Toelichting bij COM(2001)50-4 - Wijziging van Verordening (Euratom, EGKS, EEG) nr. 549/69 ter bepaling van de categorieën van ambtenaren en overige personeelsleden van de EG waarop de bepalingen van artikel 12, artikel 13, tweede alinea, en artikel 14 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de EG van toepassing zijn

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Avis juridique important

|
52001DC0050

Mededeling van de Commissie naar aanleiding van de mededeling van de Commissie van 26 juli 2000 over de onderlinge afstemming van de menselijke hulpbronnen en de taken van de instelling /* COM/2001/0050 def. */


MEDEDELING VAN DE COMMISSIE naar aanleiding van de mededeling van de Commissie van 26 juli 2000 over de onderlinge afstemming van de menselijke hulpbronnen en de taken van de instelling

Inleiding



De Commissie heeft in maart 2000 in het Witboek aangekondigd de menselijke hulpbronnen waarover zij beschikt anders over haar diensten te willen gaan verdelen om zo haar activiteiten te concentreren op de essentiële doelstellingen van haar beleid.

Op 26 juli 2000 heeft de Commissie het verslag goedgekeurd van de 'Peer Group', die tot taak had de situatie grondig te analyseren en een actieplan voor te stellen. Uit het verslag blijkt dat ondanks de rationalisatiemaatregelen van 1999 en 2000 nog steeds te weinig personeel beschikbaar is voor de prioritaire activiteiten. Het tekort wordt geraamd op 1.254 posten.

In tweederde van die behoeften zal worden voorzien door verdere rationalisatiemaatregelen (stopzetten of terugschroeven van bepaalde activiteiten, verhoging van de productiviteit) of door interne herschikking van personeel. Gerichte en doeltreffende flankerende maatregelen moeten ervoor zorgen dat het personeel dat in deze context heringedeeld wordt andere taken met een hogere prioriteit kan gaan vervullen. Daarnaast zou een afvloeiingsregeling aan de Instelling de mogelijkheid moeten verschaffen ambtenaren wier vakbekwaamheid teveel afwijkt van de eisen voor de te vervullen functies, tegen correcte voorwaarden hun loopbaan te laten beëindigen.

De afvloeiingsregeling wordt vastgesteld in de vorm van een verordening van de Raad. De procedures voor de tenuitvoerlegging van de regeling worden later bepaald. Naast de verordening inzake de afvloeiingsregeling zal de Raad nog twee andere verordeningen moeten vaststellen, namelijk om Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 260/68 tot vaststelling van de voorwaarden en de wijze van heffing van de belasting ten bate van de Europese Gemeenschappen aan te passen i.v.m. de ambtenaren voor wie de regeling wordt toegepast en om Verordening (Euratom, EGKS,EEG) nr. 549/69 aan te passen m.b.t. de catgeorieën van ambtenaren en overige personeelsleden voor wie met name de bepalingen van artikel 13 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van toepassing zijn.

2. De verordening van de Raad

In de verordening van de Raad moet met name het volgende worden bepaald:

*de afvloeiingsregeling staat alleen open voor ambtenaren, ongeacht de begroting waaronder zij vallen (huishoudelijke begroting of begroting voor onderzoek), van 50 jaar of ouder met een anciënniteit van ten minste 10 jaar, met uitzondering van ambtenaren in de rangen A1 en A2, hierna 'in aanmerking komende ambtenaren genoemd';

*maximaal 600 ambtenaren kunnen van de regeling gebruik maken (300 in 2001 en 300 in 2002);

*de Instelling bepaalt wie van de ambtenaren die zich voor de regeling hebben gemeld, zal kunnen afvloeien;

*de selectie van de ambtenaren die afvloeien, wordt bepaald na raadpleging van de in het Statuut bedoelde paritaire commissie die is samengesteld uit een gelijk aantal vertegenwoordigers van de administratie en vertegenwoordigers van het personeel;

*de criteria die de Instelling bij de selectie toepast: de selectie betreft bij voorrang ambtenaren die te maken krijgen met reorganisatiemaatregelen - in het bijzonder de herschikking - en wier vakbekwaamheid teveel afwijkt van de eisen voor de te vervullen functies. Andere factoren waarmee rekening wordt gehouden in de criteria zijn: de voor het vervullen van de nieuwe taken vereiste opleiding, de leeftijd, de competentie, het rendement, het gedrag in de dienst, de gezinssituatie en de anciënniteit van de betrokken ambtenaar;

*ambtenaren die afvloeien, krijgen recht op een maandelijkse vergoeding in de vorm van een percentage van het laatste basissalaris; dit percentage varieert tussen 60% en 70% (met een gemiddelde van 65% voor de groep van in aanmerking komende ambtenaren), afhankelijk van de leeftijd en de anciënniteit op het tijdstip van het beëindigen van de dienst. Het recht op deze vergoeding vervalt zodra de gewezen ambtenaar de leeftijd van 65 jaar bereikt en in elk geval zodra hij recht heeft op het maximale ouderdomspensioen van 70% (artikel 77 van het Statuut): vanaf dat moment ontvangt de gewezen ambtenaar een ouderdomspensioen;

*als de som van deze vergoeding en van inkomsten uit eventuele nieuwe functies hoger is dan de laatste totale brutobezoldiging, wordt het verschil in mindering gebracht op de vergoeding;

*de betrokkenen ontvangen de volgende gezinstoelagen: de kindertoelage (totaal forfaitair bedrag), de toelage voor schoolgaande kinderen (totaal forfaitair bedrag) en de kostwinnerstoelage (in verhouding tot de vergoeding, met inachtneming van het in het Statuut vastgestelde minimum) ;

*de gewezen ambtenaren en hun rechthebbenden zijn gedekt door het stelsel van ziektekostenverzekering, mits zij daarvoor een op basis van het bedrag van de vergoeding berekende bijdrage betalen;

*de gewezen ambtenaren kunnen gedurende maximaal zes jaar extra pensioenrechten opbouwen, mits zij gedurende die periode een op basis van hun vroegere basissalaris berekende bijdrage betalen aan het pensioenverzekeringsstelsel. Als de betrokken ambtenaar gedurende die periode overlijdt, heeft de overlevende echtgenoot recht op een overlevingspensioen.

3. Tenuitvoerlegging van de regeling

Op grond van de verordening van de Raad zal elke ambtenaar zich voor de regeling kunnen aanmelden. Wie van de belangstellenden die aan de in de verordening genoemde criteria voldoen, worden geselecteerd, wordt door de Instelling bepaald in het belang van de dienst.