Toelichting bij COM(2002)751 - Goedkeuring van een meerjarenprogramma (2004-2006) voor de doeltreffende integratie van informatie- en communicatietechnologie (ICT) in de onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels in Europa (eLearning-programma) - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2002)751 - Goedkeuring van een meerjarenprogramma (2004-2006) voor de doeltreffende integratie van informatie- en ... |
---|---|
bron | COM(2002)751 ![]() ![]() |
datum | 19-12-2002 |
In de afgelopen tien jaar is door de opmars van het internet een ongekende hoeveelheid aan informatie en bronnen toegankelijk geworden.
Voor de ontwikkeling van de Europese kennismaatschappij is het dan ook van cruciaal belang dat er gebruik wordt gemaakt van alle mogelijkheden die het internet voor de verbetering van de toegankelijkheid van het onderwijs en de beroepsopleidingen en de kwaliteit van het leren te bieden heeft. Niet alleen voor het onderwijs en de beroepopleidingen zelf, maar ook voor de samenhang in de maatschappij en het concurrentievermogen van Europa wordt het hoe langer, hoe belangrijker dat Europa zijn onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels zodanig bijstelt dat de mogelijkheden van het internet ten volle benut kunnen worden.
In het eLearning-actieplan i wordt 'e-learning' gedefinieerd als 'het gebruik van de nieuwe multimediatechnologieën en internet om de kwaliteit van het leren te verbeteren door middel van het vergemakkelijken van de toegang tot middelen en diensten, alsmede door uitwisseling en samenwerking op afstand'. De term 'e-learning' staat tegenwoordig voor een visie, die het leren met behulp van informatie- en communicatietechnologie (ICT) als een onlosmakelijke component van het onderwijs- en beroepsopleidingssysteem beschouwt. In dit scenario wordt het vermogen om met ICT om te gaan een nieuwe vorm van geletterdheid, de zogenaamde 'digitale geletterdheid'. Digitale geletterdheid wordt even belangrijk als het kunnen lezen, en schrijven (de 'klassieke' geletterdheid) honderd jaar geleden was. Zonder deze geletterdheid kunnen burgers noch volwaardig meedraaien in de maatschappij, noch de vaardigheden en kennis verwerven die voor de 21ste eeuw noodzakelijk zijn.
De Europese Raad heeft dit op zijn bijeenkomsten in Lissabon, Stockholm en Barcelona i erkend en de lidstaten en de Gemeenschap, vanuit de overtuiging dat de samenhang in de maatschappij moet worden veiliggesteld, om niet aflatende inspanningen voor de integratie van ICT in de onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels verzocht.
Inhoudsopgave
- 2. ICT in onderwijs en beroepsopleidingen: het eu-beleid
- 3. Uitdagingen en kansen
- 3.1. De modernisering van de onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels in Europa
- 3.1.1. Het hoger onderwijs
- 3.1.2. Het onderwijs op school
- 3.1.3. Leren op het werk
- 3.2. Levenslang leren: een nieuw paradigma
- 3.3. Partnerships tussen de publieke en de private sector
- 3.4. E-learning-content en -diensten van hoge kwaliteit
- 3.5. Bestrijding van de digitale kloof
- 4. Het waarom van specifieke activiteiten
- 5. prioriteiten en doelstellingen
De conclusies van de bijeenkomst van de Europese Raad in Lissabon vormen een keerpunt in de samenwerking op het gebied van het onderwijs en de beroepsopleidingen. In deze conclusies worden het onderwijs en de beroepsopleidingen bovenaan op de politieke agenda van de EU geplaatst en wordt met nadruk om de aanpassing van de onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels aan de eisen van de kennismaatschappij en vooral om een doeltreffende integratie van de informatie- en communicatietechnologie gevraagd. Op de volgende bijeenkomsten van de Europese Raad in Stockholm in 2001 en in Barcelona in 2002 zijn de conclusies van Lissabon verder uitgewerkt en is het grote belang van een betere en doeltreffende benutting van ICT voor de Europese kennismaatschappij nog eens onderstreept.
In de actieplannen eEurope 2002 i en eEurope 2005 i, die op de genoemde bijeenkomsten van de Europese Raad goedgekeurd zijn, heeft e-learning de allerhoogste prioriteit gekregen en zijn vijf ambitieuze doelstellingen voor de infrastructuur, de uitrusting en de basisscholing vastgelegd, die een conditio sine qua non voor de invoering van e-learning vormen.
Deze doelstellingen zijn in het eLearning-initiatief i vanuit de optiek van het onderwijs verder uitgewerkt en daarbij is de noodzaak van nieuwe onderwijskundige benaderingen en ambitieuze doelstellingen voor de kwaliteit van het leren en van goed toegankelijke middelen en diensten voor e-learning onderstreept. Daarnaast is ook zeer veel nadruk gelegd op de uit de weg te ruimen hindernissen van structurele aard die vernieuwingen in de weg staan - bijvoorbeeld organisatorische en wettelijke hindernissen - en de manier waarop kennis en competenties geëvalueerd en gecertificeerd worden.
De Raad van Ministers heeft het eLearning-initiatief en de grote betekenis van ICT voor het onderwijs en de beroepsopleidingen in zijn resolutie betreffende e-learning van 13 juli 2001 i onderschreven en de lidstaten opgeroepen om 'te blijven streven naar werkelijke integratie van ICT in de onderwijs- en opleidingsstelsels als een belangrijk onderdeel van de aanpassing van de onderwijs- en opleidingsstelsels'. Deze resolutie volgde op het verslag van de Raad van de ministers van onderwijs met de titel 'De concrete doelstellingen voor de onderwijs- en opleidingsstelsels' i, waarin het belang van ICT voor moderne onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels onderstreept wordt en bevestigd wordt dat ICT in open leeromgevingen en voor het virtuele onderwijs steeds belangrijker aan het worden is.
De bestrijding van de digitale kloof heeft specifieke aandacht gekregen. In het kader van het Luxemburg-proces heeft de Raad de lidstaten verzocht om te blijven streven naar 'het ontwikkelen van e-learning voor alle burgers' i. En in zijn resolutie van 18 oktober 2001 i heeft de Raad de lidstaten om maatregelen op het gebied van e-learning gevraagd, waardoor kansarme groepen volwaardig in de kennismaatschappij kunnen gaan meedraaien. In de jaarlijkse nationale actieplannen voor de werkgelegenheid wordt verslag uitgebracht over de bijdrage die ICT bij de vergroting van de inzetbaarheid en de flexibiliteit en in verband met de specifieke behoeften van kansarme groepen en risicogroepen levert. Aan de activiteiten op dit gebied wordt een groot deel van de gelden van de Structuurfondsen besteed.
Al deze inspanningen laten reeds bemoedigende resultaten zien. Uit de benchmarkingoperaties in verband met eEurope voor het jaar 2001 en 2002 ("European youth into the digital age" i) blijkt dat de oorspronkelijke doelstellingen van eEurope, namelijk internet-aansluitingen voor alle scholen en scholing van een voldoende aantal leerkrachten, allemaal nagenoeg verwezenlijkt zijn. De aandacht dient nu dan ook uit te gaan naar de uitwerking van een beter raamwerk voor e-learning, de integratie van ICT in de onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels, en naar een betere kwaliteit van de infrastructuur op telecommunicatiegebied (breedband).
Het Europees Parlement heeft het eLearning-initiatief in zijn Verslag over eLearning i niet alleen onderschreven, maar ook voorgesteld om geld op de begroting te reserveren voor de bestudering van de vraag welke mogelijkheden er voor innovatieve Europese activiteiten op dit terrein zijn. Met dit geld is in de afgelopen twee jaar een aantal projecten en onderzoeken van strategische aard gerealiseerd. Uit de uitkomsten tot nu toe blijkt dat de activiteiten van de Gemeenschap een positieve impact hebben en het Europees Parlement heeft dan ook opnieuw om een specifiek eLearning-programma verzocht.
Al deze recente activiteiten zijn gebaseerd op successen uit het verleden. De Europese Commissie is namelijk al lang geleden begonnen met baanbrekend werk voor de invoering van nieuwe technologie in het onderwijs. De algemene doelstellingen voor de Europese samenwerking op dit gebied zijn reeds te vinden in de resoluties van de Raad i van 1983 over maatregelen voor de introductie van nieuwe informatietechnologie in het onderwijs.
Ook in het kader van de opeenvolgende Kaderprogramma's voor Onderzoek en Ontwikkeling, te beginnen met het DELTA-programma i, heeft de Europese Commissie impulsen voor de toepassing van nieuwe technologie in het onderwijs gegeven. In het kader van het programma Technologieën van de informatiemaatschappij (IST-programma) is reeds een groot aantal projecten rond de thema's flexibele universiteiten, leren op het werk, de lerende burger en de school van morgen gerealiseerd. En in langer lopend onderzoek is specifieke aandacht aan Experimentele schoolomgevingen (Experimental School Environments) besteed.
In 1996 is in de resolutie van de Raad van de ministers van onderwijs inzake educatieve software en multimedia i voor het eerst om een integrale aanpak voor alle relevante programma's verzocht.
Daarnaast is ook in de voornaamste onderwijs- en beroepsopleidingsprogramma's van de EU, het Socrates-programma i en het Leonardo da Vinci-programma i, die beide hun tweede fase zijn ingegaan, veel plaats ingeruimd voor nieuwe technologie. In het Socrates-programma is een specifieke actielijn voor het open leren, het leren op afstand en het ICT-gebruik in het onderwijs, getiteld Minerva opgenomen. Dit is van doorslaggevende betekenis geweest voor de oprichting en onderlinge koppeling van Europese netwerken voor samenwerking op de verschillende onderwijsniveaus. In de Socrates-activiteiten voor het hoger onderwijs en het onderwijs op school, de zogenaamde Erasmus- en Comenius-activiteiten wordt intensief met nieuwe technologie gewerkt. In Grundtvig, de nieuwe actielijn van het Socrates-programma die op volwassenenonderwijs en levenslang leren gericht is, wordt nieuwe technologie als vanzelfsprekend beschouwd. Uit het Leonardo da Vinci-programma, dat altijd al op innovatie gericht was, komt een groeiend aantal producten, diensten en netwerken voort, waarvan bij de verbetering van de opleidingsmogelijkheden op de verschillende niveaus en het levenslang leren gebruik kan worden gemaakt.
Wordt er naar de lidstaten gekeken, dan blijken de meeste landen eigen actieplannen ter bevordering van het ICT-gebruik in het onderwijs en de beroepsopleidingen te hebben. In het kader van die actieplannen wordt vaak rechtstreeks steun verleend aan plaatselijke experimenten op de verschillende onderwijs- en beroepsopleidingsniveaus, en met name aan experimenten met opleidingen voor onderwijsgevenden en praktijkopleiders. Er is reeds veel ervaring opgedaan en in sommige gevallen wordt er al met een derde of vierde 'generatie' beleidsdocumenten gewerkt, die voortbouwen op evaluaties van de inspanningen uit het verleden en gebaseerd zijn op breed overleg met al degenen die in de praktijk bij het onderwijs betrokken zijn. In alle lidstaten wordt een specifiek beleid voor de integratie van ICT in het onderwijs en de beroepsopleidingen noodzakelijk geacht.
In het kader van het eLearning-initiatief is reeds op verscheidene terreinen, zoals de opleidingen voor leerkrachten, het wetenschappelijk onderwijs, nieuwe leeromgevingen of virtuele universiteiten, een begin gemaakt met nauwe samenwerking met de lidstaten. Aan deze samenwerking moet in het nieuwe eLearning-programma een vervolg worden gegeven. Doel daarbij moet zijn om de reeds opgedane ervaringen te analyseren en te benutten en om 'good practices' en de verschillende benaderingen voor vraagstukken van gemeenschappelijk belang in kaart te brengen.
Universiteiten en instellingen voor hoger onderwijs spelen een hoofdrol bij de productie en verspreiding van kennis, bij sociaal, onderwijskundig en technologisch onderzoek, bij de opleiding van onderwijsgevenden en praktijkopleiders, en bij een van de kenmerken van de kennismaatschappij, namelijk voortdurende professionele ontwikkeling. Ze maken hoe langer, hoe meer gebruik van e-learning om de studie van de eigen studenten een meerwaarde te geven en om op en buiten de campus, met behulp van webgebaseerde middelen, flexibele en virtuele leermogelijkheden aan te bieden. Om in te spelen op de zich veranderende onderwijsmarkt en de uitdagingen van de concurrentie wereldwijd gaan sommige universiteiten partnerships van strategische aard aan en worden nieuwe bedrijfsmatige concepten overgenomen. De grootste successen worden tot nu toe evenwel nog steeds geboekt door aloude, gerenommeerde instellingen en niet zozeer door nieuwe wereldwijd opererende bedrijven. Deze laatste zijn er veelal niet in geslaagd zijn om duurzame bedrijfsconcepten of hoge standaards op het gebied van het leren uit te werken. Bij e-learning blijkt eerder sprake te zijn van een belangrijke ontwikkeling dan van een omwenteling.
Op Europees niveau is reeds een begin gemaakt met veelbelovende samenwerking tussen de universiteiten. Ruim 700 Europese universiteiten waren betrokken bij grootschalige samenwerkingsprojecten en bij uitvoerige discussies en debatten over de organisatievorm van universiteiten en de onderwijskundige vereisten waaraan bij de invoering van nieuwe benaderingen en modellen in het onderwijs moet worden voldaan. Onderlinge concurrentie is in sommige gevallen een hinderpaal voor de bereidheid tot samenwerking, maar leidt ook tot nieuwe financierings- en onderzoeksmogelijkheden voor de universiteiten in Europa.
Ook bij de modelprojecten op het gebied van e-learning (open leren, leren op afstand, virtuele campussen, virtuele universiteiten, virtuele mobiliteit) was er volop gelegenheid om na te denken over de organisatievorm van de universiteiten, de curricula of een Europese strategie, om een evaluatie te maken van de impact van ICT voor de onderlinge verhouding tussen docenten en studenten, om de deuren van de universiteiten open te gooien voor nieuwe doelgroepen, en om maatregelen te nemen in de richting van voortdurende professionele ontwikkeling en levenslang leren. Uit andere modelprojecten kwam naar voren dat kwalitatief goede e-learningdiensten mensen met deskundigheid op een bepaald vakgebied of afnemers in het bedrijfsleven grote mogelijkheden bieden en een goede nieuwe bron van inkomsten voor de universiteiten kunnen zijn.
Op het gebied van het afstandsonderwijs is door vertegenwoordigers van tien netwerken, zoals de European Association of Distance Teaching Universities (EADTU) en de European Federation for the Education of the Children of the Occupational Travellers (EFECOT), een 'Liaison Committee of the European Open and Distance Learning Networks' i opgericht. De European Association of Universities, waarin ruim 500 universiteiten verenigd zijn, is permanent waarnemer in dit 'comité de liaison'.
Bij de voorbereidingen voor dit eLearning-programma is een werkgroep voor e-learning opgericht, waarin vertegenwoordigers van traditioneel werkende universiteiten en open universiteiten zitting hebben. De deelnemers in deze werkgroep zijn tot de conclusie gekomen dat een nieuw programma voor e-learning tot meer helderheid over het hoe en waarom van ICT-gebruik in het onderwijs moet bijdragen en dat de nadruk moet komen te liggen op nieuwe onderwijsmethoden en -omgevingen. Met virtuele campussen en webgebaseerde middelen kunnen nieuwe studenten worden bereikt en kan worden voldaan aan onderwijsbehoeften, waarin tot nu toe niet voldoende voorzien is. De deelnemers bevelen aan om nog intensiever gebruik te maken van de ervaring die reeds door de universiteiten is opgedaan, om voor een betere monitoring te zorgen en om voort te bouwen op dat wat reeds voorhanden is. De verschillende scenario's voor virtuele universiteiten moeten beter geanalyseerd worden, zodat ze eventueel in heel Europa overgenomen kunnen worden.
Op school wordt hoe langer, hoe meer nadruk gelegd op de kwaliteit van e-learningproducten en -diensten en de onderwijskundige context waarin ze worden gebruikt. Naast vraagstukken in verband met de connectiviteit en infrastructuur gaat de aandacht steeds meer uit naar vraagstukken die te maken hebben met e-learning-content, de opleiding van leerkrachten en de implicaties op organisatorisch vlak, met inbegrip van de nieuwe vormen van sociale interactie binnen en buiten school.
Bij de opleiding van leerkrachten en op het gebied van het schoolmanagement is de trend dat er minder nadruk op de e van e-learning en meer nadruk op het lerende element in het proces wordt gelegd. Of er op succesvolle wijze gebruik wordt gemaakt van nieuwe e- learning-content en -diensten hangt voor een groot deel af van de manier waarop het onderwijs gegeven wordt en het engagement van de onderwijsgevenden. In het geval er voortgezette opleidingen gegeven worden, vinden leerkrachten ondersteuning om nog meer met elkaar samen te werken, om eigen onderwijsmateriaal te ontwikkelen, het eigen onderwijs te evalueren en zodanig gebruik te maken van technologie dat hun eigen benaderingen van onderwijs en leren erop vooruitgaan. De onderwijskundige context is in dit verband zeer belangrijk en er moet dan ook meer inzicht worden verkregen in de vraag welke factoren bepalend zijn voor het succes van goede manieren van werken ("good practice").
Ook in het kader van de scholen is een begin gemaakt met veelbelovende Europese samenwerking. Ruim 5.000 scholen hebben direct of indirect deelgenomen aan de activiteiten, waaraan in het kader van Europese onderwijsprogramma's steun wordt verleend. Uit het merendeel van de modelexperimenten komt naar voren dat vernieuwingen het resultaat van wisselwerkingen tussen drie categorieën factoren zijn, namelijk ICT-gebruik, benaderingen voor het leren, en specifieke onderwijscontexten. Dit brengt vraagstukken met zich mee naar bijvoorbeeld de ruimte en tijd die momenteel op school voor het leren wordt ingeruimd.
Van alle veelbelovende voorbeelden van samenwerking moet hier vooral de oprichting en ontwikkeling van het Europese schoolnet (EUN) genoemd worden, dat in 1998 in het leven geroepen is om tot samenwerking tussen de Europese ministeries van onderwijs bij ICT en onderwijsvraagstukken te komen en nu 23 ministeries van onderwijs uit heel Europa telt. Het EUN runt een aantal belangrijke onderzoeksprojecten, een netwerk van scholen die met vernieuwingen werken, verscheidene bewustmakingscampagnes en communicatiediensten. De EUN-portalen i bevatten ook links naar de meewerkende ministeries van onderwijs en naar e-learningmateriaal dat door leerkrachten ontwikkeld is.
In de voorbereidingsfase van het eLearning-programma zijn verscheidene workshops gehouden. De conclusie van deze workshops was dat het van groot belang is dat er een betere analyse wordt gemaakt van het leerproces en de specifieke bijdrage die ICT in de verschillende contexten kan leveren. De nadruk ligt nu meer dan ooit op de te evalueren en inzichtelijk te maken toegevoegde waarde van ICT voor het leren en de aandacht verschuift van technologische aspecten naar het leren zelf en naar de communicatie-aspecten. In andere in het verlengde van het 'Verslag over de concrete doelstellingen van de onderwijsstelsels' gehouden workshops is om monitoring, evaluaties en peer-reviews van de manieren van werken en reeds opgedane ervaringen in het onderwijs verzocht.
Op de bijeenkomst van de Europese Raad in Barcelona hebben de staatshoofden en regeringsleiders de Commissie om een verslag over de haalbaarheid van jumelages tussen scholen op Europees niveau gevraagd. In het verslag i van de Commissie wordt beschreven hoe ICT zinvol zou kunnen worden gebruikt om de virtuele en fysieke mobiliteit te bevorderen en om alle jonge Europeanen in hun tijd op school de gelegenheid te geven om, tezamen met de docenten, deel te nemen aan een onderwijsproject met leerlingen en leraren in andere Europese landen. Hier ligt een kans die voor de bevordering van de Europese dimensie in het onderwijs een mijlpaal zou kunnen worden en jongeren bewust kan maken van het veeltalige en multiculturele Europese maatschappijmodel. Internetgebaseerde gemeenschappen voor e-learning kunnen tot verbeteringen in het leren van vreemde talen, de dialoog tussen de culturen en het onderlinge begrip leiden.
In de wereld van het werk ligt de nadruk op kostenbesparingen en op in de werkomgeving ingebedde, just-in-time opleidingen. Nu vaardigheden en competenties in verband met de snel veranderende behoeften van ondernemingen en de arbeidsmarkt telkens moeten worden bijgesteld, blijkt e-learning als kosteneffectieve oplossing heel populair te zijn (e-learning voorziet op het ogenblik bijvoorbeeld in ruim 60% van de opleidingsbehoeften van de belangrijkste spelers in de ICT-branche). 'Bedrijfsuniversiteiten' zijn hier, vooral in de sector van de informatietechnologie, het meest ver mee. Maar ook voor kleine en middelgrote ondernemingen biedt e-learning duidelijk in het oog springende voordelen, daar zij zich vanuit het oogpunt van kosten en tijd geen scholingsmaatregelen voor het eigen personeel kunnen veroorloven. Er zullen evenwel nog meer inspanningen nodig zijn, om ervoor te zorgen dat kleine ondernemingen inzicht verwerven in de instrumenten en methoden voor e-learning, daaraan overeenkomstig de eigen behoeften vorm leren geven en daarmee ook leren werken.
Vooral als het om het telkens opnieuw aanpassen van informatie en cursussen aan zich snel veranderende markteisen, milieu-voorschriften en wet- en regelgeving gaat, heeft e-learning grote voordelen te bieden. De inhoud van een e-learningcursus voor vakmensen in kleine gieterijen, bijvoorbeeld, kan snel op de nieuwste stand worden gebracht, als de regelgeving voor het werk met chemische stoffen gewijzigd is.
In de mededeling over eEconomie i wordt onderstreept dat het aan de tijd is om iets aan de tekorten aan vaardigheden op het gebied van ICT en e-business te doen en de uitwerking van e-learningoplossingen te bevorderen. Ook op de topconferentie over e-vaardigheden is om meer investeringen in levenslang leren met behulp van e-learning verzocht. i
Van mensen wordt in toenemende mate geëist dat ze meer verantwoordelijkheid voor hun eigen leren nemen en dat eigen leren ook zelf in de hand nemen. Ondernemingen stappen hoe langer, hoe meer van centrale, gestandaardiseerde scholingsmaatregelen af en gaan over op een systeem waarin in het zelfleren van de werknemers geïnvesteerd wordt. Dit proces waarbij de lerende de mogelijkheid krijgt om een goede afstemming te vinden tussen de eigen behoefte aan persoonlijke ontwikkeling en de zich snel veranderende eisen in de wereld van het werk wordt door e-learning eenvoudiger. E-learning levert zo een positieve bijdrage aan de ontwikkeling van het human capital en aan de verbetering van de kwaliteit van het werk. i
In de mededeling van de Commissie Een Europese ruimte voor levenslang leren realiseren i, alsook in het werkdocument van de Commissie en in de resolutie van de Raad over integratie in de kennismaatschappij (e integratie) i is vastgesteld dat e-learning een belangrijk instrument voor de verwezenlijking van beide doelstellingen is.
Door werkgroepen is erop gewezen dat er ten aanzien van e-learningmethoden en -middelen in toenemende mate behoefte is aan informatie en begeleiding en aan openbaar toegankelijke toegangspunten tot het internet. Dergelijke gebruikersvriendelijke toegangspunten zouden moeten worden ondergebracht in bibliotheken, bij culturele instellingen en op andere goed toegankelijke plaatsen. Lokale en regionale overheidsinstanties hebben hier een belangrijke rol te spelen. Daarnaast is er tevens dringend behoefte aan een overheidsbeleid, dat bij de bevordering van de motivatie om te leren en de waardering van het leren als motor kan fungeren.
Om ervoor te zorgen dat e-learningmiddelen een betere bijdrage aan de leerprocessen leveren, is het van groot belang dat de producten en methoden voor e-learning toegesneden worden op de individuele behoeften en leerstijlen van mensen en er niet uitgegaan wordt van 'een uniform' concept, dat alle lerenden als een enkele 'standaardeenheid' beschouwt.
Wil e-learning een doeltreffende bijdrage aan de realisatie van de centrale doelstelling uit Een Europese ruimte voor levenslang leren realiseren leveren, dan zullen leerkrachten en praktijkopleiders niet alleen een cruciale rol moeten spelen bij het gebruik van de middelen voor e-learning, maar ook bij de ontwikkeling daarvan. Zij zullen de producenten van het materiaal ideeën, feedback en adviezen moeten verstrekken over de kwaliteit van de middelen en over de mogelijkheden om daarmee op uiteenlopende behoeften in te spelen. De producten en diensten voor e-learning moeten daarenboven afgestemd zijn op individuele leerstijlen en ertoe bijdragen dat mensen hun verantwoordelijkheid op het gebied van het leren kunnen nemen en aan het proces van het levenslange leren kunnen deelnemen.
De behoefte aan mogelijkheden voor levenslang leren en aan scholingsmogelijkheden brengt op zijn beurt weer mee dat er nieuwe modellen uitgewerkt moeten worden voor de voorziening met leermiddelen en de financiering daarvan. Op de bijeenkomst van de Europese Raad in Lissabon is bijvoorbeeld om de oprichting van databanken over leermogelijkheden en om een koppeling met databanken over arbeidsmogelijkheden gevraagd. Daarnaast is geappelleerd aan de maatschappelijke verantwoordelijkheid van ondernemingen, die het verzoek gekregen hebben om mee te helpen voorzien in de nieuw ontstane behoeften. Uiteindelijk levert dit voor de ondernemingen ook grote winst op; ze krijgen namelijk de beschikking over goed opgeleid personeel. Het Comité van de Regio's heeft er met nadruk op gewezen dat lokale en regionale overheidsinstanties, niet-gouvernementele organisaties (NGO's) en de sociale partners betrokken zouden moeten worden bij een partnership tussen de publieke en de private sector, aangezien zij als centrale spelers een belangrijke rol bij de verwezenlijking van de doelstellingen op het gebied van het leren te spelen hebben.
Op de eLearning Summit i, die op 10 en 11 mei 2001 plaatsvond, is een begin gemaakt met veelbelovende samenwerking in de richting van succesvolle partnerships tussen overheidsinstanties en ondernemingen die werkzaam zijn op het gebied van ICT, e-learning en media. Dit heeft ertoe geleid dat de op dit terrein werkzame ondernemingen in april 2002 een zelfstandige werkgroep, de zogenaamde eLearning Industry Group (eLIG), in het leven geroepen hebben, die samen met de Europese Commissie, de nationale regeringen en de academische wereld aan vernieuwingsprojecten zal werken die de invoering van e-learning in Europa stimuleren.
De eLearning Industry Group i zal de Europese Commissie en de nationale regeringen in heel Europa van advies voorzien over vraagstukken als ICT-infrastructuur, open standaards voor een eenvoudigere uitwisseling van e-learning-content, de totstandbrenging van een duurzame markt voor e-learning-content, en de ontwikkeling van de belangrijkste arbeidsmarktrelevante en persoonlijke vaardigheden. De werkgroep heeft met het oog op de ontwikkeling van e-learning in Europa voor vier projecten gekozen, die in de pas lopen met de algemene prioriteiten van de Europese programma's op het gebied van onderzoek en onderwijs. Het gaat om: connectiviteit; open standaards voor e-learning; professionele ontwikkeling van leerkrachten en praktijkopleiders, en Europese platforms ter verspreiding en uitwisseling van content.
Voor de verbetering van het onderwijs en de beroepsopleidingen heeft informatie- en communicatietechnologie (ICT) een groot aantal mogelijkheden te bieden. Informatie- en communicatietechnologie ondersteunt het leerproces, doordat er dankzij ICT meer mogelijkheden voor communicatie, ontdekkingen, simulaties, verkenningen, het oplossen van problemen, enz. ontstaan. In het kader van het programma zal bijzondere aandacht worden besteed aan de specifieke bijdrage die ICT in de verschillende contexten kan leveren en aan de voorwaarden die de ontwikkeling van e-learning-content en -diensten van hoge kwaliteit kunnen bevorderen. Door nieuwe leermethoden kunnen zich ingrijpende en nog nader te verkennen veranderingen voordoen in onderwijsinhoud en onderwijsvakken, in de capaciteiten - die mensen met behulp van verschillende media ontwikkelen - en in de kennismechanismen, waarop bij de verschillende vakken een beroep wordt gedaan.
Aangezien er niet voldoende rekening is gehouden met de behoeften van de lerenden en de aard van datgene wat geleerd moet worden, is met tal van eerdere inspanningen op het gebied van e-learning geen succes geboekt. Doordat er geen of niet voldoende mogelijkheden voor sociale interactie waren, kwamen de lerenden vaak in een isolement terecht. Wat mensen moesten leren, was precies voorgeschreven. Er was geen sprake van flexibiliteit en voor aanpassingen aan de behoeften van de afzonderlijke lerende was geen enkele ruimte. Nu we echter meer inzicht beginnen te krijgen in e-learning (met name in de vraag hoe en wanneer er met e-learning moet worden gewerkt) en de technologie voortdurend verder ontwikkeld wordt ( met name de grote mogelijkheden van het internet), worden de voordelen van e-learning steeds duidelijker zichtbaar. Door de combinatie van traditionele onderwijsformules met vernieuwende onderwijstrajecten ontstaan er voor de lerenden hoe langer, hoe meer mogelijkheden om onderling contacten - zowel face to face als op afstand - aan te knopen.
In verband met deze gemengde, flexibele aanpak van e-learning is het van essentieel belang dat er nieuwe benaderingen voor e-learning-content en -diensten ontwikkeld worden.
Hoewel de Commissie zelf geen content kan produceren en ook geen nieuwe e-learningdiensten op kan zetten, kan ze er wel in hoge mate toe bijdragen dat er goede voorwaarden voor duurzame markten en investeringen van de zijde van de publieke sector ontstaan. Daarbij moet met name aandacht worden besteed aan de vraagstukken die te maken hebben met intellectuele eigendomsrechten, overeenkomsten op het gebied van de auteursrechten, nieuwe distributiemethoden en de verspreiding van internationaal aanvaarde standaards en open software.
Op de wereldmarkt voor e-learningproducten en -diensten zal zich naar verwachting in de komende jaren een enorme groei voordoen. Dit is zowel een uitdaging als een kans voor de Europese onderwijssystemen en de desbetreffende economische sectoren, zoals de sector van de multimedia publishing. Uit de recente teruggang in de ICT-sector en de fusies op de markt voor e-learningproducten is evenwel gebleken dat het een en ander wellicht niet zo snel en probleemloos zal verlopen als oorspronkelijk verwacht werd.
De Europese multimedia-sector heeft hierdoor ook volop de gelegenheid om zijn opgelopen achterstand weg te werken. Voorwaarde hiervoor is dat er inzicht wordt verworven in de vraag hoe met publieke en private investeringen een onderwijsoutput van hoge kwaliteit kan worden bereikt en dat er vanuit die nieuw verworven inzichten verder gewerkt wordt.
De totstandbrenging van een kennismaatschappij en een kenniseconomie brengt het risico met zich mee dat er een nieuw soort sociale achterstand - een digitale kloof - gaat ontstaan. Het niet gemakkelijk toegang hebben tot het internet of het niet zeker kunnen omgaan met ICT-tools is een hinderpaal voor sociale intergratie en persoonlijke ontwikkeling aan het worden. In een paar jaar tijd is het kunnen omgaan met ICT-gebaseerde tools bij het merendeel van de banen in de productiesector en dienstverlening een absolute vereiste geworden. Dankzij e-overheid hebben burgers nu veel gemakkelijker en gebruikersvriendelijker toegang tot overheidsdiensten. Hetzelfde kan gezegd worden van e-gezondheidszorg Maar wat voor de een vooruitgang is, is voor de ander er nog weer een hinderpaal bij. Dit geldt vaak voor mensen en groepen die reeds onder de een of andere vorm van sociale uitsluiting te lijden hebben.
Een belangrijke stap bij de bestrijding van de digitale kloof moet in het onderwijs gezet worden. Het gaat hier om de bevordering van de digitale geletterdheid. Er zal moeten worden voorzien in alle behoeften die op het gebied van de digitale geletterdheid bestaan en daarbij zal rekening moeten worden gehouden met de vele facetten die verbonden zijn aan de vraag hoe ervoor gezorgd kan worden dat het omgaan met internet en elektronische apparatuur een gewone alledaagse bezigheid wordt. Om gebruik te kunnen maken van het internet, zijn enerzijds grondige kennis van de moedertaal en andere talen en elementaire computervaardigheden vereist. Anderzijds ontstaat er ook vraag naar een heel scala aan nieuwe competenties, zoals mediacompetenties, het vermogen om nieuwe digitale diensten te ontwikkelen, tot stand te brengen en te benutten, en het vermogen om nieuw materiaal voor het onderwijs en spelletjes te ontwerpen. De landen in Europa moeten aandacht besteden aan het hele scala aan vereiste kennis en kunde en het op de verwerving van basisvaardigheden gerichte onderwijs opnieuw tegen het licht houden. Alleen als dit gedaan wordt, kunnen de fysieke grenzen van het klaslokaal doorbroken worden en kan het internet met al zijn toegangsmogelijkheden tot verschillende informatie- en communicatie-omgevingen als stimulans voor het leren gaan fungeren.
In de conclusies van de bijeenkomst van de Europese Raad te Lissabon, waarin de politieke richtsnoeren voor de ontwikkeling van de Europese kennismaatschappij uiteengezet worden, wordt het belang van een sociaal samenhangende aanpak onderstreept, waarmee het ontstaan van een digitale kloof voorkomen kan worden. De activiteiten van de Gemeenschap op dit gebied lopen grotendeels via de Structuurfondsen. In het kader van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling worden 'regionale initiatieven voor de informatiemaatschappij' (RISI) en innovatieve acties gefinancierd, waarin in veel gevallen ook onderdelen opgenomen zijn die met onderwijs en beroepsopleidingen te maken hebben. Het Europees Sociaal Fonds is op de behoeften van kansarme groepen gericht, en in het bijzonder op werklozen, mensen die het risico lopen om werkloos te worden, mensen in geïsoleerde gebieden of gebieden met een ontwikkelingsachterstand, of mensen die bijzondere problemen of behoeften hebben. Van de ervaring die met dit soort activiteiten is opgedaan, moeten ook andere regio's en gebruikers kunnen gaan profiteren. Daartoe moet de uitwisseling van 'good practices' eenvoudiger worden gemaakt en dienen er links te worden gelegd met het algemene onderwijs- en beroepsopleidingsbeleid.
Uit het voorgaande blijkt hoe belangrijk het is dat de uitdagingen op het gebied van e-learning, waarmee we op dit moment te maken hebben, opgepakt worden.
De Gemeenschap beschikt over een heel breed scala aan instrumenten en programma's voor de ontwikkeling van e-learning, van het regionale beleid of het telecommunicatiebeleid tot technologisch onderzoek of de verordening voor intellectuele eigendom toe, om de onderwijs- en beroepsopleidingsprogramma's maar even buiten beschouwing te laten. Al deze activiteiten worden, ondanks hun mogelijke synergie-effecten, vaak los van elkaar tot uitvoering gebracht en de resultaten ervan zijn dikwijls ook niet op grote schaal bekend. Het eLearning-actieplan, dat op méér zichtbaarheid en samenhang gericht was, beoogde om precies op dit soort problemen een antwoord te geven.
Het onderhavige voorstel, dat het actieplan omvormt tot een programma, moet de monitoring- en coördinatie-activiteiten uit het actieplan aanvullen met een selecte reeks strategische activiteiten op een aantal terreinen, die hoge prioriteit hebben. Deze activiteiten moeten tot meer inzicht leiden in de vraag wat de daadwerkelijke impact van ICT en het internet op de prioritaire terreinen is, wat de daadwerkelijke problemen en mogelijkheden van ICT zijn, welke factoren tot een succesvol ICT-gebruik leiden en hoe met deze factoren moet worden gewerkt. De activiteiten moeten voorts uitmonden in een betere structurering van de Europese samenwerking op de genoemde terreinen, de ontwikkeling van methoden, content en diensten voor e-learning bevorderen, en samenwerking en discussies stimuleren.
De voorgestelde activiteiten zijn zodanig van aard dat de traditionele grenzen tussen het op school gegeven onderwijs, het hoger onderwijs, de beroepsopleidingen en de volwasseneneducatie overschreden worden. Door e-learning wordt namelijk een heel scala aan partnerships - partnerships binnen de publieke sector, partnerships tussen de publieke en private sector, partnerships binnen de private sector - haalbaar. Scholen zullen bijvoorbeeld nauwer kunnen gaan samenwerken met andere instellingen waar kennis aanwezig is, zoals musea, culturele centra, fabrieken, ziekenhuizen, bibliotheken, enz. Universiteiten en centra voor beroepsopleidingen kunnen samen met het bedrijfsleven aan virtuele leerplaatsen voor leerling-werknemers en aan méér mogelijkheden voor contextgerelateerd leren werken. Kleine en middelgrote ondernemingen zouden tezamen met lokale en regionale overheidsinstanties en belangenorganisaties van het bedrijfsleven in gezamenlijke opleidingsbehoeften kunnen voorzien.
Hoewel in het kader van de huidige onderwijs- en beroepsopleidingsprogramma's (Socrates en Leonardo da Vinci) al steun wordt verleend voor de invoering van nieuwe technologie in het onderwijs, resp. bij de beroepsopleidingen, kunnen de voordelen van e-learning alleen gestalte krijgen in een programma dat de grenzen van het onderwijs en de beroepopleidingen overstijgt en een echt perspectief voor levenslang leren biedt. Daarnaast biedt een nieuw programma ook de mogelijkheid om nieuwe, flexibelere manieren van werken uit te testen, die beter aansluiten op het innovatieve karakter van e-learning.
Voorgesteld wordt om een programma voor financiële steun goed te keuren, dat voornamelijk tot doel heeft om de kwaliteit en toegankelijkheid van de Europese onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels door middel van een doeltreffende integratie van nieuwe technologie (e-learning) te verbeteren en om zo de activiteiten van de lidstaten op dit terrein te ondersteunen en aan te vullen. Het is de bedoeling dat dit programma een substantiële bijdrage levert aan de invulling van de strategie, die in Lissabon overeengekomen is. Daar er zeer weinig ruimte op de begroting is, dient er voor het programma voor een beperkt aantal prioritaire terreinen te worden gekozen. Deze keuze is gemaakt na afloop van uitgebreid overleg met Europese onderwijsnetwerken, werkgroepen en deskundigen en haakt in op de ervaringen die met het actieplan zijn opgedaan. De vier prioritaire terreinen worden tezamen met de afzonderlijke doelstellingen voor iedere prioriteit hieronder uiteengezet. Het eLearning-programma beoogt elk van deze prioritaire terreinen op coherente en consistente wijze aan te pakken en daarbij relevante informatie voor het te ontwikkelen beleid te leveren, de uitwisseling van ervaringen en 'good practice' te bevorderen, en voort te bouwen op de waardevolle middelen voor e-learning waarover Europa beschikt:
- Bestrijding van de digitale kloof. Hier wordt aandacht besteed aan de bijdrage die ICT op het gebied van het leren kan leveren en daarbij wordt met name gekeken naar degenen die - door hun woonplaats in geografisch afgelegen gebieden, hun sociale situatie of specifieke behoeften - geen gebruik kunnen maken van de traditionele onderwijs- en beroepsopleidingsvoorzieningen. Doel is om de aandacht te vestigen op en inzicht te krijgen in de vraag hoe ICT deze kansarme groepen bij de verwerving van de nieuwe basisvaardigheden en competenties voor de kennismaatschappij kan helpen. In dit kader zullen goede praktijkvoorbeelden in kaart worden gebracht en zullen synergie-effecten ontwikkeld worden tussen het grote aantal nationale en Europese projecten voor de genoemde doelgroepen.
- Universiteiten en instellingen voor hoger onderwijs. Hier wordt prioriteit gegeven aan een betere integratie van de virtuele dimensie in de fysieke mobiliteit, kwaliteitsborging en de programma's voor onderlinge erkenning in het kader van het Bologna-proces. Doel is om de ontwikkeling van nieuwe organisatiemodellen voor Europese universiteiten (virtuele campussen) en Europese uitwisselingsprogramma's (virtuele mobiliteit) te stimuleren, daarbij voort te bouwen op de bestaande raamwerken voor samenwerking (het Erasmus-programma, het Bologna-proces) en de hier te hanteren instrumenten (ECTS, Europese Master-opleidingen; kwaliteitsborging; mobiliteit) een 'op e-learning gerichte dimensie' te geven.
- Jumelages tussen scholen via internet. Deze prioriteit geeft een invulling aan het verzoek van de Europese Raad, die op zijn bijeenkomst in Barcelona vastgesteld heeft dat jumelages tussen scholen jongeren de mogelijkheid geven om ICT-vaardigheden te verwerven en toe te passen en hen bewuster maken van het meertalige en multiculturele maatschappijmodel in Europa. Doel is om het netwerken van scholen - met name door middel van een heel Europa omvattend jumelage-programma - te bevorderen en verder uit te bouwen. Dit programma moet het voor alle scholen in Europa mogelijk maken om met scholen elders in Europa onderwijspartnerships aan te gaan, en dient zo het leren van talen en de dialoog tussen de culturen te bevorderen.
- Transversale activiteiten ter bevordering van e-learning in Europa, die voortbouwen op de monitoring-activiteiten van het eLearning-actieplan. Het doel van de activiteiten is het verspreiden, bevorderen en invoeren van 'good practices' en producten uit het grote aantal projecten en programma's dat op Europees niveau of door de lidstaten gefinancierd is, alsook het versterken van de samenwerking tussen de verschillende betrokken actoren, met name door de stimulering van partnerships tussen de publieke en de private sector.
Om de doelstellingen te kunnen verwezenlijken, wordt in het kader van het programma financiële steun verstrekt voor de volgende categorieën activiteiten:
- een reeks activiteiten van strategische aard die verband houden met de hierboven genoemde doelstellingen, zoals analyses van het nut van de tot stand gebrachte open leercentra en uitwisseling van de daarmee opgedane ervaringen in Europees verband; uitwerking van specifieke ' e-learningoplossingen' voor de samenwerkingsovereenkomsten tussen universiteiten in het kader van het Erasmus-programma; totstandbrenging van een regionaal netwerk voor steun en onderwijskundige begeleiding voor de jumelages tussen scholen;
- een reeks activiteiten van strategische aard die, door middel van gerichte workshops, seminars, studies, rapporten, enz. en met behulp van een Europese 'virtuele infrastructuur' voor samenwerking en uitwisseling (zoals bijvoorbeeld een Europees portaal voor e-learning) tot een stelselmatige identificatie, analyse en uitwisseling van 'good practices' leiden;
- ontwikkeling en totstandbrenging van monitoring-, analyse- en prognose-instrumenten voor e-learning in Europa, incl. specifieke surveys, studies en bijeenkomsten van deskundigen die een beeld opleveren van de daadwerkelijke toepassing van e-learning binnen de uiteenlopende onderwijscontexten, alsook samenwerking met bestaande internationale projecten (zoals bijvoorbeeld PISA van de OECD);
- uitwerking van een virtuele structuur voor de tijdige verspreiding van relevante informatie over e-learning in Europa, die op de behoeften van de academische wereld, het bedrijfsleven en de beleidsmakers afgestemd is en voortbouwt op de hierboven genoemde activiteiten; in dit verband ook samenwerking met Eurostat, de Europese Investeringsbank en de OECD;
- monitoring van het eLearning-actieplan; bundeling van relevante e-learningprojecten uit, onder andere, de onderwijs-, beroepsopleidings- en onderzoeksprogramma's en van de projecten in het kader van de Structuurfondsen om doeltreffende synergie-effecten te realiseren en de ' kritische massa ' te bereiken die nodig is voor de invoering van e-learning in de onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels; op basis hiervan eventueel totstandbrenging van nieuwe platforms voor samenwerking met alle belanghebbenden bij het onderwijs;
- gerichte evenementen (conferenties, seminars, workshops, enz.) om de aandacht op de activiteiten van het eLearning-programma te vestigen, de samenwerking tussen betrokken partijen en lidstaten te bevorderen, en een doeltreffende transfer van e-learningmethoden, -content en -diensten uit het publieke domein mogelijk te maken.
-