Toelichting bij COM(2002)12 - Toekenning van aanvullende macrofinanciële bijstand aan Oekraïne - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2002)12 - Toekenning van aanvullende macrofinanciële bijstand aan Oekraïne. |
---|---|
bron | COM(2002)12 ![]() ![]() |
datum | 17-01-2002 |
In oktober 1998 heeft de Raad van de EU besloten Oekraïne een derde macrofinanciële lening van ten hoogste 150 miljoen EUR toe te kennen. De eerste tranche van deze lening, ten belope van 58 miljoen EUR, werd uitgekeerd in juli 1999. De uitkering van de resterende bedragen is daarentegen vertraagd wegens tijdelijke onderbrekingen van de Extended Facility (EFF) van het IMF en doordat de autoriteiten met vertraging hebben ingestemd met de beleidsmaatregelen voor de tweede tranche.
Nadat de EFF in december 2000 weer ter beschikking werd gesteld, bereikte Oekraïne, in juli 2001, overeenstemming met de schuldeisers van de Club van Parijs over een herschikking van de verschuldigde rentebetalingen en aflossingen ten belope van circa 580 miljoen USD op leningen die vóór 31 december 1998 werden aangegaan. Als resultaat hiervan werden de verschuldigde rentebetalingen en aflossingen aan de schuldeisers van de Club van Parijs in 2001 en 2002 met ongeveer eenderde gereduceerd, waardoor de betalingsbalanspositie van het land zou moeten worden versterkt. De normalisatie van de betrekkingen tussen Oekraïne en de Club van Parijs zou ook de weg moeten vrijmaken voor een terugkeer te zijner tijd van het land naar de internationale kapitaalmarkten.
De macro-economische situatie in de Oekraïne is de afgelopen tijd verbeterd. Er is weer sprake van groei, de situatie van de begroting en de lopende rekeningen is verbeterd en de inflatie geeft, na een tijdelijke versnelling onder invloed van de scherpe depreciatie van de hryvnia aan het einde van 1999, een dalende tendens te zien. Ondanks een verbetering van de situatie van de lopende rekeningen blijft de betalingsbalans echter kwetsbaar. Dit is een weerspiegeling van de zwakke kapitaalrekening die zich kenmerkt door lage buitenlandse directe investeringen (BDI), beperkte toegang tot de internationale kapitaalmarkten en een complex schuldaflossingsprofiel op korte termijn dat Oekraïne begin 2000 noopte tot stopzetting van de terugbetaling van de verschuldigde bedragen aan de Club van Parijs en herschikking van zijn obligatie-schuld aan particuliere schuldeisers.
Na een aanvankelijke periode van onzekerheid na het aantreden van de nieuwe regering in mei 2001 bevestigde de regering van Oekraïne uiteindelijk te zullen voortgaan met de tenuitvoerlegging van het economische stabiliserings- en hervormingsprogramma dat werd overeengekomen tussen de vorige regering en de internationale financiële instellingen. Dit was, tezamen met enkele eerdere maatregelen, voor het IMF reden om in september 2001 de vijfde en zesde herziening van de EFF af te ronden, hetgeen voor Oekraïne betekende dat het land onmiddellijk kon beschikken over een bedrag van 375 miljoen USD van het IMF.
Gelet op deze omstandigheden, en na raadpleging van het Economisch en Financieel Comité, stelt de Commissie thans de Raad voor een Besluit vast te stellen waarbij aanvullende macrofinanciële bijstand wordt verleend aan Oekraïne. Het is de bedoeling deze nieuwe bijstand te verlenen in de vorm van een nieuwe lening van ten hoogste 110 miljoen EUR (inclusief het bedrag van 92 miljoen EUR dat nog niet is uitgekeerd op grond van het Besluit van 1998, dat niet langer zou worden uitgekeerd uit hoofde van die maatregel) met een looptijd van 15 jaar.
Inhoudsopgave
Na een groei van 6% in 2000, het eerste positieve jaarcijfer sinds de onafhankelijkheid, nam het BBP in Oekraïne in de periode januari - juli 2001 met 10,5% toe (op jaarbasis). De versnelling van de groei van dit jaar wordt ten dele verklaard door een spectaculair herstel van de landbouwproductie, die onder invloed van goede weersomstandigheden in dezelfde periode met 26,5% toenam. Aan de vraagzijde wordt de groei aangezwengeld door zowel de export (die wordt opgestuwd door de relatief grote vraag uit Rusland) en door de binnenlandse vraag. Voor 2001 voorspelt de regering een BBP-groei van 7¼ %.
Ondanks de aantrekking van de economische bedrijvigheid geeft de inflatie een dalende tendens te zien; verwacht wordt dat deze aan het einde van 2001 uitkomt op een jaarpercentage van 12% (ten opzichte van 25,8% in december 2000). i De afname van de inflatie weerspiegelt een combinatie van factoren, waaronder de nominale stabiliteit van de hrvynia sinds maart 2000, een behoedzaam begrotingsbeleid, gematigde wereldolieprijzen en de invloed van een goede oogst op de voedselprijzen.
In deze context voerde de centrale bank sinds het begin van 2001 verscheidene verlagingen van de rente door. Er bestaat daarentegen enige bezorgdheid over de houdbaarheid van deze gunstige inflatietendensen, gelet op de grote toename van de geldhoeveelheid (M3 nam bijvoorbeeld in de eerste zeven maanden van 2001 toe met 15,2%). Ofschoon de snelle groei van de monetaire aggregaten in belangrijke mate lijkt te kunnen worden verklaard doordat er meer geld in omloop komt naarmate burgers hun vertrouwen herkrijgen in de nationale munt en het bankwezen, wordt gevreesd dat het monetair beleid te permissief wordt en in het zicht van de parlementsverkiezingen van maart 2002 nog verder zal worden versoepeld.
Het tekort van de totale overheid (op kasbasis en uitgezonderd privatiseringsinkomsten) daalde van 2,4 % van het BBP in 1999 tot 1,5 % van het BBP in 2000. Op de begroting van 2001 was een tekort voorzien van circa 3 % van het BBP nadat de privatiseringsinkomsten (5,9 miljard hryvnia) werden opgevoerd als financieringspost. Wegens vertraging bij de uitvoering van het privatiseringsprogramma zullen de privatiseringsinkomsten in 2001 echter naar verwachting veel lager uitvallen dan voorzien en uitkomen op slechts 3,5 miljard hryvnia (circa 1,7 % van het BBP). Om dit te compenseren is de regering met het IMF overeengekomen het streefcijfer voor het tekort te verlagen tot 1,7 % van het BBP. Dit zal worden bereikt door besnoeiing op de uitgaven (hoofdzakelijk kapitaaluitgaven) en meevallende belastinginkomsten (dankzij de grote economische bedrijvigheid). In juli 2001 werd een nieuwe begrotingswet van kracht, waarbij doorzichtigere en efficiëntere begrotingsprocedures werden ingevoerd en de intergouvernementele financiële betrekkingen werden geregulariseerd. In september 2001 heeft de regering bij het parlement een ontwerpbegroting ingediend die gebaseerd is op handhaving van het tekort van 1,7 % van het BBP, zoals aanbevolen door het IMF, maar het parlement heeft dit voorstel in eerste lezing verworpen.
De export gaf in 2000 een sterke groei te zien, ondersteund door de depreciatie van de hryvnia in 1999 en de toegenomen vraag van de voornaamste handelspartners van Oekraïne. Ofschoon ook de import toenam door het herstel van de binnenlandse vraag, steeg het overschot op de lopende rekening in 2000 tot 4,7% van het BBP. In 2001 daalt het overschot echter onder invloed van de combinatie van een sterke binnenlandse vraag, de algemene economische vertraging en een appreciatie van de reële wisselkoers.
Ondanks het overschot op de lopende rekening blijft de betalingsbalans kwetsbaar. De kapitaalrekening is sinds medio-1998 verzwakt. De toegang tot de internationale kapitaalmarkten ging verloren in de nasleep van de Russische crisis van 1998 en Oekraïne kreeg te maken met een aanzienlijke kapitaalvlucht in de periode rond de presidentsverkiezingen in 1999. Tegelijkertijd stegen de door Oekraïne verschuldigde rente en aflossing sterk in 1999-2001, onder andere doordat in de periode 1997-98 buitensporig veel leningen werden aangegaan met relatief korte looptijd. In de tussentijd blijven de BDI nog altijd teleurstellen, hetgeen deels te wijten is aan een complex en een voor beleggers onvriendelijk wettelijk kader en bezorgdheid bij investeerders over politieke instabiliteit. In deze context blijven de officiële deviezenreserves betrekkelijk laag (ongeveer 2,07 miljard USD, of 5,5 week import medio-september 2001). i
Al deze factoren vormden voor Oekraïne aanleiding om in januari 2000 de betaling van rente en aflossingen op de leningen aan de Club van Parijs stop te zetten. In dezelfde maand verlaagde Moody's de rating van Oekraïne van B3 naar de wanbetalingsgraad Caa1 en in april 2000 was Oekraïne verplicht enkele van de buitenlandse leningen aan de particuliere sector te herzien. In april 2000 werd ongeveer 2,6 miljard USD van de buitenlandse schuld aan de particuliere sector, vooral euro-obligaties maar ook een deel van de schuld van Oekraïne aan het Russische gasbedrijf Gazprom, geswapt voor 7-jaarsobligaties in euro of dollar. Daarna, in juli 2001, besloot de Club van Parijs tot herschikking van de schuld van Oekraïne, zoals beschreven.
De herstructurering van de schuld waarmee de Club van Parijs in juli 2001 instemde, behelst de consolidatie van ongeveer 580 miljoen USD verschuldigd op leningen die door Oekraïne werden aangegaan vóór 31 december 1998. Dit bedrag bestaat uit achterstallige aflossingen en vervallen bedragen die hadden moeten worden terugbetaald tussen 19 december 2000 en 3 september 2002. Deze bedragen moeten nu worden terugbetaald over een periode van twaalf jaar, met een aflossingsvrije periode van drie jaar, in 18 gelijke opeenvolgende halfjaarlijkse betalingen. Voorts heeft de Club van Parijs uitstel van rentebetalingen toegestaan, hetgeen in realiteit betekent dat het overgrote deel van de in 2001 verschuldigde rentebetalingen is verschoven naar 2002.
Verwacht wordt dat de door Oekraïne in 2001 en 2002 aan schuldeisers van de Club van Parijs verschuldigde rente en aflossing door de herschikkingsovereenkomst vermindert van een aanvankelijk bedrag van 805 miljoen USD tot 286 miljoen USD, hetgeen voornamelijk bestaat uit rentebetalingen en aflossingen die komen te vervallen in 2002 na afloop van de consolidatieperiode. Dit zou een grote bijdrage moeten leveren tot de versterking van de betalingsbalanspositie van Oekraïne (de vermindering van de rente en aflossing in 2001-02 is gelijk aan circa 1,4 % van het voor 2001 verwachte BBP). De normalisering van de betrekkingen tussen Oekraïne en de Club van Parijs zou tevens de weg kunnen vrijmaken voor een eventuele terugkeer van het land op de internationale kapitaalmarkten.
In dit verband stelt de Commissie de Raad voor een Besluit vast te stellen op grond waarvan aanvullende macrofinanciële bijstand wordt verleend aan Oekraïne in de vorm van een lening van ten hoogste 110 miljoen EUR. Het voorgestelde bedrag omvat de niet-uitgekeerde bedragen van de leningfaciliteit van 1998 (92 miljoen EUR), die niet langer zouden worden uitgekeerd uit hoofde van het raadsbesluit van 1998. Gezien de noodzaak de gemiddelde looptijd van de schuld van Oekraïne te verlengen en het schuldaflossingsprofiel van het land op korte termijn te verlichten, stelt de Commissie een lening voor met een maximale looptijd van 15 jaar in vergelijking met de vorige lening waarvan de maximale looptijd tien jaar bedroeg. Voorts wordt de aflossingsvrije periode verlengd tot tien jaar in vergelijking met de zeven jaar van de lening van 1998. Door de resterende middelen van de leningfaciliteit van 1998 uit te keren uit hoofde van het voorgestelde nieuwe besluit, kunnen de looptijd en de aflossingsvrije periode waartegen deze middelen worden uitgeleend, worden verlengd.
Het is de bedoeling de voorgestelde nieuwe bijstand uit te keren in ten minste twee tranches. De uitkering van elke tranche is afhankelijk van:
- bevredigende resultaten van Oekraïne bij de tenuitvoerlegging van het aanpassings- en hervormingsprogramma zoals overeengekomen met het IMF in het kader van de EFF en/of enige vervolgfaciliteit van het IMF;
- vooruitgang met betrekking tot een aantal structurele hervormingsmaatregelen, waarover overeenstemming moet worden bereikt tussen de Commissie en de autoriteiten van Oekraïne.
De goedkeuring van deze nieuwe bijstand zou een aanvullende voorziening vereisen van het Garantiefonds van circa 1,62 miljoen EUR (hetgeen overeenkomt met de voorgestelde verhoging met circa 18 miljoen EUR van het bedrag van de lening ten opzichte van het bedrag van de leningfaciliteit van 1998 dat nog niet werd benut).