Toelichting bij COM(2003)409-2 - Machtiging van de lidstaten die verdragsluitende partij zijn bij het Verdrag van Parijs van 29 juli 1960 inzake wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie het Protocol tot wijziging van dat Verdrag te bekrachtigen of daartoe toe te treden

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Doel van de voorstellen

De Commissie stelt de Raad voor de lidstaten die partij zijn bij het Verdrag van 29 juli 1960 inzake wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie ("Verdrag van Parijs") te machtigen in het belang van de Europese Gemeenschap het Protocol tot wijziging van dat Verdrag, dat is goedgekeurd onder auspiciën van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, te ondertekenen en te bekrachtigen of daartoe toe te treden.

1.

2. Het Protocol tot wijziging van het Verdrag van Parijs


2.

2.1. Het Verdrag van Parijs


Het Verdrag van Parijs van 29 juli 1960 inzake wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie is gesloten onder auspiciën van de vroegere Organisatie voor Europese Economische Samenwerking, tegenwoordig de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling. Het Verdrag is aangenomen om slachtoffers een passende en billijke vergoeding te bieden voor de schade ten gevolge van nucleaire ongevallen.

Bij het Verdrag van Parijs is een speciale regeling ingevoerd voor de wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie die is aangepast aan de specifieke problemen op dit gebied en die op verschillende punten afwijkt van de wijze waarop wettelijke aansprakelijkheid in het gemene recht is geregeld. Deze regeling wordt gekenmerkt door de objectieve (zonder schuld) en uitsluitende aansprakelijkheid van de exploitant van nucleaire installaties die verplicht is schadevergoedingen te betalen tot een bepaald bedrag en zijn aansprakelijkheid moet dekken door een verzekering of andere financiële garantie. Het toepassingsgebied omvat nucleaire ongevallen in bepaalde nucleaire installaties of tijdens het transport van in het Verdrag genoemde nucleaire materialen op het grondgebied van de verdragsluitende staten, met inbegrip van de territoriale wateren.

Het Verdrag van Parijs is aangevuld bij het Verdrag van Brussel van 31 januari 1963 tot aanvulling van het Verdrag van Parijs ("het Aanvullend Verdrag van Brussel") waarbij een stelsel is ingevoerd voor aanvullende schadevergoeding uit openbare fondsen. Het vergoedingenstelsel heeft drie tranches. De eerste tranche, die betrekking heeft op de aansprakelijkheid van de exploitant van de nucleaire installatie, wordt gedekt door de verzekering of de financiële garanties van de exploitant. De tweede tranche, het bedrag dat de aansprakelijkheid van de exploitant te boven gaat, wordt gedekt door openbare fondsen die beschikbaar worden gesteld door de staat waar de nucleaire installatie zich bevindt ten belope van 175 miljoen bijzondere trekkingsrechten (BTR) i. De derde tranche, die wordt gedekt door de bijdragen van de verdragsluitende partijen, dekt de vergoeding van nucleaire schade boven de 175 miljoen BTR tot 300 miljoen BTR.

Het Verdrag van Parijs is gewijzigd bij het Aanvullend Protocol van 28 januari 1964 en bij het Protocol van 16 november 1982. Het is momenteel van kracht in 15 landen waaronder twaalf lidstaten van de Europese Gemeenschap. Oostenrijk, Ierland en Luxemburg zijn niet bij het Verdrag aangesloten.

3.

2.2. Het Wijzigingsprotocol


Om tot een beter systeem voor de vergoeding van nucleaire schade te komen, zijn de verdragsluitende partijen bij het Verdrag van Parijs in 1998 begonnen met onderhandelingen over een herziening van dat Verdrag. De herziening moet ertoe leiden dat er meer middelen beschikbaar zijn om een groter aantal slachtoffers schadeloos te stellen op basis van een ruimere definitie van schade.

De definitieve tekst van een voorstel voor een Protocol tot wijziging van het Verdrag van Parijs is in februari 2002 door de verdragsluitende partijen goedgekeurd en is in mei 2002 door het Stuurcomité voor kernenergie voor de OESO aanvaard.

De belangrijkste wijzigingen betreffen de verruiming van het geografische toepassingsgebied van het Verdrag waardoor ook nucleaire schade wordt gedekt op het grondgebied of binnen de maritieme zone van staten die niet bij het Verdrag zijn aangesloten, en de verruiming van het begrip voor vergoeding in aanmerking komende schade tot immateriële schade en de kosten van beschermingsmaatregelen en maatregelen om het milieu te saneren.

De belangrijkste verbetering is de verhoging van de bedragen waarvoor de exploitant van een kerninstallatie aansprakelijk is. Van het huidige maximumbedrag van 15 miljoen bijzondere trekkingsrechten (BTR) dat thans in het Verdrag wordt genoemd, wordt de aansprakelijkheid van de exploitant verhoogd tot een minimumreferentiebedrag van 700 miljoen euro. In de nationale wetgevingen kan bijgevolg een hoger bedrag worden vastgesteld of worden bepaald dat de aansprakelijkheid van de exploitant onbeperkt is. Deze verhoging betreft ook installaties met een gering risico, waar de aansprakelijkheid van de exploitant wordt verhoogd van 5 miljoen BTR naar minimaal 70 miljoen euro en ongevallen tijdens het vervoer van nucleaire materialen, waar de aansprakelijkheid van de exploitant wordt verhoogd van 5 miljoen BTR naar minimaal 80 miljoen euro.

Tegelijk met deze verhoging van de aansprakelijkheid van de exploitanten van nucleaire installaties wordt ook het bedrag verhoogd van de aanvullende fondsen die zijn ingesteld bij het Aanvullend Verdrag van Brussel dat eveneens wordt herzien. Volgens het wijzigingsvoorstel worden de tranches van de vergoedingen waarin het Aanvullend Verdrag van Brussel voorziet als volgt: het bedrag van de eerste tranche, die overeenkomt met de aansprakelijkheid van de exploitant, wordt verhoogd tot minimaal 700 miljoen euro; het bedrag van de tweede tranche, die ten laste komt van de staat waar de installatie is gevestigd, betreft het bedrag tussen de eerste tranche en 1,2 miljard euro; het bedrag van de derde tranche wordt 300 miljoen euro. Het totale bedrag van deze tranches wordt bijgevolg 1,5 miljard euro.

4.

3. Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad


Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken i bevat regels inzake de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken. De verordening is verbindend voor alle lidstaten behalve Denemarken. Voor de betrekkingen tussen Denemarken en de overige lidstaten blijft het Verdrag van Brussel van 1968 gelden.

De regels inzake de bevoegdheid van Verordening (EG) nr. 44/2001 zijn van toepassing wanneer de verweerder woonplaats heeft in een van de lidstaten waarvoor de verordening verbindend is. Een verweerder die geen woonplaats in een lidstaat heeft, kan in principe worden opgroepen voor de gerechten van elke lidstaat, overeenkomstig de nationale regels inzake de bevoegdheid van die gerechten, onder voorbehoud van de artikelen 22 (exclusieve bevoegdheid) en 23 (keuze bevoegde gerecht).

De bevoegdheidsregeling is in de eerste plaats gebaseerd op de woonplaats van de verweerder. Bovendien mag in het geval van verbintenissen uit onrechtmatige daad een in een lidstaat woonachtig persoon worden vervolgd in de lidstaat waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen. Onder de plaats van het schadebrengende feit wordt volgens de jurisprudentie van het Hof verstaan de plaats van het ontstaansfeit of de plaats van de geleden schade. In verzekeringszaken mag een verzekeraar met woonplaats op het grondgebied van een lidstaat worden opgeroepen: (a) voor de gerechten van de lidstaat waar hij zijn woonplaats heeft, of (b) voor het gerecht van de woonplaats van de eiser, indien het een vordering van de verzekeringnemer, de verzekerde of een begunstigde betreft, of (c) indien het een medeverzekeraar betreft, voor het gerecht van een lidstaat waar de vordering tegen de eerste verzekeraar is ingesteld. De verzekeraar kan bovendien worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, indien het geschil een aansprakelijkheidsverzekering betreft, en kan ook in vrijwaring worden opgeroepen voor het gerecht waar de rechtsvordering van de getroffene tegen de verzekerde aanhangig is, indien de voor dit gerecht geldende wetgeving zulks toelaat.

Verordening (EG) nr. 44/2001 bepaalt dat in een lidstaat gegeven beslissingen zonder vorm van proces in de overige lidstaten worden erkend en ten uitvoer gelegd. Wel wordt voorzien in een beperkt aantal gronden voor niet-erkenning om rekening te kunnen houden met overwegingen van openbaar beleid, met de rechten van de verwerende partij en het bestaan van bepaalde niet met elkaar verenigbare beslissingen.

5.

4. De bevoegdheid van de Gemeenschap


Er is geen communautaire wetgeving inzake de wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie. Het nieuwe Protocol tot wijziging van het Verdrag van Parijs bevat echter wel bepalingen die raken aan Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken. Waar krachtens de verordening kan worden gekozen uit verschillende bevoegde gerechten, voorziet artikel 13 van het Verdrag van Parijs, als gewijzigd bij het protocol, in principe in de exclusieve bevoegdheid van de verdragsluitende staat op het grondgebied waarvan het nucleaire ongeval heeft plaatsgevonden.

Artikel 13 van het Verdrag van Parijs verleent de rechtbanken van de verdragsluitende staat op het grondgebied waarvan een nucleair ongeval heeft plaatsgevonden reeds exclusieve bevoegdheid voor het vaststellen van de acties ter vergoeding van de door het ongeval veroorzaakte schade. Wanneer het ongeval heeft plaatsgevonden buiten het grondgebied van de verdragsluiende partijen of wanneer de plaats van het ongeval niet met zekerheid kan worden vastgesteld, zijn de bevoegde gerechten de gerechten van de verdragsluitende staat op het grondgebied waarvan de nucleaire installatie zich bevindt waarvoor de exploitant verantwoordelijk is.

Bovendien worden de definitieve beslissingen van het bevoegde gerecht op grond van het beginsel van de eenheid van rechtsmacht onderworpen aan een lichter exequatur om zonder nieuw diepgaand onderzoek uitvoerbaar te worden in de andere verdragsluitende staten dan de staat van het bevoegde gerecht.

Bij het Wijzigingsprotocol wordt aanvullend de exclusieve bevoegdheid geregeld van de gerechten van verdragsluitende kuststaten voor nucleaire ongevallen die plaatsvinden in hun exclusieve economische zones (EEZ). Deze bevoegdheid wordt toegekend op voorwaarde dat de depositaris van het Verdrag vóór het tijdstip van het nucleaire ongeval in kennis is gesteld van het bestaan van een dergelijke zone. In het protocol is gepreciseerd dat noch de kennisgeving van een exclusieve economische zone aan de depositaris noch de uitoefening van de bevoegdheden uit hoofde van deze nieuwe bepaling leidt tot een recht of verplichting op het gebied van de afbakening van de maritieme grenzen tussen staten met tegenoverliggende of aangrenzende kustlijnen.

Wanneer evenwel een nucleair ongeval plaatsvindt in een maritieme ruimte die voorwerp is van een geschil over de afbakening, dient de bevoegdheid te worden toegewezen aan het gerecht dat het meest direct bij het ongeval betrokken en door de gevolgen ervan getroffen is.

De Gemeenschap heeft exclusieve bevoegdheid op het gebied van de bepalingen inzake de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken die zijn opgenomen in het Wijzigingsprotocol, omdat deze volgens de jurisprudentie van het Hof van invloed zijn op de corresponderende voorschriften van Verordening (EEG) nr. 44/2001 van de Raad. Het is de lidstaten dan ook niet langer toegestaan om onderling van deze regels af te wijken of met derde staten verbintenissen aan te gaan die van invloed zijn op deze regels i.

Om de Gemeenschap in staat te stellen haar bevoegdheden uit te oefenen, heeft de Raad op 13 september 2002 de Commissie gemachtigd om op de gebieden die onder de bevoegdheid van de Gemeenschap vallen, te onderhandelen over het Protocol tot wijziging van het Verdrag van Parijs van 29 juli 1960. Bij wijze van uitzondering heeft de Raad in dit geval niet voorzien in toetreding van de Gemeenschap tot het Verdrag. Dit gegeven mag in de toekomst niet als precedent worden beschouwd.

In de onderhandelingsrichtsnoeren is verklaard dat de Gemeenschap een voorbehoud maakt ten aanzien van de voorgestelde wijziging van artikel 13 van het Verdrag van Parijs die is opgesteld door de verdragsluitende partijen en in mei 2002 is aanvaard door het Stuurcomité voor kernenergie. Dit voorstel waarborgt het beginsel van eenheid van rechtsmacht van het Verdrag van Parijs, dat nodig is om ervoor te zorgen dat de beschikbare fondsen tot schadeloosstelling eerlijk over de slachtoffers worden verdeeld.

Overeenkomstig de onderhandelingsrichtsnoeren heeft de Commissie op 25 oktober 2002 het Agentschap voor kernenergie van de OESO, depositaris van het Verdrag van Parijs, officieel meegedeeld dat de Gemeenschap het voorstel tot wijziging van artikel 13 van het ontwerpprotocol, als goedgekeurd in februari 2002, aanvaardt en dat het voorbehoud dat twaalf van de verdragsluitende partijen, lidstaten van de Europese Unie, ten aanzien van dit artikel hadden gemaakt, kon worden opgeheven. Met deze aanvaarding, die is bevestigd in een briefwisseling tussen de Commissie en het Agentschap voor kernenergie, zijn de onderhandelingen afgerond.

Na afloop van de onderhandelingen is het Wijzigingsprotocol definitief door de verdragsluitende partijen goedgekeurd in de door de Europese Commissie aanvaarde versie. Het Stuurcomité van het Agentschap voor kernenergie heeft op zijn 106e vergadering, op 24 april 2003, in aanwezigheid van een vertegenwoordiger van de Commissie officieel nota genomen van deze goedkeuring. Het Stuurcomité van het Agentschap voor kernenergie heeft tevens nota genomen van het feit dat de verdragsluitende partijen bereid waren het protocol te ondertekenen zodra de voltooiing van de lopende machtigingsprocedure van de Europese Gemeenschap dat mogelijk zou maken.

De tekst van het Protocol tot wijziging van het Verdrag van Parijs is in overeenstemming met de onderhandelingsrichtsnoeren van de Raad. De uitoefening van de bevoegdheden van de Gemeenschap op deze gebieden impliceert dat de Europese Gemeenschap partij wordt bij het Wijzigingsprotocol. Aangezien het Wijzigingsprotocol echter niet voorziet in de deelname van regionale organisaties voor integratie, kan de Gemeenschap het protocol niet ondertekenen of bekrachtigen of tot het protocol toetreden.

Het nieuwe Protocol bij het Verdrag van Parijs, dat een betere bescherming van slachtoffers van nucleaire ongevallen waarborgt, is van buitengewoon belang voor de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, hetgeen bij wijze van uitzondering rechtvaardigt dat de Gemeenschap haar bevoegdheden moet uitoefenen via haar lidstaten die partij zijn bij het Verdrag van Parijs.

Drie lidstaten van de Europese Gemeenschap, Oostenrijk, Ierland en Luxemburg, zijn echter geen partij bij het Verdrag van Parijs. Besloten is dat objectief te verdedigen valt dat deze drie staten bij wijze van uitzondering wordt toegestaan om geen partij bij het protocol te worden en derhalve de regels van Verordening nr. 44/2001 te blijven toepassen. Dit verschil in toepassing van de regels inzake rechterlijke bevoegdheid binnen de Gemeenschap is om drie redenen te rechtvaardigen:

- het protocol wijzigt een verdrag waarbij deze drie lidstaten geen partij zijn;

- Verordening (EG) nr. 44/2001 heeft geen gevolgen voor verdragen waarbij de lidstaten partij zijn, en

- het protocol introduceert geen essentiële wijzigingen in de regels inzake bevoegdheid van het Verdrag.

Daarom is in de onderhandelingsrichtsnoeren bepaald dat er procedures worden ingeleid om het mogelijk te maken dat alleen de lidstaten die momenteel partij zijn bij het Verdrag van Parijs, in het belang van de Gemeenschap het protocol ondertekenen en bekrachtigen of toetreden tot het protocol.

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, is Denemarken niet gebonden door Verordening (EG) nr. 44/2001 en valt het evenmin onder de toepassing daarvan. Daarom neemt Denemarken niet deel aan de goedkeuring van de onderhavige besluiten die derhalve niet verbindend zijn voor of van toepassing zijn in Denemarken.

6.

Conclusie


Om deze redenen beveelt de Commissie de Raad aan de volgende besluiten goed te keuren:

- een besluit waarbij de lidstaten die partij bij het Verdrag van Parijs zijn, worden gemachtigd in het belang van de Europese Gemeenschap het Protocol tot wijziging van dat Verdrag te ondertekenen; en

- een besluit waarbij de lidstaten die partij bij het Verdrag van Parijs zijn, worden gemachtigd in het belang van de Europese Gemeenschap het Protocol tot wijziging van dat Verdrag te bekrachtigen of daartoe toe te treden.