Toelichting bij COM(2024)57 - Bepaling van het namens de EU binnen het Gemengd Comité dat is ingesteld bij het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de EU en Euratom, in te nemen standpunt met betrekking tot de wijziging van Besluit nr. 1/2023 van het Gemengd Comité van 24 maart 2023 tot vaststelling van regelingen met betrekking tot het Windsor-kader - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2024)57 - Bepaling van het namens de EU binnen het Gemengd Comité dat is ingesteld bij het Akkoord inzake de terugtrekking van het ... |
---|---|
bron | COM(2024)57 ![]() ![]() |
datum | 30-01-2024 |
Dit voorstel betreft het besluit tot vaststelling van het namens de Unie in het Gemengd Comité dat is ingesteld bij het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (“het terugtrekkingsakkoord”), in te nemen standpunt in verband met de voorgenomen vaststelling van een besluit van het Gemengd Comité tot wijziging van Besluit nr. 1/2023 van het Gemengd Comité dat is ingesteld bij het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie van 24 maart 2023 tot vaststelling van regelingen met betrekking tot het Windsor-kader 1 (“Besluit nr. 1/2023”). Het Windsor-kader 2 maakt integrerend deel uit van het terugtrekkingsakkoord.
2. Achtergrond van het voorstel
2.1.Het akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en het Windsor-kader
Het terugtrekkingsakkoord bevat de regelingen voor de ordelijke terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie en Euratom. Het terugtrekkingsakkoord is op 1 februari 2020 in werking getreden. Op 27 februari 2023 hebben de Europese Commissie en de regering van het Verenigd Koninkrijk een politiek beginselakkoord over het Windsor-kader bereikt. Het bij het terugtrekkingsakkoord ingestelde Gemengd Comité dat op 24 maart 2023 in Londen is bijeengekomen, heeft de nieuwe regelingen met betrekking tot het Windsor-kader, met inbegrip van Besluit nr. 1/2023, vastgesteld en de beide partijen zijn overeengekomen om intensief en loyaal samen te werken om alle elementen van het Windsor-kader uit te voeren.
2.2.Het Gemengd Comité
Het bij artikel 164, lid 1, van het terugtrekkingsakkoord ingestelde Gemengd Comité bestaat uit vertegenwoordigers van de Unie en van het Verenigd Koninkrijk. Het wordt gezamenlijk voorgezeten door de Unie en het Verenigd Koninkrijk. Het reglement van orde van het Gemengd Comité is vastgesteld in bijlage VIII bij het terugtrekkingsakkoord. Het Gemengd Comité komt ten minste eenmaal per jaar of op verzoek van de Unie of het Verenigd Koninkrijk bijeen en stelt zijn vergaderrooster en -agenda in onderlinge overeenstemming vast.
De taken van het Gemengd Comité zijn vastgesteld in artikel 164 van het terugtrekkingsakkoord en omvatten hoofdzakelijk:
·toezicht houden op de uitvoering en toepassing van het akkoord, rechtstreeks of via de werkzaamheden van de gespecialiseerde comités die aan het Gemengd Comité rapporteren;
·besluiten en aanbevelingen vaststellen, met inbegrip van wijzigingen van het akkoord in de gevallen waarin daarin is voorzien;
·problemen voorkomen en geschillen oplossen die zich kunnen voordoen in verband met de uitlegging en toepassing van het akkoord.
2.3.De beoogde handeling van het Gemengd Comité
Op zijn volgende bijeenkomst moet het Gemengd Comité een besluit vaststellen tot wijziging van Besluit nr. 1/2023 (“de beoogde handeling”), overeenkomstig artikel 164, lid 4, punt e), van het terugtrekkingsakkoord en artikel 5, lid 2, van het Windsor-kader.
Doel van de beoogde handeling is marktdeelnemers in Noord-Ierland toe te staan producten van oorsprong uit derde landen en die in het Verenigd Koninkrijk onderworpen zijn tariefcontingenten, via rechtstreeks vervoer in te voeren, op voorwaarde dat voor die producten geen risico bestaat dat zij de interne markt van de Unie binnenkomen.
De beoogde handeling zal overeenkomstig artikel 166, lid 2, van het terugtrekkingsakkoord bindend zijn voor de partijen. Overeenkomstig artikel 9 van het reglement van orde van het Gemengd Comité en de gespecialiseerde comités vermelden besluiten van het Gemengd Comité de datum waarop deze van kracht worden.
3. Namens de Unie in te nemen standpunt
Op 1 februari 2020 heeft het Verenigd Koninkrijk zich uit de Unie teruggetrokken. Het Windsor-kader is van toepassing vanaf het einde van de overgangsperiode, d.w.z. vanaf 1 januari 2021. De bilaterale regelingen tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk in het kader van het Windsor-kader creëren geen rechten of verplichtingen voor derde landen.
Bijgevolg kunnen goederen die overeenkomstig invoertariefcontingenten van de Unie of andere quota voor de invoer van goederen van oorsprong uit een derde land Noord-Ierland worden binnengebracht, niet worden meegeteld in de rechten van dat derde land ten opzichte van de Unie.
Op basis van de bovenstaande overwegingen hebben het Europees Parlement en de Raad op 16 december 2020 Verordening (EU) 2020/2170 betreffende de toepassing van de tariefcontingenten van de Unie en andere invoerquota 3 vastgesteld. Artikel 1 van die verordening bepaalt dat goederen die van buiten de Unie worden ingevoerd, slechts in aanmerking komen voor behandeling op grond van de invoertariefcontingenten van de Unie of andere invoerquota indien zij in het douanegebied van de Unie in het vrije verkeer worden gebracht.
Voorts staan de betrokken bepalingen van Besluit nr. 4/2020 van het Gemengd Comité 4 (“Besluit nr. 4/2020”), van kracht van 1 januari 2021 tot en met 24 maart 2023, en van Besluit nr. 1/2023, en met name artikel 3, lid 1, punt b), van Besluit nr. 4/2020 en artikel 7, lid 1, punt b), van Besluit nr. 1/2023, niet toe dat marktdeelnemers in Noord-Ierland goederen rechtstreeks vanuit derde landen invoeren overeenkomstig de tariefcontingenten van het Verenigd Koninkrijk door de rechten van het toepasselijke tariefcontingent te betalen. Aangezien voor producten die onderworpen zijn aan invoertariefcontingenten van de Unie of van het Verenigd Koninkrijk, de tarieven voor hoeveelheden die buiten het contingent vallen, doorgaans zeer hoog zijn, verkeren marktdeelnemers in Noord-Ierland in een ongunstige positie wat betreft de invoer vanuit derde landen van producten die onderworpen zijn tariefcontingenten van de Unie of van het Verenigd Koninkrijk.
Het Verenigd Koninkrijk heeft de noodzaak aangetoond dat bepaalde agrovoedingsmiddelen van oorsprong uit derde landen, en met name vleesproducten, in Noord-Ierland in het vrije verkeer moeten worden gebracht ten behoeve van lokale consumptie en bewerking. Het Verenigd Koninkrijk heeft ook bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat dergelijke producten van andere delen van het Verenigd Koninkrijk naar Noord-Ierland zijn overgebracht, en heeft de wens geuit dat marktdeelnemers in Noord-Ierland, voor rechtstreekse invoer in Noord-Ierland vanuit derde landen, gebruik mogen maken van de tariefcontingenten van het Verenigd Koninkrijk die van toepassing zijn op die goederen, op voorwaarde dat de goederen de interne markt van de Unie niet binnenkomen.
Daarom is het passend Besluit nr. 1/2023 te wijzigen om een specifieke categorie goederen te creëren waarvoor geen risico bestaat dat zij de Unie binnenkomen, en waarbij het gaat om goederen van oorsprong uit derde landen die rechtstreeks in Noord-Ierland worden ingevoerd en onderworpen zijn invoertariefcontingenten van het Verenigd Koninkrijk. Daartoe moet in een nieuwe bijlage bij Besluit nr. 1/2023 een specifieke categorie van niet-commerciële bewerking voor verkoop en eindverbruik in het Verenigd Koninkrijk van goederen worden gecreëerd door artikel 6 van dat besluit te wijzigen. Daarnaast moet artikel 7 van dat besluit worden gewijzigd om de specifieke voorwaarden vast te stellen die moeten worden vervuld, om ervan uit te gaan dat voor in de betrokken bijlage opgenomen en niet-commercieel bewerkte goederen op grond van artikel 6 van Besluit nr. 1/2023 geen risico bestaat dat deze naar de Unie worden gebracht. Het gaat om de volgende voorwaarden:
(a)De betrokken goederen moeten worden ingevoerd door vergunde marktdeelnemers overeenkomstig de artikelen 9 tot en met 11 van Besluit nr. 1/2023 (die dienovereenkomstig moeten worden gewijzigd);
(b)Zowel de contingentrechten als rechten buiten het contingent die zijn bepaald op grond van de toepasselijke voorschriften van de Unie en van het Verenigd Koninkrijk, worden vastgesteld in de betrokken bijlage bij Besluit nr. 1/2023;
(c)De marktdeelnemer moet een aanvraag indienen voor toegang tot een van de betrokken tariefcontingenten van het Verenigd Koninkrijk; en
(d)De jaarlijkse maximumhoeveelheid van het betrokken goed dat wordt ingevoerd, wordt vastgesteld in de betrokken bijlage bij Besluit nr. 1/2023.
Op grond van het bovenstaande punt b) is op de betrokken goederen geen mechanisme voor het vergelijken van rechten van toepassing zoals dat in Besluit nr. 1/2023 is vastgesteld voor de rechtstreekse invoer in Noord-Ierland van goederen van oorsprong uit derde landen; daarom moet artikel 7 van Besluit nr. 1/2023 dienovereenkomstig worden gewijzigd.
Aangezien de goederen waarop deze regelingen zien, bijzonder gevoelig zijn en onderworpen aan doorgaans hoge rechten buiten het contingent, moeten aanvullende monitoring- en rapportagemechanismen worden opgenomen in Besluit nr. 1/2023 om ervoor te zorgen dat de betrokken goederen de interne markt van de Unie niet binnenkomen. Daartoe moet artikel 9 van Besluit nr. 1/2023 worden gewijzigd om voor vergunde marktdeelnemers specifieke voorwaarden in te voeren om in de betrokken bijlage bij dat besluit vermelde goederen in te voeren. Die voorwaarden bepalen dat marktdeelnemers, wanneer zij de in artikelen 9 tot en met 11 van Besluit nr. 1/2023 bedoelde vergunningen aanvragen en hun voornemen kenbaar maken om in de betrokken bijlage vermelde goederen in te voeren, informatie moeten verschaffen over de geplande jaarlijks in te voeren hoeveelheden en over de categorie afnemers binnen het Verenigd Koninkrijk aan wie die goederen zullen worden verkocht; handelaren die in de betrokken bijlage vermelde goederen invoeren moeten deze informatie jaarlijks verschaffen. Voorts moeten handelaren met een vergunning om dergelijke goederen in te voeren, eveneens jaarlijks, ex-post informatie verschaffen over de hoeveelheden die zijn ingevoerd en over de categorie afnemers aan wie de goederen zijn verkocht.
Een verdere rapportageverplichting wordt toegevoegd door artikel 14 van Besluit nr. 1/2023 te wijzigen. Die wijziging bepaalt dat, op verzoek van vertegenwoordigers van de Unie, en ten minste eenmaal per jaar aan het einde van elke jaarlijkse contingentperiode, de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk aan deze vertegenwoordigers, per vergunning en per contingentvolgnummer, informatie moeten verschaffen over de gedurende de jaarlijkse contingentperiode gebruikte hoeveelheid en over de aan het einde van die periode nog beschikbare hoeveelheid, alsmede geaggregeerde informatie over verkoop of gebruik van die goederen wat betreft de betrokken categorieën afnemers binnen het Verenigd Koninkrijk.
Artikel 15 van Besluit nr. 1/2023 moet worden gewijzigd om de mogelijkheid op te nemen voor het Gemengd Comité om de betrokken bijlage te herzien en te wijzigen, alsmede de verplichting voor elke partij om de tegenpartij onverwijld te informeren over voorgenomen aanpassingen van de in de betrokken bijlage vermelde tarieven.
Het beoogde besluit omvat een bijlage die bijlage V bij Besluit nr. 1/2023 zal worden. Deze bijlage bevat een gedetailleerde lijst van de goederen waarop de hierboven beschreven regelingen zien. De goederen worden in de bijlage vermeld op basis van de betrokken volgnummers voor de tariefcontingenten van het Verenigd Koninkrijk. Voor elk contingentvolgnummer bevat de tabel in de bijlage de volgende gegevens: betrokken producten (vermeld met de desbetreffende goederencodes); land van herkomst; jaarlijkse maximumhoeveelheid; rechten binnen en buiten het contingent van de Unie en van het Verenigd Koninkrijk; en jaarlijkse contingentperiode. Bij wijzigingen van een of meer van deze gegevens, zonder dat het Gemengd Comité deze wijzigingen in een nieuw besluit heeft bevestigd, wordt de vermelding van deze goederen overbodig.
4. Rechtsgrondslag
4.1.Procedurele rechtsgrondslag
Inhoudsopgave
Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (“VWEU”) voorziet in de vaststelling van besluiten van de Raad tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.
Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt” 5 .
Het Gemengd Comité is een orgaan dat is ingesteld bij een overeenkomst, zijnde het terugtrekkingsakkoord.
De door het Gemengd Comité vast te stellen handeling is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling zal overeenkomstig artikel 166, lid 2, van het terugtrekkingsakkoord volkenrechtelijk bindend zijn.
De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van het terugtrekkingsakkoord.
De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.
4.2.Materiële rechtsgrondslag
De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt moet worden ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.
De handeling die het Gemengd Comité zal moeten vaststellen, en die als enige doelstelling en inhoud heeft Besluit nr. 1/2023 te wijzigen, betreft het Windsor-kader, dat integrerend deel uitmaakt van het terugtrekkingsakkoord, dat is gesloten op grond van artikel 50, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (“VEU”).
De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 50, lid 2, VEU.
4.3.Conclusie
De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 50, lid 2, VEU, juncto artikel 218, lid 9, VWEU.
5. Bekendmaking van de beoogde handeling
Aangezien de beoogde handeling Besluit nr. 1/2023 zal wijzigen, is het passend deze handeling in het Publicatieblad van de Europese Unie te publiceren na de vaststelling ervan.