengen, zoals uiteengezet door de Zweedse autoriteiten.

In deze context wordt met de maatregel beoogd een gedeeltelijke compensatie te geven voor de hogere verwarmingskosten in de gebieden waar het verlaagde accijnstarief geldt. Volgens de Zweedse autoriteiten ligt het elektriciteitsverbruik in deze gebieden als gevolg van de klimatologische omstandigheden gemiddeld hoger dan in de rest van het land omdat het stookseizoen er langer duurt.

Zweden is van mening dat de maatregel verenigbaar is met het gezondheids-, milieu-, energie- en vervoersbeleid van de Unie.

Onder de gegeven omstandigheden lijkt de maatregel volgens Zweden ook geen belemmering te vormen voor de goede werking van de interne markt en de noodzaak om eerlijke concurrentie te verzekeren. Met name gelet op de afgelegen ligging van de gebieden waarop de maatregel betrekking heeft en de beperking ervan tot huishoudens en bedrijven in de dienstensector verwachten de Zweedse autoriteiten niet dat hij tot grote concurrentieverstoringen of wijzigingen in het handelsverkeer tussen de lidstaten zal leiden.

Tot slot herinnerde Zweden eraan dat er voor de gebieden in kwestie al dertig jaar lang een belastingverlaging geldt, zonder dat dit - voor zover de Commissie bekend is - ooit aanleiding heeft gegeven tot problemen in verband met de goede werking van de interne markt of andere doelstellingen van EU-beleid.


Toepassingsduur van de maatregel en ontwikkeling van het EU-kader voor energiebelasting

De Commissie is van mening dat de toepassingsduur (vier jaar) in overeenstemming is met de bij Richtlijn 2003/96/EG toegestane termijn. Deze termijn lijkt lang genoeg om de betrokken consumenten een voldoende mate van zekerheid te geven.

De gevraagde maatregel knoopt ook aan bij de richtsnoeren van de Commissie die voortvloeien uit de REPowerEU-mededeling 9 , waarin wordt benadrukt dat de lidstaten maatregelen moeten vaststellen om energiebesparingen te stimuleren en het verbruik van fossiele brandstoffen te verminderen, met bijzondere aandacht voor kwetsbare huishoudens en bedrijven. Gelet op de looptijd van de gevraagde derogatie en de geografische en klimatologische omstandigheden lijkt de maatregel toereikend en evenredig. De maatregel houdt ook rekening met de noodzaak om een evenwicht te vinden tussen de specifieke beleidsdoelstellingen van artikel 19 van de energiebelastingrichtlijn, en met name het milieubeleid van de EU, enerzijds en de noodzaak om de betaalbaarheid van energie voor bedrijven en huishoudens in de betrokken gebieden in Zweden te waarborgen anderzijds.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Artikel 19 van Richtlijn 2003/96/EG van de Raad.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Het onder artikel 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) vallende gebied van de indirecte belastingen ressorteert als zodanig niet onder de exclusieve bevoegdheid van de EU in de zin van artikel 3 VWEU.

Op grond van artikel 19 van Richtlijn 2003/96/EG heeft de Raad evenwel, via afgeleid recht, een exclusieve bevoegdheid gekregen om een lidstaat te machtigen verdere vrijstellingen of verlagingen in de zin van dat artikel in te voeren. De lidstaten kunnen derhalve niet in de plaats van de Raad treden. Bijgevolg is het subsidiariteitsbeginsel niet van toepassing op het onderhavige uitvoeringsbesluit.

Evenredigheid

Het voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

De belastingverlaging gaat niet verder dan wat nodig is om het beoogde doel te verwezenlijken.

De belastingverlaging geldt gedurende een beperkte periode van vier jaar.

Keuze van het instrument

Het voorgestelde instrument is een uitvoeringsbesluit van de Raad.

Artikel 19 van Richtlijn 2003/96/EG voorziet uitsluitend in dit soort maatregel.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

De maatregel vereist geen evaluatie van bestaande wetgeving.

Raadpleging van belanghebbenden

Dit voorstel is gebaseerd op een verzoek van Zweden en heeft uitsluitend betrekking op deze lidstaat. Daarom zijn er geen belanghebbenden geraadpleegd.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Er behoefde geen beroep te worden gedaan op externe deskundigheid.

Effectbeoordeling

Dit voorstel betreft een machtiging van een afzonderlijke lidstaat op diens eigen verzoek en vereist geen effectbeoordeling.

Uit de door Zweden verstrekte informatie blijkt dat de maatregel beperkte gevolgen zou hebben voor de belastinginkomsten en dat het accijnstarief voor elektriciteit in het noorden van Zweden nog steeds hoger zou liggen dan het in Richtlijn 2003/96/EG vastgestelde minimumbelastingniveau. Zweden gaat ervan uit dat de maatregel een positief effect zal hebben op de verwezenlijking van de doelstellingen van het sociale beleid en het cohesiebeleid.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

De maatregel voorziet niet in een vereenvoudiging.

Hij vloeit voort uit een verzoek van Zweden en heeft uitsluitend betrekking op deze lidstaat.

Grondrechten

De maatregel heeft geen gevolgen voor de grondrechten.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De maatregel leidt niet tot financiële en administratieve lasten voor de EU.

Het voorstel heeft daarom geen gevolgen voor de begroting van de EU.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Er is geen uitvoeringsplan nodig. Dit voorstel betreft een machtiging voor een belastingverlaging, gericht tot een afzonderlijke lidstaat, op diens eigen verzoek. Deze geldt voor een beperkte periode van vier jaar.

De toepasselijke belastingtarieven zullen boven de in de energiebelastingrichtlijn vastgestelde minimumbelastingniveaus liggen (artikel 10).

De maatregel kan worden geëvalueerd indien er na de geldigheidsduur een verzoek om verlenging wordt ingediend.

Toelichtende stukken (bij richtlijnen)

Het voorstel vereist geen toelichtende stukken over de omzetting.

Artikelsgewijze toelichting

In artikel 1 is bepaald dat Zweden wordt gemachtigd om een verlaagd accijnstarief voor elektriciteit te blijven toepassen in bepaalde noordelijke gebieden.

Het belastingniveau na de verlaging mag niet onder de bij Richtlijn 2003/96/EG vastgestelde EU-minima liggen en de verlaging zal gelden voor alle elektriciteitsverbruikers in het noorden van Zweden die het normale accijnstarief betalen.

De maatregel zal de achtergestelde gebieden helpen de hogere elektriciteitskosten als gevolg van het koude klimaat ten dele te drukken.

In artikel 2 is bepaald dat de gevraagde machtiging wordt verleend voor de door Zweden gevraagde periode van vier jaar, met ingang van 1 januari 2024, hetgeen binnen de door de richtlijn toegestane maximumtermijn van 6 jaar valt.