Toelichting bij COM(2001)543 - Wijziging van de Richtlijnen 70/156/EEG en 80/1268/EEG van de Raad wat betreft de meting van de emissie van kooldioxide en het brandstofverbruik van voertuigen van categorie N1 - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2001)543 - Wijziging van de Richtlijnen 70/156/EEG en 80/1268/EEG van de Raad wat betreft de meting van de emissie van kooldioxide en ... |
---|---|
bron | COM(2001)543 ![]() ![]() |
datum | 24-10-2001 |
Dit voorstel heeft tot doel Richtlijn 80/1268/EEG, zoals laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 1999/100/EG, te wijzigen teneinde het toepassingsgebied ervan uit te breiden tot voertuigen van categorie N1 (lichte bedrijfsvoertuigen). In haar huidige vorm is deze richtlijn alleen van toepassing op voertuigen van categorie M1 (personenauto's). Bij dit voorstel worden geharmoniseerde voorschriften voor het meten van de CO2-uitstoot en het brandstofverbruik van voertuigen van categorie N1 ingevoerd. Daartoe moeten in de eerste plaats maatregelen inzake brandstofbesparing voor voertuigen van categorie N1 in de EU worden genomen en moeten deze maatregelen worden opgevolgd en beoordeeld.
B.
Rechtsgrond
Het voorstel is gebaseerd op artikel 95 van het EG-Verdrag. De maatregelen maken deel uit van het Europese typegoedkeuringssysteem en moeten bij het verlenen van nieuwe goedkeuringen door de nationale instanties worden nageleefd. Deze nieuwe wetgeving geniet de volle steun van de marktdeelnemers.
De tekst is relevant voor de EER-overeenkomst.
C.
Inhoudsopgave
- Achtergrond
- 1. Bestaande maatregelen inzake de beperking van de CO2-uitstoot in de vervoersector
- 2. Lichte bedrijfsvoertuigen en CO2-uitstoot
- D. Betrokkenheid van de belanghebbende partijen
- 1. Standpunt van de lidstaten
- 2. Standpunt van de industrie
- E. Grondslag en inhoud van het voorstel
- 1. Uitbreiding van het toepassingsgebied
- 2. De invloed van de lading
- 3. Vrijstelling voor fabrikanten met een kleine productie
- 1. Doel van de voorgestelde maatregelen met betrekking tot de verplichtingen voor de Commissie
- 2. De bevoegdheden van de Gemeenschap vergeleken met die van de lidstaten
- 3. Type maatregelen die de Gemeenschap ter beschikking staan
- 4. Mogelijkheid om met algemene doelstellingen de uitvoering aan de lidstaten over te laten
- G. Conclusies
In de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement inzake het beleid en de maatregelen van de EU om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen, getiteld 'Naar een Europees Programma inzake Klimaatverandering (EPK)', wordt een tenuitvoerleggingsstrategie voorgesteld om de uitstoot van broeikasgassen te beperken, waaronder maatregelen in de vervoersector.
De Commissie heeft in 1995 een mededeling goedgekeurd waarin een strategie ter beperking van de CO2-uitstoot door personenauto's wordt voorgesteld. De Raad Milieu heeft deze strategie in zijn conclusies van 25 juni 1996 goedgekeurd. Deze strategie, waarbij voor nieuwe personenauto's naar een gemiddelde CO2-uitstoot van 120 g/km in 2005 (uiterlijk in 2010) wordt gestreefd, berust op drie pijlers: een overeenkomst met de industrie, een brandstofrendementetikettering en fiscale maatregelen. Deze pijlers moeten echter worden onderbouwd door wetgeving ter bewaking van de CO2-uitstoot van nieuwe personenauto's.
Wat de eerste pijler betreft heeft de Europese federatie van autofabrikanten (EAMA) zich in 1998 ertoe verbonden om tegen 2008 de gemiddelde CO2-uitstoot tot 140 g/km te beperken. De JAMA en de KAMA (de Japanse en de Koreaanse federatie van autofabrikanten) hebben vervolgens dezelfde belofte gedaan, aangevuld door Beschikking 1753/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 2000 tot instelling van een systeem ter bewaking van de gemiddelde specifieke uitstoot van CO2 door nieuwe personenauto's. De werkzaamheden in het kader van de tweede pijler werden voltooid door Richtlijn 1999/94/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1999 betreffende de beschikbaarheid van consumenteninformatie over het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot bij het op de markt brengen van nieuwe personenauto's. In al deze maatregelen wordt gebruik gemaakt van de geharmoniseerde meetprocedure, zoals vastgesteld in Richtlijn 80/1268/EEG, om:
1. duidelijk vast te stellen tot welke algemene doelstellingen de industrie zich heeft verbonden;
2. vergelijkbare gegevens over CO2-uitstoot en brandstofverbruik voor alle voertuigmodellen te verstrekken; en
3. een transparante bewaking en evaluatie van de geboekte vooruitgang mogelijk te maken.
Lichte bedrijfsvoertuigen (categorie N1) worden gedefinieerd als voertuigen die bestemd zijn voor het vervoer van goederen en waarvan de maximummassa hoogstens 3,5 ton bedraagt. Categorie N1 omvat een breed gamma aan voertuigtypen, variërend van kleine, van personenauto's afgeleide voertuigen, 'sport utility vehicles' en voertuigen met meerdere toepassingen tot pick-ups en grotere bestelauto's. De overgrote meerderheid rijdt op diesel. Gewoonlijk bestaat elk basismodel in een groot aantal verschillende uitvoeringen, die het resultaat zijn van de combinatie van verschillende configuraties (dakhoogte, dubbele cabine, wielbasis, pick-upversie enz.). Uit gegevens van ACEA blijkt dat de 11 grootste producenten van voertuigen van categorie N1 momenteel 94 basismodellen produceren, die elk in minstens 10 verschillende versies verkrijgbaar zijn. Het onderscheid tussen voertuigen van categorie M1 (personenauto's) en N1 is niet altijd duidelijk omdat de fabrikanten gelijksoortige modellen als M1 of N1 kunnen goedkeuren, afhankelijk van hun toepassing.
In 2000 werden in de EU ongeveer 1,8 miljoen voertuigen van categorie N1 verkocht, tegenover meer dan 14 miljoen personenauto's. De markt is verdeeld over alle grote autofabrikanten en sommige vrachtwagenfabrikanten. Daarnaast is er ook een aanzienlijk aantal 'coach builders', die voertuigen voor speciale toepassingen in kleine series bouwen.
Lichte bedrijfsvoertuigen zijn verantwoordelijk voor ongeveer 10% van de totale, door het wegvervoer veroorzaakte CO2-uitstoot in de Gemeenschap. Zoals blijkt uit het programma AUTO-OIL II is het aandeel van voertuigen van categorie N1 in de totale CO2-uitstoot de afgelopen jaren gestegen door het toenemende marktaandeel van deze voertuigen.
Tot nu toe is op Gemeenschapsniveau geen enkele actie ondernomen om het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot voor deze voertuigcategorie te bewaken of te verbeteren. Tijdens de besprekingen in het Europees Parlement en de Raad is voorgesteld om lichte bedrijfsvoertuigen in het bewakingsprogramma op te nemen. Aangezien de geharmoniseerde meetprocedure van Richtlijn 80/1268/EEG alleen van toepassing is op voertuigen van categorie M1, was er echter geen wettelijke basis voor een dergelijke actie. Het doel van dit voorstel, namelijk de uitbreiding van de richtlijn tot voertuigen van categorie N1, is dan ook een vereiste om maatregelen te kunnen nemen ter bewaking van het brandstofverbruik van lichte bedrijfsvoertuigen in de EU. De Raad Milieu van oktober 1999 heeft kennis genomen van het voornemen van de Commissie om studies uit te voeren over de mogelijkheid om het toepassingsgebied van Richtlijn 80/1268/EEG uit te breiden tot lichte bedrijfsvoertuigen, als een eerste stap in de richting van de opname van lichte bedrijfsvoertuigen in de strategie ter beperking van de CO2-uitstoot. De Commissie gaat momenteel na welke maatregelen het best geschikt zijn om het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot van voertuigen van categorie N1 te verbeteren.
Ter voorbereiding op dit voorstel heeft TÜV Rheinland in opdracht van de Commissie een studie uitgevoerd om na te gaan wat de technische gevolgen van de uitbreiding van het toepassingsgebied van Richtlijn 80/1268/EEG tot voertuigen van categorie N1 zullen zijn.
Deskundigen van de lidstaten zijn geraadpleegd en in kennis gesteld van de inhoud van het voorstel via de adviesgroep van de Commissie, de werkgroep Emissies van motorvoertuigen (MVEG). Een meerderheid van deskundigen steunt het voorstel.
De motorindustrie is er sinds de eerste besprekingen bij betrokken. In het algemeen steunt ze het voorstel.
De in bijlage III van Richtlijn 70/220/EEG genoemde dynamometertestmethode ("test van type I") voor het vaststellen van uitlaatemissies is van toepassing op voertuigen van categorie M1 en N1. Voor dieselvoertuigen van categorie N1 kan ook typegoedkeuring voor uitlaatemissies worden verleend overeenkomstig Richtlijn 88/77/EEG. De testmethode van Richtlijn 70/220/EEG wordt ook gebruikt in Richtlijn 80/1268/EEG voor het meten van het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot, maar voorlopig is ze alleen van toepassing op personenauto's. De toepassing van deze testmethode kan daarom eenvoudig worden uitgebreid tot voertuigen van categorie N1, overeenkomstig Richtlijn 70/220/EEG.
Voorgesteld wordt de nieuwe voorschriften in werking te laten treden:
* vanaf 1 juli 2003 voor nieuwe typegoedkeuringen van voertuigen van categorie N1, en
* vanaf 1 januari 2006 voor bestaande typegoedkeuringen van voertuigen van categorie N1, klasse I, en vanaf 1 januari 2007 voor bestaande typegoedkeuringen van voertuigen van categorie N1, klassen II en III.
De data die van toepassing zijn op bestaande typegoedkeuringen, zijn aangepast aan de overeenkomstige data van Richtlijn 98/69/EG betreffende de emissie van voertuigen van de categorieën M1 en N1 om te voorkomen dat voor een bepaald voertuigtype twee keer goedkeuring moet worden verleend. Dit zou immers de met het voorstel gepaard gaande kosten nodeloos opdrijven.
Volgens de richtlijn in haar huidige vorm moet de technische dienst tijdens de test nagaan of de uitlaatemissies beantwoorden aan de grenswaarden van Richtlijn 70/220/EEG. Dit voorschrift kan niet worden toegepast op voertuigen van categorie N1, waarvoor goedkeuring met betrekking tot hun emissie wordt verleend volgens Richtlijn 88/77/EEG.
In de meetprocedure, die reeds wordt gebruikt voor het testen van de emissies van voertuigen van categorie N1 overeenkomstig Richtlijn 70/220/EEG, wordt geen rekening gehouden met de stijging van het gewicht van het voertuig ten gevolge van de lading. Dit geldt ook voor andere variabelen, zoals rijgedrag, onderhoud en klimatologische en topografische omstandigheden. Uit de resultaten van de TÜV-studie blijkt dat de lading een aanzienlijke invloed heeft op het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot. Als het voertuig voor 30% geladen is, wat als een gemiddelde lading voor dit voertuigtype wordt beschouwd, stijgt de CO2-uitstoot met 4 tot 12%, afhankelijk van het voertuigtype en de rijcyclus. Uit soortgelijke metingen van ACEA tijdens de voorgeschreven rijcyclus is een stijging met slechts 4 tot 6% gebleken. Uit de gegevens blijkt eveneens dat er een vaste verhouding is tussen de metingen met en zonder lading, d.w.z. dat de klassering van de voertuigen volgens hun brandstofverbruik niet wordt beïnvloed door de lading. Dit bewijst dat de meetprocedure geschikt is voor het vergelijken van het brandstofverbruik, wat belangrijk is voor de klant en om belastingredenen, en voor het permanent bewaken van verbeteringen inzake brandstofverbruik.
Een verandering in de testprocedure, bv. door rekening te houden met de factor lading, zou aanleiding geven tot een verschil tussen de emissierichtlijn 70/220/EEG en deze richtlijn. Door verschillende versies van de meetprocedure op te stellen zouden het aantal tests en de daarmee gepaard gaande kosten aanzienlijk toenemen, terwijl de voordelen ten opzichte van de huidige meetprocedure beperkt zijn.
Aangezien er kennelijk een rechtstreeks verband bestaat tussen de lading en het brandstofverbruik, kan worden overwogen een rekenmethode op te stellen om de invloed van de lading op het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot na te gaan. Dergelijke informatie kan aan de burger worden verstrekt door specifieke voorschriften voor voertuigen van categorie N1 op te nemen in Richtlijn 1999/94/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarheid van consumenteninformatie over het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot bij het op de markt brengen van nieuwe personenauto's. Bovendien moet het verband tussen de lading en het brandstofverbruik worden gecontroleerd, zodat kan worden nagegaan of de fabrikanten alleen in onbeladen toestand een optimaal brandstofverbruik nastreven, terwijl deze prestaties in beladen toestand aanzienlijk slechter zijn.
In tegenstelling tot personenauto's worden lichte bedrijfsvoertuigen niet alleen geproduceerd door ondernemingen die op Europese schaal of wereldwijd actief zijn. Een klein aantal voertuigen voor speciale toepassingen worden gebouwd door een aanzienlijk aantal zogenaamde 'coach-builders'. Gewoonlijk blijft de productie beperkt tot enkele honderden exemplaren per jaar, verdeeld over verschillende versies. Meestal kopen deze fabrikanten de motor of een chassis waarin de motor reeds is gemonteerd. Voor dergelijke (diesel-)motoren is reeds typegoedkeuring met betrekking tot hun emissies verleend overeenkomstig Richtlijn 88/77/EEG. De procedure voor de typegoedkeuring van het volledige voertuig bestaat uit verschillende fasen om dergelijke nichefabrikanten de mogelijkheid te bieden de einduitrusting voor hun rekening te nemen.
Deze kleine en middelgrote bedrijven beschikken echter niet over de nodige infrastructuur (dynamometer) of vakkennis om emissie- of CO2-metingen uit te voeren. Gezien het beperkte aantal exemplaren zouden de extra kosten om aan dit voorstel te voldoen niet in verhouding staan tot de winst. Indien overeenkomstig Richtlijn 88/77/EEG reeds typegoedkeuring is verleend voor de motor met betrekking tot de emissies, wordt voorgesteld vrijstelling te verlenen voor deze fabrikanten met een kleine productie.
F.
Subsidiariteit
De maatregelen hebben tot doel het toepassingsgebied van de bestaande maatregelen uit te breiden. Dit is een belangrijk onderdeel van de werkzaamheden van de Commissie inzake de beperking van de uitstoot van broeikasgassen in de vervoersector, met name door voertuigen van categorie N1.
De harmonisatie van de wetgeving inzake typegoedkeuring van voertuigen valt uitsluitend onder de bevoegdheid van de Gemeenschap.
De meest aangewezen wijze van optreden is wetgeving in de vorm van een richtlijn of verordening. Met dit voorstel voor een bijzondere richtlijn in het kader van de tenuitvoerlegging van de bij Richtlijn 70/156/EG, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2000/40/EG, ingevoerde EG-typegoedkeuring worden de noodzakelijke wettelijke eisen in deze sector vastgesteld.
Een uniforme en gedetailleerde richtlijn is noodzakelijk met het oog op de samenhang met de voorschriften van de kaderrichtlijn, Richtlijn 70/156/EEG, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2000/40/EG.
Bij dit voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad worden in de EU geharmoniseerde voorschriften voor het meten van de CO2-uitstoot en het brandstofverbruik van voertuigen van categorie N1 vastgesteld. Daartoe moeten in de eerste plaats maatregelen inzake brandstofbesparing voor voertuigen van categorie N1 in de EU mogelijk worden gemaakt en moeten deze maatregelen worden bewaakt en beoordeeld.