Toelichting bij COM(2025)307 - Standpunt in de associatieraad EU-Marokko inzake de wijziging van protocol nr. 4 betreffende de definitie van het begrip “producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking bij die overeenkomst - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2025)307 - Standpunt in de associatieraad EU-Marokko inzake de wijziging van protocol nr. 4 betreffende de definitie van het begrip ... |
---|---|
bron | COM(2025)307 ![]() ![]() |
datum | 13-06-2025 |
Dit voorstel betreft het besluit over het namens de Unie in te nemen standpunt in de associatieraad van de Euromediterrane overeenkomst tussen de EU en Marokko in verband met de voorgenomen vaststelling van een besluit tot wijziging van protocol nr. 4 bij die overeenkomst.
2. Achtergrond van het voorstel
2.1.De Euromediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Koninkrijk Marokko, anderzijds
De Euromediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Koninkrijk Marokko, anderzijds 1 (“de overeenkomst”) heeft tot doel de voorwaarden vast te leggen voor de geleidelijke liberalisering van het goederen-, diensten- en kapitaalverkeer. De overeenkomst is op 1 maart 2000 in werking getreden.
2.2.De associatieraad
De associatieraad die is opgericht overeenkomstig de bepalingen van artikel 78 van de overeenkomst, kan besluiten de bepalingen van protocol nr. 4 betreffende de definitie van het begrip “producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking te wijzigen (artikel 39 van protocol nr. 4). Besluiten en aanbevelingen van de associatieraad worden vastgesteld in onderlinge overeenstemming tussen de partijen.
2.3.De beoogde handeling van de associatieraad
Op de volgende vergadering of via briefwisseling zal de associatieraad een besluit vaststellen over de wijziging van de bepalingen van protocol nr. 4 betreffende de definitie van het begrip “producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking (“de beoogde handeling”).
De beoogde handeling zal voor de partijen bindend zijn overeenkomstig artikel 80, tweede alinea, van de overeenkomst.
3. Namens de Unie in te nemen standpunt
Algemene context
De Regionale Conventie betreffende de pan-Euromediterrane preferentiële oorsprongsregels (“de conventie”) 2 bevat bepalingen over de oorsprong van goederen die op grond van de desbetreffende overeenkomsten tussen de overeenkomstsluitende partijen worden verhandeld. De Europese Unie en Marokko hebben de conventie respectievelijk op 15 juni 2011 en 18 april 2012 ondertekend.
De Europese Unie en Marokko hebben hun akte van aanvaarding op respectievelijk 26 maart 2012 en 6 mei 2019 bij de depositaris van de conventie neergelegd. Als gevolg daarvan is op grond van artikel 10, lid 3, van de conventie de conventie voor de Europese Unie en voor Marokko op respectievelijk 1 mei 2012 en 1 juli 2019 in werking getreden.
In artikel 6 van de conventie is bepaald dat elke partij de nodige maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat de conventie daadwerkelijk wordt toegepast. Daartoe moet de associatieraad, opgericht bij de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Koninkrijk Marokko, anderzijds, een besluit nemen om de regels van de conventie op te nemen in protocol nr. 4 betreffende de definitie van het begrip “producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking. Dit gebeurt door in het gewijzigde protocol een verwijzing naar de conventie op te nemen, zodat deze automatisch toepasbaar wordt in de bilaterale betrekkingen tussen beide partijen.
Tegelijkertijd heeft het proces tot wijziging van de conventie geleid tot een nieuwe reeks gemoderniseerde en flexibelere oorsprongsregels. De conventie is gewijzigd bij Besluit nr. 1/2023 van het Gemengd Comité van de Regionale Conventie betreffende de pan-Euromediterrane preferentiële oorsprongsregels van 7 december 2023 en bij Besluiten nr. 1/2024 en 2/2024 van 12 december 2024.
De Unie en het Koninkrijk Marokko zijn overeengekomen een alternatieve reeks oorsprongsregels toe te passen die zijn gebaseerd op die van de gewijzigde conventie 3 en die tot en met 31 december 2027 bilateraal kunnen worden gebruikt als alternatieve oorsprongsregels voor de regels van de conventie.
Naar aanleiding van een verzoek van Marokko betreffende de uitvoer van de Unie naar Marokko stemt de EU ermee in dat beperkte hoeveelheden plantaardige oliën en tabaksproducten onder specifieke voorwaarden in aanmerking komen voor een preferentiële behandeling gedurende vijf jaar vanaf de datum van toepassing van het besluit van de associatieraad.
Inhoudsopgave
- Algemene toepassing van de alternatieve oorsprongsregels
- 3.1. Nadere informatie over de alternatieve oorsprongsregels
- c) Tolerantie
- d) Cumulatie
- e) Gescheiden boekhouding
- f) Territorialiteitsbeginsel
- g) Niet-wijziging
- h) Verbod op de teruggave of vrijstelling van douanerechten
- i) Bewijs van oorsprong
- j) Geldigheid van een bewijs van oorsprong
- 3.2. Lijstregels
- 3.2.1. Agrarische producten
- b) Aanpassing aan inkooppatronen
- 3.2.2. Industrieproducten (behalve textiel)
- 3.2.3. Textiel
- 4.1.1.Beginselen
- 4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval
- 4.2.1.Beginselen
- 4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval
De bedoeling van deze alternatieve oorsprongsregels is dat de Unie en Marokko ze voorlopig, op facultatieve en bilaterale basis, toepassen tot en met 31 december 2027. Zij zijn bedoeld om te worden toegepast als alternatief voor de regels van de conventie, aangezien de regels van de conventie geen afbreuk doen aan de beginselen die in de desbetreffende overeenkomsten en andere daarmee verband houdende bilaterale overeenkomsten tussen de overeenkomstsluitende partijen zijn opgenomen. Deze regels zullen dus niet verplicht zijn, maar optioneel kunnen worden toegepast door marktdeelnemers die ze willen gebruiken in plaats van de regels van de conventie. Zij zijn niet bedoeld om de conventie te wijzigen, die van toepassing zal blijven tussen de overeenkomstsluitende partijen, en zullen de rechten en plichten van de overeenkomstsluitende partijen bij de conventie niet wijzigen.
Het door de Unie in de associatieraad in te nemen standpunt moet door de Raad worden vastgesteld.
De voorgestelde wijzigingen zijn, voor zover zij betrekking hebben op de huidige conventie, technisch van aard en doen als zodanig geen afbreuk aan de oorsprongsregels van het thans geldende protocol. Een nieuwe effectbeoordeling is dus niet nodig.
De voorgestelde wijzigingen met betrekking tot de invoering van de alternatieve reeks oorsprongsregels bieden meer flexibiliteit en omvatten moderniseringselementen, waarover de Unie reeds overeenstemming heeft bereikt in andere bilaterale overeenkomsten (de Brede Economische en Handelsovereenkomst tussen de EU en Canada, de vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en Vietnam, de economische partnerschapsovereenkomst tussen de EU en Japan, de economische partnerschapsovereenkomst tussen de EU en de Ontwikkelingsgemeenschap van Zuidelijk Afrika) of preferentiestelsels (stelsel van algemene preferenties). Dit zijn de voornaamste wijzigingen:
a) Geheel en al verkregen producten – voorwaarden inzake “schepen”
De zogenoemde voorwaarden inzake schepen in de alternatieve regels zijn eenvoudiger en zorgen voor meer flexibiliteit. In vergelijking met de huidige tekst (artikel 5) zijn bepaalde voorwaarden geschrapt (bijvoorbeeld de specifieke eisen voor de bemanning); andere zijn gewijzigd met het oog op een verdere versoepeling (eigendom).
b) Toereikende be- of verwerking – op basis van gemiddelden
De voorgestelde reeks alternatieve regels (artikel 4) biedt de exporteur de flexibiliteit om de douaneautoriteiten te verzoeken de prijs af fabriek en de waarde van de niet-oorsprongsmaterialen te berekenen op basis van een gemiddelde om rekening te houden met de schommelingen van de kosten en de wisselkoersen. Dit moet exporteurs meer voorspelbaarheid bieden.
De huidige tolerantie (artikel 6) bedraagt 10 % van de prijs af fabriek van het product.
De voorgestelde tekst (artikel 5) voorziet voor landbouwproducten in een tolerantie van 15 % van het nettogewicht van het product en voor industrieproducten in een tolerantie van 15 % in waarde van de prijs af fabriek van het product.
Met de tolerantie in gewicht wordt een objectiever criterium ingevoerd en een drempel van 15 % zou voldoende flexibiliteit moeten bieden. Dit zorgt er ook voor dat internationale prijsschommelingen van grondstoffen geen gevolgen hebben voor de oorsprong van landbouwproducten.
De voorgestelde tekst (artikel 7) handhaaft diagonale cumulatie voor alle producten, op voorwaarde dat dezelfde reeks alternatieve oorsprongsregels wordt aanvaard door de bij de cumulatie betrokken partners. Bovendien voorziet de tekst in een algemene volledige cumulatie voor alle producten, met uitzondering van textiel en kleding in de hoofdstukken 50 tot en met 63 van het geharmoniseerde systeem (GS).
Voorts voorziet de tekst voor producten van de GS-hoofdstukken 50 tot en met 63 in bilaterale volledige cumulatie. Tot slot zullen de Unie en Marokko over de mogelijkheid beschikken om overeen te komen dat de algemene volledige cumulatie ook voor producten van de GS-hoofdstukken 50 tot en met 63 geldt.
Volgens de huidige regels (artikel 20 van “de conventie) kunnen de douaneautoriteiten het gebruik van een gescheiden boekhouding toestaan wanneer “het aanzienlijke kosten of materiële moeilijkheden met zich brengt om afzonderlijke voorraden aan te houden”. De gewijzigde regel (artikel 12) bepaalt dat de douaneautoriteiten het gebruik van een gescheiden boekhouding mogen toestaan indien “zowel van oorsprong als niet van oorsprong zijnde onderling vervangbare materialen worden gebruikt”.
Een exporteur zal bij het aanvragen van een vergunning voor een gescheiden boekhouding niet langer moeten motiveren dat het aanhouden van afzonderlijke voorraden aanzienlijke kosten of materiële moeilijkheden met zich brengt; het zal volstaan om aan te geven dat onderling vervangbare materialen worden gebruikt.
In het geval van suiker, als een materiaal of als een eindproduct, hoeven de van oorsprong zijnde en niet van oorsprong zijnde voorraden niet langer fysiek gescheiden te worden gehouden.
Volgens de huidige regels (artikel 12) mogen bepaalde be- of verwerkingen onder bepaalde voorwaarden buiten het grondgebied plaatsvinden, met uitzondering van de producten van de GS-hoofdstukken 50 tot en met 63, zoals textiel. De voorgestelde regels (artikel 12) bevatten niet langer een uitzondering voor textiel.
De voorgestelde regel inzake niet-wijziging (artikel 14) voorziet in meer flexibiliteit voor het verkeer van oorsprongsproducten tussen de partijen. Dit moet voorkomen dat producten waarvan de oorsprong niet ter discussie staat, worden uitgesloten van het voordeel van het preferentiële tarief bij invoer, omdat niet is voldaan aan de formele vereisten van de bepaling inzake rechtstreeks vervoer.
Volgens de huidige regels (artikel 15) is het algemene beginsel van het verbod op de teruggave van toepassing op materialen die worden gebruikt bij de vervaardiging van om het even welk product. In de voorgestelde regels (artikel 16) wordt het verbod afgeschaft voor alle producten, met uitzondering van materialen die worden gebruikt bij de vervaardiging van producten die onder het toepassingsgebied van de GS-hoofdstukken 50 tot en met 63 vallen. De tekst voorziet echter ook in enkele uitzonderingen op het verbod op teruggave van douanerechten voor deze producten.
De tekst voorziet in één type bewijs van oorsprong (EUR.1 of oorsprongsverklaring) in plaats van zowel EUR.1 als EUR-MED, waardoor het systeem aanzienlijk wordt vereenvoudigd. Omdat fouten als gevolg van complexe regels zo worden vermeden, moet dit voor een betere naleving door de marktdeelnemers zorgen en het beheer door de douaneautoriteiten vergemakkelijken. Tegelijkertijd zou dit geen invloed mogen hebben op de mogelijkheid om oorsprongsbewijzen te controleren, hetgeen onveranderd blijft.
De gewijzigde regels (artikel 17) bevatten ook de mogelijkheid om overeen te komen dat een systeem van geregistreerde exporteurs (REX) wordt toegepast. Deze in een gemeenschappelijke databank geregistreerde exporteurs zullen zelf attesten van oorsprong moeten opstellen zonder daartoe de procedure van de toegelaten exporteur te doorlopen. Het attest van oorsprong heeft dezelfde juridische waarde als de oorsprongsverklaring of het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1.
De gewijzigde regels voorzien ook in de mogelijkheid om overeen te komen dat elektronisch afgegeven en/of ingediende oorsprongsbewijzen worden gebruikt.
Om producten van oorsprong overeenkomstig de alternatieve regels te kunnen onderscheiden van producten van oorsprong overeenkomstig de conventie, moeten certificaten van oorsprong of factuurverklaringen die op de alternatieve regels zijn gebaseerd, een verklaring betreffende de toegepaste regels bevatten.
Er wordt voorgesteld om de geldigheidsduur van een bewijs van oorsprong te verlengen van vier tot tien maanden. Ook dit moet voor meer flexibiliteit bij het verkeer van oorsprongsproducten tussen de partijen zorgen.
a) Waarde en gewicht
De limiet van niet-oorsprongsmaterialen werd alleen uitgedrukt in waarde. De nieuwe drempels zijn uitgedrukt in gewicht om prijsschommelingen en wisselkoersschommelingen te vermijden (bv. ex hoofdstukken 19, 20, 2105 en 2106) en tegelijk worden bepaalde limieten voor suiker geschrapt (bv. hoofdstuk 8 of GS-post 2202).
Met de alternatieve reeks regels wordt de drempel van gewicht verhoogd (van 20 % tot 40 %) en wordt voor een aantal posten de mogelijkheid geboden om te kiezen tussen waarde of gewicht. De wijziging heeft met name betrekking op de GS-hoofdstukken en -posten ex 1302, 1704 (gewicht of waarde in de alternatieve regel), 18 (1806: gewicht of waarde in de alternatieve regel), 1901.
Voor andere landbouwproducten (d.w.z. plantaardige oliën, noten, tabak) gelden flexibelere regels die zijn aangepast aan de economische realiteit, met name voor de GS-hoofdstukken 14, 15, 20 (met inbegrip van post 2008), 23 en 24. De alternatieve reeks regels zorgt voor een evenwicht tussen regionale en mondiale toelevering, zoals voor de hoofdstukken 9 en 12. De regels zijn ook vereenvoudigd (minder uitzonderingen) in de hoofdstukken 4, 5, 6, 8, 11 en ex 13.
Het voorgestelde compromis bevat aanzienlijke veranderingen ten opzichte van de huidige regels:
- voor een aantal producten bevatte de huidige regel voor het hoofdstuk een dubbele cumulatieve voorwaarde. Dit wordt nu één enkele voorwaarde (GS-hoofdstukken 74, 75, 76, 78 en 79);
- een groot aantal specifieke regels die afwijken van de regel voor het hoofdstuk, zijn geschrapt (GS-hoofdstukken 28, 35, 37, 38 en 83). Deze horizontalere benadering is overzichtelijker voor de marktdeelnemers en de douanediensten;
- aan de huidige regel voor het hoofdstuk wordt een alternatieve regel toegevoegd die de exporteur meer keuzemogelijkheden biedt om aan het oorsprongscriterium te voldoen (hoofdstukken 27, 40, 42, 44, 70 en 83, 84 en 85).
Al deze wijzigingen leiden tot geactualiseerde en gemoderniseerde lijstregels, wat het in het algemeen gemakkelijker maakt om te voldoen aan het criterium voor het verkrijgen van de oorsprongsstatus van een product. De bovengenoemde mogelijkheid om de prijs af fabriek en de waarde van niet van oorsprong zijnde producten te berekenen op basis van een gemiddelde over een bepaalde periode, zal voor de exporteurs bovendien een verdere vereenvoudiging met zich meebrengen.
Wat textiel en kleding betreft, is voorzien in nieuwe opties met betrekking tot passieve veredeling en toleranties. Voor deze producten is ook voorzien in nieuwe oorsprongverlenende processen, met name voor weefsels die daardoor gemakkelijker beschikbaar kunnen komen. Tot slot zal de bilaterale volledige cumulatie ook op deze producten van toepassing zijn. Met deze cumulatie zal bij het productieproces in de cumulatiezone rekening kunnen worden gehouden met de be- en verwerking van textielstoffen (d.w.z. weven, spinnen enz.).
4. Rechtsgrondslag
4.1.Procedurele rechtsgrondslag
Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.
Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen ook instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt” 4 .
De associatieraad is een lichaam dat is opgericht krachtens een overeenkomst, te weten de Euromediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Koninkrijk Marokko, anderzijds.
De door de associatieraad vast te stellen handeling is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling zal overeenkomstig artikel 80, tweede alinea, van de overeenkomst uit hoofde van het volkenrecht bindend zijn.
De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.
De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.
4.2.Materiële rechtsgrondslag
De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling waarover namens de Unie een standpunt wordt ingenomen.
De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op het gemeenschappelijk handelsbeleid.
De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 207, lid 4, eerste alinea, VWEU.
4.3.Conclusie
De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207, lid 4, eerste alinea, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.
5. BEKENDMAKING VAN DE BEOOGDE HANDELING
Aangezien de handeling van de associatieraad de overeenkomst zal wijzigen, is het passend de handeling na de vaststelling ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken.