Toelichting bij COM(2001)181 - Minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. MINIMUMNORMEN VOOR DE OPVANG VAN ASIELZOEKERS IN DE LIDSTATEN: EEN NIEUWE STAP IN DE RICHTING VAN EEN GEMEENSCHAPPELIJK EUROPEES ASIELSTELSEL

Zoals in de conclusies van het Voorzitterschap van de Europese Raad van Tampere in oktober 1999 werd aangegeven, moet een gemeenschappelijk Europees asielstelsel op korte termijn niet alleen een duidelijke en hanteerbare methode bevatten om vast te stellen welke staat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek, maar ook gemeenschappelijke normen voor een eerlijke en doeltreffende asielprocedure en gemeenschappelijke minimumnormen voor de opvang van asielzoekers, alsmede op elkaar afgestemde regels inzake de toekenning en de inhoud van de vluchtelingenstatus. Het stelsel dient tevens te worden aangevuld met maatregelen op het gebied van subsidiaire vormen van bescherming die een passende status verlenen aan eenieder die bescherming behoeft. Bovendien werd in de Conclusies duidelijk gesteld dat de communautaire regels op termijn moeten leiden tot een gemeenschappelijke asielprocedure en een uniforme status voor personen die asiel hebben gekregen, die in de gehele Unie geldig is. Tenslotte heeft de Europese Raad van Tampere er bij de Raad op aangedrongen intensiever te streven naar overeenstemming over tijdelijke bescherming van ontheemden op basis van solidariteit tussen de lidstaten.

Op 28 september 2000 heeft de Raad een beschikking (200/596/EG) tot instelling van een Europees Vluchtelingenfonds goedgekeurd, als solidariteitsmaatregel, om te zorgen voor een evenwicht in de inspanningen van de lidstaten op het gebied van de opvang van vluchtelingen en ontheemden en het dragen van de consequenties van die opvang.

Op 11 december 2000 heeft de Raad zijn goedkeuring gehecht aan een verordening (2725/2000/EG) betreffende de instelling van 'Eurodac' voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van de Overeenkomst van Dublin betreffende de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat bij een van de lidstaten van de Europese gemeenschappen wordt ingediend.

Naast de hierboven genoemde voorstellen voor besluiten die door de Raad zijn goedgekeurd, heeft de Commissie haar goedkeuring gehecht aan:

* een voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale instroom van ontheemden, op basis van solidariteit tussen de lidstaten (24 mei 2000);

* een voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (20 september 2000);

* een mededeling inzake een gemeenschappelijke asielprocedure en een in de gehele Unie geldige uniforme status voor personen aan wie asiel wordt verleend (22 november 2000).

Zoals aangekondigd in het scorebord van de vorderingen op het gebied van de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid in de Europese Unie, dat op 27 maart 2000 door de Raad werd goedgekeurd, dient de Commissie nu, begin 2001, een voorstel in voor een richtlijn van de Raad betreffende minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten.

Aan dit voorstel liggen een aantal voorbereidende activiteiten en het nodige achtergrondmateriaal ten grondslag.

De Commissie heeft opdracht gegeven tot een studie, die begin november 2000 werd gepresenteerd, over het juridische kader en de bestuurlijke praktijken in de lidstaten van de Europese Unie inzake de opvangvoorzieningen voor asielzoekers, ontheemden en andere personen die internationale bescherming zoeken.

In juni 2000 heeft de Franse delegatie een discussiestuk ingediend over de opvang van asielzoekers, waarna in december de conclusies van de Raad over dat onderwerp werden goedgekeurd.

Eind juli 2000 heeft het Hoge Commissariaat van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen over datzelfde onderwerp ook een belangrijke studie gepubliceerd.

In december 2000 heeft de Commissie bilateraal overleg gepleegd met de lidstaten op basis van een discussiestuk over het toekomstige communautaire instrument inzake de opvang van asielzoekers in de Europese Unie. Behalve de lidstaten heeft de Commissie ook de UNHCR en enkele belangrijke non-gouvernementele organisaties geraadpleegd.

De conclusies van december, de studie over de opvangvoorwaarden en de schriftelijke en mondelinge reacties op het discussiestuk van de Commissie vormen het achtergrondmateriaal op basis waarvan dit voorstel is opgesteld. Daarbij is ook rekening gehouden met de studie van de UNHCR, het vierde verslag van de Deense vluchtelingenraad over de juridische en sociale voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen in West-Europese landen, en de bestaande niet-bindende rechtsbepalingen (voornamelijk de resolutie van de Raad over alleenstaande minderjarige onderdanen van derde landen uit 1997). Ten slotte is ook gekeken naar het ontwerp voor een gemeenschappelijk optreden betreffende de opvang van asielzoekers dat in 1995 door het Spaanse voorzitterschap werd ingediend, maar nooit werd goedgekeurd.

1.

Doel


STELLINGEN VAN HET VOORSTEL

Met dit voorstel voor een richtlijn beoogt de Commissie het volgende:

1. Artikel 63, eerste alinea, punt 1, onder b), van het Verdrag, punt 36, onder b), v), van het Actieplan van Wenen, conclusie 14 van de Europese Raad van Tampere en het tweede deel van het punt betreffende een eerlijke en doeltreffende asielprocedure van het in maart 2000 bij de Raad en het Parlement ingediende Scorebord ten uitvoer te leggen;

2. minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de Europese Unie vast te stellen die normaliter voldoende zijn om een menswaardige levensstandaard te garanderen;

3. De verschillende opvangvoorzieningen voor asielzoekers en voor groepen met bijzondere behoeften, zoals minderjarigen, in de verschillende soorten of stadia van asielprocedures omschrijven, alsmede de gronden voor intrekking, beperking of herziening van die voorzieningen.

4. De mogelijkheden te schetsten om de nationale opvangregelingen doeltreffender te maken;

5. Secundaire stromen van asielzoekers die uitsluitend voortvloeien uit de verschillen in de opvangvoorzieningen, te beperken;

6. Ervoor te zorgen dat asielzoekers in alle lidstaten vergelijkbare levensomstandigheden genieten, omdat zij krachtens de Overeenkomst van Dublin niet kunnen kiezen door welke lidstaat zij hun asielverzoek willen laten behandelen.

3. OVERZICHT VAN DE NORMEN IN HET VOORSTEL

Dit voorstel omvat vijf sets regels:

(a) Ten eerste de algemene bepalingen van het voorstel, zoals de doelstelling, de werkingssfeer en de definities van de begrippen die van belang zijn om het voorstel goed te begrijpen.

(b) Ten tweede de regels met betrekking tot de opvangvoorzieningen die in beginsel in alle stadia en alle soorten asielprocedures moeten worden verstrekt (voorlichting, documentatie, bewegingsvrijheid, huisvesting, eenheid van het gezin, gezondheidszorg, onderwijs voor minderjarigen). Daarnaast ligt de overweging dat niemand te lang moet worden uitgesloten van normale levensomstandigheden, ten grondslag aan de bepalingen volgens welke de lidstaten asielzoekers bepaalde opvangvoorzieningen niet als regel moeten ontzeggen wanneer zij niet verantwoordelijk zijn voor de lengte van de procedure en de procedure al lange tijd loopt (toegang tot de arbeidsmarkt en tot een beroepsopleiding).

(c) Ten derde de vereisten (of minimumnormen), ten aanzien van bepaalde opvangvoorzieningen (materiële opvangvoorzieningen en gezondheidszorg) die de lidstaten moeten bieden. De voorgestelde aanpak is flexibel genoeg om de lidstaten de nodige speelruimte te bieden bij de toepassing van deze minimumnormen. Het algemene uitgangspunt is dat de levensomstandigheden van asielzoekers te allen tijde menswaardig moeten zijn, maar dat ze moeten worden verbeterd indien verzoeken als ontvankelijk en niet als kennelijk ongegrond worden beschouwd of als de procedure te lang duurt. De opvang van asielzoekers met bijzondere behoeften of asielzoekers in bewaring moet zijn toegesneden op de specifieke behoeften van de betrokkenen.

(d) Ten vierde zijn er de regels met betrekking tot het beperken of intrekken van sommige of alle opvangvoorzieningen en de bepalingen inzake de mogelijkheden tot gerechtelijk beroep tegen een beslissing tot beperking of intrekking van opvangvoorzieningen. Deze regels zijn bedoeld om misbruik van het opvangstelsel te voorkomen. Omdat de beperking of intrekking van opvangvoorzieningen van invloed kan zijn op de levensstandaard van asielzoekers en op hun mogelijkheden om procedurele waarborgen te genieten, is het van zeer groot belang dat tegen deze beslissingen beroep kan worden ingesteld.

(e) Tenslotte bevat het voorstel verschillende regels om ervoor te zorgen dat het volledig ten uitvoer wordt gelegd en dat de nationale opvangregelingen worden verbeterd. Om de uiteindelijke doelstellingen van de toekomstige richtlijn te verwezenlijken, moeten de instrumenten die worden ontwikkeld om dat te bereiken, worden gecontroleerd, herzien en aangepast, om ervoor te zorgen dat zij het verwachte resultaat opleveren. Dit moet op verschillende niveaus gebeuren. Op nationaal niveau moeten de regelingen kunnen worden gestuurd en er moet toezicht en controle op kunnen worden uitgeoefend; bovendien moeten er mogelijkheden zijn om verbeteringen aan te brengen en gebreken te verhelpen. Bovendien moet er een nationaal contactpunt worden aangewezen en moeten maatregelen worden genomen om tot rechtstreekse samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de bevoegde autoriteiten te komen. Op gemeenschapsniveau moet worden nagegaan of de doelstellingen van deze richtlijn worden verwezenlijkt of dat er verbeteringen nodig zijn. Het verslagleggingssyteem dat in dit voorstel wordt beschreven, is daarvoor bedoeld. Tenslotte is het duidelijk dat de manier waarop de publieke opinie in het algemeen en de lokale gemeenschappen in het bijzonder in politiek en sociaal opzicht tegenover asielzoekers en met asiel verband houdende kwesties staan, van grote betekenis is voor de kwaliteit van leven van asielzoekers. Deze richtlijn legt de lidstaten geen nauwkeurig omschreven verplichtingen op, maar stelt de doelen vast die moeten worden nagestreefd (een harmonieuze relatie tussen de lokale gemeenschappen en de plaatselijke opvangcentra bevorderen).

De Commissie is voornemens een contactcomité op te richten. Het contactcomité zal de omzetting en de daaropvolgende implementatie van de richtlijn vergemakkelijken door regelmatig overleg te plegen over alle praktische problemen in verband met de toepassing ervan. Het comité zal helpen dubbel werk te voorkomen als gemeenschappelijke normen worden vastgesteld. Voorts zal het comité zorgen voor vlotter overleg tussen de lidstaten over normen voor de opvang van asielzoekers die op nationaal niveau kunnen worden vastgesteld. Op die manier wordt een bijdrage geleverd aan een gemeenschappelijk Europees asielstelsel zoals dat de Europese Raad van Tampere in de conclusies van het Voorzitterschap van oktober 1999 voor ogen stond. Zo nodig kan het comité de Commissie advies verstrekken over eventuele aanvullingen op of wijzigingen van de richtlijn of over noodzakelijk geachte aanpassingen.

4. KEUZE VAN DE RECHTSGRONDSLAG

De keuze van de rechtsgrondslag is in overeenstemming met de wijzigingen in het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap die zijn ingevoerd door het op 1 mei 1999 in werking getreden Verdrag van Amsterdam. Artikel 63, eerste alinea, punt 1, onder b), van het EG-Verdrag bepaalt dat de Raad maatregelen inzake asiel aanneemt, in overeenstemming met het Verdrag van Genève van 28 juli 1951, het Protocol van 31 januari 1967 betreffende de status van vluchtelingen en andere desbetreffende verdragen, op het gebied van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten. Artikel 63 is derhalve de aangewezen rechtsgrond voor een voorstel tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten.

Titel IV van het EG-Verdrag is niet van toepassing op het Verenigd Koninkrijk en Ierland, tenzij deze landen daaromtrent anderszins besluiten overeenkomstig hetgeen is vastgesteld in het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland dat aan de Verdragen is gehecht. Uit hoofde van het aan de Verdragen gehechte Protocol betreffende de positie van Denemarken is Titel IV evenmin van toepassing op Denemarken.

2.

Subsidiariteit en evenredigheid


RECHTVAARDIGING EN TOEGEVOEGDE WAARDE

Subsidiariteit



De invoeging in het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap van de nieuwe Titel IV (Visa, asiel, immigratie en andere beleidsterreinen die verband houden met het vrije verkeer van personen) geeft blijk van de wil van de kant van de Hoge Verdragsluitende Partijen om de Europese Gemeenschap op deze terreinen bevoegdheden toe te kennen. De Europese Gemeenschap heeft echter geen exclusieve bevoegdheden op dit gebied. Zij moet daarom, ook al is er de politieke wil om een gemeenschappelijk beleid op het gebied van asiel en immigratie te voeren, in overeenstemming met artikel 5 van het EG-Verdrag handelen, d.w.z. dat de Gemeenschap enkel maatregelen mag nemen indien en voor zover de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang of de gevolgen van het voorgestelde optreden beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt. De voorgestelde richtlijn beantwoordt aan deze criteria.

De totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid vereist dat maatregelen worden genomen op het gebied van asiel. Deze maatregel is specifiek bedoeld om minimumnormen vast te stellen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten. De in dit voorstel vastgestelde normen moeten in alle lidstaten door middel van minimumvoorzieningen kunnen worden toegepast. Minimumnormen op Gemeenschapsniveau moeten worden vastgesteld door middel van het soort maatregel dat hier wordt voorgesteld. Deze minimumnormen zullen bijdragen tot een beperking van de secundaire stromen van asielzoekers die het gevolg zijn van de uiteenlopende opvangvoorzieningen in de lidstaten. Voortaan zullen asielzoekers minder dan voorheen geneigd zijn hun land van bestemming te kiezen op basis van de opvangvoorzieningen. De doeltreffendheid van andere instrumenten op asielgebied zou negatief worden beïnvloed als er geen normen komen voor de opvangvoorzieningen. Zodra er minimumnormen voor de opvangvoorzieningen zijn ingevoerd, is met name de tenuitvoerlegging van een doeltreffend systeem voor de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek, volledig gerechtvaardigd. Voor asielzoekers die niet in volledige vrijheid kunnen kiezen waar zij hun asielverzoek willen indienen, moeten in elke lidstaat van de Europese Unie dezelfde minimumnormen gelden. Het beginsel dat een enkele lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek is eerlijker tegenover asielzoekers als voor hen in alle lidstaten dezelfde minimumnormen voor opvang gelden. Bovendien kunnen minimumopvangnormen de rol van een van de factoren die secundaire bewegingen in de Unie veroorzaken, beperken, en er op die manier toe bijdragen dat de mechanismen voor het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat doeltreffend werken. Het vaststellen van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers is een zeer belangrijk instrument om nationale asielregelingen doeltreffender te maken en een gemeenschappelijk asielstelsel dichterbij te brengen.

Evenredigheid



Voor het door de Gemeenschap genomen initiatief moet de eenvoudigste vorm worden gekozen die het mogelijk maakt de doelstellingen van het voorstel te verwezenlijken en dit zo doeltreffend mogelijk ten uitvoer te leggen. In die geest is als rechtsinstrument een richtlijn gekozen, die de mogelijkheid biedt minimumnormen vast te stellen, terwijl de nationale autoriteiten de meest geschikte vorm en methoden kunnen kiezen om de richtlijn in hun nationale systeem voor welzijnszorg en de algemene situatie in te passen. Dit voorstel concentreert zich op een reeks minimumnormen die strikt noodzakelijk zijn voor de samenhang van de geplande actie zonder dat normen worden vastgesteld met betrekking tot andere aspecten van het asielbeleid. In een aantal gevallen kunnen de lidstaten uit verschillende modellen het model kiezen dat het best past bij hun nationale situatie. In andere gevallen worden in het voorstel uiterste termijnen vastgesteld die overeenkomen met de termijnen in het voorstel voor een richtlijn betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (COM(2000) 578), met het oog op de samenhang binnen het gemeenschappelijk Europees asielstelsel. Tenslotte bevat het voorstel regels volgens welke de lidstaten alleen bepaalde doelen moeten nastreven (zo wordt de lidstaten verzocht in hun nationale regels inzake de psychologische zorg, de gezondheidszorg en de materiële opvangvoorzieningen rekening te houden met de bescherming van personen met bijzondere behoeften), maar die de lidstaten volledig vrij laten in hun keuze van de manier waarop zij die doelen willen verwezenlijken. Dit voorstel gaat dus niet verder dan nodig is om de doelstelling van de richtlijn te verwezenlijken.


TOELICHTING PER ARTIKEL

Hoofdstuk I: Doel, definities en werkingssfeer

Artikel 1

In dit artikel wordt het doel van de richtlijn beschreven. De opvang van asielzoekers in de lidstaten moet voldoen aan de minimumnormen die in de richtlijn worden vastgesteld.

Artikel 2

In dit artikel worden definities gegeven van de verschillende begrippen en termen die in het voorstel worden gehanteerd.

(a) In dit voorstel wordt onder 'het Verdrag van Genève' het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951 verstaan, zoals aangevuld met het Protocol van New York van 31 januari 1967. Alle lidstaten zijn partij bij zowel het verdrag als het protocol, zonder beperkingen in tijd of in geografische zin.

(b) De definitie van 'asielverzoek' is gebaseerd op de definitie van een vluchteling in het Verdrag van Genève. Elk verzoek om bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze aan de grens of op het grondgebied van de lidstaten wordt ingediend, wordt behandeld volgens de voorwaarden van het Verdrag van Genève, tenzij de betrokkene uitdrukkelijk verzoekt om een andere vorm van bescherming waarvoor in de lidstaat een afzonderlijke procedure bestaat. Omdat de definitie betrekking heeft op onderdanen van derde landen en staatlozen, vallen burgers van de Europese Unie die een asielverzoek indienen, niet onder de werkingssfeer van deze richtlijn.

(c) Bij de omschrijving van wat onder een asielzoeker moet worden verstaan wordt uitgegaan van het proces dat moet uitmonden in een definitieve beslissing met betrekking tot de vluchtelingenstatus. Ieder volwassen gezinslid kan asielzoeker zijn, omdat overeenkomstig de richtlijn betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus, volwassen gezinsleden die de asielzoeker vergezellen, persoonlijk moeten worden ingelicht over hun recht om een afzonderlijk asielverzoek in te dienen, ook indien de asielzoeker namens hen een asielverzoek heeft ingediend.

(d) De definitie van 'gezinsleden' komt overeen met die van artikel 13 van het voorstel voor een richtlijn betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming. Dat artikel heeft betrekking op de voorwaarden voor de handhaving van de gezinseenheid gedurende de tijdelijke bescherming. Deze definitie kan ook in deze richtlijn worden toegepast, omdat de status van asielzoekers per definitie ook tijdelijk is.

i. Deze alinea heeft betrekking op echtgenoten of partners (inclusief partners van hetzelfde geslacht). De bepaling over partners is uitsluitend van toepassing in de lidstaten waarvan de wetgeving de situatie van niet-gehuwde paren gelijkstelt met die van gehuwde paren. Deze bepaling leidt niet tot harmonisatie van de nationale regels met betrekking tot erkenning van niet-gehuwde paren; zij zorgt er alleen voor dat het beginsel van gelijke behandeling wordt toegepast. Om eventueel misbruik te voorkomen, moeten de niet-gehuwde partners verbonden zijn door een duurzame relatie, hetgeen kan worden aangetoond door een bewijs van samenwoning of door geloofwaardige getuigenissen.

ii. Deze alinea heeft betrekking op de niet-gehuwde, afhankelijke kinderen van het al dan niet gehuwde paar, die minder- of meerderjarig kunnen zijn. Er is geen enkel verschil in behandeling tussen buitenechtelijke kinderen, kinderen uit eerdere huwelijken of geadopteerde kinderen. Niet-gehuwde meerderjarige kinderen vallen dus onder deze bepaling indien zij afhankelijk zijn omdat zij volgens objectieve maatstaven of wegens hun gezondheidstoestand niet in hun levensbehoeften kunnen voorzien.

iii. Deze alinea heeft betrekking op de overige gezinsleden die ten laste komen van andere gezinsleden. Zij mogen dus volgens objectieve maatstaven niet in staat zijn in hun levensbehoeften te voorzien of kunnen ernstige gezondheidsproblemen hebben of getraumatiseerd zijn. Het kan gaan om kleinkinderen, grootouders, overgrootouders of andere volwassenen die ten laste komen van andere gezinsleden.

(e) Onder 'vergezellende gezinsleden' worden de gezinsleden in de zin van punt d) verstaan die in het ontvangende land aanwezig zijn in verband met het asielverzoek. Deze definitie is bedoeld om gezinsleden die om andere redenen in het ontvangende land zijn (b.v. werk), of zich in een andere lidstaat of een derde land bevinden, uit te sluiten van gezinshereniging in het kader van deze richtlijn.

(f) Onder 'vluchteling' wordt verstaan iedere persoon die voldoet aan de voorwaarden van artikel 1, onder A, van het Verdrag van Genève

(g) Overeenkomstig de formulering van artikel 63, punt 1, van het EG-Verdrag, wordt met 'vluchtelingenstatus' de status bedoeld die door een lidstaat wordt toegekend aan iemand die als vluchteling wordt toegelaten tot het grondgebied van die lidstaat.

(h) De procedures waarnaar in dit voorstel wordt verwezen, zijn vastgelegd in de richtlijn betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus;

(i) Het begrip 'alleenstaande minderjarige' is gebaseerd op de definitie in de Resolutie van de Raad van 26 juli 1997 inzake alleenstaande minderjarige onderdanen van derde landen.

(j) Het begrip 'opvangvoorzieningen' heeft betrekking op alle maatregelen die door de lidstaten overeenkomstig deze richtlijn (procedurele maatregelen vallen daar dus niet onder) ten behoeve van asielzoekers worden genomen in verband met de behandeling van hun asielverzoek.

(k) De term 'materiële opvangvoorzieningen' heeft betrekking op alle materiële bijstand die de lidstaten aan asielzoekers verlenen, zoals huisvesting, voedsel, kleding en dagvergoedingen.

(l) Met 'bewaring' wordt elke vorm van vrijheidsbeperking bedoeld waarbij de lidstaat de bewegingsvrijheid van een asielzoeker beperkt tot een begrensd gebied.

(m) Een opvangcentrum wordt gekenmerkt door het feit dat er alleen asielzoekers en de hen vergezellende gezinsleden mogen worden gehuisvest en dat er uitsluitend collectieve huisvesting mogelijk is (en er dus geen afzonderlijke appartementen of hotelkamers zijn). Hoe langer de verwachte verblijfsduur is, hoe meer diensten en faciliteiten er zijn voor de asielzoekers en de hen vergezellende gezinsleden.

(n) Er is sprake van een bewaringscentrum indien de bewegingsvrijheid van de asielzoekers en vergezellende gezinsleden die er worden gehuisvest, aanzienlijk wordt beperkt. Ook accommodatie die speciaal worden ingericht om asielzoekers en de hen vergezellende gezinsleden te huisvesten gedurende de procedure waarin wordt beslist of zij op het grondgebied van de lidstaat worden toegelaten en opvangcentra waar asielzoekers en hun gezinsleden het centrum niet mogen verlaten, kunnen worden beschouwd als bewaringscentra in de zin van deze richtlijn.

Artikel 3

Dit artikel heeft betrekking op de werkingssfeer van de richtlijn.

1) Door in lid 1 de term 'onderdanen van derde landen en staatlozen' te gebruiken in plaats van 'personen', wordt duidelijk gemaakt dat deze richtlijn alleen van toepassing is op onderdanen van derde landen en staatlozen, en niet op EU-onderdanen. Voor deze laatsten gelden de gewone bepalingen voor EU-onderdanen inzake welzijn en vrij verkeer.

Volgens lid 2 van dit artikel gelden de bepalingen van de richtlijn ook wanneer een beslissing wordt genomen over de ontvankelijkheid en/of de inhoud van een asielverzoek in het kader van een procedure in verband met een beslissing over het recht van de indiener van het verzoek om legaal het grondgebied van een lidstaat te betreden. Opvangvoorzieningen voor onderdanen van derde landen en staatlozen ten aanzien van wie een zogeheten grensprocedure loopt, vallen dus ook onder dit voorstel.

2) De richtlijn is niet van toepassing op onderdanen van derde landen en staatlozen die een aanvraag voor diplomatiek of territoriaal asiel indienen bij een vertegenwoordiging van een van de lidstaten. Bij de toekenning van diplomatiek asiel (gewoonlijk in het land van herkomst van de asielzoeker) of het (voorbereidend) onderzoek in verband met territoriaal asiel (gewoonlijk in een derde land) op basis van verzoeken die worden ingediend bij vertegenwoordigingen van de lidstaten, kunnen indieners van het verzoek geen aanspraak maken op dezelfde minimumnormen voor opvang als die welke gelden voor asielverzoeken die aan de grens of op grondgebied van de lidstaten worden ingediend.

3) Krachtens dit lid kunnen de lidstaten de richtlijn ook toepassen op de opvangvoorzieningen voor onderdanen van derde landen of staatlozen die een verzoek indienen voor een andere vorm van bescherming dan die welke voortvloeit uit het Verdrag van Genève. Uit de besprekingen op verschillende niveaus in de Raad over de werkingssfeer van het toekomstige communautaire instrument bleek dat er verschillende mogelijkheden waren. In dit voorstel wordt er de voorkeur aan gegeven de beslissing over de toepassing van dit communautaire instrument op andere vormen van bescherming volledig over te laten aan de lidstaten. Dat sluit beter aan bij de bedoelingen van het Verdrag van Amsterdam en bij een gefaseerde totstandbrenging van een gemeenschappelijk Europees asielstelsel zoals bedoeld in de conclusies van Tampere. Bovendien is het in overeenstemming met de richtlijn van de Raad betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus. In elk geval maakt de definitie in artikel 2, onder b) van dit voorstel een zo ruim mogelijke toepassing mogelijk.

Artikel 4

Dit voorstel voor een richtlijn heeft alleen betrekking op minimumnormen voor de opvang van asielzoekers. De desbetreffende bepalingen van het Verdrag van Amsterdam sluiten niet uit dat de lidstaten regelingen treffen die gunstiger zijn dan de op dit gebied vastgestelde minimumnormen (in het algemeen of voor bepaalde groepen, bijvoorbeeld voor asielzoekers die familie zijn van burgers van de Europese Unie). Dit artikel biedt lidstaten dan ook de mogelijkheid om asielzoekers gunstiger voorzieningen te verstrekken voor zover deze in overeenstemming zijn met de minimumnormen die bij deze richtlijn worden vastgesteld.

Hoofdstuk II: algemene bepalingen inzake opvangvoorzieningen

Artikel 5

Dit artikel heeft betrekking op de informatie die moet worden verstrekt aan asielzoekers.

1) Lid 1 sluit aan bij de conclusies van de Raad van 30 november/1 december 2000, en heeft betrekking op de informatie die aan asielzoekers moet worden verstrekt over de rechten en voordelen waarop zij aanspraak kunnen maken en de verplichten die zij moeten nakomen. Er moet duidelijk worden vastgesteld vanaf welk tijdstip deze informatieverplichting geldt, en het moment waarop een asielverzoek wordt ingediend is daarvoor een goed moment. De informatieverplichting is nodig om ervoor te zorgen dat asielzoekers hun rechten kunnen doen gelden en hun verplichtingen kunnen nakomen. Asielzoekers moeten worden ingelicht over organisaties of personen die specifieke rechtshulp bieden en over organisaties die hulp zouden kunnen bieden ten aanzien van de beschikbare opvangvoorzieningen, omdat deze organisaties ervoor kunnen zorgen dat asielzoekers daadwerkelijk toegang krijgen tot rechtshulp en opvang. Lid 1 van dit artikel is derhalve de logische tegenhanger van artikel 9, lid 1, van het voorstel voor een richtlijn betreffende minimumnormen voor procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus ("De lidstaten zorgen ervoor dat asielzoekers in alle fasen van de procedure de gelegenheid hebben contact op te nemen met organisaties of personen die rechtsbijstand verlenen"). Tenslotte wordt in dit lid uitdrukkelijk bepaald dat asielzoekers moeten worden geïnformeerd over organisaties die kunnen helpen bij het oplossen van problemen in verband met de daadwerkelijke toegang tot gezondheidszorg.

2) Overeenkomstig de richtlijn betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus, moeten volwassen gezinsleden die de asielzoeker vergezellen, persoonlijk worden ingelicht over hun recht om een afzonderlijk asielverzoek in te dienen, ook indien de asielzoeker namens hen een asielverzoek heeft ingediend.

3) Omdat asielzoekers ongeacht de plaats waar zij hun verzoek indienen dezelfde informatie moeten krijgen en zij deze moeten kunnen bewaren, moet deze informatie schriftelijk worden verstrekt, op een manier die te begrijpen is voor personen zonder juridische achtergrond en, voor zover mogelijk (want het is niet mogelijk schriftelijke informatie in alle bestaande talen te verstrekken), in een taal die de betrokken asielzoeker kent.

4) Door middel van taalcursussen kunnen asielzoekers de maatschappij van het gastland beter leren begrijpen. Regelingen voor vrijwillige terugkeer kunnen een belangrijke rol spelen bij het oplossen van bepaalde problemen die zich voordoen bij de terugkeer van afgewezen asielzoekers naar hun land van herkomst. Daarom moeten asielzoekers worden gewezen op dergelijke regelingen, indien deze bestaan.

Artikel 6

Dit artikel sluit aan bij de wensen die in de conclusies van de Raad zijn geformuleerd ten aanzien van de documenten die aan asielzoekers moeten worden verstrekt.

1) Volgens lid 1 van dit artikel moeten de lidstaten asielzoekers en elk van de meerderjarige vergezellende gezinsleden onmiddellijk na de indiening van het verzoek een document verstrekken waaruit hun status als asielzoeker of als meerderjarig vergezellend gezinslid van een asielzoeker blijkt. De in de conclusies van de Raad gehanteerde formulering 'enig ander bewijsstuk' was niet specifiek genoeg om in de tekst van dit voorstel te worden overgenomen. De lidstaten kunnen asielzoekers op hun grondgebied al dan niet volledige bewegingsvrijheid verlenen. Bij volledige bewegingsvrijheid moeten de lidstaten ervoor zorgen dat uit de hierboven bedoelde documenten blijkt dat de betrokkene legaal verblijft op het grondgebied van de lidstaat waarin het asielverzoek is ingediend of wordt behandeld. Ten slotte kan het document worden gebruikt om de situatie voor asielzoekers of vergezellende gezinsleden die medische zorg nodig hebben of die zich op de arbeidsmarkt mogen begeven, eenvoudiger te maken door op het document hun rechten op deze gebieden te vermelden.

2) Dit lid waarborgt dat aan alleenstaande minderjarigen het in lid 1 bedoelde document wordt verstrekt.

3) Lid 3 bepaalt gedurende welke periode asielzoekers over de in de leden 1 en 2 bedoelde documenten moeten beschikken. Deze periode moet gelijk zijn aan de periode gedurende welke asielzoekers in het land mogen blijven.

4) Lid 4 maakt een uitzondering op dit artikel mogelijk in het geval van grens- of luchthavenprocedures. Deze procedures duren meestal niet lang, en terwijl de procedure loopt geldt gewoonlijk als uitgangspunt dat degene die het verzoek om toegang tot het grondgebied heeft ingediend, niet aanwezig is op het grondgebied van de lidstaat die het verzoek behandelt.

5) Deze regel kan de lidstaten helpen een praktisch probleem op te lossen. Normaliter kunnen asielzoekers niet vrij van de ene lidstaat naar de andere reizen. Maar het kan nodig zijn asielzoekers een reisdocument te verstrekken indien om ernstige humanitaire redenen hun aanwezigheid in een andere staat is vereist.

Artikel 7

1) Bij de besprekingen in de Raad over de opvang van asielzoekers bleek de kwestie van de bewegingsvrijheid een van de moeilijkste onderwerpen te zijn om overeenstemming over te bereiken. In de conclusies van de Raad van 30 november en 1 december 2000 wordt ingestemd met het beginsel van bewegingsvrijheid op het grondgebied van de lidstaat waarin het asielverzoek is ingediend of wordt behandeld, maar worden een aantal mogelijkheden open gelaten met betrekking tot de beperkingen van die bewegingsvrijheid. Het uitgangspunt in lid 1 van dit artikel is dat asielzoekers en de hen vergezellende gezinsleden bewegingsvrijheid genieten op het grondgebied van de lidstaat van opvang of een beperkt deel daarvan; deze vrijheid is gekoppeld aan de beperkingen die in de volgende leden worden beschreven.

2) Lid 2, waarin de bewaring van asielzoekers alleen omdat zij asielzoekers zijn, wordt verboden, is het logische gevolg van het beginsel van bewegingsvrijheid en de tegenhanger van de desbetreffende bepaling van het voorstel voor een richtlijn betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus.

3) Krachtens lid 3 kunnen de lidstaten besluiten dat asielzoekers en de hen vergezellende gezinsleden slechts op een beperkt deel van hun grondgebied mogen verblijven (dit deel van het grondgebied mag niet zo beperkt zijn als wanneer sprake is van bewaring). De overweging daarbij was dat de bewegingsvrijheid, zolang deze niet wezenlijk wordt aangetast (zoals bij bewaring gebeurt), moet kunnen worden beperkt voor zover dat nodig is om de richtlijn ten uitvoer te leggen of om asielverzoeken snel te behandelen. De lidstaten moeten aantonen dat deze beperkingen noodzakelijk zijn in verband met de tenuitvoerlegging van deze richtlijn of om asielverzoeken snel te behandelen. Deze beperkingen van de bewegingsvrijheid van asielzoekers zijn verenigbaar met de interpretatie van Protocol nr. 4 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens door de Europese Commissie voor de rechten van de mens. Beperking van de bewegingsvrijheid is altijd van invloed op de kwaliteit van leven van asielzoekers, en moet daarom voor zover mogelijk worden vervangen door andere maatregelen (b.v. door een dagelijkse meldingsplicht bij het opvangcentrum).

4) Als tegenwicht voor de in lid 3 bedoelde beperkingen moet de mogelijkheid worden geboden om in ernstige gevallen een uitzondering te maken. Beslissingen inzake een verzoek tot tijdelijke toestemming om het beperkte gebied te verlaten moeten individueel, objectief en onpartijdig worden genomen, en negatieve beslissingen moeten met redenen worden omkleed om een zo nauwkeurig mogelijke toetsing ervan mogelijk te maken.

5) Dit lid zorgt er in overeenstemming met het Handvest van de grondrechten (artikel 47) en de jurisprudentie van het Hof van Justitie voor dat de overeenkomstig lid 3 vastgestelde beperkingen en de negatieve beslissingen in de zin van lid 4 ten minste in laatste instantie kunnen worden getoetst door een gerechtelijke instantie (hieronder valt ook een bestuursrechtelijke instantie zoals de Conseil d'Etat in Frankrijk).

6) De lidstaten kunnen van asielzoekers die vrij zijn om hun verblijfplaats te kiezen, verlangen dat zij hun adres bekendmaken bij de bevoegde autoriteiten en eventuele adreswijzigingen zo snel mogelijk aan diezelfde autoriteiten doorgeven.

Artikel 8

Volgens de conclusies van de Raad van 30 november en 1 december 2000 inzake de opvang van asielzoekers 'moet de staat van opvang ofwel onderdak bieden ten laste van de bevoegde autoriteiten van opvang, inclusief kost en inwoning en een vergoeding voor de meest elementaire uitgaven, ofwel een financiële uitkering verstrekken, eventueel verhoogd naargelang van de gezinssamenstelling'. Dit artikel sluit aan bij de conclusies van de Raad op dit gebied en verwijst naar Hoofdstuk III, waarin deze materiële opvangvoorzieningen worden beschreven.

Artikel 9

In dit artikel wordt de kwestie van de eenheid van het gezin geregeld in het licht van de conclusie van de Raad over dat onderwerp. De eenheid van het gezin wordt afhankelijk gemaakt van de wens van de asielzoeker om zijn of haar gezin bijeen te houden (b.v. door middel van opsporingsactiviteiten, die zo nodig worden beperkt tot het grondgebied van de lidstaat van opvang). Deze bepaling is bedoeld om de problemen op te lossen die zich voordoen wanneer gezinsleden tegelijkertijd of op verschillende tijdstippen in het land van opvang aankomen (ervan uitgaande dat de asielprocedure voor alle betrokkenen nog loopt) en om verschillende redenen op verschillende plaatsen worden gehuisvest.

Artikel 10

Dit artikel heeft betrekking op medische zorg. Het sluit aan bij de conclusies van de Raad op dit punt ("De toegang van asielzoekers tot geneeskundige verzorging die voorziet in hun onmiddellijke behoeften moet gewaarborgd zijn") en verwijst naar hoofdstuk IV waarin dit onderwerp wordt geregeld.

Artikel 11

Dit artikel heeft betrekking op medische onderzoeken voor asielzoekers. De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat de organisaties die belast zijn met de uitvoering van dit medisch onderzoek veilige methoden hanteren die de menselijke waardigheid respecteren. De Commissie is het eens met het standpunt van sommige NGO's die vinden dat asielzoekers in ieder geval op tuberculose moeten worden getest, omdat dat een van de meest voorkomende besmettelijke ziekten is die onderdanen van derde landen die in de Europese Unie aankomen, bij zich dragen.

Artikel 12

1) Lid 1 heeft betrekking op onderwijs aan minderjarige kinderen van asielzoekers en minderjarige asielzoekers. De mogelijkheid voor minderjarigen om onderwijs te volgen is een van de opvangvoorzieningen die in de lidstaten moet worden geharmoniseerd. In dit artikel wordt het begrip 'minderjarigen' gehanteerd, zonder dat een specifieke schoolleeftijd wordt genoemd, omdat deze leeftijd per lidstaat verschilt en in het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind wordt onderwijs aan minderjarigen niet afhankelijk gesteld van hun leeftijd.

In beginsel moeten minderjarigen in ieder geval vrij toegang hebben tot het openbaar onderwijs (particulier onderwijs mag worden uitgesloten) totdat een uitzettingsbevel ten uitvoer kan worden gelegd. Het openbaar onderwijs wordt genoemd om privé-scholen van deze verplichting te kunnen vrijstellen. De regel die in dit lid wordt vastgelegd illustreert de bijzondere aandacht voor minderjarigen die kenmerkend is voor het gehele voorstel.

Een minderjarige die naar school gaat, moet de kans krijgen deze schoolopleiding zo lang mogelijk te volgen, dus tot de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van een uitzettingsbevel dat onmogelijk maakt. Deze bepaling maakt het voor kinderen die 18 jaar worden, mogelijk om hun schoolopleiding voort te zetten in de gevallen dat andere leerlingen (nationale onderdanen) dat ook zouden kunnen doen.

2) Volgens dit lid kan de toegang tot onderwijs maximaal 65 werkdagen worden uitgesteld; dit houdt verband met het spreidingsbeleid van sommige lidstaten of het moment in het schooljaar waarin deze richtlijn van toepassing wordt op een bepaalde minderjarige.

3) Deze bepaling moet ervoor zorgen dat minderjarigen die niet gewoon naar school kunnen omdat zij de taal van het land van opvang niet goed genoeg beheersen, toch zo snel mogelijk onderwijs kunnen volgen. In dit geval moeten taalcursussen worden aangeboden. Ouders of voogden moeten erop worden gewezen dat het van groot belang is, ook voor minderjarigen, om de taal van het land van opvang te leren.

Artikel 13

Dit artikel heeft betrekking op de toegang tot de arbeidsmarkt. Indien de beslissing om asielzoekers het recht te geven om te werken geheel aan de lidstaten overgelaten zou worden, zou dat de overeenkomst tussen de verschillende nationale stelsels niet ten goede komen; bovendien zou dat ingaan tegen de algemene doelstellingen van dit voorstel en tegen de conclusies van de Raad van 30 november en 1 december 2000 inzake de opvang van asielzoekers. Dit artikel is een redelijk compromis, dat voldoet aan de opdracht van de Raad (een zekere harmonisatie op dit gebied) en aan de behoeften van asielzoekers en de hen vergezellende gezinsleden om een normaal leven te leiden, zonder de lidstaten de verplichting op te leggen asielzoekers het recht te geven om te werken. De lidstaten houden dus de controle over de binnenlandse arbeidsmarkt, omdat zij zelf kunnen bepalen welk soort werk asielzoekers mogen doen, gedurende hoeveel uur per maand of jaar zij mogen werken, over welke vaardigheden zij moeten beschikken, enz. Omdat de lengte van de procedure hier de doorslaggevende factor is, wordt in de ontvankelijkheidsprocedure geen onderscheid gemaakt tussen gevallen die onder de Overeenkomst van Dublin vallen en andere gevallen. De grondgedachte waarop deze regel is gebaseerd, verandert niet naar gelang de oorzaken van de lengte van de procedure, als deze niet rechtstreeks verband houdt met de wil van de asielzoeker. Ten slotte is dit artikel in overeenstemming met de keuze die in artikel 15, lid 4, wordt gemaakt om de lidstaten de vrijheid te geven het recht om te werken toe te kennen aan asielzoekers zodra zij dat passend achten.

1) Als minimumnorm stelt de Commissie voor dat de lidstaten regels moeten opstellen op grond waarvan asielzoekers en de hen vergezellende gezinsleden uiterlijk zes maanden na de indiening van het asielverzoek toegang hebben tot de arbeidsmarkt.

2) Nadat de lidstaten een asielzoeker toegang tot de arbeidsmarkt hebben gegeven, kunnen zij deze niet uitsluitend weer intrekken vanwege het feit dat er een beroep met opschortende werking loopt. Voorkomen dat arbeidsactiviteiten worden onderbroken in het geval asielzoekers in het land mogen blijven om een beslissing over hun beroep af te wachten, is een redelijke oplossing die zowel in het belang van de asielzoekers als in het belang van de lidstaten is (asielzoekers kunnen in armoede vervallen of op de illegale arbeidsmarkt terechtkomen).

3) De lidstaten kunnen een uitzondering op lid 1 maken indien overeenkomstig artikel 22 sprake is van negatief gedrag (b.v. als de asielzoeker zich gedurende een bepaalde tijd schuilhoudt). Het instellen van beroep tegen een negatieve beslissing mag nooit als negatief gedrag worden beschouwd.

Artikel 14

Dit artikel heeft betrekking op beroepsopleidingen en is op dezelfde overwegingen gebaseerd als artikel 13.

1) Lid 1 is gebaseerd op dezelfde overwegingen als lid 1 van artikel 13, dat betrekking heeft op de toegang tot de arbeidsmarkt. Daarnaast moet worden opgemerkt dat in het initiatief Equal ter bestrijding van verschillende vormen van discriminatie op de arbeidsmarkt, expliciet sprake is van asielzoekers. Onder beroepsopleidingen vallen ook activiteiten waarmee asielzoekers hun vaardigheden op peil kunnen houden.

2) Dit lid is gebaseerd op dezelfde overwegingen als lid 2 van artikel 13.

3) Dit lid is gebaseerd op dezelfde overwegingen als lid 3 van artikel 13.

Hoofdstuk III: Materiële opvangvoorzieningen

Artikel 15

Dit artikel bepaalt aan wie en gedurende welke periode de materiële opvangvoorzieningen worden verstrekt. Voorts bevat het minimumnormen voor materiële opvangvoorzieningen. De Commissie stelt voor dat in beginsel materiële opvangvoorzieningen worden verstrekt aan asielzoekers en de hen vergezellende gezinsleden gedurende de ontvankelijkheidsprocedure en de normale en de versnelde procedure. Voor deze optie zijn de volgende argumenten:

* Wanneer geen enkele vorm van materiële opvang wordt verstrekt aan personen die in een lidstaat een asielverzoek hebben ingediend, zou dit wellicht in strijd zijn met internationale rechtsregels die in verschillende instrumenten op het gebied van mensenrechten zijn vervat, met name het Internationaal verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, alsmede het Handvest van de grondrechten van de EU.

* De optie is geheel in overeenstemming met de doelstellingen van dit voorstel zoals beschreven in punt 2 van deze toelichting. Wanneer bepaalde categorieën asielzoekers volledig zouden worden uitgesloten van alle vormen van materiële opvang, zou dit moeilijk te rijmen zijn met de doelstelling om hun een menswaardige levensstandaard te bieden en te zorgen voor goede voorzieningen voor de opvang van asielzoekers in de gehele Europese Unie en met de doelstelling om secundaire bewegingen van asielzoekers als gevolg van de diversiteit van de geldende opvangregels te beperken.

* Andere opties zouden kunnen leiden tot situaties waarin grote aantallen mensen op straat zouden staan die zouden zijn aangewezen op het vangnet dat wordt geboden door de burgermaatschappij, de kerken enz. (in lidstaten waar een dergelijk vangnet bestaat).

1) Dit lid omvat het beginsel dat materiële opvangvoorzieningen worden verstrekt aan asielzoekers en de hen vergezellende gezinsleden gedurende de ontvankelijkheidsprocedure en de normale en de versnelde procedure. Het algemene doel van deze richtlijn zou in het gedrang kunnen komen wanneer op dit specifieke gebied niet meer overeenstemming bestaat tussen de lidstaten. Zodra de lidstaten materiële opvangvoorzieningen hebben verstrekt (of, als alternatief, de mogelijkheid om te werken) gedurende de ontvankelijkheidsprocedure, de normale of de versnelde procedure, moeten deze opvangvoorzieningen (of de mogelijkheid om te werken) ook worden geboden tijdens een beroep met schorsende werking of indien de asielzoekers de beslissing op het beroep mogen afwachten in de lidstaat waarin het asielverzoek is ingediend of wordt behandeld.

2) Dit lid neemt, wat materiële opvangvoorzieningen betreft, de algemene beginselen van artikel 25 van de Universele verklaring van de rechten van de mens over. De opvangvoorzieningen moeten een levensstandaard bieden die hoog genoeg is voor de gezondheid en het welzijn van de asielzoekers en de hen vergezellende gezinsleden (bv.: de lidstaten moeten mannen en vrouwen gescheiden huisvesten, behalve in geval van gezinnen, die zoveel mogelijk bij elkaar moeten blijven). De lidstaten moeten bij het verstrekken van materiële opvangvoorzieningen de grondrechten van de asielzoekers en de hen vergezellende gezinsleden beschermen. Deze regel verwijst met name naar de rechten die zijn verankerd in het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (artikel 9 van dit verdrag behelst bv. het recht om zijn godsdienst te belijden, en de lidstaten moeten de uitoefening van dit recht mogelijk maken door toegang te geven tot een plaats om te bidden).

De lidstaten moeten de algemene standaard waarin de eerste alinea voorziet, aanpassen aan de specifieke situatie van personen met bijzondere behoeften (voor ouderen of gehandicapten kan bv. speciale huisvesting nodig zijn, en indien in een centrum jongeren zijn ondergebracht, zijn passende ruimten voor studie en recreatieve activiteiten nodig) overeenkomstig artikel 23 (individuele beoordeling van de speciale behoefte) en aan de situatie van personen in bewaring (zij moeten bv. toegang hebben tot plaatsen in de open lucht en ruimten voor vrijetijdsactiviteiten).

Ten slotte bevat dit lid de regel dat de huidige standaard moet worden verbeterd naargelang van de lengte van de procedure. Aangenomen wordt dat hoe langer de procedure is, in hoe meer behoeften moet worden voorzien om het welzijn van de asielzoekers te garanderen.

3) De lidstaten mogen de materiële opvangvoorzieningen in natura dan wel in de vorm van uitkeringen of tegoedbonnen verstrekken. Deze bepaling is flexibel genoeg om de lidstaten te laten kiezen welke manier van verstrekking van materiële opvangvoorzieningen het meest geschikt is voor hun binnenlandse situatie.

4) Dit lid is gebaseerd op het beginsel dat de lidstaten hun verplichting om materiële opvangvoorzieningen te verstrekken, kunnen beperken indien zij asielzoekers de mogelijkheid geven om financieel onafhankelijk te worden door hun toegang tot de arbeidsmarkt te geven. In deze gevallen moeten de lidstaten de asielzoekers ten minste gedurende drie maanden materiële opvang verstrekken, aangezien de asielzoekers tijd nodig hebben om een baan te vinden. Om te zorgen voor aanvaardbare levensomstandigheden terwijl de asielzoekers werk zoeken, moeten de lidstaten hun een voedseltoelage en toegang tot sociale basisvoorzieningen (bv. sociale voorzieningen voor daklozen) blijven geven zolang zij niet financieel onafhankelijk zijn.

Artikel 16

1) Dit lid behandelt de soorten huisvesting waarvoor de lidstaten kunnen kiezen. Uit de ervaringen van de lidstaten blijkt dat op communautair niveau niet moet worden gekozen voor één instantie voor het beheer van de huisvesting. Het is nuttig de huidige opties te bewaren waarmee de lidstaten de opvang gemakkelijk aan verschillende (plaatselijke) omstandigheden kunnen aanpassen. Het gaat hier om een volledige lijst van huisvestingsmodellen, die echter kunnen worden gecombineerd.

(a) Ruimten die zijn ingericht voor het specifieke doel om asielzoekers en de hen vergezellende gezinsleden te huisvesten gedurende de behandeling van hun asielverzoek in een procedure waarin wordt beslist over hun recht om legaal het grondgebied van een lidstaat te betreden (deze ruimten kunnen zich in of bij luchthavens, zeehavens en grensposten bevinden, maar ook elders);

(b) Huisvesting in opvangcentra;

(c) Huisvesting in particuliere huizen, appartementen of hotels wordt doorgaans verstrekt in noodsituaties, wanneer geen plaatsen beschikbaar zijn in opvangcentra of wanneer er in een bepaald gebied slechts weinig asielzoekers zijn;

(d) Dit punt heeft betrekking op de situatie wanneer asielzoekers wat hun huisvesting betreft zelfstandig worden gemaakt door de verstrekking van een uitkering of tegoedbonnen waarmee zij hun eigen woning kunnen zoeken.

2) Dit lid bevat enkele specifieke vereisten waaraan alle huisvesting voor asielzoekers moet voldoen: toegang tot medische en psychologische spoedbehandelingen en medische behandelingen die niet kunnen worden uitgesteld; bescherming van het gezinsleven (gezinsleden moeten zoveel mogelijk bij elkaar worden gehuisvest) en de privacy; beschikbaarheid van middelen om met de buitenwereld te communiceren (d.w.z. ten minste de concrete mogelijkheid om met familieleden, raadslieden en vertegenwoordigers van de UNHCR en de betrokken NGO's te communiceren), en bescherming tegen seksuele geweldpleging in de in lid 1, onder a) en b), genoemde ruimten (scheiden van mannen en vrouwen die niet tot hetzelfde gezin behoren).

3) Volgens dit lid moeten kinderen worden gehuisvest bij hun ouders of bij een volwassen familielid dat krachtens de wet of het gewoonterecht voor hen verantwoordelijk is. Dit geldt ook wanneer het voor hen verantwoordelijke familielid reeds voor de aankomst van de minderjarige in het land woonde. De betrokken volwassende hoeft zelf geen asielzoeker te zijn. Minderjarigen moet worden toegestaan om voor de duur van hun verblijf in de lidstaat waarin het asielverzoek in ingediend of wordt behandeld, bij de betrokken volwassene te verblijven. Van deze regel mag alleen in uitzonderlijke omstandigheden (bv. een plotselinge massale toevloed van asielzoekers) voor korte tijd worden afgeweken.

4) Aangezien overplaatsingen van asielzoekers voor hen onaangenaam kunnen zijn, moet alleen tot overplaatsing worden overgegaan wanneer dit in verband met de behandeling van het asielverzoek of om veiligheidsredenen noodzakelijk is. In deze gevallen moeten, om de asielprocedure goed te laten werken, de asielzoekers in de gelegenheid worden gesteld om hun raadslieden van de overplaatsing en hun nieuwe verblijfplaats op de hoogte te brengen.

5) Gezien de specifieke behoeften van asielzoekers en de hen vergezellende gezinsleden moeten personen die in de opvangcentra werken, een specifieke opleiding of achtergrond hebben. Aangezien de asielzoekers zelf of hun familieleden die nog steeds in het land van herkomst verblijven, het doelwit van vergeldingsmaatregelen kunnen zijn, geldt voor de personen die met hen werken geheimhoudingsplicht.

6) Het is in het belang van de autoriteiten, de organisaties die de centra beheren en de asielzoekers zelf dat de betrekkingen binnen deze centra zo harmonieus mogelijk zijn. Als belangrijk middel om ervoor te zorgen dat de betrekkingen harmonieus blijven en opdat de asielzoekers enige verantwoordelijkheid voor hun eigen welzijn blijven houden, wordt dan ook voorgesteld de asielzoekers te betrekken bij het beheer van de materiële middelen en immateriële aspecten van het leven in het centrum door middel van een vertegenwoordigend adviesorgaan. Om dezelfde reden moeten de lidstaten hun waar mogelijk medeverantwoordelijkheid geven.

7) Asielzoekers moeten in contact staan met hun raadslieden om alle gelegenheid te hebben hun bijdrage te leveren aan de behandeling van hun asielverzoek. Deze raadslieden moeten dus toegang hebben tot alle plaatsen waar asielzoekers zijn ondergebracht. Daarnaast hebben de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor vluchtelingen en de betrokken niet-gouvernementele organisaties er specifiek belang bij om toegang te hebben tot alle plaatsen waar asielzoekers zijn ondergebracht. Deze toegang mag alleen worden beperkt indien de veiligheid van de huisvesting of de asielzoekers in gevaar is. Aangezien de lidstaten ertoe kunnen besluiten om de asielzoekers over het nationale grondgebied te verspreiden, moet ervoor worden gezorgd dat de gebieden waar de asielzoekers moeten verblijven daadwerkelijk toegankelijk zijn voor de genoemde personen en organisaties. Het is een impliciete minimumvereiste dat de verstrekte huisvesting zich in dergelijke gebieden bevindt.

8) Dit lid betreft huisvesting voor asielzoekers die hun asielverzoek in luchthavens of zeehavens of bij grensovergangen indienen en een 'grensprocedure' doorlopen. Wanneer zij 12 uur of langer moeten wachten op een beslissing over hun recht om het grondgebied van de lidstaten te betreden, moet hun huisvesting worden verstrekt in speciaal voor dit doel ingerichte ruimten. Van deze regel mag alleen in uitzonderlijke omstandigheden (bv. een plotselinge massale toevloed van asielzoekers) voor korte tijd worden afgeweken.

Artikel 17

Dit artikel betreft het totaalbedrag van de uitkeringen of tegoedbonnen ter dekking van de materiële opvangvoorzieningen voor asielzoekers. Het voert geen extra uitkeringen voor asielzoekers in.

1) Om aan de doelstellingen van dit voorstel te voldoen, moet in alle lidstaten worden gezorgd voor een gelijkwaardig niveau van steun (financieel, tegoedbonnen, in natura) voor de materiële opvangvoorzieningen voor asielzoekers (met betrekking tot huisvesting, voedsel, kleding, dagelijkse uitgaven). Aangezien het niet mogelijk was een objectieve parameter vast te stellen om de minimumwaarde van dergelijke steun aan te geven, voert dit lid een algemene bepaling in om uit te sluiten dat het niveau van de steun in een lidstaat lager kan liggen dan nodig is om te voorkomen dat asielzoekers en de hen vergezellende gezinsleden armoede lijden. Deze algemene bepaling zal door elke lidstaat worden ingevuld, rekening houdend met zijn socialezekerheidsstelsel en de kosten van levensonderhoud op zijn grondgebied.

De ervaringen op dit gebied hebben geleerd dat asielzoekers die bij familieleden of vrienden mogen verblijven en die in een situatie verkeren die recht zou geven op alle in het voorstel genoemde uitkeringen, voor de personen bij wie zij verblijven een zware last kunnen vormen indien zij niet kunnen bijdragen in de uitgaven in verband met hun verblijf. De tweede alinea bepaalt dan ook dat de lidstaten aan de asielzoekers in deze situatie 50% van het in de eerste alinea bedoelde bedrag kunnen toekennen.

2) Asielzoekers in bewaring kunnen van de dagvergoeding worden uitgesloten, aangezien deze vergoeding in dit geval niet noodzakelijk behoeft te zijn om het welzijn van de asielzoekers en de hen vergezellende gezinsleden te garanderen.

Artikel 18

Dit artikel heeft betrekking op een onafhankelijke instantie die klachten en geschillen betreffende de in de artikelen 15, 16 en 17 beschreven accomodatievereisten kan onderzoeken respectievelijk beslechten. De gedachte hierachter is dat een bepaling inzake formeel onderzoek van klachten over de accomodatievereisten waarschijnlijk niet altijd effectief of noodzakelijk is en dat het belangrijk is om te zorgen voor harmonieuze verhoudingen binnen de centra en te voorzien in een oplossing in geval van misbruik. Asielzoekers moeten de praktische mogelijkheid hebben om misbruik in de centra te melden zonder hun naam aan de leiding van de centra bekend te maken. Het bestaan van deze instantie sluit de mogelijkheid niet uit dat asielzoekers en de hen vergezellende gezinsleden zich tot de rechter wenden, ten minste indien wellicht inbreuk is gemaakt op hun grondrechten.

Artikel 19

Dit artikel betreft de financiële bijdrage waarom de asielzoekers kan worden gevraagd indien aan hen materiële opvangvoorzieningen worden verstrekt.

1) Overeenkomstig dit lid kunnen de lidstaten van de asielzoekers die zich dat kunnen veroorloven, verlangen bij te dragen in de kosten van de materiële opvangvoorzieningen. Het doel hiervan is om tegemoet te komen aan de bezorgdheid van de Raad over het vereiste van 'onvoldoende' bestaansmiddelen van de asielzoekers. De lidstaten moeten er in elk geval voor zorgen dat asielzoekers de mogelijkheid hebben om huisvesting te vinden, aangezien het zelfs voor asielzoekers met toereikende financiële middelen onmogelijk kan zijn om passende huisvesting te vinden. Beslissingen inzake de bijdrage van asielzoekers moeten individueel, objectief en onpartijdig worden genomen en, indien zij negatief zijn, met redenen worden omkleed om een zo nauwkeurig mogelijke toetsing ervan mogelijk te maken.

2) Dit lid zorgt er in overeenstemming met het Handvest van de grondrechten (artikel 47) en de jurisprudentie van het Hof van Justitie voor dat beslissingen in de zin van lid 1 ten minste in laatste instantie kunnen worden getoetst door een gerechtelijke instantie (hieronder valt ook een bestuursrechtelijke instantie zoals de Conseil d'Etat in Frankrijk).

Hoofdstuk IV: Medische en psychologische zorg

Artikel 20

1) Dit lid stelt de normen vast voor medische en psychologische zorg gedurende de normale en de beroepsprocedure. De opties op dit gebied waren aan asielzoekers gedurende de gehele periode hetzelfde niveau van zorg te verstrekken als aan de eigen onderdanen dan wel verschillende niveaus van zorg te verstrekken afhankelijk van uiteenlopende factoren. Het voorstel luidt om aan asielzoekers en de hen vergezellende gezinsleden als minimumnorm eerstelijnsgezondheidszorg, psychologische zorg en medische behandelingen die niet kunnen worden uitgesteld, te verstrekken. Eerstelijnsgezondheidszorg is door een huisarts verstrekte zorg; behandelingen door een specialist vallen hier niet onder; deze moeten alleen worden verstrekt indien zij niet kunnen worden uitgesteld (tandheelkundige zorg valt onder deze bepaling). Of een behandeling al dan niet kan worden uitgesteld, moet worden beoordeeld door de arts samen met de instantie die ervoor zal betalen. Deze behandelingen moeten gedurende de verschillende in dit lid genoemde procedures worden verstrekt.

2) Dit lid voert een regel in inzake de specifieke bescherming van de asielzoekers en de hen vergezellende gezinsleden die zwanger, minderjarig, geestesziek of gehandicapt zijn of die het slachtoffer zijn van verkrachting of andere vormen van geslachtsgerelateerd geweld.

3) Dit lid heeft betrekking op medische behandelingen om verergering van een ziekte te voorkomen. Dit lid verplicht de lidstaten om bepalingen betreffende de toegang van asielzoekers en de hen vergezellende gezinsleden tot dergelijke behandelingen in te voeren of te handhaven.

4) In de in lid 1 genoemde gevallen kunnen de lidstaten van de asielzoekers die zich dat kunnen veroorloven, verlangen bij te dragen in de kosten van de medische en psychologische zorg dan wel deze volledig te betalen. Beslissingen om medische en psychologische zorg niet kosteloos te verstrekken worden individueel, objectief en onpartijdig genomen en met redenen omkleed.

5) De lidstaten zorgen ervoor dat asielzoekers de in lid 4 genoemde beslissingen ten minste in laatste instantie kunnen aanvechten bij een gerechtelijke instantie (hieronder valt ook een bestuursrechtelijke instantie zoals de Conseil d'Etat in Frankrijk). De lidstaten zorgen ervoor dat zij ook toegang hebben tot rechtsbijstand.

Artikel 21

1) Medische en psychologische spoedbehandelingen en medische behandelingen die niet kunnen worden uitgesteld, worden momenteel in alle lidstaten aan alle asielzoekers verstrekt. Dit lid bevestigt deze praktijk met betrekking tot de de ontvankelijkheidsprocedure en de versnelde procedure en de behandeling van een verzoek in het kader van een procedure waarin wordt beslist over het recht van asielzoekers om legaal het grondgebied van een lidstaat te betreden, vanaf het moment waarop het asielverzoek wordt ingediend. Indien een onderdaan van een derde land of een staatloze niet meer als asielzoeker kan worden beschouwd (bv. wanneer over zijn verzoek een definitieve negatieve beslissing is genomen), gelden inzake medische zorg de desbetreffende communautaire of nationale voorschriften afhankelijk van zijn juridische situatie (iemand die een andere vorm van bescherming geniet, iemand die illegaal in het land verblijft, enz.).

2) Dit lid voert een regel in inzake de specifieke bescherming van de asielzoekers en de hen vergezellende gezinsleden die zwanger, minderjarig, geestesziek of gehandicapt zijn of die het slachtoffer zijn van verkrachting of andere vormen van geslachtsgerelateerd geweld. Met hun bijzondere behoeften moet tijdens de in lid 1 genoemde procedures rekening worden gehouden.

3) Dit lid heeft betrekking op medische behandelingen om verergering van een ziekte te voorkomen. Dit lid verplicht de lidstaten om bepalingen betreffende de toegang van asielzoekers en de hen vergezellende gezinsleden tot dergelijke behandelingen in te voeren of te handhaven. Overeenkomstig het beginsel dat de levensomstandigheden van asielzoekers in alle gevallen menswaardig moeten zijn, maar moeten worden verbeterd indien hun verzoek als ontvankelijk en niet als kennelijk ongegrond wordt beschouwd, kunnen de overeenkomstig dit lid vastgestelde bepalingen afwijken van de overeenkomstig artikel 20, lid 3, vastgestelde bepalingen.

4) Volgens dit lid moeten de lidstaten ervoor zorgen dat asielzoekers en de hen vergezellende gezinsleden toegang hebben tot eerstelijnsgezondheidszorg en medische behandelingen die niet kunnen worden uitgesteld, d.w.z. de medische zorg die tijdens de normale procedure wordt verstrekt, indien tijdens de ontvankelijkheidsprocedure of de versnelde procedure de termijn voor het nemen van een beslissing is verstreken zonder dat een beslissing is genomen. Deze bepaling is van toepassing op asielzoekers die wachten op een beslissing krachtens de overeenkomst van Dublin.

5) Dit lid voert dezelfde regel in als lid 3 wanneer de termijn voor een beslissing over het beroep tegen een negatieve beslissing in de ontvankelijkheidsprocedure of de versnelde periode is verstreken en nog geen beslissing is genomen.

6) Dit lid heeft betrekking op de kosten van spoedbehandelingen. Het sluit aan bij de conclusie van de Raad inzake onvoldoende bestaansmiddelen van asielzoekers. De lidstaten mogen van de asielzoekers die zich dat kunnen veroorloven, verlangen bij te dragen in de kosten van de medische en psychologische zorg dan wel deze volledig te betalen. Beslissingen inzake de bijdrage van asielzoekers moeten individueel, objectief en onpartijdig worden genomen en negatieve beslissingen moeten met redenen worden omkleed om een zo nauwkeurig mogelijke toetsing ervan mogelijk te maken.

7) Dit lid zorgt ervoor dat overeenkomstig lid 6 genomen negatieve beslissingen ten minste in laatste instantie kunnen worden getoetst door een gerechtelijke instantie (hieronder valt ook een bestuursrechtelijke instantie zoals de Conseil d'Etat in Frankrijk) en dat asielzoekers toegang hebben tot rechtsbijstand.

Hoofdstuk V: Beperking of intrekking van opvangvoorzieningen

Artikel 22

Dit artikel behandelt redenen voor de beperking of intrekking van opvangvoorzieningen als gevolg van negatief gedrag van de asielzoekers. Het is alleen van toepassing indien de lidstaten het wensen te handhaven.

1) In dit lid is een lijst van redenen voor de beperking of intrekking van opvangvoorzieningen opgenomen die als volledig moet worden beschouwd.

(a) Het doel van punt a) is de bestraffing van negatief gedrag van de asielzoekers die getuigen van hun gebrek aan belangstelling voor de asielprocedure. Asielzoekers die zonder redelijke verklaring verdwijnen of die gedurende ten minste dertig werkdagen niet voldoen aan hun meldingsplicht of aan verzoeken om informatie te verstrekken of te verschijnen voor een persoonlijk onderhoud betreffende de asielprocedure, geven er duidelijk blijk van dat zij niet voornemens zijn met de beslissende instantie mee te werken dan wel dat zij voornemens zijn zich zonder geldige reden schuil te houden. De termijn van 30 werkdagen is dezelfde als die welke is opgenomen in artikel 16, lid 2, van het voorstel voor een richtlijn betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus, dat als volgt luidt: 'Indien een asielzoeker is verdwenen, kan de beslissende autoriteit het onderzoek betreffende het asielverzoek stopzetten nadat de betrokkene zonder redelijke verklaring gedurende ten minste dertig werkdagen niet heeft voldaan aan zijn meldingsplicht of aan verzoeken om informatie te verstrekken of te verschijnen voor een persoonlijk onderhoud'. Deze bepaling is niet bedoeld voor het niet hebben van een identiteitsbewijs; het niet hebben van een identiteitsbewijs kan op zichzelf niet als negatief gedrag van de asielzoeker worden uitgelegd.

(b) Asielzoekers die hun verzoek hebben ingetrokken, zijn niet langer asielzoekers in de zin van deze richtlijn en kunnen dus geen aanspraak meer maken op de voordelen ervan. De intrekking van een asielverzoek wordt als legitieme gedraging beschouwd, maar toont aan dat aan de indiening van het verzoek onvoldoende aandacht is besteed.

(c) Het doel van punt c) is rekening te houden met het negatieve gedrag van asielzoekers die hun financiële middelen verborgen hebben gehouden en dus ten onrechte hebben geprofiteerd van de materiële opvangvoorzieningen.

2) Dit lid voert beperkte sancties in in geval van ongepaste gedragingen op plaatsen waar asielzoekers zijn gehuisvest.

3) Dit lid voert een beperkte sanctie in voor volwassenen die minderjarigen onder hun hoede beletten naar school te gaan of bepaalde onderdelen van het normale curriculum te volgen. Met deze regel wordt beoogd de volledige eerbiediging van het recht van het kind om naar een openbare school te gaan, te bevorderen.

4) Deze redenen voor beperking of intrekking moeten uitsluitend betrekking hebben op het persoonlijke gedrag van de betrokkene (andere personen (asielzoekers of vergezellende gezinsleden) behouden hun opvangvoorzieningen). Beslissingen moeten op het evenredigheidsbeginsel gebaseerd zijn (aangezien een negatieve beslissing zeer ernstige gevolgen heeft voor het leven van de asielzoeker, moet het bestrafte gedrag bijzonder zwaarwegend zijn). De in de leden 1, 2, en 3 genoemde beslissingen moeten individueel, objectief en onpartijdig worden genomen en, indien zij beperking of intrekking van opvangvoorzieningen behelzen, met redenen worden omkleed om een zo nauwkeurig mogelijke toetsing ervan mogelijk te maken.

5) Dit lid zorgt er in overeenstemming met het Handvest van de grondrechten (artikel 47) en de jurisprudentie van het Hof van Justitie voor dat beslissingen in de zin van de leden 1, 2 en 3 ten minste in laatste instantie kunnen worden getoetst door een gerechtelijke instantie (hieronder valt ook een bestuursrechtelijke instantie zoals de Conseil d'Etat in Frankrijk). Aangezien de intrekking, beperking of ontzegging van opvangvoorzieningen grote gevolgen heeft voor de levenskwaliteit van de asielzoekers tijdens de procedure, lijkt het passend en in overeenstemming met de conclusies van de Raad dat de asielzoekers in dergelijke gevallen toegang krijgen tot rechtsbijstand die kosteloos moet zijn indien zij deze niet kunnen betalen.

6) Bij dit lid worden medische en psychologische spoedbehandelingen en medische behandelingen die niet kunnen worden uitgesteld, van de in dit artikel opgenomen regels uitgezonderd.

Hoofdstuk VI: Personen met bijzondere behoeften

Artikel 23

1) Dit artikel voert een algemene bepaling in voor personen met bijzondere behoeften. Zonder volledig te zijn (met elke andere categorie personen met bijzondere behoeften moet rekening worden gehouden, bv. transseksuelen, die zeer moeilijk bij mannen of bij vrouwen kunnen worden ondergebracht en die vaak specifieke psychologische hulp nodig hebben), worden alle groepen genoemd die in de praktijk in de lidstaten en in de desbetreffende studies worden beschouwd als groepen met bijzondere behoeften inzake accomodatie en psychologische en medische zorg. Voor alleenstaande vrouwen werd het nodig geacht hieraan toe te voegen dat zij doorgaans 'bijzondere behoeften' hebben indien zij uit landen komen waar zij het voorwerp zijn van aanzienlijke wettelijke discriminatie op grond van geslacht, aangezien niet kan worden aangenomen dat een alleenstaande vrouw op zichzelf gezien bijzondere behoeften heeft waarmee rekening moet worden gehouden.

2) De bijzondere behoeften van personen die tot deze groepen behoren, moeten individueel worden beoordeeld.

Artikel 24

Dit artikel heeft betrekking op de bijzondere behoeften van minderjarigen.

1) Overeenkomstig artikel 3 van het Verdrag van de Verenigde Naties van 1989 inzake de rechten van het kind vormen bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het kind de eerste overweging. Dit verplichte beginsel wordt in dit lid herhaald zodat het kan worden gebruikt als instrument voor de interpretatie van alle bepalingen betreffende minderjarigen van dit voorstel voor een richtlijn.

2) Minderjarigen zijn vaak het slachtoffer van vele specifieke vormen van misbruik, verwaarlozing, uitbuiting, foltering, onmenselijke en vernederende behandeling of hebben te lijden onder gewapende conflicten. De lidstaten moeten minderjarigen die hiervan het slachtoffer zijn, indien nodig rehabilitatiecentra, passende geestelijke gezondheidszorg en gekwalificeerde psychosociale begeleiding verstrekken.

Artikel 25

Dit artikel heeft betrekking de bijzondere behoeften van alleenstaande minderjarigen.

1) De lidstaten moeten zo snel mogelijk een vertegenwoordiger aanwijzen van de alleenstaande minderjarige die asiel aanvraagt, om ervoor te zorgen dat bij de tenuitvoerlegging van de bepalingen van deze richtlijn naar behoren rekening wordt gehouden met de behoeften van de minderjarige. Ten slotte is, gezien de kwetsbaarheid van de minderjarige en het gevaar van misbruik, voorzien in regelmatige beoordelingen van de werkelijke situatie van de minderjarige door de bevoegde instanties.

2) Dit lid omvat regels die concreet gestalte geven aan het beginsel dat de belangen van het kind centraal moeten staan bij de opvangvoorzieningen. De lidstaten moeten aan alleenstaande minderjarigen die een asielverzoek indienen, een van de genoemde vormen van huisvesting ter beschikking stellen vanaf het moment waarop zij tot het grondgebied worden toegelaten tot het moment waarop zij de lidstaat waarin het asielverzoek is ingediend of wordt behandeld, moeten verlaten. Daarnaast moeten broers en zussen bij elkaar worden gehuisvest (van deze regel mag alleen voor korte tijd worden afgeweken in uitzonderlijke omstandigheden zoals een plotselinge massale toevloed van asielzoekers) en veranderingen van hun verblijfplaats moeten tot een minimum worden beperkt.

3) Dit lid heeft betrekking op opsporingsactiviteiten en het vertrouwelijkheidsbeginsel dat daarbij in acht moet worden genomen, voorzover deze in het belang van het kind zijn.

4) Om tijdens asielprocedures naar behoren te voorzien in de behoeften van alleenstaande minderjarigen, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat personeel dat met alleenstaande minderjarigen werkt, passende cursussen over hun behoeften krijgt.

Artikel 26

Dit artikel heeft betrekking op slachtoffers van foltering en georganiseerd geweld.

Een van de conclusies van de Raad van 30 november en 1 december 2000 inzake opvang luidt: 'De lidstaat van opvang moet voorzien in een specifieke medische bijstand voor asielzoekers die het slachtoffer zijn geweest van foltering, verkrachting of andere ernstige vormen van geweld.'. Dit artikel voorziet in specifieke medische bijstand en voegt aan de genoemde categorieën slachtoffers van georganiseerd geweld en geslachtsgerelateerd geweld toe, opdat personen die getraumatiseerd zijn als gevolg van etnische zuiveringen onder deze bepaling vallen.

Hoofdstuk VII: Maatregelen om het opvangsysteem doeltreffender te maken

Artikel 27

Dit artikel betreft samenwerking tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en de Commissie.

1) Dit lid verplicht de lidstaten ertoe een nationaal contactpunt aan te wijzen en de nodige maatregelen te treffen om een directe samenwerking, inclusief wederzijdse bezoeken, en informatie-uitwisseling tussen de bevoegde autoriteiten tot stand te brengen. Dergelijke activiteiten kunnen gemakkelijk worden gefinancierd uit het Europees Vluchtelingenfonds.

2) Dit lid heeft betrekking op de informatie en gegevens die aan de Commissie moeten worden toegezonden om haar in staat te stellen aan haar verplichtingen inzake het toezicht op de naleving van de richtlijn en de mogelijke toekomstige verbeteringen ervan te voldoen.

Artikel 28

Rekening houdend met de conclusies van de Raad betreffende NGO's, stelt dit artikel een bredere aanpak voor die coördinatie omvat tussen de bevoegde autoriteiten en alle andere actoren die op nationaal of plaatselijk niveau betrokken zijn bij de opvang van asielzoekers.

Artikel 29

De algemene publieke opinie over asielzoekers en de manier waarop de publieke opinie in het algemeen en de lokale gemeenschappen in het bijzonder in politiek en sociaal opzicht tegenover asielzoekers en met asiel verband houdende kwesties staan, zijn van grote betekenis voor de levenskwaliteit van asielzoekers.

Dit artikel verplicht de lidstaten ertoe passende maatregelen te treffen om harmonieuze betrekkingen tussen plaatselijke gemeenschappen en daar gevestigde opvangcentra te bevorderen, teneinde tegen asielzoekers gerichte uitingen van racisme, discriminatie op grond van geslacht en vreemdelingenhaat te voorkomen.

Artikel 30

Dit artikel betreft het sturen, bewaken en controleren van het niveau van het opvangsysteem door de lidstaten. Om ervoor te zorgen dat asielzoekers in alle lidstaten vergelijkbare levensomstandigheden genieten en om secundaire bewegingen van asielzoekers als gevolg van de diversiteit van de opvangvoorzieningen te beperken, is het essentieel dat de lidstaten een systeem invoeren om permanent het niveau van de voorzieningen voor de opvang van asielzoekers te sturen, bewaken en controleren.

Op grond van de eerste alinea dienen de lidstaten regels vast te stellen voor het sturen, bewaken en controleren van het niveau van de opvangvoorzieningen overeenkomstig deze richtlijn om bepaalde doelstellingen te bereiken. Voor het systeem voor het sturen, bewaken en controleren van het niveau van de opvangvoorzieningen wordt geen model voorgesteld. Behalve voor de in de tweede alinea bedoelde activiteiten moeten de lidstaten kiezen op welke wijze zij de hier opgenomen doelstellingen verwezenlijken.

Deze alinea levert de rechtsgrond voor de oprichting van de in artikel 18 genoemde instantie (het staat de lidstaten vrij om te besluiten dat een bestaande onafhankelijke instantie, zoals een ombudsman, verantwoordelijk moet zijn voor het in artikel 18 bedoelde onderzoek). Voorts worden in dit lid enkele activiteiten genoemd die de lidstaten moeten ontplooien om de doeltreffendheid van het opvangsysteem te waarborgen.

Artikel 31

Dit artikel heeft betrekking op personeel en materiële middelen.

1) Dit lid stoelt op de overweging dat asielzoekers een groep mensen zijn met een specifieke achtergrond en behoeften. Er moet voor worden gezorgd dat de autoriteiten en andere organisaties die deze richtlijn ten uitvoer leggen, de nodige basisopleiding over deze behoeften hebben ontvangen.

2) Dit lid verplicht de lidstaten ertoe de nodige middelen uit te trekken in verband met de nationale bepalingen die zijn vastgesteld ter omzetting van deze richtlijn, teneinde ervoor te zorgen dat deze bepalingen ten uitvoer kunnen worden gelegd.

Hoofdstuk VIII: Slotbepalingen

Artikel 32

Er is een standaardbepaling opgenomen die discriminatie verbiedt. De formulering is gebaseerd op artikel 3 van het Verdrag van Genève, artikel 13 van het EG-Verdrag en artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Deze bepaling laat verplichtingen die voortvloeien uit internationale instrumenten zoals het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (artikel 14) onverlet.

Artikel 33

Dit artikel betreft verslagen. De Commissie dient verslag uit te brengen over de stand van toepassing van de richtlijn door de lidstaten, zulks overeenkomstig haar taak toezicht uit te oefenen op de toepassing van de door de instellingen uit hoofde van het Verdrag aangenomen bepalingen. Tevens dient zij voorstellen te doen voor eventuele wijzigingen van de richtlijn.

Uiterlijk twee jaar na de omzetting van de richtlijn in de lidstaten moet een eerste verslag worden overgelegd. De lidstaten moeten de Commissie alle informatie toezenden die voor de opstelling van dit verslag relevant is, inclusief de in artikel 27, lid 2, bedoelde statistische gegevens en de resultaten van de in artikel 29 bedoelde maatregelen.

Na dit verslag moet de Commissie ten minste om de vijf jaar verslag uitbrengen over de stand van toepassing van de richtlijn.

Artikel 34

Dit artikel is een standaardbepaling in het Gemeenschapsrecht die voorziet in doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties. Het geeft de lidstaten de discretionaire bevoegdheid sancties vast te stellen op inbreuken op de nationale bepalingen ter uitvoering van deze richtlijn.

Artikel 35

De lidstaten moeten deze richtlijn uiterlijk op 31 december 2002 in nationale wetgeving hebben omgezet.

Artikel 36

In dit artikel wordt de datum van inwerkingtreding van de richtlijn vastgelegd.

Artikel 37

De richtlijn is uitsluitend gericht tot de lidstaten.