Toelichting bij COM(2002)185 - Instandhouding en de duurzame exploitatie van de visserijhulpbronnen in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Inleiding

Het bijgaande voorstel is bedoeld als een nieuwe kaderverordening voor het gemeenschappelijk visserijbeleid die in de plaats zal komen van de Verordeningen (EEG) nr. 3760/92 en nr. 101/76 van de Raad.

Dit voorstel gaat vergezeld van een 'Mededeling betreffende de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid ('Roadmap")". Daarin zijn de achtergronden en de voornaamste doelstellingen van het proces tot hervorming van het GVB beschreven.

1.

Hoofdstuk I Toepassingsgebied en doelstellingen


Het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) dient betrekking te hebben op alle activiteiten waarbij vis en schaal-, schelp- en weekdieren (in het voorstel 'levende aquatische hulpbronnen' genoemd) worden geëxploiteerd. In het kader van dat beleid behoren maatregelen te worden genomen ten aanzien van onder meer de instandhouding en het beheer van de hulpbronnen, de voorwaarden voor de toegang tot de wateren en hulpbronnen, het structuurbeleid en het vlootbeheer, de controle en de handhaving, de aquacultuur, de markten en de internationale betrekkingen.

In dit voorstel wordt echter niet nader ingegaan op het structuurbeleid (althans niet op de andere maatregelen daarvan dan die welke de vloot betreffen), de aquacultuur, de markten en de internationale betrekkingen. Deze onderwerpen zullen op een later tijdstip aan de orde worden gesteld door middel van verdere initiatieven van de Commissie in het kader van de hervorming (aquacultuur en internationale betrekkingen) of vallen reeds onder communautaire regelgeving die naar het oordeel van de Commissie nu niet hoeft te worden herzien (de gemeenschappelijk marktordening voor visserijproducten en de structuurmaatregelen die niet de vloot betreffen). Dit voorstel spitst zich toe op de instandhouding van de visbestanden en de beperking van de milieu-effecten van de visserij en op de bijbehorende maatregelen om de vangstcapaciteit aan te passen en om controle op de toepassing van de GVB-regels uit te oefenen en deze regels te handhaven; tevens heeft het voorstel betrekking op besluitvormings- en raadplegingsprocedures.

De doelstelling die aan het GVB ten grondslag ligt, bestaat erin een exploitatie van de levende aquatische hulpbronnen die voor duurzame omstandigheden op milieu-, economisch en sociaal gebied zorgt, te garanderen.

De Gemeenschap heeft een nieuw kader nodig dat een grondslag biedt voor coherente maatregelen inzake visserijbeheer volgens het voorzorgsbeginsel. Dat kader moet duidelijk zijn wat de verantwoordelijkheden op communautair, nationaal en plaatselijk niveau betreft, voorzien in besluitvormingsprocessen op basis van degelijke wetenschappelijke adviezen, een brede betrokkenheid van de belanghebbenden vergemakkelijken en coherentie met de andere takken van communautair beleid garanderen.

2.

Hoofdstuk II Instandhouding en duurzaamheid


De belangrijkste factor voor de instandhouding en een duurzame exploitatie van levende mariene hulpbronnen die via het beheer onder controle kan worden gehouden, is de visserijsterfte, dit is het deel van een vispopulatie dat in een bepaald jaar wordt weggevist door de visserijtakken die deze populatie exploiteren. Andere belangrijke factoren zijn in meerdere of mindere mate voorspelbaar, maar kunnen door de beheerders van de visserij niet onder controle worden gehouden. Daarom moet, wat de instandhouding en de duurzame ontwikkeling van geëxploiteerde populaties betreft, het doel worden bereikt door de visserijsterfte onder controle te houden.

Een tweede doel van het beheer bestaat erin het effect van visserijactiviteiten op mariene ecosystemen, en vooral niet-doelsoorten en kwetsbare habitats, zo gering mogelijk te houden.

Er zijn een aantal manieren om dat te bereiken. Daartoe behoren beperkingen van de vangsten (d.w.z. van de output), beperkingen van de visserij-inspanning (d.w.z. van de input) en diverse maatregelen om jonge vis of niet-doelsoorten te beschermen (gewoonlijk 'technische maatregelen' genoemd). Ter ondersteuning van deze basiselementen is het wenselijk wetenschappelijk onderbouwde streefniveaus voor de visserijsterfte en de grootte van populaties vast te stellen, de aantallen en soorten vissersvaartuigen te bepalen die mogen vissen, en waar mogelijk stimulansen te geven ter bevordering van visserijmethoden waarbij het vangen van jonge vis of niet-doelsoorten wordt voorkomen. De Commissie stelt voor om al deze elementen te gebruiken in de communautaire aanpak.

Bovendien stelt de Commissie voor dat de Gemeenschap ophoudt met de huidige handelwijze waarbij op jaarbasis over het beheer van visbestanden wordt beslist. Deze gang van zaken heeft niet de vereiste vermindering van de visserijsterfte opgeleverd en heeft een achteruitgang van vele visbestanden niet voorkomen.

De Commissie stelt een zodanig strategisch beheer op meerjarenbasis van de visbestanden voor dat bestanden zonodig weer tot duurzame niveaus worden aangevuld en vervolgens op die niveaus worden gehandhaafd. Deze aanpak zou verplicht zijn voor bestanden die zich buiten biologisch veilige grenzen bevinden. In meerjarige beheersplannen moeten streefniveaus worden opgenomen die zijn bepaald met inachtneming van wetenschappelijke adviezen en waaraan de toestand van bestanden kan worden getoetst. Deze plannen moeten ook welomschreven bevissingsstrategieën bevatten waarin vooraf is vastgesteld welke methode moet worden gebruikt ter bepaling van beperkingen van vangsten en visserij-inspanningen.

De Commissie stelt voor dat de Raad over de strategische elementen van meerjarige beheersplannen beslist en dat na het eerste jaar van toepassing over de verdere tenuitvoerlegging ervan, die hoofdzakelijk op technische criteria zal zijn gebaseerd, wordt beslist door de Commissie, bijgestaan door een Comité van beheer.

Naast vangstbeperkingen en technische maatregelen dienen ook beperkingen van de visserij-inspanning (d.w.z. de tijd die door een vissersvaartuig met een bepaald motorvermogen op zee wordt doorgebracht) in overweging te worden genomen als een essentieel onderdeel van een meerjarenbeheer.

Ook worden enkele veranderingen voorgesteld met betrekking tot noodmaatregelen en nationale maatregelen binnen de 12-mijlszone:

- Een procedure volgens welke de Commissie over noodmaatregelen kan beslissen is nodig om in geval van een ernstige bedreiging voor de instandhouding van hulpbronnen onmiddellijke actie mogelijk te maken. Er wordt een langere maximumduur voor dergelijke maatregelen voorgesteld dan die welke bij Verordening (EEG) nr. 3760/92 is bepaald (één jaar in plaats van zes maanden) om voldoende tijd te hebben voor de vaststelling van definitievere communautaire maatregelen, en voorts voorziet het voorstel in raadpleging van de lidstaten in het geval dat dergelijke actie op verzoek van een lidstaat wordt ondernomen.

- Voorgesteld wordt dat een lidstaat niet-discriminerende instandhoudings- en beheersmaatregelen binnen de 12-mijlszone mag nemen die gelden voor alle in het gebied vissende vaartuigen. Er is voorzien in procedurele waarborgen die inhouden dat andere lidstaten en de betrokken regionale adviesraden (zie hoofdstuk VI) in het geval dat de maatregelen voor de vaartuigen van andere lidstaten zullen gelden, opmerkingen kunnen doen toekomen aan de Commissie. Binnen 20 werkdagen kan de Raad in dit verband een ander besluit nemen dan de Commissie.

- Voorgesteld wordt de lidstaten toe te staan om in de onder hun jurisdictie staande wateren voor alle vaartuigen geldende noodmaatregelen te nemen voor een periode van ten hoogste drie maanden, mits er sprake is van een ernstige en onverwachte bedreiging voor de hulpbronnen en elk uitstel schade tot gevolg zou hebben die moeilijk zou zijn te herstellen. Deze bepaling moet in de plaats komen van artikel 45, lid 2, van Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad, een soortgelijke bepaling die echter geen beperking in de tijd bevat. Er worden procedurele garanties voorgesteld die inhouden dat de lidstaten en de betrokken regionale adviesraden aan de Commissie opmerkingen kunnen doen toekomen. De Raad kan binnen 20 werkdagen een besluit nemen dat verschilt van dat van de Commissie.

3.

Hoofdstuk III Aanpassing van de vangstcapaciteit


De Commissie heeft herhaaldelijk de nadruk gelegd op de zwakke punten van het communautaire vlootbeleid. Ondoeltreffende programma's voor het beheer van de vlootcapaciteit en ongeschikte steunregelingen hebben geleid tot overcapaciteit en daardoor tot afnemende bestanden. De betrokken beleidsvormen moeten worden herzien.

Er worden twee soorten nieuwe maatregelen voorgesteld die van invloed zullen zijn op de vlootstructuur:

a) maatregelen die rechtstreeks de omvang van de vloot beïnvloeden:

- in het kader van de meerjarige beheersplannen vastgestelde beperkingen van de visserij-inspanning zullen onvermijdelijk verlagingen van de vlootcapaciteit tot gevolg hebben;

- de vaststelling van referentievlootniveaus per lidstaat op basis van de MOP IV-doelstellingen, gecombineerd met een verhouding van 1 op 1 tussen de toevoegingen en de onttrekkingen aan de vloot, zal voorkomen dat de capaciteit van de vloot in totaal toeneemt;

b) begeleidende financiële maatregelen:

- een stringente beperking van de overheidssteun voor investeringen in vissersvaartuigen en afschaffing van de steun voor de overbrenging van communautaire overcapaciteit naar derde landen zullen een verdere groei van de visserij-inspanning afremmen;

- hogere slooppremies voor de lidstaten en, waar nodig, extra communautaire medefinanciering voor de vaartuigen waarvoor de gevolgen van de meerjarige beheersplannen het grootst zijn, zullen de buitenbedrijfstelling van extra vaartuigen bevorderen.

Het bijgaande voorstel bevat de onder a) aangegeven maatregelen; andere voorstellen die betrekking hebben op de onder b) genoemde financiële maatregelen, worden afzonderlijk ingediend.

Wanneer de vaststelling van streefniveaus inzake visserijsterfte in het kader van de meerjarige beheersplannen verplichte beperkingen van de visserij-inspanning met zich brengt, zullen vele lidstaten de capaciteit moeten verlagen om aan die beperkingen te kunnen voldoen. Zoals nu reeds het geval is, zal elke met overheidssteun uit productie genomen capaciteit in mindering worden gebracht op de vlootreferentieniveaus die voor elke lidstaat zullen worden vastgesteld. Als dit systeem in werking is, zullen de nationale vloten geleidelijk in omvang afnemen.

Het voorstel voorziet ook in de mogelijkheid om voor de vlootcapaciteit nieuwe parameters vast te stellen die eerder op het soort vistuig dan op de tonnage en het motorvermogen van de vissersvaartuigen zijn gebaseerd. Ter vergroting van de doorzichtigheid wordt voorgesteld het toezicht op de vloot via een herziening van het communautair gegevensbestand van vissersvaartuigen te verbeteren en een regelmatige dialoog over het vlootbeleid op te zetten die de vorm aanneemt van een collegiale toetsing ("peer review") waarbij de lidstaten en de Commissie zijn betrokken.

4.

Hoofdstuk IV Toegang tot de wateren en hulpbronnen


De Commissie stelt voor dat de huidige beperkingen van het recht om binnen de 12-mijlszone te vissen, waarbij de toegang is beperkt tot vaartuigen uit aangrenzende havens of tot vaartuigen uit andere lidstaten die bij Verordening (EEG) nr. 3760/92 van de Raad gecodificeerde historische rechten genieten, na 31 december 2002 worden gehandhaafd. De betrokken bepalingen hebben de visserijdruk in de biologisch kwetsbaarste zeegebieden verminderd en economische stabiliteit voor kleinschalige visserijactiviteiten verschaft; er is wijdverbreide steun voor handhaving ervan.

De Commissie stelt voor dat de lidstaten in alle overige communautaire wateren gelijke toegang tot de visserijhulpbronnen dienen te hebben behoudens maatregelen waartoe is besloten door de Raad of, volgens procedures voor voorlopige noodmaatregelen, door de Commissie of een lidstaat.

De Commissie stelt voor om vóór eind 2003 te onderzoeken of de andere toegangsregels dan die welke betrekking hebben op de 12-mijlszone van de lidstaten, verenigbaar zijn met de doelstellingen inzake instandhouding en duurzame exploitatie.

De Commissie stelt voor ermee door te gaan de communautaire vangstmogelijkheden over de lidstaten te verdelen op basis van het beginsel van handhaving van de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten. Om de toepassing van dit beginsel doorzichtiger te maken wordt echter voorgesteld dat de Raad over een toewijzingsmethode voor elk bestand beslist. Bij die beslissing dient ook rekening te worden gehouden met eventuele bijzondere voorwaarden voor de toewijzing, zoals de zogenoemde Haagse Preferenties. Zoals is aangegeven in de begeleidende 'Mededeling betreffende de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid', is de Commissie van mening dat vooruitgang in de richting van normalere economische omstandigheden in de visserijsector het mogelijk zou maken om deze regelingen op langere termijn te herzien.

De Commissie brengt het Europees Parlement en de Raad in herinnering dat in artikel 14, lid 2, van Verordening (EG) nr. 3760/92 van de Raad tot invoering van een communautaire regeling voor de visserij en de aquacultuur is bepaald dat de Raad vóór 31 december 2002 dient te besluiten over de bepalingen die eventueel na afloop van de regelingen als bedoeld in artikel 6 van die verordening (d.w.z. de regelingen voor de toegang voor visserijdoeleinden tot de 12-mijlszone) zullen gelden.

5.

Hoofdstuk V Een communautair controle- en handhavingssyteem


Het is noodzakelijk de verordeningsmaatregelen inzake de exploitatie van visbestanden daadwerkelijk te doen naleven. De huidige regelingen zijn veel te zwak. Hoofdstuk V verschaft daarom een nieuw juridisch kader voor een communautair controle- en handhavingssysteem.

Dit systeem is ontworpen om ervoor te zorgen dat de toegang tot en de exploitatie van de visbestanden worden gecontroleerd in de gehele productie- en afzetketen van de visserij en dat de regels van het GVB, met inbegrip van het structuur- en marktbeleid, worden gehandhaafd. De verantwoordelijkheden van de lidstaten en de Commissie worden verduidelijkt en hetzelfde geldt voor de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om visserijactiviteiten en aanverwante activiteiten te mogen ontplooien. In het kader van het systeem worden voorts de controle- en handhavingsinstrumenten en de voorschriften inzake samenwerking en coördinatie tussen de lidstaten vastgesteld. Uitvoeringsmaatregelen zullen zo nodig worden vastgesteld door de Raad en de Commissie.

Daartoe is het dienstig om in deze verordening de belangrijkste bepalingen op te nemen die de controle, inspectie en handhaving inzake de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid betreffen, van welke bepalingen reeds een deel is vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 2847/93 van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid. Die verordening moet van kracht blijven totdat alle nodige uitvoeringsbepalingen zijn aangenomen. Binnen dit systeem zijn de lidstaten verantwoordelijk voor de uitvoering van de controle en handhaving. Een lidstaat die zijn communautaire verplichtingen niet nakomt, kan ertoe worden verplicht de Gemeenschap voor eventuele schade of verliezen te vergoeden; de vergoeding kan volledig of gedeeltelijk worden toegewezen aan de lidstaten die nadeel hebben geleden.

De Commissie is verantwoordelijk voor het toezicht op de controle en handhaving door de lidstaten en voor het vergemakkelijken van de coördinatie en samenwerking tussen de lidstaten. De Commissie dient onmiddellijk preventieve actie te kunnen ondernemen wanneer een mogelijke inbreuk op de communautaire voorschriften door de lidstaten de instandhouding van visbestanden in gevaar brengt.

Marktdeelnemers mogen geen visserijactiviteiten of aanverwante activiteiten ontplooien tenzij zij voldoen aan hun verplichtingen om informatie over hun activiteiten te verstrekken en om in voorkomend geval waarnemers en inspecteurs toe te laten en met hen samen te werken. Elke lidstaat moet één enkele autoriteit oprichten die verantwoordelijk is voor het verzamelen en verifiëren van de informatie over visserijactiviteiten.

Om de follow-up van inbreuken doeltreffender te maken wordt voorgesteld dat de lidstaten bij ontdekking van een ernstige inbreuk onmiddellijk maatregelen nemen om te voorkomen dat vaartuigen doorgaan met een illegale activiteit. Voorts wordt voorgesteld dat de Raad beslist over de hoogte van de sancties bij ernstige inbreuken.

De samenwerking en coördinatie dienen te worden versterkt door de verantwoordelijkheden van de lidstaten nader te omschrijven en door verdergaande maatregelen vast te stellen.

De controle op de tenuitvoerlegging van het GVB door de lidstaten dient te worden geïntensiveerd. De Commissie kan audits, onderzoekingen, verificaties en inspecties met betrekking tot de toepassing van de regels van het GVB verrichten. De Commissie stelt voor de bevoegdheden van haar inspecteurs te verruimen en communautaire inspecteurs door de lidstaten te laten aanwijzen. Deze communautaire inspecteurs rapporteren aan hun lidstaat, maar hebben het recht om in communautaire wateren en op communautaire vissersvaartuigen inspecties uit te voeren. Voor de vaststelling van de feiten kennen de lidstaten aan inspectieverslagen die zijn opgesteld door communautaire inspecteurs, inspecteurs van de Commissie of inspecteurs van een andere lidstaat, dezelfde waarde toe als aan hun eigen inspectieverslagen.

6.

Hoofdstuk VI Besluitvorming en raadpleging


Dit deel van het voorstel bevat enkele nieuwe elementen:

- De Commissie stelt voor internationale aanbevelingen sneller ten uitvoer te leggen door gebruik te maken van een procedure op basis van het Comité van beheer. Als het gaat om een maatregel die bijvoorbeeld in het kader van een regionale visserijorganisatie is aangenomen en die na het verstrijken van de voor het maken van bezwaar gestelde termijn bindend zal worden voor de Gemeenschap, heeft de Gemeenschap geen andere keuze dan die maatregel ten uitvoer te leggen. De Commissie stelt voor om dergelijke maatregelen ten uitvoer te leggen via de regelgevingsprocedure.

- Voorgesteld wordt regionale adviesraden op te richten om de belanghebbenden sterker te betrekken bij de ontwikkeling van het beheer van de visserij op regionaal en plaatselijk niveau.

De regionale adviesraden dienen te zijn samengesteld uit vertegenwoordigers van alle partijen die belang hebben bij het beheer van de visserij in een bepaald zeegebied of een bepaalde visserijzone, en transnationaal van aard te zijn. Zij moeten de Commissie en in voorkomend geval de lidstaten van advies dienen over het beheer van de visserij in het betrokken gebied en kunnen welke andere activiteiten dan ook ontplooien die nodig zijn voor het vervullen van hun kerntaken. Er wordt een procedure voorgesteld waarbij elke regionale adviesraad op verzoek van twee of meer lidstaten wordt opgericht op basis van een besluit van de Raad.

Het onder auspiciën van de Commissie ingestelde Raadgevend Comité voor de Visserij en de Aquacultuur zal de Commissie blijven adviseren over horizontale aangelegenheden betreffende het visserijbeleid.

- De Commissie stelt voor de opdracht van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij te verruimen door dit comité advies te laten uitbrengen over alle aspecten van het beheer van de visserij, met inbegrip van bijvoorbeeld milieu- en sociale aangelegenheden. De Commissie is van plan om in de komende maanden een mededeling in het licht te geven over de verbetering van de wetenschappelijke adviezen ten behoeve van het communautaire beheer van de visserij.

Ten slotte is het de bedoeling de hoofdstukken II en III in 2008 opnieuw te bezien.