Het is de bedoeling dat de euro de munteenheid wordt van de hele Europese Unie. Momenteel wordt de euro dagelijks gebruikt door ongeveer 350 miljoen mensen in 20 lidstaten in de eurozone. De praktische voordelen zijn onder meer stabielere prijzen, lagere transactiekosten voor burgers en bedrijven, meer transparante en concurrerende markten en een toename van de handel binnen de EU en van de internationale handel. De euro is tevens wereldwijd de op één na meest gebruikte valuta.
Overeenkomstig artikel 140, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (“VWEU”) moeten de Commissie en de Europese Centrale Bank (ECB) ten minste om de twee jaar, of op verzoek van een lidstaat met een derogatie 1 , aan de Raad verslag uitbrengen over de vooruitgang die de lidstaten hebben geboekt bij de nakoming van hun verplichtingen wat betreft de totstandbrenging van een economische en monetaire unie. De meest recente convergentieverslagen van de Commissie en de ECB werden in juni 2024 goedgekeurd.
Het convergentieverslag 2025 over Bulgarije is opgesteld naar aanleiding van een verzoek om een convergentiebeoordeling dat Bulgarije op 25 februari 2025 heeft ingediend. Het bij dit verslag gevoegde werkdocument van de diensten van de Commissie bevat een meer gedetailleerde beoordeling van de stand van de convergentie in Bulgarije 2 .
In artikel 140, lid 1, VWEU, is bepaald dat de verslagen een onderzoek moeten bevatten naar de verenigbaarheid van de nationale wetgeving, met inbegrip van de statuten van de nationale centrale banken, met de artikelen 130 en 131 VWEU en met de statuten van het Europees Stelsel van Centrale Banken en de Europese Centrale Bank (de “ESCB/ECB-statuten”). In de verslagen moet ook worden nagegaan of in de betrokken lidstaat een hoge mate van duurzame convergentie is bereikt door: i) te verwijzen naar de mate waarin aan de vier convergentiecriteria (prijsstabiliteit, overheidsfinanciën, wisselkoersstabiliteit en langetermijnrente) is voldaan; en ii) rekening te houden met andere factoren die relevant zijn voor de economische integratie en convergentie en die in de laatste alinea van artikel 140, lid 1, VWEU zijn opgesomd. De vier convergentiecriteria zijn nader uitgewerkt in een aan de Verdragen gehecht protocol (Protocol nr. 13 betreffende de convergentiecriteria).
De convergentiebeoordeling in dit verslag wordt gepresenteerd tegen de achtergrond van recente economische en beleidsontwikkelingen. Na de zwakke economische prestaties van de EU in 2023, toen het bbp met 0,4 % groeide, liet de economie in 2024 opnieuw een gematigde groei van 1,0 % optekenen, met een sterkere toename aan het einde van het jaar dan eerder werd verwacht. De particuliere consumptie werd ondersteund door een aanhoudende groei van de reële lonen en een hogere werkgelegenheid, met een opmerkelijk sterke arbeidsmarkt. Na de inflatiepiek in de EU in oktober 2022, die werd aangewakkerd door de stijging van de energieprijzen vanaf ongeveer medio 2021 tot en met het derde kwartaal van 2022, kwam tegen het einde van 2022 een desinflatieproces op gang. Dit proces zette zich in 2023 en gedurende een groot deel van 2024 voort, met een gemiddelde totale inflatie in de EU van 2,6 % in dat jaar, en zal naar verwachting in 2025 aanhouden. Ook de inflatieverschillen tussen de EU-lidstaten zijn in 2024 aanzienlijk afgenomen. Aangezien het desinflatieproces goed op gang was, heeft de ECB in april 2025 haar beleidsrente voor de zevende keer sinds juni 2024 verlaagd, namelijk tot 2,25 %.
De economische vooruitzichten, met inbegrip van de economische voorjaarsprognose 2025 van de Commissie voor de GICP-inflatie voor de EU als geheel en voor de afzonderlijke lidstaten, waaronder Bulgarije, worden gekenmerkt door een ongewoon hoge mate van onzekerheid. Begin 2025 werden de EU en de wereldeconomieën getroffen door de grootste door beleid veroorzaakte schok op het gebied van handel en economische onzekerheid in decennia. Het is onduidelijk wat de uiteindelijke hoogte van de Amerikaanse invoerheffingen ten aanzien van de handelspartners zal zijn, waardoor de Commissie zich in haar prognoses op verschillende technische aannamen moet baseren 3 . Ook op andere gebieden dan de handel blijven de geopolitieke spanningen hoog, waardoor de risico’s toenemen, het vertrouwen wordt ondermijnd en de economische vooruitzichten aanzienlijk worden beïnvloed.
In Bulgarije is de economische groei gestegen van 1,9 % in 2023 tot 2,8 % in 2024, dankzij de particuliere consumptie, die op haar beurt werd ondersteund door hogere reële lonen, een toename van de werkgelegenheid en hogere sociale uitkeringen. Volgens de prognoses zal de reële bbp-groei in Bulgarije opnieuw afnemen, van 2,8 % in 2024 tot 2 % in 2025. De jaarlijkse gemiddelde GICP-inflatie in Bulgarije is in 2024 teruggelopen tot 2,6 %, terwijl de inflatieontwikkeling in 2025 en 2026 naar verwachting zal worden beïnvloed door verschillende prijsstijgingen begin 2025 en vervolgens door zowel externe prijzen als binnenlandse kostenfactoren die een neerwaartse druk op de inflatie uitoefenen.
De verwachte snellere uitvoering van de herstel- en veerkrachtplannen en de cohesiebeleidsprogramma’s kan de negatieve gevolgen van het zwakkere internationale klimaat ten minste gedeeltelijk compenseren en een cruciale rol spelen in het convergentieproces van veel EU-lidstaten buiten de eurozone. De herstel- en veerkrachtfaciliteit en de cohesiebeleidsprogramma’s dragen niet alleen bij tot sterkere groei en betere overheidsfinanciën op korte termijn, maar versterken ook de groei en veerkracht van de lidstaten op lange termijn door ondersteuning te bieden voor ingrijpende hervormingen en investeringen die helpen bij het aanpakken van zowel langdurige als nieuwe uitdagingen, zoals de diversificatie van de energievoorziening.
In november 2024 heeft de Commissie de eerste uitvoeringscyclus van het hervormde kader voor economische governance gelanceerd, dat op 30 april 2024 in werking is getreden. De belangrijkste doelstellingen van het nieuwe kader zijn de staatsschulden van de lidstaten houdbaarder te maken en duurzame en inclusieve groei in alle lidstaten te bevorderen, door middel van groeibevorderende hervormingen en prioritaire investeringen. Het nieuwe kader is opgebouwd rond nationale budgettair-structurele plannen voor de middellange termijn, waarin de begrotingspaden van de lidstaten worden uitgezet aan de hand van de groei van de netto-uitgaven. De plannen omvatten prioritaire hervormingen en investeringen en hebben in de regel een aanpassingsperiode van vier jaar. Op verzoek van de lidstaat kan een langere aanpassingsperiode (tot zeven jaar) worden toegestaan, mits deze zich verbindt tot aanvullende hervormingen en investeringen die bevorderlijk zijn voor economische groei en budgettaire houdbaarheid. Op 27 februari 2025 heeft Bulgarije zijn vierjarige nationale budgettair-structurele plan voor de middellange termijn ingediend. Op 12 mei 2025 heeft de Commissie de Raad aanbevolen het plan van Bulgarije goed te keuren.
Op 19 maart 2025 heeft de Commissie in het kader van het ReArm Europe-plan/Readiness 2030 een ambitieus defensiepakket gepresenteerd dat de EU-lidstaten financiële instrumenten biedt om meer in defensievermogens te investeren. In het kader van dit plan heeft de Commissie de lidstaten verzocht om de activering van de nationale ontsnappingsclausule van het stabiliteits- en groeipact aan te vragen, waardoor zij extra begrotingsruimte krijgen om binnen de begrotingsregels van de EU over te schakelen op een duurzaam hoger niveau van defensie-uitgaven. Het bedrag van de afwijking op grond van de ontsnappingsclausule wordt beperkt tot 1,5 % van het bbp en kan gedurende een periode van vier jaar worden toegepast. Bulgarije heeft op 2 mei 2025 een aanvraag voor de nationale ontsnappingsclausule ingediend. De Commissie heeft met “Optreden voor de veiligheid van Europa” (Security Action for Europe, SAFE) een nieuw specifiek instrument in het leven geroepen, waarmee zij tot 150 miljard EUR op de kapitaalmarkten wil aantrekken om de EU-lidstaten te helpen hun investeringen in de defensievermogens van Europa snel en fors op te voeren. Bulgarije heeft bij de Raad en de Commissie een verzoek ingediend om de nationale ontsnappingsclausule te activeren. Op 4 juni 2025 heeft de Commissie de Raad aanbevolen de nationale ontsnappingsclausule voor Bulgarije te activeren, zodat het land mag afwijken van het netto-uitgavenpad dat zal worden vastgesteld in de aanbeveling van de Raad waarin het budgettair-structureel plan voor de middellange termijn van Bulgarije wordt goedgekeurd, en het ook mag overschrijden.
Op 4 juni 2025 heeft de Commissie haar voorjaarspakket van het Europees Semester 2025 gepubliceerd. Om langdurige welvaart en veerkracht te bevorderen richt de EU haar economische governance opnieuw op concurrentievermogen, zoals uiteengezet in het kompas voor concurrentievermogen. In het Europees Semester worden via landspecifieke aanbevelingen de nieuwe prioriteiten voor het stimuleren van het concurrentievermogen tot uiting gebracht en worden richtsnoeren gegeven, onder meer aan Bulgarije, voor de noodzakelijke hervormingen en investeringen op nationaal en regionaal niveau. Als onderdeel van het voorjaarspakket van het Europees Semester 2025 beveelt de Commissie Bulgarije aan zich te houden aan de maximale groeipercentages voor de netto-uitgaven in zijn plan, en daarbij gebruik te maken van de ruimte die de nationale ontsnappingsclausule biedt voor hogere defensie-uitgaven.
4.
Convergentiecriteria
Het onderzoek naar de verenigbaarheid van de nationale wetgeving, met inbegrip van de statuten van de nationale centrale banken van de lidstaten met een derogatie, met artikel 130 VWEU en de nalevingsverplichting uit hoofde van artikel 131 VWEU omvat een beoordeling van de inachtneming van het verbod op monetaire financiering (artikel 123 VWEU) en van het verbod op bevoorrechte toegang tot financiële instellingen (artikel 124 VWEU); de samenhang met de doelstellingen (artikel 127, lid 1, VWEU) en taken (artikel 127, lid 2, VWEU) van het ESCB; en andere aspecten die verband houden met de integratie van de nationale centrale banken in het ESCB.
Het eerste streepje van artikel 140, lid 1, VWEU definieert het prijsstabiliteitscriterium als “het bereiken van een hoge mate van prijsstabiliteit; dit blijkt uit een inflatiepercentage dat dicht ligt bij dat van ten hoogste de drie lidstaten die op het gebied van de prijsstabiliteit het best presteren”.
In artikel 1 van het Protocol betreffende de convergentiecriteria wordt verder bepaald dat “het […] criterium inzake prijsstabiliteit betekent dat een lidstaat een houdbare prijsontwikkeling heeft en een gemiddeld inflatiepercentage dat, gemeten over een periode van één jaar vóór het onderzoek, niet meer dan 1,5 procentpunt hoger ligt dan dat van ten hoogste de drie lidstaten die op het gebied van prijsstabiliteit het best presteren. De inflatie wordt gemeten aan de hand van het indexcijfer van de consumptieprijzen op een vergelijkbare basis, rekening houdend met verschillen in de nationale definities” 4 .
Het vereiste van houdbaarheid houdt in dat een bevredigende inflatieontwikkeling moet worden toegeschreven aan een passende ontwikkeling van de inputkosten en van andere factoren die de prijsontwikkeling op een structurele manier beïnvloeden, veeleer dan aan de invloed van tijdelijke factoren. Het convergentieonderzoek omvat derhalve een beoordeling van de factoren die van invloed zijn op de inflatievooruitzichten en wordt aangevuld met een verwijzing naar de meest recente inflatieprognose van de Commissie 5 .
De in april 2025 berekende referentiewaarde voor de inflatie bedroeg 2,8 %, waarbij Ierland, Finland en Italië de drie “best presterende lidstaten” waren 6 .
Er zijn geen lidstaten als uitschieters aangemerkt wat betreft de inflatieprestaties voor de berekening van de referentiewaarde, aangezien geen van hun inflatiecijfers sterk afweken van het gemiddelde van de eurozone als gevolg van landspecifieke factoren.
Het tweede streepje van artikel 140, lid 1, VWEU definieert het convergentiecriterium dat betrekking heeft op overheidsfinanciën als “het houdbare karakter van de situatie van de overheidsfinanciën; dit blijkt uit een begrotingssituatie van de overheid zonder een buitensporig tekort als bedoeld in artikel 126, lid 6”.
Bovendien is in artikel 2 van het Protocol betreffende de convergentiecriteria bepaald dat met dit criterium wordt bedoeld dat “ten aanzien van de lidstaat op het tijdstip van het onderzoek geen Raadsbesluit krachtens artikel 126, lid 6, van dat Verdrag is genomen waarin wordt vastgesteld dat er in de betrokken lidstaat een buitensporig tekort bestaat”.
In het VWEU wordt in artikel 140, lid 1, derde streepje, het wisselkoerscriterium omschreven als “de inachtneming van de normale fluctuatiemarges van het wisselkoersmechanisme van het Europees Monetair Stelsel, gedurende ten minste twee jaar, zonder devaluatie ten opzichte van de euro”.
In artikel 3 van het Protocol betreffende de convergentiecriteria is het volgende bepaald: “Het [...] criterium inzake deelneming aan het wisselkoersmechanisme van het Europees Monetair Stelsel betekent dat een lidstaat ten minste gedurende de laatste twee jaren vóór het onderzoek, zonder grote spanningen de normale fluctuatiemarges van het wisselkoersmechanisme van het Europees Monetair Stelsel heeft kunnen aanhouden. Met name mag de betrokken lidstaat tijdens die periode de bilaterale spilkoers van zijn valuta tegenover die van de euro niet op eigen initiatief hebben gedevalueerd” 7 .
De relevante periode van twee jaar voor de beoordeling van de wisselkoersstabiliteit in voorliggend verslag loopt van 20 mei 2023 tot en met 19 mei 2025. Bij de beoordeling van het criterium inzake wisselkoersstabiliteit houdt de Commissie rekening met ontwikkelingen in de aanvullende indicatoren, zoals ontwikkelingen met betrekking tot de deviezenreserves en de kortetermijnrente. Ook wordt rekening gehouden met de rol van beleidsmaatregelen, met inbegrip van interventies op de valutamarkt, en internationale financiële bijstand indien van toepassing, bij het handhaven van de wisselkoersstabiliteit.
Artikel 140, lid 1, vierde streepje, VWEU schrijft voor dat “de duurzaamheid van de door de lidstaat die onder een derogatie valt, bereikte convergentie en van zijn deelneming aan het wisselkoersmechanisme van het Europees Monetair Stelsel, […] tot uitdrukking [moet komen] in het niveau van de rentevoet voor de lange termijn”.
In artikel 4 van het Protocol betreffende de convergentiecriteria wordt voorts bepaald dat het “criterium inzake de convergentie van het niveau van de rentevoet betekent dat een lidstaat, gemeten over een periode van één jaar vóór het onderzoek, een gemiddelde nominale langetermijnrente heeft gehad die niet meer dan 2 procentpunten hoger ligt dan die van ten hoogste de drie lidstaten die op het gebied van prijsstabiliteit het best presteren. De rentevoet wordt gemeten op basis van langlopende staatsobligaties of vergelijkbare waardepapieren, rekening houdend met verschillen in de nationale definities”.
De in april 2025 berekende referentiewaarde voor de rentevoet bedroeg 5,1 % 8 .
Volgens artikel 140, lid 1, VWEU moet in de verslagen ook rekening worden gehouden met andere factoren die van belang zijn voor de economische integratie en convergentie. Deze omvatten de integratie van markten, de ontwikkeling van de lopende rekening van de betalingsbalans en van de loonkosten per eenheid product en andere prijsindicatoren. De in aanmerking te nemen aanvullende factoren zijn belangrijke indicatoren die aangeven of de integratie van een lidstaat in de eurozone zonder problemen zou verlopen. Ze verbreden ook de visie op de duurzaamheid van de convergentie.
De in dit verslag gepresenteerde beoordeling van de mate van duurzame convergentie voor Bulgarije is gebaseerd op de economische voorjaarsprognose 2025 van de Commissie en de beleidsrichtsnoeren die in het kader van het Europees Semester zijn verstrekt. Zij is met name gebaseerd op: i) het begrotingstoezicht dat wordt uitgeoefend in het kader van het stabiliteits- en groeipact en ii) de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden. Zij weerspiegelt ook de beoordelingen door de Commissie van de risico’s voor de budgettaire houdbaarheid en van het nationale begrotingskader en de uitvoering van het herstel- en veerkrachtplan.
5.
2.Bulgarije
In het licht van haar beoordeling van de verenigbaarheid van de wetgeving en van de mate waarin aan de convergentiecriteria is voldaan, alsmede rekening houdend met aanvullende relevante factoren, is de Commissie van mening dat Bulgarije voldoet aan de voorwaarden voor de invoering van de euro.
De wetgeving in Bulgarije is in alle opzichten verenigbaar met de nalevingsverplichting uit hoofde van artikel 131 VWEU.
Bulgarije voldoet aan het criterium inzake prijsstabiliteit. De gemiddelde inflatie in Bulgarije bedroeg in de periode van twaalf maanden tot en met april 2025 2,7 % en lag daarmee onder de referentiewaarde van 2,8 %. Een evaluatie van een breed scala aan indicatoren geeft geen aanleiding tot bezorgdheid over de houdbaarheid van de prijsstabiliteit.
De Bulgaarse GICP-inflatie op jaarbasis bedroeg gemiddeld 8,6 % in 2023 en daalde tot 2,6 % in 2024. De jaarlijkse GICP-inflatie daalde van 14,3 % in januari 2023, vlakte af tot ongeveer 2,8 % in mei-juli 2024, daalde vervolgens verder en stabiliseerde zich in oktober-december 2024 op 2,1 %. Vervolgens steeg ze begin 2025 aanzienlijk, met een piek van 4 % in maart, waarna zij in april 2025 daalde tot 2,8 %. Begin 2023 lag de totale GICP-inflatie nog steeds boven de GICP-inflatie met uitzondering van energie en voedingsmiddelen, als gevolg van hogere energie- en voedselprijzen. Door de snelle daling van de brandstof- en gasprijzen in 2023 bleef de totale inflatie de rest van 2023 onder de kerninflatie. In 2024 bleven de totale GICP-inflatie en de kerninflatie dicht bij elkaar, aangezien de daling van de brandstofprijzen in de tweede helft van 2024 grotendeels werd gecompenseerd door een iets hogere inflatie van de voedselprijzen. De sterke prijsstijgingen begin 2025 hadden betrekking op zowel producten binnen als buiten de kerninflatiemeting. Deze prijsstijgingen waren grotendeels toe te schrijven aan: i) herinvoering van hogere btw-tarieven voor brood en restaurants; ii) hogere accijnzen op tabak; iii) hogere elektriciteits- en gasprijzen voor huishoudens; en iv) hogere voedselprijzen als gevolg van gestegen internationale voedselprijzen. De daaropvolgende daling van de inflatie in april was grotendeels toe te schrijven aan verlagingen van de ziekenhuiskosten die deel uitmaken van de kerninflatie en van de gas- en brandstofprijzen.
Volgens de economische voorjaarsprognose 2025 van de Commissie zal de gemiddelde jaarlijkse inflatie aanzienlijk stijgen van 2,6 % in 2024 tot 3,6 % in 2025 en geleidelijk afnemen tot 1,8 % in 2026. Verwacht wordt dat de gemiddelde inflatie over twaalf maanden tegen eind 2025 boven de verwachte referentiewaarde zal uitkomen, in de eerste maanden van 2026 weer zal dalen tot de referentiewaarde en de rest van 2026 onder die waarde zal blijven 9 . De hogere btw-tarieven voor brood en restaurants, hogere accijnzen op tabak en andere gereguleerde prijzen, waaronder elektriciteit, zullen naar schatting tegen eind 2025 een volledig effect hebben, met inbegrip van tweederonde-effecten, van ongeveer 1,5 procentpunt. Deze factoren, die een groot deel van de tijdelijke stijging van de inflatie in 2025 verklaren, zullen naar verwachting geen blijvend effect hebben op de inflatie. Bovendien weerspiegelt de hogere inflatie in 2025 ook de hogere internationale prijzen voor bepaalde voedingsmiddelen. De stijging van de loonkosten per eenheid product is in 2024 aanzienlijk afgenomen en naar verwachting zal het desinflatieproces in de dienstensector profiteren van loonmatiging. Over het algemeen wordt verwacht dat de loonstijging in de particuliere sector, die rechtstreeks van invloed is op de prijsvorming, sneller zal afnemen dan de totale loondynamiek. Extern zal de doorwerking van lagere internationale energie- en andere grondstoffenprijzen naar verwachting ook de inflatie laag houden, onder meer via tweederonde-effecten op de vervoersdiensten. Het naar verhouding lage prijsniveau in Bulgarije (ongeveer 57 % van het gemiddelde van de eurozone in 2023) geeft aan dat er ruimte is voor prijsconvergentie op lange termijn.
Bulgarije voldoet aan het criterium inzake de overheidsfinanciën. Ten aanzien van Bulgarije geldt geen Raadsbesluit betreffende het bestaan van een buitensporig tekort. Het overheidstekort vergrootte van 2,0 % van het bbp in 2023 tot 3,0 % in 2024. De aanzienlijke verslechtering van het tekort in 2024 was deels toe te schrijven aan stijgende uitgaven voor salarissen in de publieke sector en sociale uitkeringen, met name pensioenen, die niet volledig werden gecompenseerd door hogere inkomsten. Het andere deel, 0,5 % van het bbp, was toe te schrijven aan een eenmalige statistische registratie van afgewikkelde verplichtingen voor wegeninfrastructuur uit de periode 2020-2022. Volgens de economische voorjaarsprognose 2025 van de Commissie zal het overheidstekort in 2025 dalen tot 2,8 % van het bbp en in 2026 op 2,8 % blijven. De overheidsschuldquote nam toe van 22,9 % in 2023 tot 24,1 % in 2024. Verwacht wordt dat dit percentage in 2025 verder zal stijgen tot 25,1 % en in 2026 tot 27,1 %. Op 27 februari 2025 heeft Bulgarije zijn nationale budgettair-structurele plan voor de middellange termijn bij de Raad en de Commissie ingediend. Het plan omvat een verbintenis tot begrotingsconsolidatie in 2025-2028, overeenkomstig de vereisten van het stabiliteits- en groeipact. Op 12 mei 2025 heeft de Commissie de Raad aanbevolen het plan van Bulgarije goed te keuren. Rekening houdend met de flexibiliteit in het kader van de nationale ontsnappingsclausule, wordt verwacht dat de groei van de netto-uitgaven voor 2025 in overeenstemming zal zijn met de plafonds voor de groei van de netto-uitgaven in het plan voor de middellange termijn van Bulgarije. Ondanks het lage verwachte schuldniveau in 2035 (39 % van het bbp) lijken de risico’s voor de houdbaarheid van de schuld van Bulgarije op middellange termijn middelgroot, met een grote onzekerheid over de schuldontwikkeling in de komende vijf jaar op basis van de historische volatiliteit. Bulgarije beschikt over de belangrijkste componenten van een solide begrotingskader, maar er zijn nog enkele problemen bij de uitvoering. Bulgarije kent een complex systeem van nationale begrotingsregels en er is ruimte om de belangrijkste aspecten te verbeteren, waaronder het verder versterken van het mandaat van de begrotingsraad.
Bulgarije voldoet aan het wisselkoerscriterium. Bulgarije trad in juli 2020 toe tot het wisselkoersmechanisme II (WKM II) en neemt op het moment van goedkeuring van dit verslag bijna vier jaar deel aan dit mechanisme. De spilkoers van de Bulgaarse lev ten opzichte van de euro bedraagt 1,95583 met een standaardfluctuatiemarge van ± 15 %. De Bulgaarse nationale bank streeft haar voornaamste doelstelling, namelijk prijsstabiliteit, na via een koppeling aan de ankervaluta in het kader van een currency-boardregeling. Bulgarije trad toe tot het WKM II met behoud van zijn bestaande currency-boardregeling, als een unilaterale verbintenis, waarbij geen aanvullende verplichtingen werden opgelegd aan de ECB. De wisselkoers van de lev bleef gedurende de twee jaar waarop de beoordeling betrekking had op de WKM II-spilkoers zonder tekenen van spanningen of devaluatie ten opzichte van de euro. Aanvullende indicatoren, zoals de ontwikkeling van de deviezenreserves en de kortetermijnrente, wijzen erop dat de risicoperceptie bij beleggers ten aanzien van Bulgarije gunstig is gebleven. Het (negatieve) verschil van de Bulgaarse benchmarkrente voor de korte termijn (d.w.z. de driemaands basisrentevoet (BIR) ten opzichte van de Euribor) nam af van –15 basispunten aan het begin van 2023 tot vrijwel nul aan het einde van dat jaar. Vervolgens is het verschil in de loop van 2024 licht toegenomen en bedroeg het in maart 2025 drie basispunten. De aanzienlijke buffer van officiële reserves blijft de veerkracht van de currency board schragen. Na zijn toetreding tot het WKM II heeft Bulgarije zich ertoe verbonden een reeks beleidsmaatregelen uit te voeren — de zogenaamde “verbintenissen na toetreding” — om ervoor te zorgen dat zijn deelname aan het mechanisme duurzaam is en dat het een hoge mate van economische convergentie bereikt voordat het de euro invoert. De maatregelen bestrijken vier beleidsterreinen: i) de niet-bancaire financiële sector; ii) het insolventiekader; iii) het antiwitwaskader; en iv) het bestuur van overheidsbedrijven.
Bulgarije voldoet aan het criterium inzake de convergentie van de langetermijnrente. De gemiddelde langetermijnrente bedroeg in de periode van twaalf maanden tot en met april 2025 3,9 % en lag daarmee onder de referentiewaarde van 5,1 %. De Bulgaarse langetermijnrente is sinds april 2023 stabiel gebleven op of rond 4 %, na twee stapsgewijze verhogingen in februari en maart 2023. De langetermijnrente steeg van 1,9 % in januari 2023 naar 4,2 % in maart. Daarna bleef deze voor de rest van 2023 ongewijzigd op 4,0 % en voor heel 2024 en tot april 2025 op 3,9 %. Het rendementsverschil ten opzichte van de Duitse benchmarkobligatie schommelde tussen maart 2023 en april 2025 binnen een bandbreedte van 1,4-1,9 %.
De Commissie heeft ook andere factoren onderzocht, waaronder de ontwikkeling van de betalingsbalans, de integratie van markten en het institutionele kader. Het saldo op de externe rekening van Bulgarije (de lopende en kapitaalrekening samen) was in 2023 gestegen tot 0,7 % van het bbp en was in 2024 vrijwel in evenwicht (–0,1 % van het bbp). Door handels- en investeringsbetrekkingen is de Bulgaarse economie goed geïntegreerd in de economie van de eurozone. Bepaalde indicatoren betreffende het institutionele kader wijzen erop dat Bulgarije slechter presteert dan veel lidstaten van de eurozone. Er zijn aanzienlijke uitdagingen op het gebied van de rechtsstaat, corruptiebestrijding en de kwaliteit van de regelgeving. In het kader van zijn deelname aan het WKM II en in overeenstemming met het herstel- en veerkrachtplan heeft Bulgarije echter maatregelen genomen om het institutionele kader en het ondernemingsklimaat te verbeteren, ook ten aanzien van de vier gebieden waarop de verbintenissen na toetreding tot het WKM II betrekking hebben. De financiële sector in Bulgarije is kleiner en minder ontwikkeld dan die van de eurozone. Zij wordt gedomineerd door de bankensector, die goed geïntegreerd is in de financiële sector van de eurozone (voornamelijk doordat een groot deel in buitenlandse handen is). De onderontwikkeling van marktfinanciering komt tot uiting in de zeer kleine markten voor aandelen en particuliere schuld. Voortgezette beleidsmaatregelen, waaronder de sluiting van een overeenkomst voor nauwe samenwerking tussen Bulgarije en de ECB in 2020, en een gunstig macro-economisch klimaat hebben de risico’s en kwetsbaarheden voor de financiële sector verminderd. In het kader van de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden concludeerde de Commissie in haar waarschuwingsmechanismeverslag voor 2025 dat het niet nodig was om Bulgarije aan een diepgaande evaluatie te onderwerpen, maar wees zij wel op de noodzaak om de ontwikkelingen op het gebied van het kostenconcurrentievermogen, de huizenprijzen en de kredietstromen naar huishoudens in het land te monitoren.
Het herstel- en veerkrachtplan van Bulgarije omvat maatregelen om een reeks structurele uitdagingen aan te pakken, in synergie met andere EU-fondsen, waaronder fondsen van het cohesiebeleid, om het concurrentievermogen van het land te vergroten, duurzame groei te stimuleren en de regionale en sociale ongelijkheden van het land te verkleinen. Bulgarije ontvangt in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit voor de periode 2021-2026 5,7 miljard EUR aan subsidies. Bulgarije heeft op 16 december 2022 één uitbetaling van 1,37 miljard EUR ontvangen. In april 2025 heeft Bulgarije een uitgebreide herziening van zijn herstel- en veerkrachtplan ingediend met als doel ervoor te zorgen dat het weer op koers ligt. De uitvoering van belangrijke uitstaande hervormingen op het gebied van decarbonisatie, het ondernemingsklimaat en de rechtsstaat blijft van belang voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het plan. Het is dan ook van belang dat Bulgarije de uitvoering van hervormingen en investeringen dringend versnelt om de verbintenissen van het plan na te komen. Daarnaast ontvangt Bulgarije voor de periode 2021-2027 10,7 miljard EUR in het kader van het cohesiebeleid. De financiering in het kader van het cohesiebeleid is met name gericht op verdere ondersteuning van het concurrentievermogen van Bulgarije, de groene transitie, waaronder energieonafhankelijkheid, een rechtvaardige transitie en veerkracht op het gebied van klimaatverandering. Het programma heeft ook tot doel de opwaartse sociale convergentie van het land te ondersteunen, onder meer door tekorten aan arbeidskrachten aan te pakken, onderwijs- en opleidingsstelsels verder te ontwikkelen en deze inclusiever te maken voor achtergestelde groepen. Bulgarije heeft weliswaar vorderingen gemaakt met de uitvoering van het cohesiebeleid, maar er blijven uitdagingen bestaan.
(1) De lidstaten die nog niet aan de nodige voorwaarden voor de invoering van de euro hebben voldaan, worden “lidstaten met een derogatie” genoemd. Denemarken heeft vóór de aanneming van het Verdrag van Maastricht een opt-out bedongen en neemt niet deel aan de derde fase van de economische en monetaire unie. (2) Voor dit verslag zijn gegevens gebruikt die vóór 19 mei 2025 beschikbaar waren. De convergentiebeoordeling is gebaseerd op een reeks maandelijkse convergentie-indicatoren die tot april 2025 zijn berekend. (3) Er zij op gewezen dat de geïndividualiseerde “wederkerige” hogere invoerheffingen naar verwachting niet zullen worden heringevoerd na het verstrijken van de opschorting van 90 dagen. In de prognose wordt er ook van uitgegaan dat de uitzonderlijk hoge invoerheffingen op Chinese producten, die na 2 april werden ingesteld, zullen worden teruggebracht tot het niveau van vóór de escalatie, aangezien deze onhoudbaar worden geacht. Toen de prognose van de Commissie op 19 mei 2025 werd gepubliceerd, waren de nieuwe invoerheffingen lager dan die welke op de afsluitingsdatum waren verondersteld. (4) Voor de toepassing van het criterium inzake prijsstabiliteit wordt de inflatie gemeten aan de hand van de geharmoniseerde indexcijfers van de consumptieprijzen (GICP’s), als omschreven in Verordening (EU) 2016/792. (5) Alle prognoses voor de inflatie en andere variabelen in dit verslag zijn ontleend aan de economische voorjaarsprognose 2025 van de Commissie. De prognoses zijn gebaseerd op een reeks gemeenschappelijke aannamen met betrekking tot externe variabelen en op de veronderstelling dat het beleid ongewijzigd blijft, al wordt wel rekening gehouden met maatregelen waarvan voldoende bijzonderheden bekend zijn. (6) De over een periode van twaalf maanden gemeten gemiddelde inflatie bedroeg respectievelijk 1,2 %, 1,3 % en 1,4 %. (7) Bij de beoordeling van de naleving van het wisselkoerscriterium onderzoekt de Commissie of de wisselkoers dicht bij de WKM II-spilkoers is gebleven. Er kan eventueel ook rekening worden gehouden met de redenen voor een waardestijging, in overeenstemming met de Common Statement on Acceding Countries and ERM2 (aangenomen op de informele zitting van de Raad Ecofin op 5 april 2003 te Athene). (8) De referentiewaarde voor april 2025 is berekend als het gewone gemiddelde van de langetermijnrente over een periode van twaalf maanden in Ierland (2,8 %), Finland (2,9 %) en Italië (3,7 %), plus twee procentpunten. (9) In de economische voorjaarsprognose 2025 van de Commissie is geen rekening gehouden met het effect van lagere kosten voor ziekenhuisdiensten en van dalingen van andere gereguleerde prijzen op de inflatie in april 2025. Rekening houdend met deze maatregelen zal de gemiddelde inflatie in Bulgarije eind 2025 waarschijnlijk dicht bij de referentiewaarde liggen.