Toelichting bij COM(2004)243 - Wijziging van Richtlijn 2003/49/EG waarbij bepaalde lidstaten overgangsperioden mogen instellen voor de toepassing van een gemeenschappelijke belastingregeling inzake uitkeringen van interest en royalty's tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2004)243 - Wijziging van Richtlijn 2003/49/EG waarbij bepaalde lidstaten overgangsperioden mogen instellen voor de toepassing van een ... |
---|---|
bron | COM(2004)243 ![]() ![]() |
datum | 01-04-2004 |
1. Dit voorstel heeft tot doel Richtlijn 2003/49/EG te wijzigen en met name in overgangsperioden voor de toepassing van de richtlijn te voorzien naar aanleiding van daartoe strekkende verzoeken van Tsjechië, Letland, Litouwen, Polen en Slowakije.
2. Richtlijn 2003/49/EG i (hierna 'de richtlijn') werd op 3 juni 2003 door de Raad 'Economische en Financiële Zaken' aangenomen als onderdeel van het zogenaamde belastingpakket.
3. Op 30 december 2003 heeft de Commissie een voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/49/EG i ingediend. Dit wijzigingsvoorstel had een tweeledig doel. In de eerste plaats liet de Raad in de verklaringen bij de notulen van zijn vergadering van 3 juni 2003 optekenen dat "de voordelen van de richtlijn inzake uitkeringen van interest en royalty's niet ten goede mogen komen aan ondernemingen die zijn vrijgesteld van de belastingen op inkomsten die onder die richtlijn vallen". Hij verzocht de Commissie derhalve 'de nodige wijzigingen in deze richtlijn tijdig voor te stellen.' Vanwege het tijdsverloop tussen het oorspronkelijke voorstel van de Commissie i (1998) en de datum waarop dit is aangenomen, verwijst de richtlijn ook niet naar de nieuwe rechtsvormen van de Europese vennootschap ("Societas Europaea" of SE) i en de Europese coöperatieve vennootschap ("Societas Cooperativa Europaea" of SCE) i, en houdt zij ook geen rekening met de ontwikkelingen in verband met andere nieuwe rechtsvormen die onder de werkingssfeer van Richtlijn 2003/123/EG i zijn gebracht, en in verband met het voorstel tot wijziging van de fusierichtlijn i.
4. Aangezien de richtlijn op 3 juni 2003 werd aangenomen, dat wil zeggen ná de ondertekening van de Toetredingsakte op 16 april 2003 i, is zij niet opgenomen in hoofdstuk 9 van bijlage II bij de Toetredingsakte. Een aanpassing, op basis van artikel 20 van de Toetredingsakte, was derhalve niet mogelijk.
5. De richtlijn maakt niettemin deel uit van het acquis communautaire en is derhalve van toepassing vanaf de datum van toetreding op 1 mei 2004. Aangezien in de huidige versie van de richtlijn de ondernemingen van de toetredingslanden niet zijn opgenomen in de in artikel 3, onder a), punt i), bedoelde lijst van ondernemingen (opgenomen in de bijlage bij de richtlijn), evenmin als de relevante belastingen van deze landen die in artikel 3, onder a), punt iii), zouden moeten worden vermeld, zijn technische aanpassingen vereist. Artikel 57 van de Toetredingsakte voorziet voor dergelijke aanpassingen in een procedure die dienstig wordt geacht om de lijst van relevante belastingen en ondernemingen in de toetredingslanden in de richtlijn op te nemen.
6. In mei en juli 2003 zijn de toetredingslanden officieel uitgenodigd tot het indienen van hun verzoeken om overgangsperioden.
7. De Tsjechische Republiek en de Republieken Letland, Litouwen en Polen hebben elk een officieel verzoek om een overgangsperiode ingediend. De door de diensten van de Commissie gevraagde aanvullende gegevens werden tegen medio december 2003 verstrekt, behalve in het geval van Slowakije, dat zijn verzoek indiende op 2 februari 2004 en aanvullende gegevens verstrekte op 9 februari 2004.
8. Rekening houdende met hun huidige economische situatie, het feit dat zij kapitaalimporterende landen zijn, het lopende economische overgangsproces en hun relatief lage niveau van begrotingsinkomsten, kunnen de toetredingslanden te kampen krijgen met begrotingsmoeilijkheden indien zij de bronbelasting op uitkeringen van rente en royalty's zouden moeten afschaffen. Deze landen zouden in dit stadium niet in staat zijn het verlies van belastinginkomsten, waartoe deze afschaffing zou leiden, te compenseren met de opbrengsten van een bijkomende binnenlandse belasting op de inkomsten uit rente- en royaltybetalingen die worden ontvangen van verbonden ondernemingen uit het buitenland, omdat zij netto-importeurs van kapitaal zijn. De Commissie stelt daarom voor om in gerechtvaardigde gevallen bepaalde overgangsregelingen toe te staan.
9. Dit is in overeenstemming met de algemene lijn die de Europese Unie tijdens de onderhandelingen met de toetredingslanden heeft uitgezet, volgens welke bij de toekenning van overgangsperioden niet alleen het belang van de Unie, maar ook dat van de toetredingslanden in aanmerking moet worden genomen i. In een 'informatienota' aan de Europese Raad stelde de Commissie: "Bij het beoordelen of overgangsmaatregelen moeten worden aanvaard, dienen de lidstaten zowel de noodzaak om de werking van de interne markt te beschermen, als de politieke, economische [...] consequenties voor de kandidaat-lidstaten in aanmerking te nemen" i.
10. Er zij op gewezen dat ook aan enkele huidige lidstaten een overgangsperiode werd toegestaan toen de richtlijn in juni 2003 werd aangenomen. De Commissie heeft de verzoeken van de toetredingslanden tegen deze achtergrond geëvalueerd, rekening houdende met hun specifieke behoeften. Overeenkomstig deze beginselen moeten overgangsperioden kort zijn en in verhouding staan tot het probleem dat ermee moet worden opgelost.
11. Bij haar beoordeling van de derogatieverzoeken heeft de Commissie rekening gehouden met:
* de huidige bronbelasting die van toepassing is in de verzoekende landen in het kader van hun wetgeving op het binnenlandse inkomen;
* het tarief van de bronbelasting voor rente- en royaltybetalingen dat is vastgesteld in de door de verzoekende landen gesloten overeenkomsten betreffende belasting naar het inkomen en naar het vermogen, en
* de gevolgen voor de begroting van de afschaffing van de bronbelasting, en
* de aan huidige lidstaten toegestane overgangsperioden.
12. De Tsjechische Republiek heeft haar verzoek bij brief van 16 september 2003 ingediend. Het binnenlandse tarief van de bronbelasting, zowel voor rente- als voor royaltybetalingen, bedraagt 15%. Wat rentebetalingen betreft, voorzien evenwel twaalf van de vijftien dubbelbelasting verdragen met huidige lidstaten in een afschaffing van de bronbelasting. Wat royaltybetalingen betreft, voorzien de dubbelbelastingverdragen in alle gevallen in een bronbelasting van 5% of 10%. De Commissie concludeert derhalve dat een derogatie alleen gerechtvaardigd kan zijn voor royaltybetalingen.
13. De Republiek Letland heeft haar verzoek bij brief van 28 mei 2003 ingediend. Het binnenlandse tarief van de bronbelasting bedraagt 10% voor rentebetalingen (met bepaalde uitzonderingen) en 5% voor royaltybetalingen (voor literair of artistiek werk, inclusief bioscoop- en videofilms en platen, geldt een tarief van 15%). Alle acht dubbelbelastingverdragen met huidige lidstaten voorzien in een bronbelasting op rentebetalingen tegen een tarief van 10%; ook voor royaltybetalingen is het tarief 10% (bij uitzondering in sommige verdragen 5%). De Commissie concludeert dat een derogatie gerechtvaardigd kan zijn voor zowel rente- als royaltybetalingen.
14. De Republiek Litouwen heeft haar verzoek bij brief van 5 december 2003 ingediend. Het binnenlandse tarief van de bronbelasting, zowel voor rente- als voor royaltybetalingen, bedraagt 10%. Op één uitzondering na voorzien alle dubbelbelastingverdragen in een bronbelasting van 10% op zowel rente- als royaltybetalingen. In twaalf dubbelbelastingverdragen (allemaal met huidige lidstaten) is het tarief van de bronbelasting voor royaltybetalingen evenwel verminderd tot 5% ter zake van het gebruik van nijverheids-, handels- of wetenschappelijke uitrusting. De Commissie concludeert dat een derogatie gerechtvaardigd kan zijn voor zowel rente- als royaltybetalingen.
15. De Republiek Polen heeft haar verzoek bij brief van 31 juli 2003 ingediend. Het binnenlandse tarief van de bronbelasting, zowel voor rente- als voor royaltybetalingen, bedraagt 20%. Negen van de vijftien dubbelbelasting verdragen met huidige lidstaten voorzien evenwel in de afschaffing van de bronbelasting op rentebetalingen. Wat royaltybetalingen betreft, voorzien de dubbelbelastingverdragen daarentegen in de meeste gevallen in een tarief van 10%. De Commissie concludeert dat een derogatie alleen gerechtvaardigd kan zijn voor royaltybetalingen.
16. De Republiek Slowakije heeft haar verzoek bij brief van 2 februari 2004 ingediend. Het binnenlandse tarief van de bronbelasting bedraagt thans, na de inwerkingtreding van de belasting hervorming per 1 januari 2004, 19%. Dertien van de veertien dubbelbelasting verdragen met huidige lidstaten voorzien evenwel in de afschaffing van de bronbelasting op rentebetalingen. Wat royaltybetalingen betreft, voorzien de dubbelbelastingverdragen in een tarief dat varieert naar gelang van het soort royalty's en het land in kwestie. Momenteel bedragen de tarieven 0%, 1%, 5% en 10%. De Commissie concludeert dat een derogatie alleen gerechtvaardigd kan zijn voor royaltybetalingen.
17. Op basis van het bovenstaande stelt de Commissie voor dat alle verzoekende landen een overgangsperiode van zes jaar krijgen voor de toepassing van de richtlijn wat betreft de heffing van belasting op royaltybetalingen, met uitzondering van Slowakije, dat slechts om een periode van twee jaar heeft verzocht. Letland en Litouwen zouden ook een overgangsperiode van zes jaar moeten krijgen wat betreft de heffing van belasting op rentebetalingen - deze periode wordt toereikend geacht om deze landen in staat te stellen de nodige aanpassingen door te voeren. Gedurende vier jaar mag het door Letland en Litouwen toegepaste belastingtarief voor rentebetalingen niet hoger zijn dan 10% en gedurende de overige twee jaar mag dit tarief niet hoger zijn dan 5%.
18. De toekenning van dergelijke overgangsperioden wordt geacht verder te gaan dan het aanbrengen van uitsluitend technische aanpassingen overeenkomstig artikel 57 van de Toetredingsakte en er wordt derhalve voorgesteld de richtlijn van de Raad formeel te wijzigen om in de overgangsperioden te voorzien.
Artikelgewijze bespreking van het voorstel voor een richtlijn
Met dit artikel worden de overgangsperioden voor Tsjechië, Letland, Litouwen, Polen en Slowakije opgenomen in de bepaling waarin de reeds bestaande overgangsperioden voor Griekenland, Spanje en Portugal zijn vastgesteld.
In dit artikel worden het tijdschema en de voorwaarden voor de omzetting van de richtlijn in het nationale recht van de lidstaten vastgelegd. De lidstaten moeten de Commissie onverwijld de omzetting van de richtlijn in nationaal recht meedelen, alsmede een transponeringstabel ter weergave van het verband tussen deze richtlijn en die nationale bepalingen.