Toelichting bij COM(2001)248-2 - Uitbreiding van de werking van Besluit tot vaststelling van een actieprogramma inzake opleiding, uitwisselingen en bijstand voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (programma "PERICLES") tot de lidstaten die de euro niet als munteenheid hebben aangenomen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ALGEMEEN

1.

1.1. Behoefte aan een actie


De invoering van de euro en de Economische en Monetaire Unie (EMU) betekenen nooit geziene uitdagingen voor de samenwerking op het gebied van de bescherming van de enige munt; deze specifieke uitdagingen moeten worden vertaald in samenwerking tussen de nationale en de communautaire instanties, ook op het gebied van opleiding.

Volgens artikel 123, lid 4, van het EG-Verdrag neemt de Raad op voorstel van de Commissie en na raadpleging van de ECB de maatregelen die nodig zijn voor de spoedige invoering van de euro als enige munteenheid van de lidstaten zonder derogatie. Dit houdt ook maatregelen in inzake opleiding, uitwisselingen en bijstand voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij. Artikel 308 van het EG-Verdrag maakt het mogelijk de op grond van artikel 123 genomen maatregelen uit te breiden tot de lidstaten die de euro niet hebben aangenomen.

2.

1.2. Primaire verantwoordelijkheid van de lidstaten


Doel is integratie van de meerwaarde die de Europese dimensie biedt, en een gelijkwaardig opleidingsniveau binnen de Unie en onderlinge verenigbaarheid van de nationale strategieën te bereiken.

1.2.1.

De opleidingsacties van de lidstaten blijven van primordiaal belang. Overeenkomstig de bedoelingen van het EG-Verdrag beoogt de communautaire aanpak, met volle naleving van de primaire verantwoordelijkheid van de lidstaten (wat betreft de specifieke opleiding, met name afhankelijk van hun eigen organisatorische cultuur), de toegevoegde waarde te benutten die de communautaire dimensie van de EMU kan bieden. Daarom is het in de eerste plaats aan iedere lidstaat te beoordelen welke opleidingsactiviteiten samen met andere lidstaten kunnen worden georganiseerd in het kader van de bijdrage van de Gemeenschap of de Unie.

1.2.2.

De lidstaten hebben een consensus bereikt over de Europese dimensie van de bestrijding van namaak van de euro en het belang erkend van een multidisciplinaire en grensoverschrijdende, gecoördineerde aanpak met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel. Er zijn verschillen in aanpak tussen de lidstaten wat betreft hun opleidingsbeleid inzake bestrijding van valsemunterij, die de genomen maatregelen echter niet onverenigbaar hoeven te maken. Zo zijn er zuiver organisatorische verschillen. Wanneer er echter belangrijke verschillen in de draagwijdte van de nationale maatregelen zijn en geen aanvullende maatregelen worden genomen om een vergelijkbare bewustmaking betreffende de bescherming tegen valsemunterij te bereiken, moet de equivalentie worden nagestreefd door een andere aanpak, gebaseerd op partnerschap.

3.

1.3. Samenwerking op Europees niveau


De samenwerking tussen de nationale instanties, vooral de preventie- en opsporingsdiensten, de Europese Centrale Bank (ECB), Europol en Interpol, met steun van de Commissie, moet ononderbroken worden aangemoedigd, met name door de opleidingsacties, uitwisselingen en bijstandsmaatregelen die nodig zijn om de euro tegen valsemunterij te beschermen. Interpol organiseert congressen en conferenties over valsemunterij. Europol heeft een werkgroep gecreëerd die een opleidingsprogramma voor de gespecialiseerde officieren ontwikkelt. De ECB is onder meer actief door haar voorlichtingscampagne Euro 2002.

Deze instanties hebben trouwens de noodzaak van coördinatie van de initiatieven op dit gebied erkend. De in november 2000 gecreëerde interinstitutionele stuurgroep, die bestaat uit vertegenwoordigers van de Commissie, de ECB en Europol, heeft van de indiening van een voorstel voor een besluit van de Raad een prioriteit van haar actieprogramma voor de bescherming van de euro gemaakt.

4.

2. REACTIE OP COMMUNAUTAIR NIVEAU


5.

2.1. Doelstellingen van een communautair programma


Het communautaire actieprogramma voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij is noodzakelijk wegens de mobiliteit en de vindingrijkheid van de valsemunters, alsook wegens het universele karakter van de nieuwe munt (internationale verspreiding, ook buiten de landen van de eurozone). Het is gebaseerd op de voorbereidende werkzaamheden, begonnen in 1997 in het kader van het door de Commissie georganiseerde overleg met namaakdeskundigen.

Bij de bepaling van de communautaire bijdrage moet rekening worden gehouden met de grensoverschrijdende en multidisciplinaire aspecten. In de eerste plaats moet worden gestreefd naar convergentie van de inhoud van de acties om, uitgaande van beraad over de beste praktijken, een equivalente bescherming te bieden met inachtneming van de bijzondere tradities in elke lidstaat, hetgeen omvat:

- een rol van vulgarisatie - waarbij de algemene en multidisciplinaire aanpak van de bescherming van de euro tegen valsemunterij wordt meegenomen - van de wetgeving en de instrumenten van de Gemeenschap (voorstel voor een verordening), de Europese Unie en internationale instanties (met name het Verdrag van Genève van 1929 i);

- een rol van bewustmaking van het betrokken personeel, met name van de opsporingsdiensten, banken en kredietinstellingen, betreffende de communautaire dimensie van de nieuwe munt (zowel reservemunt als internationaal betaalmiddel);

- een rol van katalysator om, door allerhande acties, zoals stages of workshops en deelname van bepaalde personen aan de opleiding in de lidstaten, de betrokken personeelsleden bij elkaar te brengen, een klimaat van wederzijds vertrouwen te creëren en voldoende onderlinge kennis tot stand te brengen, met name van de actiemethoden en de moeilijkheden;

- een aanvullende rol wat betreft de convergentie van de werkzaamheden van de opleiders, en zelfs het hogere personeel, hetgeen echter niet hoeft te leiden tot een Europese certifiëring.

6.

2.2. Inhoud van een communautair programma


Het volgens deze multidisciplinaire en grensoverschrijdende aanpak opgebouwde programma moet betrekking hebben op:

- de technische beveiliging (zelfs een ruimere opvatting van beveiliging die bijvoorbeeld ook het vervoer omvat);

- de toepassing van de instrumenten voor de uitwisseling van operationele en strategische informatie;

- de werking van de databanken;

- het gebruik van opsporingsinstrumenten, met name met behulp van computertoepassingen i;

- de werking van de waarschuwingssystemen;

- daarmee verband houdende vraagstukken, zoals de draagwijdte van de mededelingsplicht, de bescherming van de persoonsgegevens ... ;

- de verschillende aspecten van de samenwerking ;

- de bescherming van de euro buiten de Unie ;

- de onderzoeksactiviteiten en de terbeschikkingstelling van experten ;

- de analyse van de wetgeving, waaronder de strafwet.

7.

2.3. Voorgestelde methode


2.3.1. Uitgegaan moet worden van een bepaling van de betrokken groep met, als overeengekomen prioriteit, het personeel dat op zijn beurt bekwaam is om een groter aantal personeelsleden op te leiden op basis van de ontvangen opleiding.

De doelgroep in deze zin omvat:

- het personeel van de voor opsporing en bestrijding van namaak bevoegde diensten (politie, douane, administratie van financiën en de Schatkist...);

- het personeel van de inlichtingendiensten;

- vertegenwoordigers van de nationale centrale banken, de Munten en zelfs de handelsbanken (vooral voor gedachtewisselingen tussen deskundigen over de verplichtingen van de financiële entiteiten);

- alle andere bevoegde of betrokken beroepsgroepen (magistraten en juristen, vervoerders, kamers van koophandel of vergelijkbare structuren om de ambachten, handelaren ... te bereiken).

2.3.2. De uitvoering van het programma zal berusten op de actieve deelname van alle bevoegde institutionele actoren op Europees en nationaal vlak, en vooral de ECB en Europol.

Bij het programma moeten worden betrokken:

- vertegenwoordigers van het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) en met name van de ECB voor wat betreft de technische databank;

- vertegenwoordigers van het Europees Technisch en Wetenschappelijk Centrum (ETWC) en van de nationale Munten;

- vertegenwoordigers van de nationale analysecentra;

- vertegenwoordigers van de Commissie, Europol en Interpol;

- opleiders van de nationale centra voor de bestrijding van valsemunterij als bedoeld in artikel 12 van het Verdrag van Genève;

- agenten van gespecialiseerde structuren (zoals reprografie- en legaliseringstechnieken, drukkers en graveurs;

- personeel van de kredietinstellingen;

- leden van andere organisaties met een bijzondere deskundigheid.

2.3.3. Dienstige maatregelen die voor ondersteuning door het programma in aanmerking komen:

- acties zoals studiedagen, ontmoetingen of workshops die gericht zijn op de uitwisseling van ervaring, ook van operationele aard, en van middelen zoals tolkdiensten;

- een beleid inzake uitwisseling van personeel in de diensten van de lidstaten en zelfs internationale organisaties, met bepaling van de verplichtingen van de opvangende dienst en van de begunstigden;

- technische, wetenschappelijke en strategische bijstand aan de opsporingsdiensten.

2.3.4. Op communautair vlak te ontwikkelen steunvormen, omvattend een reeks maatregelen voor operationele ondersteuning, zoals ontwerp en samenstelling van bijvoorbeeld:

- een wettenverzameling, een periodiek informatiebulletin (met bijvoorbeeld een bijgewerkte lijst van contactpunten);

- praktische handleidingen;

- een bibliotheek voor wetenschappelijk onderzoek en analyse in gevallen waarin de traditionele onderzoekmethoden geen succes hebben en voor de ondersteuning van activiteiten op het gebied van technologische bewaking;

- lexicons;

- ondersteunde computertoepassingen;

- studies, met name van vergelijkend recht;

- andere technische opsporingsinstrumenten voor gebruik op Europees niveau.

8.

3. JURIDISCHE EN POLITIEKE ACHTERGROND


Diverse initiatieven zijn genomen ter preventie en bestrijding van de namaak van de euro, zowel door de lidstaten als door de Europese Unie.

9.

3.1. Commissie


In haar mededeling van 22 juli 1998 aan de Raad, het Europees Parlement en de Europese Centrale Bank over de bescherming van de euro en de bestrijding van namaak i heeft de Commissie prioritaire acties voorgesteld op vier punten:

- opleiding

- informatiesysteem

- samenwerking en

- strafrechtelijke bescherming.

10.

3.2. Raad en Europees Parlement


De in de mededeling van de Commissie aangegeven prioriteiten stemmen overeen met de richtsnoeren van de ECOFIN-Raad i. De Europese Raad van Nice van 7-9 december 2000 beklemtoonde dat 'in 2001 ... zo spoedig mogelijk een doeltreffend systeem (dient) te worden aangenomen voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij'.

Het Europees Parlement wees in een resolutie van 17 november 1998 en tijdens een hoorzitting in januari 1999 op de hoogdringendheid van deze aangelegenheid.

11.

3.3. Europese Centrale Bank


De briefwisseling tussen de president van de ECB en de voorzitter van de Commissie past eveneens in dit kader i, alsook de aanbeveling van de ECB van 7 juli 1998 i.

12.

3.4. Strafrechtelijke bescherming


In de Europese Unie is het mandaat van Europol op 29 april 1999 uitgebreid tot de valsemunterij i, en Europol heeft een werkgroep samengesteld met deskundigen van de lidstaten.

Op 29 mei 2000 werd een kaderbesluit tot versterking, door middel van strafrechtelijke en andere sancties, van de bescherming tegen valsemunterij in verband met het in omloop brengen van de euro aangenomen i. Frankrijk heeft op 22 december 2000 een initiatief op basis van de 3e pijler genomen om deze regeling aan te vullen.

13.

3.5. Juridisch kader voor de samenwerking


De onderhandelingen in de Raad over het voorstel voor een verordening betreffende de bescherming van de euro tegen valsemunterij dat de Commissie op 26 juli 2000 i heeft ingediend, zullen onder het Zweedse voorzitterschap worden afgesloten met de goedkeuring van deze tekst. Dit belangrijke instrument heeft met name betrekking op de inzameling van technische en statistische gegevens en de toegang tot deze gegevens, de verplichting tot inzending van vervalste biljetten en muntstukken voor identificatie, de verplichtingen van de kredietinstellingen, de centralisatie van de informatie over gevallen van valsemunterij, alsmede de samenwerking en de wederzijdse bijstand (lidstaten, Commissie en ECB onderling en met Europol; samenwerking met derde landen en internationale organisaties).

14.

3.6. Bescherming van de muntstukken


In bovengenoemde verordening is rekening gehouden met de technische regeling die de ECOFIN-Raad van 28 februari 2000 heeft goedgekeurd voor de behandeling van de euromuntstukken, met in het bijzonder de oprichting van een Europees Technisch en Wetenschappelijk Centrum (ETWC), en de initiatieven van de ECB voor de technische bescherming van de biljetten.

15.

4. TE ONTWIKKELEN ACTIE


Deze initiatieven moeten echter nog worden aangevuld op het gebied van de opleiding. Hieraan werd onlangs nog herinnerd ter gelegenheid van de werkzaamheden van de interinstitutionele stuurgroep die is opgericht door de Commissie, de ECB en Europol.

Daarom stelt de Commissie een ontwerp van besluit van de Raad voor tot vaststelling van een actieprogramma inzake opleiding, uitwisselingen en bijstand voor de bescherming van de euro (programma 'PERICLES' i).

De betrokken beroepsgroepen en de begrotingsautoriteit zijn zeer ontvankelijk voor een dergelijk initiatief, omdat de eurobiljetten en -muntstukken over minder dan een jaar zullen worden ingevoerd. Dit zal de onderhandelingen vergemakkelijken.

16.

5. VOORSTEL VOOR EEN BESLUIT VAN DE RAAD : DE ARTIKELEN


Artikel 1

Bij artikel 1 wordt het programma PERICLES ingesteld voor een periode van vier jaar met ingang van 1 januari 2002, de datum waarop de eurobiljetten en -munten worden ingevoerd.

17.

Artikel 2


In artikel 2 worden de algemene doelstellingen van het programma vastgesteld. Dit past in het kader van het EG-verdrag (de EMU valt immers onder de eerste pijler). Het optreden van de Gemeenschap op het gebied van opleiding zal de acties van de lidstaten ondersteunen en aanvullen.

18.

Artikel 3


In artikel 3 worden op niet-exhaustieve wijze de concrete maatregelen opgesomd die onder het programma kunnen vallen.

19.

Artikel 4


In artikel 4 worden de personen en organen genoemd die toegang kunnen krijgen tot het programma en de communautaire financiering.

Ook worden de organen genoemd die met de Commissie aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma zullen bijdragen, met name de ECB, Europol en Interpol, de nationale analysecentra (NAC's en NACM's), het Europees Technisch en Wetenschappelijk Centrum (ETWC) en de nationale centra die zijn opgericht op grond van het Verdrag van Genève.

20.

Artikel 5


In artikel 5 worden de institutionele partnerschappen vermeld die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van het programma.

21.

Artikel 6


Artikel 6 heeft betrekking op de internationale samenwerking, met bijzondere aandacht voor de openstelling voor de kandidaat-lidstaten.

22.

Artikel 7


In artikel 7 wordt de financiering behandeld van:

- de studiedagen die samen met andere instanties (met name Europol, Interpol, ECB) kunnen worden georganiseerd,

- uitwisselingen van personeel,

- de operationele bijstand, en

- bepaalde acties inzake externe bescherming.


23.

Artikel 8


Artikel 8 heeft betrekking op de uitvoering, de follow-up en de evaluatie van het programma.

In lid een wordt bepaald dat de uitvoering van het programma geschiedt in het kader van een samenwerking, voornamelijk tussen de Commissie en de lidstaten. De algemene criteria voor de evaluatie van de projecten worden vermeld.

Lid twee verplicht de begunstigden van de uitgekozen projecten de Commissie een jaarverslag toe te zenden.

In de volgende leden wordt aangegeven hoe de Commissie de uitvoering van het programma zal evalueren.

24.

Artikel 9


In artikel 9 wordt bepaald dat het besluit om het programma vast te stellen van kracht wordt op de dag van bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen en van toepassing is met ingang van 1 januari 2002.