Toelichting bij COM(2002)727 - Vaststelling, voor 2003, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de EG en, voor vaartuigen van de EG, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Dit voorstel voor een verordening van de Raad betreft de vaststelling, voor het jaar 2003, van de vangstmogelijkheden voor de Gemeenschap op een aantal visgronden, van de vangstmogelijkheden voor vaartuigen van derde landen in de wateren van de Gemeenschap, alsmede van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften. De vaststelling en de verdeling van de vangstmogelijkheden zijn exclusieve bevoegdheden van de Gemeenschap en verplichtingen op grond van artikel 8, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 3760/92 van de Raad van 20 december 1992.

De totaal toegestane vangsten (TAC's) zijn gebaseerd op de meest recente wetenschappelijke adviezen, in sommige gevallen aangepast om een zekere continuïteit van de economische activiteit in de betrokken visserijtakken te garanderen en moeten zorgen voor een aanzienlijke verlaging van het risico voor de meest bedreigde visbestanden.

In het meest recente verslag van de Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee (ICES), dat door het WTECV is goedgekeurd, wordt erop gewezen dat vele demersale visbestanden en sommige pelagische bestanden te intensief bevist worden en zich onder een biologisch veilig niveau bevinden. In sommige gevallen dreigen deze bestanden op zeer korte termijn in mekaar te storten. Naar gelang van de situatie van de bestanden heeft de ICES maatregelen aanbevolen die de vaststelling van zeer restrictieve TAC's vereisen, en met die aanbevelingen is in dit voorstel rekening gehouden.

Voor sommige kabeljauwbestanden heeft de ICES in haar wetenschappelijke adviezen een sluiting aanbevolen van de visserijtakken waarbij kabeljauw, hetzij als doelsoort, hetzij als bijvangst, wordt gevangen. Reden hiervoor is dat deze bestanden biologisch een zeer hoog risico op instorting lopen en dat de ervaring heeft geleerd dat het uiterst moeilijk is om via TAC's alleen lage visserijsterftecijfers te bewerkstelligen.

Om een volledige stopzetting van de economische activiteit in bepaalde van de visserij afhankelijke kustgemeenschappen te voorkomen, stelt de Commissie voor deze bestanden TAC's voor die verenigbaar zijn met de noodzaak van een lage visserijsterfte voor kabeljauw. Wanneer samen met kabeljauw andere vissoorten worden gevangen (inzonderheid schelvis, wijting, schol, tong en koolvis), zullen de TAC's voor deze soorten dienovereenkomstig worden verlaagd.

Deze lage TAC's zullen echter slechts de instandhouding ten goede komen als ze vergezeld gaan van beperkingen van de visserij-inspanning en adequate controlemaatregelen. De Commissie verwacht dat de Raad een positief besluit zal nemen over de goedkeuring van het voorstel betreffende het herstel van het kabeljauw- en heekbestand (COM(2001) 724 def.) vóór eind 2002. Bij gebreke van dit besluit zal de Commissie zich genoodzaakt zien haar TAC-voorstellen voor de betrokken soorten in te trekken en in plaats daarvan een sluiting van de betrokken visserijtakken door vaststelling van een nul-TAC voor te stellen.

De Commissie is van oordeel dat de aanzienlijke verliezen op korte termijn die deze voorstellen met zich brengen gerechtvaardigd zijn indien men wil bereiken dat de kabeljauw- en heekbestanden opnieuw zodanig aangroeien dat ze jaarlijks meer dan 200.000 ton voedsel van uitstekende kwaliteit kunnen leveren. Ook in andere visserijtakken zullen bijkomende verliezen op korte termijn onvermijdelijk zijn om te voorkomen dat de toestand van andere visbestanden ook kritiek wordt.

Wat betreft bestanden die door de Gemeenschap alleen worden beheerd, waarvoor de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) zijn advies heeft gebaseerd op analytische evaluaties en waarvoor het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij (WTECV) van de Europese Gemeenschap het advies van de ICES verder heeft bestudeerd, zijn de voorstellen voor de TAC's gebaseerd op de adviezen van deze instanties.

Bij de algemene benadering voor de vaststelling van de TAC's in de wateren van de Gemeenschap zijn de volgende criteria gehanteerd voor de hierna vermelde categorieën bestanden.

1.

Bestanden waarvoor de ICES een sluiting van de visserij heeft aanbevolen


Voor de kabeljauwbestanden waarvoor de ICES een moratorium heeft aanbevolen, stelt de Commissie voor TAC's vast te stellen die overeenkomen met een inkrimping van de visserij-inspanning met 80% ten opzichte van de niveaus waarvan de ICES was uitgegaan voor 2002. Dit voorstel betekent dat men een ernstig risico loopt dat de kabeljauwbestanden niet zullen herstellen en dit kan, gezien de huidige onzekere situatie, leiden tot een verdere achteruitgang van het bestand. De Commissie vindt het echter belangrijk een zekere continuïteit van de economische activiteit in de betrokken visserijtakken te garanderen en stelt daarom voor in dit geval van de directe toepassing van het wetenschappelijke advies af te wijken.

Deze aanpak vereist evenwel aanzienlijke verlagingen van de TAC's voor bestanden die tegelijk met kabeljauw worden gevangen. Anders zou dit leiden tot vangsten die de beperkte toegestane vangsten voor kabeljauw overschrijden en een onaanvaardbaar risico voor het herstel van het kabeljauwbestand inhouden.

De betrokken bestanden zijn:

Kabeljauw in deelgebied IV (Noordzee), sector VIId (oostelijk Engels Kanaal) en sector IIIa (Skagerrak);

2.

Kabeljauw in sector VIa (westen van Schotland)


Kabeljauw in sector VIIa (Ierse Zee)

De Commissie zal een soortgelijke vermindering van de visserijsterfte voorstellen voor kabeljauw in het Kattegat, teneinde een billijke en consequente aanpak te volgen met het oog op het herstel van het bestand.

De ICES heeft erop gewezen dat visserijtakken die gericht op andere soorten vissen, ook kabeljauw vangen, en dat deze visserijtakken moeten worden gesloten of dat de vangsten ervan aanzienlijk moeten worden beperkt. De betrokken bestanden zijn schelvis, wijting, schol en tong in de Noordzee en schol in het Skagerrak en Kattegat. Voor deze bestanden afzonderlijk (los van de behoefte om kabeljauw te beschermen) stelt de ICES een vermindering van de visserijsterfte voor met 40% voor schelvis, wijting en schol en met 25% voor tong in de Noordzee en 15% voor schol in het Skagerrak en het Kattegat.

Uitgaande van kwantitatieve analyses van het WTECV over de interacties in deze visserijtakken, is de Commissie van oordeel dat een vermindering van de visserijsterfte met 40% voor schol, 30% voor tong, 75% voor wijting en 80% voor schelvis verenigbaar is met het doel van 80% vermindering van de visserijsterfte van kabeljauw. Indien de vangsten van de andere soorten worden verhoogd tot boven de overeenkomstige TAC-niveaus, zal de visserijsterfte van kabeljauw hoger liggen dan het beoogde niveau en zal de kabeljauw hetzij terug overboord worden gegooid, hetzij illegaal worden aangeland. Voor de Noordzee moet over deze maatregelen nog overeenstemming worden bereikt met Noorwegen.

Een soortgelijke aanpak zal echter wel worden toegepast voor de autonome TAC's voor gemengde visserijtakken in de wateren van de Gemeenschap (waarbij vergelijkbare verminderingspercentages zullen worden toegepast op schelvis, wijting, koolvis, schol en tong in andere gebieden waar deze tegelijk met kabeljauw worden gevangen).

3.

Bestanden waarvoor de ICES en het WTECV een verlaging tot het laagst mogelijke peil of een herstelplan hebben aanbevolen


Voor deze bestanden zal de Commissie een TAC voorstellen die resulteert in een aanzienlijke toename van de bestandsomvang, aangepast aan het betrokken bestand en overeenkomend met een verhoging van de biomassa van het paaibestand met ten minste 20% in 2003. De Commissie zal echter geen TAC voorstellen die zou leiden tot een visserijsterfte boven Fpa, zijnde de voorzorgslimiet van de visserijsterfte.

Voor noordelijke heek in sector IIIa, deelgebieden IV, VI en VII en sectoren VIIIab, stelt de Commissie een TAC voor die overeenkomt met een verhoging van de biomassa van het paaibestand met 10%, hetgeen in overeenstemming is met de door het WTECV voorgestelde voorzorgsopties.

De andere betrokken bestanden zijn:

Wijting in sector VIIa (Ierse Zee);

4.

Schelvis in sector VIb (Rockall)


Heek - zuidelijk bestand (sectoren VIIIc en IXa)

Tong in sector VIIe (Westelijk Kanaal)

Tong in sector VIIIab (Golf van Biskaje)

Schelvis in sector VIa (westen van Schotland)

Wijting in sector VIa (westen van Schotland)

Schelvis in sector VIIa (Ierse Zee)

Nephrops - garnalen in sector VIIIc

Nephrops - garnalen in sector IXa

Het is duidelijk dat het goed zou zijn om ook voor alle bestanden in deze categorie herstelplannen voor te bereiden. De Commissie is voornemens voor 2003 herstelplannen voor deze bestanden voor te stellen.

Om zoveel stabiliteit te bieden als een goed instandhoudingsbeleid mogelijk maakt, zal de Commissie trachten de verlagingen van de vangstniveaus te beperken tot ten hoogste 50% ten opzichte van de niveaus in 2002.

5.

Bestanden die voorkomen samen met een bestand waarvoor de ICES en het WTECV een sluiting van de visserij of een verlaging van de vangsten tot het laagst mogelijke niveau hebben voorgesteld


Voor deze bestanden (bijvoorbeeld, langoestines die tegelijk met kabeljauw en heek worden gevangen, en zeeduivel, schartong en langoestines in zuidelijke wateren) stelt de Commissie een TAC voor die overeenkomt met een vermindering van de visserijsterfte met 10% ten opzichte van 2002.

Bij gebreke van een gedetailleerd advies over het samen voorkomen van de betrokken bestanden, heeft de Commissie besloten om voorlopig een vermindering van de visserijsterfte met 10% voor te stellen. Dit cijfer kan in de toekomst eventueel worden aangepast indien betere wetenschappelijke adviezen beschikbaar worden.

Voor deze bestanden zal de Commissie trachten de vermindering van het vangstniveau te beperken tot niet meer dan 40% ten opzichte van 2002, voorzover dit mogelijk is zonder de voorzorgslimiet voor de visserijsterfte Fpa te overschrijden.

6.

Bestanden waarvoor de ICES en het WTECV hebben verklaard dat ze zich buiten biologisch veilige grenzen bevinden en een aanzienlijke vermindering van de visserijsterfte hebben aanbevolen


Voor bestanden die zich buiten biologisch veilige grenzen bevinden, maar die niet zijn onder te brengen in één van bovenvermelde categorieën, stelt de Commissie voor het wetenschappelijk advies op te volgen, met dien verstande dat verhogingen of verlagingen van de TAC's normaal zullen worden beperkt tot ten hoogste 40% per jaar ten opzichte van de TAC's in 2002.

De Commissie zal een TAC voorstellen die overeenkomt met de hetzij door de ICES, hetzij door het WTECV, hetzij door beide aanbevolen kortetermijnoptie voor de vangsten, met dien verstande dat de Commissie om de invloed van de factor onzekerheid van de evaluaties te matigen en de stabiliteit van de markten en de visserijactiviteiten te verbeteren, wijzigingen in de TAC zal beperken tot ten hoogste 40% ten opzichte van de TAC van 2002, voorzover dit mogelijk is zonder de Fpa te overschrijden (individuele gevallen in deze categorie, waarvoor het ICES-advies problematisch of subjectief lijkt, worden momenteel bekeken).

Bestanden die zich binnen biologisch veilige grenzen bevinden en niet samen voorkomen met een bestand waarvoor de ICES en het WTECV een sluiting of een vermindering van de visserij-inspanning tot het laagst mogelijke peil hebben aanbevolen

Wanneer uit de evaluatie blijkt dat het bestand zich binnen biologisch veilige grenzen bevindt, zal als uitgangspunt voor een TAC-voorstel een optie voor de vangsten worden gekozen die er niet toe leidt dat het bestand in de afzienbare toekomst daalt tot onder een biologisch veilige limiet (hetzij onder de voorzorgslimiet van de biomassa, Bpa, of onder de voorzorgslimiet van de visserijsterfte, Fpa).

De Commissie stelt TAC's voor die overeenkomen met de door de ICES aanbevolen en door het WTECV goedgekeurde vangstopties voor de korte termijn. Om de invloed van de factor onzekerheid in de adviezen te matigen en de visserijsector meer stabiliteit te geven, zal de Commissie verhogingen of verlagingen van de TAC beperken tot maximaal 40% ten opzichte van de TAC voor 2002, voorzover dit mogelijk is zonder de Fpa te overschrijden. Indien de TAC wordt verhoogd, kan de Commissie de verhoging beperken om de stabiliteit van de markten en van de visserijactiviteiten te verbeteren.

Wanneer adviezen over langetermijneffecten beschikbaar zijn waaruit blijkt dat een andere maximumwaarde voor de verhoging of de verlaging van de TAC wenselijk is of dat een wijziging in de visserijsterfte ruimte biedt voor hogere opbrengsten zonder dat dit een biologisch risico inhoudt, zal de Commissie met deze adviezen rekening houden bij de opstelling van haar voorstel voor een TAC.

7.

Bestanden waarvoor geen evaluaties beschikbaar zijn


Voor bestanden waarvoor geen analytische evaluaties beschikbaar zijn, zijn TAC's ("TAC's bij wijze van voorzorgsmaatregel") voorgesteld. In dergelijke gevallen heeft de Commissie haar voorstel gebaseerd op adviezen van, hetzij de ICES, hetzij het WTECV, wanneer deze instanties een expliciete waarde voor de TAC hebben aangegeven.

Voor de zogenoemde "TAC's bij wijze van voorzorgsmaatregel", waarvoor geen evaluatie of advies beschikbaar is, zal de Commissie in de regel voor 2003 eenzelfde TAC voorstellen als voor 2002 indien uit de aanvoergegevens blijkt dat de quota goed benut zijn.

Wanneer een 'TAC bij wijze van voorzorgsmaatregel' onvoldoende is benut, zal de Commissie nagaan of dit het gevolg is van het ontbreken van realistische vangstmogelijkheden (m.a.w. of er sprake is van 'papieren vis'). Als dat het geval is, zal de Commissie voorstellen de TAC te verlagen om tot een betere overeenstemming met (en op lange termijn een betere bescherming van) deze vangstmogelijkheden te komen. In deze gevallen zal de Commissie een verlaging van de TAC's met 20% voorstellen om de visserijsterfte zo geleidelijk te verlagen tot het niveau van de aanvoer in de afgelopen jaren.

8.

Verband met herstelplannen


Tegelijk met dit voorstel stelt de Commissie een wijziging van het voorstel voor een herstelplan voor kabeljauw en heek (COM(2001)724 def.) voor.

De voorgestelde TAC's voor noordelijke heek en kabeljauw in het Kattegat, de Noordzee, het Skagerrak, het oostelijk Kanaal, het gebied ten westen van Schotland en de Ierse Zee zijn afhankelijk van de vaststelling van deze herstelplannen. Indien de herstelplannen, en inzonderheid de regeling voor beperking van de visserij-inspanning, niet ten uitvoer worden gelegd, moeten de bovenvermelde TAC's worden verlaagd zoals in de wetenschappelijke adviezen is aanbevolen.

9.

Verdeling van de quota over de lidstaten


Vanaf 1 januari 2003, wanneer de overgangsperiodes aflopen waarin was voorzien bij de Akten van Toetreding van 1985 en 1994, zullen vissersvaartuigen van Spanje, Portugal en Finland het recht hebben om in de Noordzee te vissen, met inachtneming van de communautaire voorschriften inzake de toegang tot deze wateren, zoals de beperkingen op de toegang tot de zogenaamde 'Shetland Box', en de toegang tot de visserijhulpbronnen.

Het recht van toegang tot de visserijhulpbronnen in de Noordzee voor Spaanse, Portugese en Finse vissersvaartuigen is afhankelijk van het feit of de betrokken visbestanden al dan niet door de Gemeenschap worden beheerd (gereguleerd).

Wat de ongereguleerde of niet toegewezen hulpbronnen betreft, mogen vaartuigen uit om het even welke lidstaat vrij op deze hulpbronnen vissen totdat de Gemeenschap besluit deze activiteiten te reguleren via vangstbeperkingen voor de doelsoorten of voor andere als bijvangst gevangen soorten. De Commissie is niet voornemens in de nabije toekomst dergelijke regels voor niet-gereguleerde soorten in de Noordzee vast te stellen. Mochten dergelijke visserijactiviteiten zich ontwikkelen, dan zal er toezicht op worden uitgeoefend, om de invloed op de visserij op andere soorten te evalueren en zal de Commissie zo nodig nieuwe voorstellen doen op basis van toezichtverslagen en relevante wetenschappelijke adviezen.

Voor de toegang tot de gereguleerde hulpbronnen gelden de volgende regels:

a) De verdeling van gereguleerde visbestanden die is vastgesteld vóór de toetreding van een lidstaat maken deel uit van het 'acquis communautaire', dat door de toetredende lidstaat is aanvaard, en het einde van de overgangsperiode heeft derhalve geen gevolgen voor deze verdeling.

b) Voor bestanden waarvoor een eerste verdeling heeft plaatsgevonden tijdens de overgangsperiode (1985 of 1995-2002), toen Spaanse, Portugese en Finse vaartuigen geen toegang tot de Noordzee hadden, zou bij toekomstige verdelingen rekening moeten worden gehouden met de belangen van deze landen.

De oorspronkelijke verdeling tussen de lidstaten die destijds toegang hadden tot de Noordzee was gebaseerd op de door deze landen in het verleden gevangen hoeveelheden van de betrokken bestanden, zoals blijkt uit de aanvoerstatistieken. Het staat de Raad evenwel vrij bij de verdeling van hulpbronnen rekening te houden met andere factoren dan aanvoerstatistieken, zoals de behoeften van van visserij afhankelijke regio's of het verlies van vangstmogelijkheden in andere wateren. Indien hij dat in dit geval echter zou doen, en de basis voor de verdeling van deze bestanden zou wijzigen, zouden de economische belangen van de vissers die aanvoerstatistieken konden voorleggen vóór de eerste verdeling, en die sindsdien over op aanvoerstatistieken gebaseerde vangstrechten hebben kunnen beschikken, in het gedrang komen. Dit lijkt strijdig met het beginsel van relatieve stabiliteit. In een situatie van krimpende visserijhulpbronnen zijn de vissers meer dan ooit afhankelijk van bestaande vangstmogelijkheden en de bestaande quotaverdeling. Men zou bovendien moeilijk kunnen beweren dat nieuwkomers afhankelijk zijn van visserijhulpbronnen in gebieden waarin ze voordien niet mochten vissen.

c) Vanaf 1 januari 2003 kan met de belangen van Spanje, Portugal en Finland rekening worden gehouden bij de verdeling door de Raad van nieuwe vangstmogelijkheden, d.w.z. mogelijkheden die nog niet waren verdeeld. De belangen van de lidstaten worden normaal bepaald aan de hand van recente vangstresultaten, zoals die blijken uit aanvoerstatistieken. De Raad kan evenwel besluiten hoeveelheden toe te wijzen aan lidstaten die geen vangstresultaten kunnen voorleggen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn voor lidstaten die om wettelijke redenen geen vangstresultaten hebben kunnen bijhouden.

Om deze redenen stelt de Commissie voor de verdeling van de visbestanden in de Noordzee niet te wijzigen.

10.

Andere bestanden


De Commissie stelt voor de eerste maal een onverdeelde tak voor zeebaars voor, die overeenstemt met de gemiddelde aanvoer in de afgelopen jaren, teneinde de visserij-inspanning op deze soort te verlagen tot het door de ICES aanbevolen niveau.

Een aantal visbestanden wordt beheerd via regionale visserijorganisaties of in het kader van bilateraal overleg met derde landen. Het voorstel is voor deze bestanden gebaseerd op de besluiten die in dat kader zijn genomen. Een klein aantal besluiten moet echter nog worden genomen. Als met de indiening van dit voorstel wordt gewacht totdat die besluiten zijn genomen, kan het voorstel niet tijdig bij de Raad worden ingediend, zodat de Raad dat voorstel niet meer zou kunnen bestuderen vóór de goedkeuring in december.

Aangezien bepaalde technische maatregelen met ingang van 1 januari 2002 moeten worden toegepast, zijn ze in het voorstel opgenomen in de vorm van tijdelijke afwijkingen van of aanvullingen op de normale regels, in afwachting dat de betrokken verordeningen worden gewijzigd. Als aanvullende maatregel zal de Commissie voorstellen de eerder voor de bescherming van kabeljauwbestanden overeengekomen gesloten gebieden opnieuw te sluiten gedurende het gehele jaar.

Voor de Middellandse Zee stelt de Commissie, op basis van zowel wetenschappelijke informatie als het advies van het WTECV, voor de afwijking voor de visserij met een 'gangui'-spannet te beëindigen wegens het nadelige effect ervan op de beschermde habitats in de kustzone en de vangst van juvenielen van verschillende soorten. Voor de andere visserijtakken waarvoor momenteel een afwijking geldt tot eind 2002, stelt de Commissie voor de huidige afwijkingen te verlengen totdat een nieuwe verordening wordt vastgesteld. Dit zou gebeuren in de eerste maanden van 2003, zodat de Commissie de tijd heeft te onderzoeken onder welke voorwaarden bepaalde visserijtakken kunnen worden voortgezet, en welke andere moeten worden beëindigd.

Op grond van Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad tot invoering van aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC's en quota dient de Raad te bepalen voor welke bestanden de verschillende bij genoemde verordening vastgestelde maatregelen gelden. Het desbetreffende voorstel is opgenomen in bijlage III.

In haar jaarlijkse vergadering van 28 oktober tot en met 4 november 2002 heeft de ICCAT quota voor de Europese Gemeenschap voor het jaar 2003 vastgesteld voor Oost-Atlantische blauwvintonijn (18.582 ton), Noord-Atlantisch zwaardvis (6.665 ton), Zuid-Atlantische zwaardvis (5.950 ton), noordelijke witte tonijn (28.712 ton), grootoogtonijn (26.672 ton), blauwe marlijn (103 ton) en witte marlijn (46,53 ton).

De ICCAT heeft voorts in haar jaarlijkse vergadering tabellen goedgekeurd waarin de onderbenutting en overbenutting door de verdragssluitende partijen bij de ICCAT van hun vangstmogelijkheden zijn opgenomen. In hetzelfde kader heeft de ICCAT bij besluit vastgesteld dat de Europese Gemeenschap in 2001 haar quota heeft onderbenut, met 649,7 ton voor Oost-Atlantische blauwvintonijn, 52 ton voor Zuid-Atlantische zwaardvis, 80,6 ton voor Noord-Atlantische zwaardvis, 9.925,6 ton voor Noord-Atlantische witte tonijn, met 1.0747,8 ton voor Zuid-Atlantische witte tonijn en 10.168 ton voor grootoogtonijn. Om rekening te houden met de door de ICCAT in de quota van de Gemeenschap aangebrachte aanpassingen, moet de onderbenutting worden verdeeld op basis van de respectieve bijdrage van elke lidstaat in de onderbenutting, zonder te raken aan de bij artikel XX van deze verordening inzake de jaarlijkse verdeling van de TAC's vastgestelde verdeelsleutel.

Ten slotte wijzen wij erop dat voor de bestanden die gezamenlijk met Noorwegen en de Faeroer worden beheerd, in het voorstel p.m. (pro memoria) waarden worden vermeld, daar de onderhandelingen met deze landen nog niet zijn afgerond. Zodra er definitieve overeenkomsten met deze landen zijn, zullen de betrokken cijfers in het voorstel worden opgenomen.