Toelichting bij COM(2003)451 - Maatregelen betreffende de incidentele vangsten van walvisachtigen bij de visserij

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Het bij toeval vangen en doden van kleine walvisachtigen bij visserijactiviteiten wordt beschouwd als een van de grootste bedreigingen voor de instandhouding van de populaties van deze dieren.

Walvisachtigen zijn strikt beschermd door de communautaire milieuwetgeving, namelijk de habitatsrichtlijn (92/43/EEG), teneinde deze soorten in een gunstige staat van instandhouding te houden of te brengen. Artikel 11 van deze richtlijn schrijft voor dat de lidstaten moeten toezien op hun instandhouding en artikel 12 bepaalt bovendien dat de lidstaten de nodige maatregelen moeten treffen voor de instelling van een systeem van strikte bescherming van deze dieren, en met name van een systeem van toezicht op het bij toeval vangen en doden ervan, met het oog op verdere onderzoekwerkzaamheden of instandhoudingmaatregelen, indien deze nodig blijken.

Wat de visserijwetgeving betreft heeft de Raad in 1997, bij Verordening (EG) Nr. 894/97, de zogenoemde 'drijfnetbeperkingen' vastgesteld (in 1998 gewijzigd bij Verordening Nr. 1239/98), onder meer omdat dergelijke vistuigen populaties van sommige als bijvangst gevangen vissoorten in gevaar konden brengen.

Op basis van de thans beschikbare wetenschappelijke informatie is de Commissie evenwel tot de conclusie gekomen dat de tot dusver getroffen maatregelen niet volstaan of onvoldoende zijn gecoördineerd. De Gemeenschap moet aanvullende maatregelen treffen in de visserijsector om de maatregelen voor de bescherming van kleine walvisachtigen consequent en op basis van samenwerking te verbeteren. Dit strookt volledig met de verplichtingen in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid om het effect van visserijactiviteiten op de mariene ecosystemen, waarin inzonderheid is voorzien bij artikel 2 van Verordening (EG) Nr. 2371/2002, zo gering mogelijk te houden.

De Commissie heeft de Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee (ICES) verzocht een overzicht te verstrekken van de visserijtakken die een significant effect hebben op kleine walvisachtigen, alsmede een evaluatie van het risico dat de visserij voor de diverse vispopulaties inhoudt en, tenslotte, adviezen over mogelijke maatregelen om de nadelige gevolgen van de visserij te beperken. Voorts heeft zij het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij (WTECV) verzocht om inzonderheid in de subgroep Visserij en Milieu, de door de ICES verstrekte informatie te bestuderen om er eventuele aanvullende informatie over de bijvangst van walvisachtigen bij de Europese visserij (inzonderheid de visserij die buiten de werkingssfeer van de ICES valt) aan toe te voegen en de Commissie eventueel adviezen voor het beheer te verstrekken i.

Volgens de verslagen van deze wetenschappelijke instanties worden met de meeste van de in Europa normaal gebruikte vistuigen walvisachtigen als bijvangst gevangen, hoewel het grootste deel ervan voor rekening komt van kieuwnetten en pelagische trawlnetten. Om een idee te krijgen van de omvang van de bijvangst van walvisachtigen, kan worden vermeld dat het aantal bruinvissen dat elk jaar in op de bodem geankerde kieuwnetten in de Noordzee wordt gevangen, geraamd wordt op ettelijke duizenden. Hoewel gegevens over de bijvangst van andere walvisachtigen, zoals dolfijnen, zeer onvolledig is, blijkt duidelijk uit door sommige lidstaten uitgevoerde vangstproeven dat de bijvangsten van deze soorten soms zeer hoog kunnen zijn (nadere bijzonderheden zijn te vinden in de eerder genoemde verslagen).

De wetenschappers zijn van oordeel dat de bijvangst van walvisachtigen in de eerste plaats kan worden beperkt door een algemene verlaging van de visserijdruk, gekoppeld aan enkele aanvullende maatregelen van technische aard. Om betere adviezen te krijgen over verdere beperkende maatregelen, is ook een uitgebreide toezichtregeling, die een voldoende uitgestrekt geografisch gebied en tijdspanne bestrijkt, noodzakelijk. Tot dusver is slechts occasioneel en niet gecoördineerd toezicht uitgevoerd, zodat het niet mogelijk was een duidelijk beeld te krijgen van de spreiding van de bijvangsten in de ruimte en in de tijd.

Er wordt een algemene verlaging van de visserijdruk verwacht als gevolg van andere communautaire maatregelen om de duurzaamheid van de visserij te garanderen. Het onderhavige voorstel voor een verordening vormt een aanvulling op de naar aanleiding van de wetenschappelijke adviezen getroffen maatregelen, doordat het voorziet in extra maatregelen om de incidentele vangsten van walvisachtigen bij de visserij te beperken. Deze maatregelen omvatten:

beperkingen op het gebruik van drijfnetten in de Oostzee (lengte maximaal 2,5 km, geleidelijke invoering van een verbod op het gebruik vóór 1 januari 2007),

verplicht gebruik van akoestische afschrikmiddelen in bepaalde visserijtakken en

gecoördineerd toezicht op de bijvangst van walvisachtigen via verplicht aan boord te nemen waarnemers in bepaalde visserijtakken.

1.

Beperkingen op het gebruik van drijfnetten in de Oostzee


Het gebruik van drijfnetten is door de communautaire wetgeving streng beperkt, onder meer wegens het effect ervan op kleine walvisachtigen, maar deze beperkingen zijn niet van toepassing in de Oostzee i.

Volgens de aanbeveling van de Subgroep voor Visserij en Milieu (SGFEN) zou de maximumlengte van drijfnetten voor de zalmvisserij moeten worden teruggebracht tot de lengte die geldt voor andere communautaire drijfnetvisserijen die nog zijn toegestaan, namelijk 2,5 km. Er zal ook een tijdschema moeten worden opgesteld voor de invoering van het verbod op het gebruik van deze drijfnetten.

De reden hiervoor is dat bruinvis (Phocoena phocoena), de enige walvisachtige waarvoor de vangsten bij de drijfnetvisserij met drijfnetten in de Oostzee worden geregistreerd, de meest bedreigde populatie van kleine walvisachtigen in Europa is. De zeer kleine overblijvende populatie betekent dat het zelden voorkomt dat deze dieren bij toeval worden gevangen, maar dat dit wel van grote betekenis is voor de instandhouding van deze populatie.

Daarom zou een algemene beperking van de lengte van drijfnetten tot 2,5 km onmiddellijk moeten ingaan in de Oostzee, gevolgd door een geleidelijk verbod op het gebruik ervan in dit gebied tot een volledig verbod vanaf 1 januari 2007. Hoewel deze maatregelen een ongunstig effect zullen hebben op de rendabiliteit van de betrokken zalmvisserij, moet het feit dat de Gemeenschap zich ertoe heeft verbonden de biologische diversiteit in stand te houden en het mogelijke uitsterven van de bruinvispopulatie in de Oostzee op korte tot middellange termijn te voorkomen, voldoende reden zijn om deze overwegingen terzijde te schuiven.

De voornoemde verbintenis brengt met zich dat ook een bijzonder toezicht zal moeten worden uitgeoefend op het gebruik van andere vistuigen waarvan bekend is dat ze een gevaar inhouden voor incidentele vangsten van bruinvissen, inzonderheid geankerde kieuwnetten (zie hierna).

2.

Verplicht gebruik van akoestische afschrikmiddelen


Akoestische afschrikmiddelen (of pingers) zijn uitgebreid getest en worden toegepast bij verschillende kieuwnetvisserijen in de hele wereld, waar ze erin geslaagd zijn de bijvangsten van bepaalde kleine walvisachtigen, inzonderheid van gewone dolfijnen (Delphinus delphis), gestreepte dolfijnen (Stenella coeruleoalba) en bruinvissen te verminderen.

Het gebruik van akoestische afschrikmiddelen zou daarom verplicht moeten worden gesteld in alle visserijtakken die een significante bijvangst zouden kunnen opleveren en waarin een belangrijke vermindering van de incidentele vangsten van walvisachtigen kan worden verwacht. Dit geldt inzonderheid voor visserijtakken waarin gebruik wordt gemaakt van geankerde kieuwnetten in gebieden waar bruinvissen voorkomen (inzonderheid de Noordzee, het Kanaal en de Celtic Shelf).

Gezien het grote aandeel van kleine vissersvaartuigen in de totale visserijinspanning met geankerde kieuwnetten in deze gebieden en de verspreiding van bruinvissen dichtbij de kust, stelt de Commissie voor het gebruik ervan verplicht te stellen voor alle vaartuigen, ongeacht hun grootte of de totale lengte van de netten die zij uitzetten.

Gelet evenwel op het bezwaar dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de mogelijke negatieve gevolgen van dergelijke apparaten op de volledige populaties van de dieren die zij zouden moeten afschrikken, moet dit grootschalig gebruik van pingers zorgvuldig worden gecontroleerd.

Om dankzij een adequate controle te garanderen dat dergelijke maatregelen goed worden nageleefd, is het bovendien van zeer groot belang communautaire regels vast te stellen voor het merken en de identificatie van staande vistuigen. De Commissie is voornemens in de nabije toekomst uitvoeringsbepalingen vast te stellen overeenkomstig artikel 5, onder c), en artikel 20 bis, lid 3, van Verordening (EEG) Nr. 2847/93 van de Raad, volgens de in artikel 36 van die verordening bepaalde procedure.

3.

Toezicht op de bijvangsten


De bovenvermelde beperkende maatregelen worden beschouwd als een eerste voorlopige stap in de oplossing van het bijvangstprobleem. De Commissie beseft dat hier uitgebreide en meer strategische maatregelen noodzakelijk zijn. Voor het ontwerpen van een dergelijke strategie dient men echter een beter inzicht in het probleem te krijgen door een passende controle op de visserijactiviteiten en een betere evaluatie van en toezicht op de populaties van walvisachtigen.

De uiteindelijke vorm die de beperkende maatregelen zullen aannemen zal voornamelijk afhangen van een algemene toezichtregeling die een voldoende uitgebreid geografisch gebied en een voldoende lange periode bestrijkt. Onafhankelijke en representatieve waarnemingen van de visserijactiviteiten zijn van essentieel belang om tot voldoende nauwkeurige ramingen van de bijvangsten te komen.

Daarom stelt de Commissie voor dat de lidstaten als prioriteit regelingen met waarnemers aan boord invoeren om het incidentele vangen en doden van walvisachtigen in diverse visserijtakken waarin gebruik wordt gemaakt van pelagische trawls of kieuwnetten en die een groot risico voor bijvangsten vormen, te controleren.

De Subgroep Visserij en Milieu heeft een aantal visserijtakken aangewezen waarvoor toezichtregelingen zouden moeten worden ingesteld en de meeste daarvan zijn in de voorgestelde verordening opgenomen. In het algemeen genomen zou het waarnemingsniveau afhankelijk moeten zijn van de de gewenste nauwkeurigheid van de ramingen van de bijvangsten en van de statistische eigenschappen van de bijvangstgebeurtenissen in een bepaalde visserijtak. Daar er niet voldoende gegevens zijn om te bepalen wat een statistisch betrouwbaar waarnemingsniveau is, heeft de SGFEN aanbevolen dat vijf tot tien procent van de totale inspanning zou moeten worden gecontroleerd; de Commissie heeft in de meeste gevallen het lagere cijfer aangehouden. Voorzover mogelijk zal voor de programma's voor de controle op de incidentele vangst van walvisachtigen gebruik moeten worden gemaakt van bestaande waarnemingsprogramma's die zijn ingesteld voor andere doeleinden (bijvoorbeeld verzameling van gegevens over de teruggooi).

Voor vaartuigen die geen extra persoon als waarnemer aan boord kunnen nemen (bijvoorbeeld omdat er onvoldoende plaats is of om veiligheidsredenen) zouden de lidstaten andere passende methodes voor een onafhankelijk toezicht op zee moeten vaststellen.

4.

Follow-up en herziening van deze maatregelen


De voorgestelde maatregelen inzake het gebruik van pingers en programma's met waarnemers aan boord zullen zorgvuldig worden geverifieerd en geëvalueerd om ze in de volgende jaren zo nodig te kunnen aanpassen. De resultaten zouden regelmatig moeten worden gemeld op communautair niveau, om een algemene evaluatie van de behaalde resultaten mogelijk te maken en het WTECV in staat te stellen nieuwe aanbevelingen te doen.

De bij het toezicht op het gebruik van pingers verzamelde gegevens en die welke zijn verkregen via onafhankelijke waarnemersregelingen moeten worden aangevuld met andere relevante informatie, met name onderzoek over nieuwe beperkende maatregelen (bijvoorbeeld proeven met akoestische afschrikmiddelen in pelagische trawls of mogelijke alternatieve netmaterialen voor kieuwnetten).

De belasting die sommige van de voorgestelde maatregelen voor de visserijsector betekenen zal echter op lange termijn moeilijk te rechtvaardigen zijn indien deze maatregelen niet op passende wijze worden aangevuld met maatregelen om de algemene informatie en kennis over de instandhouding van walvisachtigen te verbeteren. Deze follow-up moet dus uitgaan van een alomvattend en adequaat toezicht door de lidstaten op de instandhoudingsstatus van walvisachtigen, zoals voorgeschreven in de habitatsrichtlijn. De uitwerking van een uitgebreide en betrouwbare strategie op lange termijn voor de instandhouding van deze soorten zal slechts mogelijk zijn indien aan al deze voorwaarden is voldaan.