Toelichting bij COM(2025)199 - EU-standpunt in het Partnerschapscomité dat is opgericht bij de Brede en Versterkte partnerschapsovereenkomst met Armenië inzake de vervanging van de lijst van personen die bereid en in staat zijn om als arbiter op te treden

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het standpunt dat de Unie in het Partnerschapscomité EU-Armenië moet innemen inzake de vervanging van de lijst van personen die bereid en in staat zijn om als arbiter op te treden voor de beslechting van geschillen tussen staten.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1.De Brede en Versterkte Partnerschapsovereenkomst tussen de EU en Armenië

De Brede en Versterkte Partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Armenië, anderzijds (“de Overeenkomst”), werd sinds 1 juni 2018 voorlopig toegepast en is op 1 maart 2021 in werking getreden 1 .

2.2.Het Partnerschapscomité

Het bij artikel 363 van de Overeenkomst ingestelde Partnerschapscomité bestaat uit vertegenwoordigers van de Partijen. Overeenkomstig artikel 363, lid 7 komt het Partnerschapscomité in een specifieke samenstelling bijeen om handels- en handelsgerelateerde aangelegenheden te behandelen. In artikel 363, lid 6, van de Overeenkomst is bepaald dat het Partnerschapscomité zijn besluiten vaststelt in onderlinge overeenstemming tussen de Partijen, met inachtneming van de voltooiing van hun respectieve interne procedures.

2.3.De beoogde handeling van het Partnerschapscomité

Het is de bedoeling dat het Partnerschapscomité, wanneer het in juni 2025 in Armenië in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken bijeenkomt, een besluit vaststelt betreffende de vervanging van de lijst van ten minste 15 personen die bereid en in staat zijn om overeenkomstig artikel 339 van de Overeenkomst als arbiter op te treden (“de beoogde handeling”).

De beoogde handeling heeft tot doel ervoor te zorgen dat het minimumaantal beschikbare arbiters wordt gehandhaafd.

De lijst van personen die bereid en in staat zijn om als arbiter op te treden, bestaat uit drie sublijsten: één sublijst voor elke Partij en één sublijst van personen die geen onderdaan van een van de Partijen zijn en als voorzitter van het arbitragepanel kunnen optreden. Elke sublijst moet ten minste vijf personen bevatten die voldoen aan de vereisten van artikel 339, lid 2, van de Overeenkomst.

Uit de besprekingen in het Partnerschapscomité bleek dat de voorkeur wordt gegeven aan het stabieler maken van de lijst door het risico op plotseling vereiste herzieningen te verminderen. Daartoe moeten in elke sublijst zeven personen worden vermeld die bereid en in staat zijn om als arbiter op te treden.

De beoogde handeling wijzigt de tekst van de Overeenkomst niet en vereist geen uitvoeringsmaatregelen van de lidstaten. Aangezien de beoogde handeling alleen betrekking heeft op de interne werking van het geschillenbeslechtingsmechanisme van titel VI van de Overeenkomst, die door de Commissie moet worden uitgevoerd, is het passend de beoogde handeling in de Engelse taal vast te stellen. Er kunnen vertalingen worden verstrekt voor het interne besluitvormingsproces van elke Partij en voor de voorlichting van het publiek.

De beoogde handeling zal voor de Partijen bindend zijn overeenkomstig artikel 363, lid 5, en artikel 339, lid 1, van de Overeenkomst. Zij treedt in werking op de dag waarop zij wordt aangenomen.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

Het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen, moet erin bestaan de vaststelling van de beoogde handeling te steunen. Het standpunt moet worden gebaseerd op het aan dit voorstel voor een besluit van de Raad gehechte ontwerpbesluit van het Partnerschapscomité.

4. Rechtsgrondslag

4.1.Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1.Beginselen

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval

Het Partnerschapscomité is een lichaam dat is opgericht krachtens een internationale overeenkomst.

De door het Partnerschapscomité vast te stellen handeling is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling zal overeenkomstig artikel 363 van de Overeenkomst voor de Partijen bindend zijn krachtens internationaal recht.

De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de Overeenkomst.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

4.2.1.Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt moet worden ingenomen.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval

De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op de uitvoering van het gemeenschappelijk handelsbeleid door middel van de uitvoering van een internationale overeenkomst.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is bijgevolg artikel 207, lid 4, VWEU.

4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207, lid 4, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.

5. Bekendmaking van de beoogde handeling

Omwille van de transparantie zal de Commissie de beoogde handeling van het Partnerschapscomité na de vaststelling ervan bekendmaken in het Publicatieblad van de Europese Unie. Aangezien de bekendmaking van de beoogde handeling niet wettelijk verplicht is, moet een rechtshandeling in die bekendmaking voorzien.