Toelichting bij COM(2025)252 - Standpunt EU in de schriftelijke procedure van de deelnemers aan de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten met betrekking tot de gemeenschappelijke gedragslijn om Oekraïne in aanmerking te laten komen voor gebonden hulp - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2025)252 - Standpunt EU in de schriftelijke procedure van de deelnemers aan de regeling inzake door de overheid gesteunde ... |
---|---|
bron | COM(2025)252 ![]() ![]() |
datum | 26-05-2025 |
Dit voorstel betreft een besluit van de Raad tot vaststelling van het standpunt dat namens de Europese Unie door de Commissie moet worden ingenomen in een schriftelijke procedure van de deelnemers aan de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten (“de regeling”). De schriftelijke procedure heeft tot doel overeenstemming te bereiken over een gemeenschappelijke gedragslijn om Oekraïne in aanmerking te laten komen voor gebonden hulp.
2. Achtergrond van het voorstel
2.1.De regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten
De regeling is een “gentlemen’s agreement” dat een kader creëert voor het ordelijke gebruik van door de overheid gesteunde exportkredieten en gebonden hulp. In de praktijk betekent dit dat er regels worden vastgesteld om subsidies en handelsverstoringen in verband met door de overheid gesteunde exportkredieten weg te nemen. Het gaat onder meer om bepalingen betreffende gebonden hulp, d.w.z. hulp die in rechte of in feite gebonden is aan de aankoop van goederen en/of diensten in het donorland en/of een beperkt aantal landen. De regeling is in april 1978 in werking getreden, is van onbepaalde duur en is, hoewel het OESO-secretariaat administratieve steun verleent, geen besluit van de OESO 1 . De regeling wordt regelmatig bijgewerkt om rekening te houden met ontwikkelingen op de markten en op het gebied van het beleid die van invloed zijn op de verstrekking van door de overheid gesteunde exportkredieten.
De regeling is omgezet en derhalve in de EU juridisch bindend gemaakt bij Verordening (EU) nr. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad 2 . Overeenkomstig artikel 2 van die verordening worden herzieningen van de voorwaarden van de regeling in het EU-recht opgenomen door middel van gedelegeerde handelingen.
2.2.De deelnemers aan de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten
De Europese Commissie vertegenwoordigt de Unie in vergaderingen van de deelnemers aan de regeling en in de schriftelijke besluitvormingsprocedures van de deelnemers aan de regeling. Alle besluiten over wijzigingen van de regeling worden bij consensus genomen. Het standpunt van de Unie wordt vastgesteld door de Raad en wordt door de lidstaten besproken in de Groep exportkredieten van de Raad 3 .
2.3.Gemeenschappelijke gedragslijn
Een gemeenschappelijke gedragslijn is een instrument in het kader van de regeling dat de deelnemers bij wijze van uitzondering in staat stelt af te wijken van de bepalingen van de regeling met betrekking tot een specifieke transactie of in de tijd begrensd voor een onbepaald aantal transacties. De procedures voor het bereiken van overeenstemming over gemeenschappelijke gedragslijnen zijn vastgelegd in de artikelen 54 tot en met 59 van de regeling.
Artikel 59 van de regeling bepaalt: “Een gemeenschappelijke gedragslijn waarover overeenstemming is bereikt, is vanaf de datum van inwerkingtreding twee jaar geldig”. Indien de deelnemers de tijdelijke uitzonderingen op de bepalingen van de regeling langer nodig achten, stemmen zij in met verschillende gemeenschappelijke gedragslijnen.
2.4.De beoogde handeling van de Europese Unie
Artikel 32, punt a), van de regeling luidt: “Er kan geen gebonden hulp worden verleend aan landen waarvan het bni per hoofd volgens de gegevens van de Wereldbank boven de bovengrens voor de lagermiddeninkomenslanden ligt. Deze drempel wordt elk jaar door de Wereldbank opnieuw berekend. Een land wordt uitsluitend opnieuw ingedeeld indien de indeling van dit land in de Wereldbankcategorieën twee jaar achtereen ongewijzigd is gebleven.” In juni 2024 heeft de Wereldbank Oekraïne voor het eerst als hogermiddeninkomensland ingedeeld. Als de Wereldbank dit in haar volgende indeling (gepland in juni 2025) opnieuw doet, komt Oekraïne niet langer in aanmerking voor gebonden hulp.
Hoewel de Oekraïense economie aanzienlijk te lijden heeft gehad van de crisis als gevolg van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, werd de reële groei aangedreven door de bouwactiviteit (24,6 %), wat een weerspiegeling is van een aanzienlijke stijging van de investeringsuitgaven (52,9 %) ter ondersteuning van de wederopbouw van Oekraïne in de nasleep van de aanhoudende vernielingen. Bovendien heeft de aanhoudend krimpende bevolking, die met meer dan 15 % is gedaald, een aanzienlijk effect op de stijging van het bni per hoofd van de bevolking.
In de context van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne hebben verschillende EU-lidstaten reeds gebonden hulp gebruikt om Oekraïne te ondersteunen of zijn zij van plan dit in de nabije toekomst te doen (het geplande tijdsbestek is de komende vier jaar).
Aangezien de gewijzigde indeling niet rechtstreeks verband houdt met een echte aanzienlijke groei van de Oekraïense economie en de Oekraïense situatie kritiek blijft, is het van cruciaal belang dat de EU en andere deelnemers de mogelijkheid behouden om alle instrumenten te gebruiken die nodig kunnen zijn. Het is verstandig om in dat geval een gemeenschappelijke gedragslijn voor te stellen en overeen te komen, niet in de laatste plaats omdat deze situatie in de regeling is voorzien.
3. Namens de Unie in te nemen standpunt
De Europese Unie moet steun verlenen voor gemeenschappelijke gedragslijnen in het kader van de artikelen 54 tot en met 59 van de regeling, zodat Oekraïne de komende vier jaar in aanmerking kan komen voor gebonden hulp, ongeacht hoe de Wereldbank het land indeelt.
4. Rechtsgrondslag
4.1.Procedurele rechtsgrondslag
4.1.1.Beginselen
Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.
Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt” 4 .
4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval
De regels van een overeengekomen gemeenschappelijke gedragslijn hebben uitsluitend voor de in die gedragslijn omschreven transactie of omstandigheden voorrang op de regels van de regeling. Terwijl de gemeenschappelijke gedragslijnen “zachte wetgeving” zijn voor andere deelnemers aan de regeling, zijn zij voor de EU handelingen met rechtsgevolgen krachtens artikel 1 van Verordening (EU) nr. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de toepassing van bepaalde richtsnoeren op het gebied van door de overheid gesteunde exportkredieten en tot intrekking van Beschikkingen 2001/76/EG en 2001/77/EG van de Raad, waarin het volgende is bepaald: “De richtsnoeren in de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten (“de regeling”) zijn in de Unie van toepassing. De tekst van de regeling is als bijlage bij deze verordening gevoegd.” Aangezien de gemeenschappelijke gedragslijnen door de deelnemers worden overeengekomen volgens de procedure van de artikelen 54 tot en met 59 van de regeling waarbij het OESO-secretariaat voor exportkredieten betrokken is, zijn zij ook handelingen die zijn vastgesteld door een internationaal orgaan in de zin van artikel 218, lid 9, VWEU. De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.
4.2.Materiële rechtsgrondslag
4.2.1.Beginselen
De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen.
4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval
De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben betrekking op exportkredieten, die binnen de werkingssfeer van de gemeenschappelijke handelspolitiek vallen. De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 207 VWEU.
4.3.Conclusie
De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207, lid 4, eerste alinea, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.
5. Bekendmaking van de beoogde handeling
Aangezien de aan de deelnemers voorgestelde gemeenschappelijke gedragslijn de mogelijkheid zal bieden om gebruik te maken van een afwijking waarin is voorzien in de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten – die bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1233/2011 vormt – is het passend deze handeling na de aanvaarding ervan bekend te maken in het Publicatieblad van de Europese Unie.