Toelichting bij COM(2003)698-2 - Gemeenschappelijke marktordening voor olijfolie en tafelolijven

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. GEMEENSCHAPPELIJKE INLEIDING VOOR DE VIER BETROKKEN SECTOREN

Sinds 1992 is bij het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) een proces van fundamentele hervormingen aan de gang om van een beleid van prijs- en productiesteun over te schakelen op een meer omvattend beleid ter ondersteuning van het inkomen van de landbouwers. De jongste stap in dit proces is dat de Raad op 29 september 2003 op voorstel van de Commissie zijn goedkeuring heeft gehecht aan Verordening (EG) nr. 1782/2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (horizontale verordening).

Als volgende stap in het hervormingsproces stelt de Commissie voor de huidige steunregelingen voor katoen, olijfolie en tafelolijven, tabak en hop in de bovengenoemde verordening te integreren. Het gaat steeds om dezelfde doelstellingen: een groter concurrentievermogen, een sterkere marktgerichtheid, een betere naleving van de milieueisen, gestabiliseerde inkomens voor de landbouwers en meer aandacht voor de situatie van de producenten in de zwakste regio's. De prioriteit wordt van productiesteun naar het inkomen van de producenten verschoven door een belangrijk deel van de huidige aan de productie gekoppelde uitgaven over te hevelen naar de bedrijfstoeslagregeling die bij de nieuwe horizontale verordening is ingesteld.

In de sectoren katoen, olijven en tabak is echter sprake van specifieke omstandigheden doordat de betrokken productie veelal is geconcentreerd in regio's die een grote achterstand hebben wat hun economische ontwikkeling betreft. Daarom wordt in het voorstel rekening gehouden met de mogelijke gevolgen van een volledige ontkoppeling in deze sectoren, met name het gevaar dat met produceren zou worden gestopt en de betrokken plattelandsgebieden minder concurrerend zouden worden. Met het oog daarop moet in het geval van de katoen- en de olijventeelt een deel van de uitgaven sectorspecifiek blijven en dient de integratie van ruwe tabak in de bedrijfstoeslagregeling geleidelijk te verlopen. Wat hop betreft, zullen de lidstaten een percentage van de steun kunnen inhouden om de toekenning van gekoppelde steun mogelijk te maken. De beoogde maatregelen worden hierna in hoofdlijnen beschreven.

1.

2. DE NIEUWE REGELINGEN VOOR KATOEN


Inleiding



De Commissie stelt voor het deel van de EOGFL-uitgaven voor katoen dat in de referentieperiode 2000-2002 naar steun aan de producenten ging, over te hevelen naar twee steunmaatregelen, namelijk de bedrijfstoeslagregeling en een nieuwe regeling voor de toekenning van productiesteun in de vorm van een areaalbetaling. Deze laatste steun beantwoordt aan het doel de katoenproductie in de betrokken gebieden te ondersteunen zoals omschreven in de katoenprotocollen bij de Akten van toetreding van Griekenland en van Spanje en Portugal. De rest van de uitgaven voor katoen wordt overgeheveld naar de maatregelen voor plattelandsontwikkeling in de betrokken regio's.

Bij de vaststelling van de begrotingsmiddelen voor de genoemde twee maatregelen wordt uitgegaan van de gemiddelde uitgaven voor steun aan deze sector in de referentiejaren, verlaagd met de bedragen die de egreneringsbedrijven hebben ontvangen maar niet noodzakelijk aan de producenten hebben doorbetaald. Twee verschillende beginselen spelen in de bepaling van die bedragen een rol. In de eerste plaats wordt rekening gehouden met het verschil tussen de oriëntatieprijs en de minimumprijs (53,1 euro per ton). Dit verschil wordt vermenigvuldigd met de gemiddelde in aanmerking komende productie, wat 82,1 miljoen euro oplevert. Vervolgens moet hieraan 25,4 miljoen euro worden toegevoegd. Het betreft het met de betrokken productie vermenigvuldigde verschil tussen het gemiddelde van de voor de steunaanvragen vastgestelde wereldmarktprijzen en de gemiddelde werkelijke wereldmarktprijs in dezelfde periode. Dit verschil tussen gemiddelde wereldmarktprijzen moet in aanmerking worden genomen omdat de egreneringsbedrijven nu kunnen kiezen tussen vaststelling vooraf dan wel achteraf van de wereldmarktprijs op basis waarvan de steun wordt berekend.

Van de begrotingsmiddelen die in de referentieperiode gemiddeld aan productiesteun zijn besteed, moet in totaal dus 107,5 miljoen euro worden afgetrokken. Aangezien die gemiddelde begrotingsmiddelen op 803 miljoen euro komen, dient in totaal 695,8 miljoen euro voor de bedrijfstoeslag en de nieuwe productiesteun voor katoen te worden bestemd, als volgt verdeeld: 504,4 miljoen euro voor Griekenland, 190,8 miljoen euro voor Spanje en 0,565 miljoen euro voor Portugal.

2.

2.2. Rechtstreekse steun aan de landbouwers


3.

2.2.1. Productiesteun per hectare katoen


De productiesteun per hectare katoen moet zo worden bepaald dat economische voorwaarden worden geschapen die de voortzetting van activiteit in de sector katoen in de voor dit gewas geschikte regio's mogelijk maken en er dus toe leiden dat katoen interessant is in vergelijking met andere, concurrerende akkerbouwgewassen.

Gezien enerzijds de verschillen tussen de producerende lidstaten wat de saldi voor concurrerende gewassen betreft, en anderzijds de te ontkoppelen percentages die zijn vastgesteld bij de in 2003 goedgekeurde hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, wordt voorgesteld 40% van het voor steun aan de producenten beschikbare totaalbedrag te bestemmen voor de steun per hectare. Uitgaande van de bovenvermelde 695,8 miljoen euro aan begrotingsmiddelen, zou dit neerkomen op 278,5 miljoen euro, namelijk 202 miljoen euro voor Griekenland, 76,3 miljoen euro voor Spanje en 0,2 miljoen euro voor Portugal.

Om milieu- en kwaliteitsredenen zullen de voor de productie van katoen geschikte oppervlakten en rassen moeten worden goedgekeurd door de lidstaten. Bovendien zal de hectaresteun voor katoen worden beperkt tot een maximumareaal per lidstaat.

In de periode van vijf jaar vóór 2001 bedroeg het totale katoenareaal in Griekenland elk jaar ten minste 400 000 ha. Sindsdien is door de invoering van specifieke maatregelen op grond van artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1051/2001, die met name op milieuverbetering zijn gericht, dit areaal geleidelijk gedaald tot circa 370 000 ha. Om te bereiken dat deze dalende tendens nog verder doorzet, dient het maximumareaal voor Griekenland te worden vastgesteld op 340 000 ha, d.w.z. 11% minder dan het gemiddelde in aanmerking komende areaal in de periode van 2000/2001 tot en met 2002/2003.

De maximumarealen voor de andere producerende lidstaten moeten worden vastgesteld met inachtneming van de verschillen ten aanzien van de gemiddelde overschrijding van de gegarandeerde nationale hoeveelheid (GNH) sinds 1995, welke overschrijding voor Griekenland 2,2 maal groter is dan voor Spanje. Bijgevolg wordt voor Spanje een maximumareaal van 85 000 ha voorgesteld, d.w.z. 5% minder dan het gemiddelde in aanmerking komende areaal in de periode van 2000/2001 tot en met 2002/2003. Voor Portugal, waar de GNH niet is overschreden, kan het maximumareaal worden vastgesteld op 360 ha, wat overeenkomt met het gemiddelde in aanmerking komende areaal in de periode van 2000/2001 tot en met 2002/2003.

Uit de bovenvermelde beschikbare bedragen en de voorgestelde maximumarealen per lidstaat vloeien de volgende steunbedragen per hectare voort: 594 euro voor Griekenland, 898 euro voor Spanje en 556 euro voor Portugal. Mocht het in aanmerking komende katoenareaal het maximumareaal overschrijden, dan zou de steun per hectare verhoudingsgewijs worden verlaagd.

Net als voor de andere rechtstreekse steun aan de producenten zal ook voor deze steun per hectare katoen moeten worden voldaan aan horizontale verplichtingen op gebieden zoals de randvoorwaarden, de modulatie en de financiële discipline.

4.

2.2.2. Rechtstreekse inkomenssteun


Gezien de totale begrotingsmiddelen die voor rechtstreekse productsteun voor katoen beschikbaar zijn, en het feit dat 40% daarvan voor productiesteun wordt bestemd, bedragen de resterende, voor rechtstreekse inkomenssteun beschikbare begrotingsmiddelen 302,4 miljoen euro voor Griekenland, 114,5 miljoen euro voor Spanje en 0,365 miljoen euro voor Portugal, d.w.z. in totaal 417,3 miljoen euro.

De toeslagrechten per producent zullen moeten worden berekend op basis van de in aanmerking komende katoenarealen in de verkoopseizoenen 2000/2001 tot en met 2002/2003. Gemiddeld gaat het in totaal om 469 816 ha, namelijk 380 436 ha in Griekenland, 89 023 ha in Spanje en 357 ha in Portugal.

Bijgevolg zal de rechtstreekse inkomenssteun aan de producenten, gelet op de in aanmerking komende katoenarealen in de periode van 2000/2001 tot en met 2002/2003, worden berekend op basis van 795 euro per hectare in Griekenland, 1 286 euro per hectare in Spanje en 1 022 euro per hectare in Portugal.

Opneming in de bedrijfstoeslagregeling brengt uiteraard mee dat voor de op katoen gebaseerde toeslagrechten dezelfde horizontale voorschriften - met name op het gebied van de milieueisen - zullen gelden als voor de op de andere gewassen gebaseerde ontkoppelde betalingen.

5.

2.3. Kolomorganisaties


Om het de producenten en de egreneringsbedrijven mogelijk te maken de kwaliteit van de geproduceerde katoen te verbeteren wordt voorgesteld de oprichting te bevorderen van kolomorganisaties die bestaan uit katoenproducenten en ten minste één egreneringsbedrijf. Deze kolomorganisaties zouden regels met betrekking tot bepaalde aspecten van het contract tussen de teler en het egreneringsbedrijf kunnen vaststellen om te komen tot een kwaliteit die is aangepast aan de plaatselijke economische en milieuomstandigheden en waarnaar op de markt vraag bestaat, rekening houdend met de commerciële egreneringseisen.

De kolomorganisaties zullen een schaal mogen vaststellen om voor hun leden ten hoogste de helft van het bedrag van de gewasspecifieke steun te differentiëren, zulks binnen het kader van gemeenschappelijke criteria en met inachtneming van hetzelfde totaalbedrag aan begrotingsmiddelen. Dit zou ertoe kunnen leiden dat sommige producenten een hoger bedrag aan productiesteun per hectare ontvangen dan het in de basisverordening vastgestelde eenheidsbedrag omdat zij katoen van hoge kwaliteit produceren, terwijl andere, minder goed presterende producenten een lager steunbedrag per hectare zouden kunnen ontvangen.

De kolomorganisaties en hun schalen voor de differentiatie van de steun zullen door de betrokken lidstaat moeten worden goedgekeurd. Deze organisaties moeten worden gefinancierd door hun leden, maar als aanmoediging voor de sector dient de Gemeenschap hun activiteiten te ondersteunen via een verhoging met 10 euro van de productiesteun per in aanmerking komende hectare. De totale begrotingsmiddelen van de Gemeenschap voor dit doel zouden dus op 4,3 miljoen euro komen.

Met het oog op toekenning van het definitieve bedrag per betrokken hectare zal de lidstaat de resultaten van de toepassing van de schaal moeten toetsen aan de door de betrokken producenten behaalde resultaten.

Een teler die bij geen enkele kolomorganisatie is aangesloten, zou het eenheidsbedrag van de steun ontvangen.

6.

2.4. Herstructureringsgelden


De voorgestelde hervorming zou enige aanpassing door de sector of zelfs enige mate van herstructurering nodig kunnen maken. Daarom wordt een financiële overdracht ten behoeve van maatregelen voor plattelandsontwikkeling in de katoenproducerende gebieden wenselijk geacht. Dit geld zou ten goede kunnen komen aan nieuwe begunstigden, kunnen worden besteed aan nieuwe acties of kunnen worden gebruikt om het medefinancieringspercentage te verhogen.

De hiervoor beschikbare begrotingsmiddelen komen overeen met het in punt 2.1 bedoelde bedrag dat bij de huidige regeling niet noodzakelijk aan de producenten wordt doorbetaald, verlaagd met het bedrag dat wordt uitgetrokken ter bevordering van de oprichting van kolomorganisaties. Het gaat dan om 102,9 miljoen euro, over de lidstaten te verdelen op basis van de gemiddelde oppervlakte die in de referentieperiode voor steun in aanmerking kwam, wat de volgende bedragen oplevert: 82,68 miljoen euro voor Griekenland, 20,13 miljoen euro voor Spanje en 0,12 miljoen euro voor Portugal.

De bedragen die aldus beschikbaar komen voor de betrokken lidstaten en regio's, moeten worden overgeheveld van rubriek 1 a naar rubriek 1 b van de financiële vooruitzichten. Zij zouden een integrerend deel van de tweede pijler van het GLB vormen en worden gebruikt zoals momenteel is bepaald in Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad.

7.

2.5. Toepassing


De nieuwe regelingen zouden van toepassing zijn met ingang van 1 september 2005 en zouden dus reeds het in het voorjaar van 2005 ingezaaide gewas betreffen. De huidige regelingen zouden blijven gelden tot het einde van het verkoopseizoen 2004/2005.

8.

3. DE REGELINGEN VOOR OLIJFGAARDEN


9.

3.1. Rechtstreekse steun aan de telers


10.

3.1.1. Integratie in de bedrijfstoeslagregeling


De inkomenssteun zal worden geïntegreerd in de nieuwe bedrijfstoeslagregeling. Deze steun zal gelijk zijn aan een percentage van het gemiddelde van de in de referentieperiode toegekende bedragen aan productiesteun voor olijfolie en tafelolijven. De in aanmerking te nemen oppervlakte (voortaan uitgedrukt in 'GIS-ha olijven') zal door de lidstaten worden vastgesteld op basis van de gegevens van een geografisch informatiesysteem (GIS) voor de olijventeelt dat is geïntegreerd in het geïntegreerd beheers- en controlesysteem (GBCS) en voortdurend bij wordt gehouden. De methode voor de berekening van het aantal GIS-ha olijven zal door de Commissie voor de hele Gemeenschap zo worden vastgesteld dat rekening wordt gehouden met het aantal olijfbomen en de standplaats ervan.

Het voor de bedrijfstoeslagregeling bestemde percentage van de steunbedragen moet zo hoog mogelijk zijn om de voordelen van deze opzet te maximaliseren, terwijl tegelijk toch het bestaan mogelijk moet worden gemaakt van nationale totaalbedragen die hoog genoeg zijn om de instandhouding van in milieu- en maatschappelijk opzicht waardevolle olijfgaarden te garanderen en de financiering van de activiteiten van de organisaties van deelnemers aan de olijven- en olijfoliemarkt zeker te stellen. De Commissie vindt de overdracht van 60% van de huidige steun in de sector olijven en olijfolie naar de bedrijfstoeslagregeling passend. Eenvoudigheidshalve dient dit percentage echter niet te gelden voor de bedrijven met minder dan 0,3 GIS-ha olijven. De betalingen die dergelijke bedrijven in de referentieperiode hebben ontvangen, zullen volledig in de bedrijfstoeslag worden opgenomen.

Om te voorkomen dat het nieuwe steunsysteem verandering kan brengen in de huidige situatie van een labiel evenwicht op de markt voor olijfolie, moet de toegang tot de bedrijfstoeslagregeling worden beperkt tot de met olijfbomen beplante oppervlakten die reeds vóór 1 mei 1998 bestonden, en tot de nieuwe aanplantingen in het kader van door de Commissie goedgekeurde programma's.

11.

3.1.2. Extra steun voor olijfgaarden


Elke lidstaat zal beschikken over een nationaal totaalbedrag dat gelijk is aan 40% van de steunbedragen die zijn betaald aan olijventeeltbedrijven van meer dan 0,3 GIS-ha olijven. De steun zal worden toegekend overeenkomstig nadere bepalingen die door de Commissie zullen worden vastgesteld. Daarbij zullen de volgende beginselen in acht worden genomen:

a) de steun zal worden toegekend voor de oppervlakte van de olijfgaard, uitgedrukt in aantal GIS-ha olijven;

b) het feit dat de olijfgaard reeds vóór 1 mei 1998 bestond, zal moeten worden geconstateerd in het geografische informatiesysteem voor de olijventeelt. De vervangende olijfbomen en de aanplantingen die na die datum zijn verricht in het kader van een door de Commissie goedgekeurd programma, zullen echter eveneens in aanmerking komen;

c) op basis van een door de Commissie vast te stellen kader zullen de lidstaten tot maximaal vijf voor de steun in aanmerking komende categorieën olijfgaarden bepalen uitgaande van de waarde van deze olijfgaarden in milieu- en maatschappelijk opzicht. Binnen de grenzen van het nationale totaalbedrag zullen de lidstaten het steunbedrag voor elke categorie vaststellen zonder daarbij de onderhoudskosten exclusief oogstkosten te overschrijden;

d) de toekenning van de steun in de jaren na de invoering ervan zal afhankelijk zijn van de instandhouding van het op 1 januari 2005 bestaande aantal olijfbomen met een maximale fluctuatiemarge van 10%, en van de handhaving van de typische kenmerken van de categorie olijfgaarden waarvoor de steun is aangevraagd;

e) eenvoudigheidshalve zullen alleen aanvragen voor een bedrag van meer dan 50 euro in aanmerking kunnen worden genomen.

De controlebureaus moeten toezien op de betaling van de productiesteun voor het verkoopseizoen 2003/2004 en medefinanciering van hun huishoudelijke uitgaven voor de periode tot en met 31 oktober 2005 is dus gerechtvaardigd. De Commissie is echter van mening dat de controles op de steun voor de olijventeelt na die datum vergelijkbaar zullen zijn met die op de overige GLB-steun en dat financiering van de controlebureaus dan niet langer nodig zal zijn.

12.

3.2. De verordening houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector olijfolie


Hoewel de GLB-maatregelen voor oliehoudende zaden nu onder de algemene bepalingen voor akkerbouwgewassen vallen, heeft Verordening nr. 136/66/EEG van de Raad houdende de totstandbrenging van een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector oliën en vetten behalve op olijfolie en tafelolijven ook betrekking op oliehoudende zaden, perskoeken van oliehoudende zaden en andere plantaardige oliën dan olijfolie. Daarbij komt dat de in Verordening nr. 136/66/EEG opgenomen steunregeling op 1 november 2004 verstrijkt. Deze verordening moet dan ook worden ingetrokken en vervangen door een verordening van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten voor olijfolie en tafelolijven.

De nieuwe marktordening moet omvatten:

- een regeling voor de interne markt en het handelsverkeer die de marktkrachten laat spelen maar daarbij wel de invoer overeenkomstig de voorschriften van de gemeenschappelijke ordening reguleert en instrumenten voor het beheer van crisissituaties bevat; en

- een regeling voor de valorisatie van de kwaliteit in ruime zin die is gebaseerd op de inachtneming van de handelsnormen en op de activiteiten van organisaties van deelnemers aan de olijven- en olijfoliemarkt.

13.

3.2.1. De regeling voor de interne markt en het handelsverkeer


Momenteel begint het verkoopseizoen jaarlijks op 1 november voor olijfolie en op 1 september voor tafelolijven. Voor sommige vroegrijpe olijvenrassen zijn deze perioden echter niet erg geschikt. De Commissie stelt voor het verkoopseizoen 2004/2005 bij uitzondering slechts 8 maanden te laten duren en te laten aflopen op 30 juni 2005. De volgende verkoopseizoenen zullen beginnen op 1 juli en 12 maanden duren.

Hoewel de markt voor olijfolie zich nog steeds in een situatie van een algemeen evenwicht over een meerjarige periode bevindt, zouden de schommelingen van de productie en het effect van de nieuwe aanplantingen in de toekomst kunnen leiden tot perioden met lage prijzen. De huidige steunregeling voor de particuliere opslag moet dus worden gehandhaafd. Het is echter belangrijk dat deze regeling de sturing van de productie volgens de marktsignalen niet bemoeilijkt. Daarom moet het zo blijven dat de Commissie op niet-automatische wijze en afhankelijk van de marktsituatie beslist of de steun zal worden toegekend.

Momenteel hebben conserven met olijfolie uit de Gemeenschap een goede reputatie bij de consumenten, die levensmiddelen met olijfolie meer en meer waarderen. Steun voor het gebruik van olijfolie, gewoonlijk van gemiddelde kwaliteit, in conserven is niet langer gerechtvaardigd nu de nieuwe beleidskoers de kenmerkende eigenschappen van dit product onder de aandacht wil brengen veeleer dan de verkoopprijs ervan te beïnvloeden. De Commissie stelt voor deze restitutie af te schaffen.

Wat het handelsverkeer met derde landen betreft, vergt het kwetsbare evenwicht van de communautaire markt regulering van de invoer en douanebescherming in het kader van de via de Wereldhandelsorganisatie gesloten overeenkomsten. Voor de ontwikkeling van het euro-mediterrane beleid zal echter een doordachte opening van de markt van de Gemeenschap nodig zijn naar gelang van de mogelijkheden die de ontwikkeling van productie en verbruik biedt. Overigens moet de regeling actieve veredeling regulering van de invoerbehoeften naar gelang van de conjuncturele situatie op de wereldmarkt mogelijk blijven maken. Bepaald moet echter worden dat de toepassing van deze regeling zo nodig kan worden beperkt bij een besluit van de Commissie dat wordt genomen volgens de procedure van het Comité van beheer.

Wat de uitvoer van olijfolie uit de Gemeenschap betreft, blijkt uit de sinds 1998 opgedane ervaring dat geen restituties nodig zijn omdat de communautaire prijs in de internationale handel als referentieprijs fungeert en het hoge niveau van deze prijs in vergelijking met die van andere plantaardige oliën niet de doorslag geeft in de aankoopbeslissing van de consument. Bijgevolg stelt de Commissie voor dit instrument af te schaffen.

14.

3.2.2. Regeling voor de valorisatie van de kwaliteit


In het licht van een mogelijke overproductie hangt de toekomst van de sector olijven en olijfolie grotendeels af van de inzet van de productie- en afzetketen voor een algeheel kwaliteitsbeleid. Dankzij het besluit dat de Raad in 2001 heeft genomen, worden reeds activiteiten op dit gebied ontplooid door organisaties van deelnemers aan de olijven- en olijfoliemarkt. Hoewel daar tot nu toe slechts weinig ervaring mee kon worden opgedaan, lijkt het nodig de bestaande regeling op een aantal punten te versterken:

- er moeten driejarige verbintenissen worden aangegaan en activiteiten met een multinationale dimensie moeten worden gestimuleerd;

- de bijdrage die door de deelnemers aan de olijven- en olijfoliemarkt wordt geleverd tot een daadwerkelijke bewaking van de kwaliteit en tot de controle op de echtheid van de voor verbruik aangeboden olijfoliën, dient te worden versterkt;

- de activiteiten op kwaliteitsgebied dienen te worden gevaloriseerd door bekendheid te geven aan dit werk en aan de resultaten ervan;

- het systeem voor evaluatie en auditing door de lidstaten moet worden versterkt.

De lidstaat zal bepalen welk bedrag aan financiële bijdragen van de Gemeenschap in totaal voor deze programma's zal worden bestemd. Hij mag hiervoor niet meer dan 10% van het nationale totaalbedrag gebruiken, wat echter meer is dan de maximumbedragen die nu op de productiesteun kunnen worden ingehouden.

Deze regeling zal in de plaats komen van de huidige inhoudingen voor de financiering van de maatregelen ter verbetering van de kwaliteit van de productie van olijven en olijfolie, welke inhoudingen overbodig zullen worden. De huidige steun aan de producentenorganisaties en unies daarvan zal niet langer zijn rechtvaardiging vinden in het beheer van de productiesteun omdat deze laatste zal verdwijnen. De producentenorganisaties zullen zich echter nog wel bezig moeten houden met het beheer van en de controle op de steunaanvragen voor het verkoopseizoen 2003/2004.

15.

4. DE NIEUWE REGELINGEN VOOR TABAK


16.

4.1. Rechtstreekse steun aan de landbouwers


Door de hervorming van het GLB zijn sommige van de doelstellingen die voorheen met de gemeenschappelijke marktordening voor ruwe tabak werden nagestreefd, niet langer relevant. Sommige instrumenten passen niet bij de nieuwe context, terwijl andere onvoldoende hebben gepresteerd en zo hun doelstellingen niet hebben bereikt, ook al blijven deze geldig. Bovendien moesten, net als bij de gemeenschappelijke marktordeningen in andere productsectoren, de doelstellingen van de gemeenschappelijke marktordening voor ruwe tabak worden geherdefinieerd in overeenstemming met de nieuwe economische context en de verwachtingen van de consumenten en de belastingbetalers.

Naast de algemene doelstellingen van de horizontale regeling voor rechtstreekse steun aan de landbouwers, die moeten worden bereikt door integratie van de sector tabak in die regeling, is er ook de doelstelling van een sterkere coherentie tussen de belangrijkste beleidstakken van de Europese Unie, waaronder met name het beleid inzake volksgezondheid.

In de vergadering van de Europese Raad in Göteborg heeft de Commissie een mededeling over de strategie van de Europese Unie voor duurzame ontwikkeling i (mei 2001) gepresenteerd, waarin de sector tabak uitdrukkelijk werd genoemd. Hoewel de Europese Raad ervan afzag welke specifieke conclusies over tabak dan ook goed te keuren, bleek uit de besprekingen en de context waarin deze plaatsvonden, duidelijk dat bepaalde reserves bestonden ten aanzien van de duurzaamheid van de sector tabak.

Het antwoord van de Commissie was toen een intensivering van haar inzet om een duurzame beleidsaanpak voor de tabaksregeling te vinden op basis van een beoordeling van de economische, maatschappelijke en milieuaspecten van de sector. Zo heeft de Commissie in mei 2002 in haar wetgevings- en werkprogramma voor 2003 besloten haar beleidsbeschouwingen over de sector tabak aan een uitgebreide effectbeoordeling i te onderwerpen in overeenstemming met haar prioriteit 'Een duurzame en integratiegerichte economie'.

De belangrijkste conclusie van de Commissie uit de uitgebreide effectbeoordeling voor de sector tabak was dat, ter voorkoming van een ontwrichtend effect op de productie, waarbij momenteel ongeveer eenderde van de premie voor tabak nodig is om de variabele productiekosten te dekken, de ontkoppeling en integratie in de bedrijfstoeslagregeling geleidelijk dienen te worden doorgevoerd. Deze aanpak, vergezeld van een geleidelijke opheffing van het communautair fonds voor tabak en de instelling, in het kader van de plattelandsontwikkeling, van een geldbedrag voor de herstructurering van de betrokken gebieden, wordt beschouwd als het meest duurzame beleid voor de toekomst.

De hervorming dient te beginnen met de omzetting van de huidige premie voor tabak in haar geheel of een deel daarvan in toeslagrechten voor de bedrijfstoeslag. Voor de eerste 3,5 ton van de productie van een landbouwer zal deze omzetting compleet zijn, terwijl voor het volgende gedeelte boven 3,5 ton tot en met 10 ton slechts 75% van de huidige premie voor tabak in de bedrijfstoeslag zal worden opgenomen. Voor het gedeelte boven 10 ton zal in het eerste jaar 1/6, in het tweede jaar 1/3 en vanaf het derde jaar 45% van de betrokken premie voor tabak worden omgezet in toeslagrechten voor de bedrijfstoeslag. Voor dit gedeelte boven 10 ton zal in het eerste jaar 2/3 en in het tweede jaar 1/3 van de premie voor tabak aan de productie gekoppeld blijven. De resterende middelen, d.w.z. 1/6 in het eerste jaar, 1/3 in het tweede jaar en 55% vanaf het derde jaar, zullen telkens in de herstructureringsgelden vloeien.

De onderstaande tabel verduidelijkt de geleidelijke integratie van de huidige premie voor tabak in de bedrijfstoeslagregeling.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


Het percentage van de totale steun voor tabak dat in de herstructuringsgelden zal vloeien, zal net iets meer dan 20% bedragen, zoals was aangegeven in de op 23 september 2003 door de Commissie goedgekeurde mededeling over de totstandbrenging van een duurzaam landbouwmodel voor Europa via het hervormde GLB - de sectoren tabak, olijfolie, katoen en suiker (COM(2003) 554 def. - zie pagina 16, derde alinea).

17.

4.2. Herstructureringsgelden


De geleidelijke ontkoppeling van de huidige steun voor ruwe tabak dient gepaard te gaan met de instelling, in het kader van de plattelandsontwikkeling, van een geldbedrag voor de herstructurering van de betrokken gebieden. De herstructureringsgelden zullen gelijk zijn aan het verschil tussen enerzijds een totaalbedrag van 955 miljoen euro, en anderzijds de voorgestelde gekoppelde en ontkoppelde steun en de betalingen in het kader van de regeling voor het opkopen van tabaksquota. Het totaalbedrag van 955 miljoen euro komt overeen met de historische gemiddelde uitgaven in de sector tabak in de referentieperiode van 2000 tot en met 2002. Elke lidstaat dient een bedrag te ontvangen dat overeenkomt met het verschil tussen zijn historische uitgaven en de voorgestelde gekoppelde en ontkoppelde steun, welk bedrag moet worden gebruikt ten behoeve van de tabakproducerende regio's. De bedragen die aldus ter beschikking van de betrokken lidstaten en regio's worden gesteld, moeten van rubriek 1 a naar rubriek 1 b van de financiële vooruitzichten worden overgeheveld. Zij zullen een integrerend deel van de tweede pijler van het GLB vormen en worden gebruikt zoals momenteel in Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad is bepaald.

18.

5. DE NIEUWE REGELINGEN VOOR HOP


De steunregeling voor hop moet volledig in Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad worden geïntegreerd.

In het verslag over de evaluatie van de gemeenschappelijke marktordening voor hop dat de Commissie overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EEG) nr. 1696/71 bij de Raad heeft ingediend, is de ontwikkeling van het functioneren van de hopmarkt uitvoerig beschreven. Deze markt wordt voornamelijk gekenmerkt door een voortdurend zoeken naar evenwicht tussen het aanbod van hop en de behoeften van de brouwerijen. Wat de markttendens in het afgelopen decennium betreft, is sprake van twee opmerkelijke verschijnselen. Enerzijds is de voorkeur van de consument verschoven naar minder sterk gehopt bier, waardoor de vraag naar hop is gedaald. Anderzijds heeft de omschakeling op rassen met een hoog gehalte aan alfazuur geleid tot een te groot aanbod van hop op de markt. Als gevolg van deze situatie moesten de hoparealen worden ingekrompen.

Deze voortdurende aanpassing heeft plaatsgevonden in het kader van enerzijds de gemeenschappelijke marktordening, die voorzag in productiesteun die hoog genoeg bleek te zijn voor het voortbestaan van de teelt, en anderzijds de bijzondere maatregelen, die conjuncturele (tijdelijk uit productie nemen) en structurele (definitief rooien) aanpassingen van de hopproductie mogelijk hebben gemaakt.

De huidige situatie is dat de sector hop volledig op de eisen van de markt is afgestemd en gewoonlijk op bevredigende wijze reageert op ontwikkelingen. Aangenomen mag dan ook worden dat bij integratie van de productiesteun voor hop in de ontkoppelde bedrijfstoeslag het voortbestaan van de hopproductie in de Gemeenschap zal zijn verzekerd.

Toch biedt de voorgestelde regeling de lidstaten de mogelijkheid een gekoppeld steunbedrag te handhaven om rekening te kunnen houden met bijzondere productieomstandigheden of specifieke situaties in de productiegebieden.