Toelichting bij COM(2003)453 - Totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energieverbruikende producten

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. INLEIDING

Dit is een voorstel voor een kaderrichtlijn die zal worden gevolgd door uitvoeringsmaatregelen tot vaststelling van eisen inzake ecologisch ontwerp die door de Commissie, bijgestaan door een regelgevingscomité, worden goedgekeurd. Elke uitvoeringsmaatregel zal vergezeld gaan van een toelichting en een effectbeoordeling en zal het voorwerp uitmaken van een raadplegingsprocedure. In deze tekst wordt uitgelegd wat de onderliggende overwegingen en concepten van de kaderrichtlijn zijn en waarom ze moet worden vastgesteld.

1.

Doel


EN TOEPASSINGSGEBIED

2.1. Eisen inzake ecologisch ontwerp voor energieverbruikende producten: de context

Algemeen wordt erkend dat de productie, de distributie, het gebruik en het beheer aan het eind van de levenscyclus van energieverbruikende producten (hierna evp's genoemd) gepaard gaan met een aanzienlijk aantal belangrijke effecten op het milieu zoals de met energieverbruik verband houdende klimaatverandering, het verbruik van andere materialen en natuurlijke hulpbronnen zoals water, de productie van afval en het vrijkomen van gevaarlijke stoffen in het milieu.

Geraamd wordt dat meer dan 80% van alle aan producten gerelateerde milieueffecten wordt bepaald tijdens de ontwerpfase van het product  i. Het zo vroeg mogelijk opnemen van milieuoverwegingen in het productontwikkelingsproces is daarom de doeltreffendste methode om veranderingen en verbeteringen in producten aan te brengen.

Er wordt verwacht dat, door de ruime verspreiding en de aanzienlijke milieueffecten van energieverbruikende producten, de groeiende publieke bewustwording van milieuvraagstukken ervoor zal zorgen dat steeds meer de aandacht wordt gericht op de milieuaspecten en -prestaties van dergelijk producten. Het is belangrijk te vermijden dat marktfragmentatie ontstaat als gevolg van uiteenlopende nationale eisen betreffende de milieuaspecten van deze producten. Bijgevolg lijkt het noodzakelijk een coherent geharmoniseerd communautair kader te creëren waarin werk kan worden gemaakt van deze eisen inzake ecologisch ontwerp.

Doel



Dit voorstel heeft tot doel een omvattend en coherent wetgevingskader te creëren voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp teneinde:

* het vrije verkeer van energieverbruikende producten binnen de EU te garanderen;

* de algemene milieuprestaties van deze producten te verbeteren en daardoor het milieu te beschermen;

* aan de zekerheid van de energievoorziening bij te dragen en het concurrentievermogen van de EU-economie te vergroten;

* de belangen van zowel de industrie als de consumenten te behartigen.

Het voorstel is bijgevolg volledig in overeenstemming met de bevordering van duurzame ontwikkeling en is terzelfder tijd een concreet voorbeeld van de integratie van milieuaspecten in andere communautaire beleidsvormen.

Deze verschillende overwegingen, waarbij doelstellingen op milieu- en energiegebied worden gerelateerd aan overwegingen op het gebied van de interne markt en het concurrentievermogen, vormen de achtergrond voor de ontwikkeling van eisen inzake ecologisch ontwerp voor producten zoals beschreven in de volgende hoofdstukken.

2.3. Toepassingsgebied

De voorgestelde kaderrichtlijn is in principe toepasselijk op elk product dat energie gebruikt om de functie te vervullen waarvoor het werd ontworpen, vervaardigd en in de handel gebracht. Ze heeft betrekking op alle energiebronnen, hoewel waarschijnlijk alleen producten die gebruik maken van elektriciteit, vaste, vloeibare en gasvormige brandstoffen, het voorwerp van uitvoeringsmaatregelen zullen uitmaken.

Het voorgestelde toepassingsgebied is zeer ruim. In de praktijk echter bepaalt de kaderrichtlijn de criteria voor de keuze van de producten waarvoor uitvoeringsmaatregelen kunnen worden vastgesteld.

Sommige belanghebbenden hebben de wens uitgedrukt dat in het voorstel een lijst wordt opgenomen van de producten waarvoor prioritair uitvoeringsmaatregelen moeten wordt vastgesteld, alsmede termijnen voor de uitvoering van de verschillende werkzaamheden worden aangegeven. Het is echter moeilijk dergelijke prioriteiten vast te stellen, niet het minst omdat het relatieve belang van milieuprioriteiten, en andere prioriteiten, met de tijd verandert. Het zou ook contraproductief kunnen werken doordat voor niet in de lijst opgenomen bedrijfstakken de stimulans om proactief te zijn wordt verminderd. De correcte toepassing van de kaderrichtlijn moet worden beschermd tegen ontwikkelingen die schadelijk zouden zijn voor enkele van de grote voordelen die ze biedt, zoals flexibiliteit, snelheid van besluitvorming en aanmoediging tot zelfregulering (zie ook de punten 5.1 en 5.2 van deze toelichting). Sommige belanghebbenden stelden zich ook vragen bij de beschikbaarheid van middelen binnen de diensten van de Commissie voor het opstellen van en toezicht houden op mogelijkerwijs grote aantallen uitvoeringsmaatregelen. In dit verband moet duidelijk worden gesteld dat de Commissie geen groot aantal uitvoeringsmaatregelen kan en mag produceren, maar veeleer een beperkt aantal voor goed gerechtvaardigde gevallen die worden geselecteerd volgens de in de kaderrichtlijn vastgestelde criteria.

Daarom wordt, in plaats van te trachten een beperkt toepassingsgebied te definiëren, voorgesteld dat in de kaderrichtlijn acceptatiecriteria voor de goedkeuring van uitvoeringsmaatregelen worden vastgesteld (zie artikel 12). Zo zal een product bijvoorbeeld alleen worden geselecteerd als het op de EU-markt een groot omzetvolume vertegenwoordigt en op Europees niveau een aanzienlijk milieueffect heeft. Dit is volledig in overeenstemming met de voorwaarden en methodologieën die zijn beschreven in de regeling inzake communautaire milieukeuren  i. Een ander criterium is het potentieel voor verbetering, waarbij, zonder dat dit tot buitensporige kosten mag leiden, zowel rekening kan worden gehouden met de bestaande wetgeving als met proactieve initiatieven van de industrie. Er worden aanvullende aspecten (productprestaties, veiligheid en gezondheid, effect op de consumenten, concurrentievermogen van de fabrikanten) in de analyse opgenomen.

Het toepassingsgebied omvat ook voor inbouw in evp's bestemde onderdelen die als afzonderlijke onderdelen voor eindgebruikers in de handel worden gebracht en waarvan de milieuprestaties op onafhankelijke wijze kunnen worden beoordeeld. Aan beide voorwaarden moet worden voldaan. Bijvoorbeeld, hoewel een onderdeel rechtstreeks aan een klant kan worden verkocht, bv. een afzonderlijke weerstand of condensator, kunnen belangrijke milieuaspecten afhangen van de wijze waarop dit onderdeel in het eindproduct wordt gebruikt. In dit geval is een onafhankelijke analyse van de milieuprestaties van het onderdeel mogelijk noch zinvol; in elk geval zijn de criteria van artikel 12 van toepassing. Dit onderdeel kan echter onder artikel 10 vallen, hetgeen betekent dat adequate basisinformatie (bv. over de materiaalsamenstelling, het energieverbruik, enz.) aan de fabrikant van de apparatuur zal moeten worden verstrekt indien deze nodig is voor het vaststellen van het ecologische profiel. Er zij duidelijk gesteld dat tenzij uitvoeringsmaatregelen worden goedgekeurd, voor de fabrikanten geen juridische verplichtingen uit de kaderrichtlijn voortvloeien.

Er wordt voorgesteld voertuigen van het toepassingsgebied uit te sluiten omdat dit reeds zeer ruim is en ook omdat voor motorvoertuigen reeds talrijke regelgevings- en vrijwillige maatregelen gelden (bv. gedetailleerde wetgeving inzake ontwerp, vrijwillige overeenkomst inzake CO2-emissies).

De tenuitvoerlegging van deze richtlijn zal bijdragen aan de integratie van de levenscyclusgedachtegang, een van de basisbeginselen van het geïntegreerd productbeleid  i (Integrated Product Policy (IPP)), in het ontwerpen van producten. Mede op grond van de ervaring met de tenuitvoerlegging van de richtlijn zal kunnen worden uitgemaakt of het wenselijk is soortgelijke parallelle kaderrichtlijnen voor andere producten vast te stellen, of aan producenten algemene verplichtingen op te leggen om werk te maken van ecologisch ontwerp. Activiteiten die zullen worden uitgevoerd in het kader van de follow-up van de mededeling over IPP.

3. RECHTVAARDIGING VAN EEN OPTREDEN OP COMMUNAUTAIR NIVEAU

3.1. Beleidscontext

Duurzame ontwikkeling is een van de belangrijkste beleidsdoelstellingen van de Europese Unie. Artikel 2 van het EG-Verdrag verzoekt om duurzame ontwikkeling van de economie van de Gemeenschap. Artikel 6 van het EG-Verdrag verlangt dat milieuoverwegingen worden geïntegreerd in de andere beleidsvormen en activiteiten van de Gemeenschap met het oog op het bevorderen van duurzame ontwikkeling. De Europese Raad van Cardiff in 1998 bevestigde opnieuw dat het milieu in andere beleidsvormen moet worden geïntegreerd. In december 1999 beklemtoonde de Europese Raad van Helsinki de drie dimensies van duurzaamheid: de economische, de sociale en de milieudimensie.

3.1.1. Het vaststellen van eisen voor energieverbruikende producten die binnen de Gemeenschap worden verhandeld, heeft een belangrijke internemarktdimensie. Er zijn verschillende voorbeelden van op nationaal niveau goedgekeurde of voorgenomen maatregelen betreffende het gebruik van stoffen die gevaarlijk of op andere wijze zorgwekkend voor het milieu zijn. Als reactie daarop heeft de Commissie geharmoniseerde voorschriften betreffende het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur goedgekeurd; dergelijke apparatuur valt binnen het toepassingsgebied van dit voorstel. Soortgelijke problemen zijn gerezen met betrekking tot de energierendementseisen van sommige producten. Gezien de verscheidenheid van de milieuaspecten van energieverbruikende producten en de toenemende integratie van milieuaspecten in andere beleidsgebieden is het wenselijk op communautair niveau een coherent en omvattend kader voor de harmonisatie van de eisen inzake ecologisch ontwerp tot stand te brengen en daardoor potentiële handelsbelemmeringen te voorkomen. Een dergelijk kader zal de transparantie vergroten wanneer aan producten gerelateerde milieuoverwegingen worden geïntegreerd in fiscale beleidsmaatregelen en in de procedures voor de aanbesteding van overheidsopdrachten.

3.1.2. Een andere belangrijke bijdrage aan duurzame ontwikkeling wordt geleverd door een continue energievoorziening. In haar Groenboek 'Op weg naar een Europese strategie voor een continue energievoorziening'  i heeft de Commissie erop gewezen dat de Europese Unie door haar steeds grotere behoefte aan betaalbare energie steeds meer van externe energiebronnen afhankelijk zal worden; de uitbreiding zal deze trend nog versterken. Aangezien de EU maar zeer beperkte mogelijkheden heeft om de voorwaarden van de energievoorziening te beïnvloeden, is het van essentieel belang dat de EU aan de vraagzijde kan optreden, niet door in te grijpen in de economische activiteit, maar door efficiënt gebruik van energie te maken overal waar dit mogelijk is.

Het verminderen van het energieverbruik van producten draagt bij aan:

- de voorzieningszekerheid: energie-efficiëntie vermindert de afhankelijkheid van energiebronnen;

- het concurrentievermogen: energie-efficiëntie kan de concurrentiepositie van industrie en handel in de EU verbeteren doordat voor een gegeven productie minder energie wordt gebruikt. De waarde van de bespaarde energie kan de aan efficiëntieverhoging verbonden kosten binnen een paar jaar compenseren;

- de bescherming van het milieu: in het Europees Programma inzake klimaatverandering (EPK) werd gewezen op het grote kosteneffectieve potentieel voor de verbetering van de energie-efficiëntie van producten, die verantwoordelijk is voor ongeveer 30% van het totale primaire energieverbruik en ongeveer 40% van de CO2-emissies in de lucht. Door vermindering van het energieverbruik van evp's kan een aanzienlijke bijdrage worden geleverd aan de inspanningen van de Gemeenschap om de Kyoto-doelstelling voor 2012 betreffende de vermindering van broeikasgassen te halen. Dit moet een nog belangrijkere rol gaan spelen in de periode na 2012, wanneer het zesde milieuactieprogramma van de Gemeenschap voorziet in een vermindering met 20-40% tegen 2020.

Energierendementseisen zullen echter, zoals elke andere eis inzake ecologisch ontwerp, worden vastgesteld volgens het IPP-beginsel dat milieueffecten niet gewoon van de ene fase van de levenscyclus naar de andere worden overgebracht. Daarom worden energierendementseisen in dit algemene kader geïntegreerd.

3.1.3. Een prioriteit om duurzame ontwikkeling voor de komende generaties te garanderen, is het verminderen van de negatieve effecten die producten op het milieu hebben. Gezien de vele milieuaspecten van producten bestaat echter het risico dat sectorale beleidsmaatregelen worden gericht op specifieke aspecten of fasen van de levenscyclus van het product ten koste van andere, hetgeen kan leiden tot tegenstrijdige of contraproductieve wetgeving. Deze situatie is te vermijden door een IPP-benadering toe te passen. Deze werd in het bovenvermelde groenboek over IPP uiteengezet en wordt in de mededeling over dit vraagstuk  i verder uitgewerkt. IPP tracht de milieueffecten van alle producten en diensten over hun gehele levenscyclus te verminderen. Het is gebaseerd op de levenscyclusgedachtegang, de betrokkenheid van de belanghebbenden, de voortdurende verbetering van producten, en het gebruik van een verscheidenheid aan beleidsinstrumenten, met inbegrip van maatregelen inzake ecologisch ontwerp.

Ten slotte mag het creëren van een duurzame wereld voor de komende generaties er niet toe leiden dat de behoeften van de huidige generaties worden veronachtzaamd. Daarom moet bij het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor producten ook rekening worden gehouden met de sociaal-economische voorwaarden.

Tot slot zij erop gewezen dat dit voorstel tot doel heeft het kader ter verbetering van de milieuprestaties van energieverbruikende producten tot stand te brengen, met behoud en verbetering van een gezond economisch klimaat voor deze belangrijke tak van bedrijvigheid met betrekking tot het vrije verkeer van goederen binnen de EU en het concurrentievermogen van de industrie. Het is dan ook volledig in overeenstemming met de eisen inzake bevordering van duurzame ontwikkeling en is tegelijkertijd een concreet voorbeeld van de integratie van milieuaspecten in andere communautaire beleidsvormen en van de toepassing van de IPP-concepten in een ruim productgebied.

2.

Subsidiariteit



Ofschoon veel fabrikanten aanzienlijke inspanningen hebben geleverd om het milieueffect van hun producten te verminderen, worden nog steeds duizenden nieuwe producten met slechte milieuprestaties in de EU in de handel gebracht, ook al zouden met weinig of geen kosten betere prestaties mogelijk zijn.

Dit voorstel heeft tot doel de milieueffecten van energieverbruikende producten te verminderen en tegelijkertijd de voorzieningszekerheid en de interne markt voor deze producten te handhaven. Milieubescherming en vrij verkeer van goederen zijn punten van gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor de lidstaten en de Gemeenschap, en daarom is een wetgevingsinitiatief op communautair niveau gerechtvaardigd. Bovendien hebben beide thema's een grensoverschrijdend karakter en wordt daarom aangenomen dat de doelstellingen niet in voldoende mate door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en door de Gemeenschap beter zullen worden verwezenlijkt. Het voorstel voldoet dus aan het subsidiariteitscriterium zoals beschreven in artikel 5 van het Verdrag.

Uit een aantal studies is gebleken dat regelgeving een motor is voor activiteiten op het gebied van ecologisch ontwerp  i, met name in het MKB  i. Er is wetgevend optreden nodig om de fabrikanten ertoe aan te zetten milieuoverwegingen op adequate wijze in hun ontwerpproces te integreren. Zelfs in grote ondernemingen leveren de verspreiding en de toepassing van ecologisch ontwerp in de verschillende afdelingen vaak problemen op  i. Bovendien mag niet uit het oog worden verloren dat, hoewel het zeer goed mogelijk is dat maatregelen inzake ecologisch ontwerp op middellange termijn rendabel blijken te zijn, zij niet altijd een direct en zichtbaar financieel voordeel verschaffen; dit aspect is zeer belangrijk, met name voor kleine en zeer kleine ondernemingen en voor consumenten met een laag inkomen. De sterke concurrentie van fabrikanten die zich weinig gelegen laten liggen aan het milieueffect van de door hen op de EU-markt gebrachte producten, vormt een belemmering voor verbeteringen.

3.

Evenredigheid


EN 'BETERE REGELGEVING'

Keuze van het rechtsinstrument



Niettegenstaande het dringend nodig is aandacht te besteden aan de milieueffecten van evp's en wordt erkend dat dit voor de interne markt een risico inhoudt indien het niet op geharmoniseerde wijze op Europees niveau gebeurt, moet ervoor worden gezorgd dat wetgevende besluiten worden gebaseerd op adequate wetenschappelijke kennis en praktische ervaring. Daarom wordt voorgesteld een kaderrichtlijn vast te stellen die geen directe verplichtingen schept; in plaats daarvan voorziet ze in de mogelijkheid om op basis van technische en economische analyses snel eisen inzake ecologisch ontwerp vast te stellen.

Dit is een essentieel punt waarmee rekening moet worden gehouden bij het bestuderen van het voorstel: de effecten voor de fabrikanten, de consumenten en het milieu zullen worden bewerkstelligd door de uitvoeringsmaatregelen die door de Commissie via de comitologieprocedure zullen worden vastgesteld nadat deze kaderrichtlijn door de Raad en het Europees Parlement is goedgekeurd.

De Commissie is zich ten volle bewust van het gevoelige karakter van dit vraagstuk uit institutioneel oogpunt. Enerzijds moeten efficiënte procedures worden vastgesteld die het mogelijk maken om snel vooruitgang te boeken en een aanzienlijke bijdrage te leveren aan belangrijke doelstellingen zoals het bereiken van de streefdoelen van Kyoto; dit is bijzonder relevant voor zeer technische aangelegenheden zoals de vaststelling en tijdige herziening van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energieverbruikende producten. Anderzijds moet de juridische deugdelijkheid van de voorgestelde oplossingen (mede in het licht van internationale verplichtingen) worden gegarandeerd en moet de geest van samenwerking tussen de instellingen van de EU in stand worden gehouden.

Het is duidelijk dat het juiste evenwicht moet worden gevonden tussen deze twee basisvereisten. In dit verband zij vermeld dat Besluit 1999/468/EG van de Raad tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden voorziet in uitgebreide informatieverstrekking aan het Europees Parlement en de mogelijkheid voor het Parlement om aan de Raad en de Commissie mee te delen dat het met een maatregel niet instemt. Dit evenwicht zal nog worden versterkt door het recente voorstel van de Commissie tot wijziging van Besluit 1999/468/EG van de Raad  i, waarmee wordt beoogd de twee takken van de wetgevende macht op voet van gelijkheid te stellen als toezichthouders over de aan de Commissie verleende uitvoerende taken voor aangelegenheden die onder de medebeslissingsprocedure vallen.

Daarom voorziet dit voorstel, overeenkomstig de voorgestelde institutionele structuur  i, in een kaderrichtlijn waarin de algemene beginselen en criteria voor de vaststelling van eisen inzake ecologisch ontwerp worden bepaald, terwijl de ontwikkeling en de goedkeuring van uitvoeringsmaatregelen voor individuele producten wordt overgelaten aan de Commissie, bijgestaan door een regelgevingscomité. De kaderrichtlijn omschrijft zeer duidelijk de grenzen waarbinnen de uitvoeringsmaatregelen kunnen worden vastgesteld door aan te geven welke criteria zullen worden gehanteerd bij de keuze van de producten (artikel 12), op welke milieuaspecten de uitvoeringsmaatregelen betrekking mogen hebben (bijlage I), en welke methode wordt toegepast voor het vaststellen van specifieke eisen (bijlage II).

Door dit proces zouden de verbeteringen voor het milieu worden gemaximaliseerd dankzij de snellere goedkeuring van uitvoeringsmaatregelen en het feit dat rekening wordt gehouden met de huidige milieuprioriteiten voor een groter aantal energieverbruikende producten. Voorts zal het er ook voor zorgen dat de voorstellen volledig verenigbaar zijn met het evenredigheidsbeginsel, aangezien de gedetailleerde uitvoeringsmaatregelen zullen worden gebaseerd op adequate informatie en analyses, inclusief effectbeoordelingen (hetgeen veel gemakkelijker te realiseren is wanneer de maatregel een specifiek product of een bepaald milieuaspect betreft), en bij die maatregelen rekening zal worden gehouden met toezeggingen of andere proactieve maatregelen waartoe de industrie zelf overgaat naar aanleiding van de goedkeuring van deze kaderrichtlijn.

De uitvoeringsmaatregelen zullen worden vastgesteld na passend overleg met de betrokken partijen, bv. de productie-industrie en andere belanghebbenden, inclusief NGO's voor milieubescherming, consumenten- en gebruikersverenigingen. Dergelijk overleg kan onder andere doen inzien dat sommige eisen en/of overgangsbepalingen geleidelijk moeten worden ingevoerd (bijvoorbeeld wat betreft de tenuitvoerleggingsdatums, de aard of het niveau van de eisen inzake ecologisch ontwerp, enz.); de Commissie zal naar behoren met deze aspecten rekening houden wanneer ze uitvoeringsmaatregelen voorstelt.

5.2. Maximalisering van het effect door aanmoediging tot zelfregulering

Tot dusver werden eisen betreffende de milieuprestaties van producten meestal via bindende, wetgevende maatregelen ingevoerd. Sommige industriesectoren hebben te kennen gegeven dat hun voorkeur uitgaat naar het sluiten van vrijwillige overeenkomsten. Dit is bijzonder succesvol geweest op het gebied van energie-efficiëntie: recentelijk werden twee overeenkomsten, de eerste betreffende stand-byverliezen van televisies en videocassetterecorders, en de tweede betreffende koelkasten en wasmachines voor huishoudelijk gebruik, in de vorm van unilaterale verbintenissen van de industrie met succes in toepassing gebracht. Andere soortgelijke overeenkomsten betreffen vaatwasmachines, elektrische motoren, elektrische boilers (warmhoudverlies) en audioapparatuur (stand-byverbruik).

Vrijwillige overeenkomsten kunnen voordelen bieden vergeleken met regelgeving waarin bindende normen worden vastgesteld. Zij kunnen zorgen voor snelle vooruitgang dankzij spoedige en kosteneffectieve toepassing. Er hoeft niet noodzakelijk te worden gewacht totdat erkende beproevingsmethoden worden ontwikkeld in dezelfde mate als dit voor een regelgevende maatregel het geval zou zijn. Zij maken een flexibele en nauwkeurige aanpassing aan technologische opties en marktgevoeligheden mogelijk.

Zelfregulering is echter niet altijd een haalbare optie, met name in sectoren waar de markt zeer gefragmenteerd is. Dit is relevant voor energieverbruikende producten gezien de omvang en het gebrek aan homogeniteit van de betrokken sectoren; er kan niet worden verwacht dat geloofwaardige en coherente vrijwillige acties van de economische actoren om werk te maken van de milieuaspecten van energieverbruikende producten over de gehele levenscyclus, spontaan tot stand komen.

Ten slotte zitten er ook enkele nadelen aan vast: zelfregulering is niet bindend voor alle brancheleden (de mogelijkheid bestaat dat er 'freeriders' zijn) en kan niet, in tegenstelling tot wetgeving, in de rechtbanken worden afgedwongen; bijgevolg kan de naleving niet worden gegarandeerd.

Door de goedkeuring van een kaderrichtlijn betreffende eisen inzake ecologisch ontwerp zou het potentiële effect van zelfregulering door de industrie worden versterkt. De industrie zou, in het besef dat de Gemeenschap over een doeltreffend instrument beschikt om door de goedkeuring van uitvoeringsmaatregelen snel eisen vast te stellen, ofwel bevredigende vrijwillige verbintenissen kunnen aangaan, ofwel bindende eisen kunnen ondersteunen wanneer het duidelijk is dat te veel 'freeriders' zich niet achter dezelfde streefdoelen inzake milieuverbetering zouden scharen. De kaderrichtlijn zou ook een snel alternatief bieden mocht een vrijwillige verbintenis niet blijken te functioneren.

5.3. Vermindering en vereenvoudiging van het acquis

Er bestaan al richtlijnen betreffende minimale energierendementseisen voor enkele typen producten  i. Deze kunnen worden beschouwd als uitvoeringsmaatregelen van deze kaderrichtlijn betreffende het energieverbruik tijdens het gebruik; daardoor wordt een consolidering en vereenvoudiging van de Gemeenschapswetgeving verwezenlijkt.

Indien nodig kunnen deze uitvoeringsmaatregelen worden gewijzigd volgens de in deze kaderrichtlijn beschreven procedure, zodat de eisen kunnen worden aangepast en/of aanvullende aspecten kunnen worden opgenomen.

Bij Richtlijn 78/170/EEG van de Raad van 13 februari 1978 betreffende het rendement van verwarmingstoestellen die gebruikt worden voor de verwarming van ruimten en voor de productie van warm water in nieuwe of bestaande niet-industriële gebouwen, alsmede betreffende de isolatie van netten voor de distributie van warmte en van warm water voor huishoudelijke doeleinden in nieuwe niet-industriële gebouwen  i, werden eisen vastgesteld die nu zijn vervangen door bepalingen van Richtlijn 92/42/EEG, Richtlijn 90/396/EEG betreffende gastoestellen, en Richtlijn 2002/91/EG betreffende de energieprestatie van gebouwen  i. Aangezien Richtlijn 78/170/EEG (als gewijzigd bij Richtlijn 82/885/EG) nu verouderd raakt, wordt voorgesteld ze in te trekken.

Artikel 6 van Richtlijn 92/42/EEG voorziet in een optioneel beoordelingssysteem met sterren met het doel de energiebesparende eigenschappen van centraleverwarmingsketels vast te stellen. De bepalingen betreffende het beoordelingssysteem met sterren heeft niet het verwachte resultaat opgeleverd en kunnen daarom worden ingetrokken.

Richtlijn 86/594/EEG  i stelt een standaardmethode vast voor steekproefneming en het testen van de door huishoudelijke apparaten voortgebrachte geluidsniveaus. De lidstaten die besluiten de publicatie van informatie betreffende geluidsemissies verplicht te stellen, moeten van de fabrikanten eisen dat deze standaardmethode wordt toegepast. De richtlijn stelt echter de publicatie van informatie over geluidsemissies niet verplicht en momenteel verlangt geen enkele lidstaat de publicatie van deze informatie. Richtlijn 92/75/EEG betreffende de vermelding, op de plaats van verkoop, van het energieverbruik en het verbruik van andere hulpbronnen op de etikettering van huishoudelijke apparaten bevat een aan 86/594 gerelateerd optioneel element betreffende het voortgebrachte geluid. Het wordt aan de afzonderlijke lidstaten overgelaten te bepalen of de informatie over het geluid al dan niet op het etiket moet worden vermeld. Bovendien zijn veel fabrikanten niet gelukkig met de in 86/594/EEG beschreven methode. Bijgevolg wordt deze informatie in de praktijk niet aan de consumenten verstrekt. Een dergelijke situatie garandeert geen correcte harmonisatie, terwijl de doeltreffendheid te wensen overlaat. Om redenen van samenhang met de internemarktaanpak en aangezien de richtlijn niet de verwachte resultaten oplevert, is het wenselijker de geluidsemissies op te nemen in een meer geïntegreerde beoordeling van de milieuprestaties. Deze richtlijn voorziet in zulk een coherent kader waarmee aan dit punt van bezorgdheid kan worden tegemoetgekomen, daar de geluidsemissies samen met de andere milieuaspecten van het product zullen worden beoordeeld. Richtlijn 86/594/EEG en de verwijzingen daarnaar in de Gemeenschapswetgeving kunnen bijgevolg worden ingetrokken.

5.4. Samenhang met andere Gemeenschapswetgeving

Dit voorstel is verenigbaar met de overige EU-wetgeving en -initiatieven inzake de milieuaspecten van producten; de integratie en de doeltreffendheid ervan zullen erdoor worden vergroot.

De voorgestelde kaderrichtlijn heeft een ruimer toepassingsgebied dan alle verwante bestaande Gemeenschapswetgeving, zowel wat de omvatte producten als de milieuaspecten betreft, en in die zin kan ze dienen om leemten aan te vullen waar dit belangrijk wordt geacht. Aan de andere kant zijn er reeds voorbeelden van bepaalde milieuaspecten van sommige producten die op communautair niveau worden geregeld; in die gevallen zal dit voorstel een coherent kader verschaffen waarbinnen de regelgeving kan worden aangepast met het oog op een snelle en efficiënte verbetering van de milieuprestaties van de producten.

De AEEA-richtlijn  i regelt het beheer van het afval afkomstig van sommige van de producten die onder het toepassingsgebied van dit voorstel vallen (elektrische en elektronische apparatuur) en bepaalt streefdoelen betreffende inzameling, recycling en terugwinning; voorts stelt zij het beginsel van de financiële aansprakelijkheid van de producenten voor de afvalbehandeling vast. Het is de bedoeling met dit voorstel het ontwerp van producten verder op zodanige wijze te bevorderen dat hergebruik en recycling worden vergemakkelijkt, door ervoor te zorgen dat die aspecten systematisch in de eerste fasen van het ontwerpproces worden geïntegreerd en door concrete indicatoren te verschaffen waarmee de vooruitgang op dit gebied kan worden gevolgd.

Met betrekking tot het gebruik van stoffen regelt Richtlijn 2002/95/EG  i het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen die in elektrische en elektronische apparatuur worden gebruikt. Het is duidelijk dat, behalve deze stoffen, in energieverbruikende producten nog een aantal andere stoffen wordt gebruikt waarvan het vrijkomen in het milieu moet worden gecontroleerd of zelfs stopgezet. Dit voorstel zal de producenten ertoe aanmoedigen te bestuderen hoe het gebruik van deze stoffen en het vrijkomen ervan in het milieu tijdens de verschillende fasen van de levenscyclus van het product kunnen worden geminimaliseerd. Bovendien zal het, door de uitgebreide informatieverstrekking langs de keten naar de fabrikanten van de producten en vandaar naar de eindgebruikers en de afvalbehandelingscentra, bijdragen tot de correcte en snelle toepassing van en controle op de beperking van het gebruik van gevaarlijke stoffen.

Het zal mogelijk zijn om het energieverbruik aan te pakken over de gehele levenscyclus van het product en niet alleen tijdens de gebruiksfase, zoals momenteel het geval is. Het zal ook mogelijk zijn om snel kwantitatieve energierendementseisen vast te stellen in de vorm van specifieke eisen inzake ecologisch ontwerp, teneinde snel vorderingen te maken met betrekking tot de klimaatverandering en de zekerheid van de energievoorziening. In dit verband zijn al diverse richtlijnen tot vaststelling van minimumeisen inzake de energie-efficiëntie van apparatuur tijdens het gebruik goedgekeurd.

Er werden acties overwogen ter verbetering van de energie-efficiëntie van apparatuur voor de drie grote verbruikende sectoren: de huishoudelijke, de tertiaire en de industriële sector. Tot dusver heeft de Commissie gekozen voor een tweeledige aanpak bestaande in het bevorderen van een sterkere bewustmaking van de consument ten aanzien van de beschikbaarheid van energie-efficiëntere modellen van apparaten (energie-etikettering) en het produceren van efficiëntere apparaten door de fabrikanten (rendementseisen).

Bijzondere aandacht werd in de eerste fase geschonken aan huishoudapparaten, omdat de indruk bestond dat met name in de huishoudelijke sector belemmeringen voor de penetratie van energie-efficiënte apparaten moeilijk op te heffen waren. De grootste belemmering in de huishoudelijke sector is de ontoereikende bewustwording van de consument en het gebrek aan informatie en technische kennis over het energieverbruik van de individuele toestellen en de mogelijke energiebesparingen.

Energierendementseisen zijn direct bevorderlijk voor verbeteringen op het gebied van energie-efficiëntie in het stadium van het productontwerp. Zij zijn een zeer krachtig instrument om de markt om te vormen en tegen lage kosten aanzienlijke energiebesparingen te realiseren, vooral wanneer informatie en etiketten niet aangewezen zijn om de eindgebruikers te beïnvloeden. Indien efficiëntieverbeteringen in het stadium van het productontwerp worden gesitueerd, kunnen we er zeker van zijn dat de gewenste besparingen zullen worden verwezenlijkt. Diverse grote economische partners van de EU  i hebben rendementseisen goedgekeurd of overwegen dit te doen als voornaamste beleidsactie ter verbetering van de energie-efficiëntie van apparatuur.

Rendementseisen garanderen een verbetering van de energie-efficiëntie doordat ze ervoor zorgen dat de slechtst presterende apparaten voor een gegeven functie niet in de handel worden gebracht. Zij vormen een aanvulling op andere initiatieven zoals de etikettering van producten (bv. Richtlijn 92/75/EEG betreffende de etikettering van huishoudelijke apparaten).

Bindende specifieke minimumeisen inzake ecologisch ontwerp of eisen ter verbetering van de algemene milieuprestaties van een product vormen ook een aanvulling op het milieukeurinitiatief. De milieukeur  i voorziet in de vrijwillige etikettering van producten die voldoen aan zeer hoge kwaliteits- en milieucriteria, met het doel de best presterende producten onder de aandacht te brengen en te belonen, en bijgevolg heeft ze niet hetzelfde doel als dit voorstel. De informatie die tijdens de milieukeuractie werd verzameld, zal echter zeer nuttig zijn bij het aangeven van de belangrijkste milieuaspecten van relevante producten. Omgekeerd kan de milieu-informatie die als gevolg van de tenuitvoerlegging van de voorgestelde kaderrichtlijn moet worden geproduceerd en beschikbaar gesteld, voor verdere activiteiten in het kader van de milieukeur worden gebruikt. Ten slotte kunnen de meetnormen voor de beoordeling van enkele belangrijke milieu- of functionaliteitsparameters die voor de milieukeur worden gebruikt, ook voor deze kaderrichtlijn worden gebruikt (zie energieverbruik: momenteel worden dezelfde normen toegepast voor de milieukeur, het energie-etiket overeenkomstig Richtlijn 92/75 en de richtlijnen inzake energierendementseisen).

De voorgestelde kaderrichtlijn zal het, doordat de gehele levenscyclus in beschouwing wordt genomen, ook gemakkelijker maken om andere EU-rechtsinstrumenten na te leven die niet direct verband houden met producten, zoals de IPPC-richtlijn  i of de wetgeving betreffende de kwaliteit van de verschillende milieucompartimenten (lucht, water) en de emissies die daarin terechtkomen. Voorts wordt verwacht dat ze de verspreiding en de zichtbaarheid van de EMAS  i-regeling zal versterken doordat ondernemingen met een aan EMAS beantwoordend productontwerp daarvan gebruik zullen kunnen maken om de overeenstemming van hun producten met de uit deze richtlijn voortvloeiende uitvoeringsmaatregelen aan te tonen.

Ten slotte blijven er veel productkenmerken met een aanzienlijk of een potentieel belangrijk milieueffect, die echter nog niet onder EU-wetgeving vallen (bv. de aard en de verscheidenheid van materialen, het gebruik van water en andere verbruiksgoederen, lucht- en wateremissies). Verbeteringen in het milieueffect van energieverbruikende producten zullen sneller en op efficiëntere wijze worden bereikt door de invoering van een coherent kader voor de beoordeling van de algemene milieuprestaties van het product veeleer dan door aandacht te besteden aan de afzonderlijke milieuaspecten van deze producten. Een dergelijke gefragmenteerde aanpak, die gericht is op specifieke verbeteringen voor afzonderlijke aspecten, zou immers negatieve gevolgen kunnen hebben voor andere milieuaspecten.

Tot slot zij erop gewezen dat de voorgestelde kaderrichtlijn betreffende het ecologisch ontwerp van energieverbruikende producten de tenuitvoerlegging van en het toezicht op bestaande EU-maatregelen zal aanvullen en vergemakkelijken; zij zal tevens voorzien in het juiste kader voor de snelle aanpak van zich aandienende milieuvraagstukken.

4.

Rechtsgrond



Deze richtlijn zal de voorwaarden regelen waaronder energieverbruikende producten in de EU op de markt kunnen worden gebracht, doordat ze de aan producten gerelateerde eisen inzake milieubescherming harmoniseert. Het doel zal zijn werk te maken van milieubescherming en tegelijkertijd handelsbelemmeringen op te heffen of te vermijden en concurrentieverstoringen te voorkomen die kunnen ontstaan als gevolg van eventuele uiteenlopende regelgevingssystemen. Het accent ligt daarom op duurzame ontwikkeling, waarbij het openbare belang wordt beschermd en terzelfder tijd de voorwaarden voor het functioneren van de interne markt worden verbeterd en de zekerheid van de energievoorziening wordt vergroot.

Het is niet het eerste voorbeeld van EU-wetgeving die op artikel 95 van het Verdrag is gebaseerd en tegelijkertijd andere beleidsdoelstellingen nastreeft zoals milieubescherming: de richtlijnen inzake verpakkingen en batterijen op het gebied van afvalbeheer, alsmede de aangekondigde richtlijn ter beperking van het gebruik van gevaarlijke stoffen zijn op artikel 95 gebaseerd. Een recentelijk goedgekeurde richtlijn betreffende de geluidsemissie van materieel voor gebruik buitenshuis is ook op artikel 95 gebaseerd. Hetzelfde geldt voor de wetgeving betreffende de emissies van motoren voor mobiel materieel (ander dan wegvoertuigen), voor de bestaande richtlijnen inzake minimale energierendementseisen en voor de kaderrichtlijn inzake de etikettering betreffende het energieverbruik van huishoudelijke apparaten.

Tegelijkertijd bepaalt artikel 95, lid 3, van het EG-Verdrag uitdrukkelijk het volgende: "De Commissie zal bij haar [...] voorstellen op het gebied van de volksgezondheid, de veiligheid, de milieubescherming en de consumentenbescherming uitgaan van een hoog beschermingsniveau". Bovendien voorziet artikel 95, leden 4 en 5, in de mogelijkheid voor de lidstaten om nationale bepalingen die verband houden met de bescherming van het milieu, te handhaven of in te voeren vanwege een specifiek probleem en op basis van nieuwe wetenschappelijke gegevens.

Tot slot zij erop gewezen dat artikel 95 geschikt is voor de harmonisatie van de ontwerpeisen voor producten ter verbetering van hun milieuprestaties en ter vergroting van de zekerheid van de energievoorziening.

7. EXTERNE RAADPLEGING

Dit voorstel is het resultaat van de samensmelting van twee initiatieven die voordien afzonderlijk door de diensten van de Commissie werden ontwikkeld: het ene over het milieueffect van elektrische en elektronische apparatuur (de 'EEA'-ontwerp-richtlijn) en het andere over de energierendementseisen van consumentenapparatuur. Voor EEA is het formele raadplegingsproces in september 2000 begonnen met bilaterale vergaderingen met de Europese brancheorganisaties. Grote ondernemingen (Siemens, Philips, Motorola, IBM, Intel, Ericsson, Nokia, enz.) en MKB-organisaties werden daarbij betrokken. Deze bijeenkomsten waren relatief klein van opzet (25-30 deelnemers) en er werd uitgegaan van een zeer informeel werkontwerp van een richtlijn teneinde de aandacht te richten op de fundamentele concepten en beginselen die moesten worden besproken, en de belangrijkste vraagstukken aan te geven, veeleer dan gedetailleerde besprekingen te voeren over specifieke tekst. Daarnaast vonden bilaterale besprekingen plaats met de milieu-NGO's, waarbij het accent werd gelegd op de nieuwe aanpak en hoe die functioneert, en met de normalisatie-instelling CENELEC, teneinde na te gaan hoe de normalisatie-eisen voor de richtlijn konden worden aangepakt. In november 2000 vond een veel ruimere multilaterale bijeenkomst plaats met alle belanghebbenden, inclusief fabrikanten, leveranciers, organisaties voor afvalbeheer, NGO's, en ambtenaren uit de lidstaten (ca. 70 deelnemers). Met het oog op de industriële en milieudimensie van het initiatief werden ambtenaren van beide ministeries uitgenodigd. Tijdens de bijeenkomst werd vooral aandacht besteed aan de beginselen die aan het voorstel ten grondslag lagen, met het doel bij alle belanghebbenden interesse te wekken en een elementaire mate van begrip tot stand te brengen.

Na deze eerste ronde hebben de diensten van de Commissie begin maart 2001 een nieuw ontwerp voorgelegd tijdens een vergadering die werd bijgewoond door ruim honderd vertegenwoordigers van lidstaten, industrie, normalisatie-instellingen en NGO's. Hoewel sommige belanghebbenden het ermee eens waren dat een wetgevingskader nodig was voor het introduceren van milieuoverwegingen bij het ontwerp van producten, waren er ook verschillende kritische opmerkingen over de duidelijkheid en de mogelijkheid tot handhaving van de eisen van het EEA-werkdocument, alsmede over de samenhang van dit initiatief met andere bestaande of aangekondigde EU-beleidsmaatregelen betreffende de milieuaspecten van deze producten. Gedurende het hele jaar 2001 werden bilaterale besprekingen over deze tekst voortgezet en er werden enkele praktische kwesties in verband met de tenuitvoerlegging aangegeven, namelijk potentiële moeilijkheden voor het MKB en de middelen om ze aan te pakken, de rol van normalisatie, de levenscyclusgedachtegang voor het introduceren van milieuaspecten in EEA-ontwerp, en de behoeften inzake de inventarisatie van gegevens en de opstelling van verklaringen. In februari 2002 werd een technische workshop georganiseerd, waaraan ruim 130 personen hebben deelgenomen, om deze kwesties in vier parallelle sessies te bespreken. De resultaten van deze workshop en de van de belanghebbenden ontvangen opmerkingen over het werkdocument werden op internet geplaatst.

Tegelijkertijd werd gewerkt aan de ontwerp-kaderrichtlijn inzake minimale energierendementseisen. De belanghebbenden werden geraadpleegd op basis van een werkdocument dat al een voorlopige versie van een toelichting bevatte en waarin vragen werden gesteld over de in aanmerking te nemen opties betreffende de voornaamste punten die in de artikelen aan bod moesten komen. De belanghebbenden werden op 30 april 2002 in de gelegenheid gesteld hun mening te kennen te geven tijdens een workshop waarop vertegenwoordigers van de lidstaten, de diensten van de Commissie, de industrie, de consumenten en de NGO's werden uitgenodigd. De notulen van de workshop werden samen met de opmerkingen van de belanghebbenden gedistribueerd. Er was een brede acceptatie van de voorgestelde aanpak. De vertegenwoordigers van de industrie verzochten de diensten van de Commissie echter eventuele overlapping en/of tegenstrijdigheid met het EEA-initiatief te vermijden.

Na dit overleg concludeerden de diensten van de Commissie dat de doelstellingen van beide initiatieven beter zouden worden verwezenlijkt door middel van één enkel coherent kader dat de Gemeenschap de mogelijkheid zou bieden om voor bepaalde producten uitvoeringsmaatregelen vast te stellen wanneer dit op grond van een aantal criteria wenselijk zou zijn. Terzelfder tijd zou worden voorzien in de mogelijkheid om concrete meetbare eisen vast te stellen voor specifieke parameters, zoals het energieverbruik tijdens het gebruik. Deze concepten en de overeenkomstige mechanismen zijn opgenomen in deze kaderrichtlijn betreffende het ecologische ontwerp van energieverbruikende producten.

Een eerste ontwerp van deze kaderrichtlijn werd op 18 november 2002 voor opmerkingen aan de belanghebbenden gepresenteerd en met hen besproken. Bij deze toelichting is een lijst gevoegd van de organisaties die op die vergadering vertegenwoordigd waren. De vertegenwoordigers van enkele lidstaten wilden, hoewel ze voorstander waren van een geïntegreerde aanpak, de verzekering krijgen dat de invoering van energierendementseisen niet zou worden vertraagd door de opneming ervan in de voorgestelde kaderrichtlijn. Om dezelfde reden bekritiseerden de milieu-NGO's de tekst en enkele verzochten er zelfs om het idee van het samenvoegen van de twee voorstellen te laten varen. De vertegenwoordigers van de industrie legden het erop aan een zo groot mogelijke rol te laten spelen door initiatieven tot zelfregulering; samen met de organisaties voor consumentenbescherming juichten zij de samensmelting van de twee initiatieven toe. Zowel de consumenten- als de milieubeschermingsorganisaties drukten hun bezorgdheid uit over de beschikbaarheid van de nodige middelen in de Commissie om een voldoende aantal uitvoeringsmaatregelen te behandelen, en over de vraag of zij zelf wel in staat zouden zijn de opstelling van die maatregelen van nabij te volgen. De notulen samen met de ontvangen opmerkingen werden gedistribueerd. De laatste bijdragen werden tegen 15 december 2002 ingewacht. Veel belanghebbenden hebben schriftelijk geantwoord. In het algemeen was er instemming met de grote bouwstenen (kaderrichtlijn, comitologie, rechtsgrond), maar er werden twijfels geuit over bepaalde aspecten (betrokkenheid van de belanghebbenden bij de voorbereiding van de uitvoeringsmaatregelen, toepassingsgebied, afdwingbaarheid van de generieke eisen, verbintenis tot naleving van de milieudoelstellingen). De opmerkingen werden door de diensten van de Commissie grondig bestudeerd en de tekst werd gewijzigd om er zoveel mogelijk rekening mee te houden; die opmerkingen zijn op internet beschikbaar  i. In de herziene tekst is een aantal belangrijke verduidelijkingen opgenomen in de definities en betreffende de tenuitvoerlegging van de generieke eisen inzake ecologisch ontwerp; ook zijn diverse technische aspecten in de bijlagen verbeterd als reactie op de opmerkingen van belanghebbenden.

8. MILIEUEFFECTEN

Gedurende hun gehele levenscyclus staan energieverbruikende producten op een aantal wijzen in wisselwerking met het milieu. De winning (bv. metalen) of de productie (bv. polymeren) van de grondstoffen, de verwerking van deze grondstoffen tot functionele componenten en de assemblage van die componenten tot complete apparaten gaan gepaard met milieueffecten; hetzelfde geldt voor het transport en de installatie en, uiteraard, het gebruik van deze apparatuur en het beheer ervan aan het eind van de levenscyclus.

Voorbeelden van dergelijke wisselwerkingen met het milieu zijn het gebruik van materiële hulpbronnen, inclusief vers water, voor de vervaardiging, maar ook voor het correcte functioneren (bv. in de vorm van verpakkingen of verbruiksgoederen zoals inkten en toners of detergenten) van de producten; het energieverbruik tijdens de verschillende fasen van de levenscyclus, met name de gebruiksfase; de emissies verbonden aan de winning van grondstoffen (bv. door mijnbouwactiviteiten), de fabricage (bv. reiniging, oppervlaktebehandeling), het vervoer, het gebruik (bv. emissies van deeltjes, NOx, enz. uit motoren) en het beheer aan het eind van de levenscyclus (bv. mogelijke emissies van ozonaantastende stoffen tijdens de behandeling van koelkasten of airconditioningapparatuur aan het eind van hun levenscyclus, het vrijkomen van giftige stoffen zoals zware metalen bij het storten van elektronische apparatuur, enz.); het produceren van afvalmateriaal tijdens de verschillende fasen van de levenscyclus, met name aan het eind van de nuttige levensduur, van het product.

Voor sommige categorieën energieverbruikende producten kunnen de marktontwikkelingen en de technologische vooruitgang hun milieueffect verergeren; hoewel deze verergering een voor de hand liggend neveneffect van de toegenomen consumptie is, kan ze ook verband houden met de toegenomen functionaliteit en complexiteit van de producten, daar het voor het verbeteren van deze kenmerken nodig kan zijn gebruik te maken van een grotere verscheidenheid aan materialen, nieuwe materialen, enz. Snelle innovatie in combinatie met moderne consumptiepatronen leiden vaak, vooral voor consumentenproducten, tot het frequent vervangen van producten voordat ze aan het eind van hun technische levensduur zijn gekomen.

Zo nemen bijvoorbeeld huishoudapparaten en kantoorapparatuur meer dan 25% van het eindverbruik van elektriciteit voor hun rekening en vormen zij een van de snelst groeiende sectoren van energieverbruik  i; met huishoudverlichting is een stroomverbruik gemoeid dat 17% van het totale huishoudelijke stroomverbruik vertegenwoordigt [23]. Ongeveer 75% van ca. 1,2 miljoen ton in de EU geproduceerd speciaal glas wordt gebruikt in elektrische en elektronische apparatuur  i. Deze apparatuur is goed voor ongeveer 7,3% van het totale kunststoffenverbruik in West-Europa, en de gebruikte hoeveelheden zijn sinds 1990 gestaag toegenomen (met 25% sinds 1995).  i

[23] ' Revising the ecolabel criteria for lamps ', 1999. AEA-rapport opgesteld voor DG Milieu, blz.11.

In veel gevallen, met name voor duurzame consumentenproducten zoals huishoudapparaten, speelt de gebruiksfase en met name het energieverbruik tijdens het gebruik, een overheersende rol bij het bepalen van de algemene milieuprestaties van het product; er zijn echter voorbeelden waarbij de productie van materialen van overwegend belang is (bv. mobiele telefoontoestellen) of waarbij het beheer aan het eind van de levenscyclus een belangrijke factor is (bv. medische apparatuur). Bovendien is het vaak niet eenvoudig één enkel milieuaspect van het product aan te wijzen dat een overheersende rol speelt, maar moeten bij het ontwerp afwegingen worden gemaakt tussen de verschillende milieuaspecten over de gehele levenscyclus van het product. Zo zijn bijvoorbeeld fluorescentielampen energie-efficiënter dan gloeilampen, maar er is kwik voor nodig, en dat is een gevaarlijke stof; in een schoonmaakmachine zal het gebruik van minder detergenten normaal gesproken leiden tot een hogere watertemperatuur (en bijgevolg tot een hoger energieverbruik); het optimaliseren van een product uit het oogpunt van gewichts- en/of volumevermindering zou een negatieve invloed op de recyclebaarheid ervan kunnen hebben.

Naast deze afwegingen tussen milieuaspecten moet de productontwerper rekening houden met nog andere technische (bv. veiligheid, functionaliteit) alsmede economische aspecten.

Daarom kan worden geconcludeerd dat gezien de omvang en de verscheidenheid van de milieueffecten van energieverbruikende producten een geïntegreerde aanpak vereist is die het in principe mogelijk maakt dat aan alle milieuaspecten van het product aandacht wordt besteed. Bij gefragmenteerde pogingen om afzonderlijke milieuaspecten te optimaliseren, bestaat het risico dat het probleem naar elders wordt verschoven in plaats dat het wordt opgelost, en dat de ontwerper de flexibiliteit wordt ontnomen om in het product een goed evenwicht te zoeken tussen milieu- en andere eisen. Uiteraard zullen de producten moeten voldoen aan alle door de wetgever vastgestelde kwantitatieve eisen.

Hoewel algemeen wordt aangenomen dat de belangrijkste milieuaspecten vooral verband houden met het gebruik van materialen, het verbruik van energie en de toxiciteit van de bestanddelen, is het niet mogelijk van tevoren voor alle energieverbruikende producten de prioriteiten en de te bereiken streefdoelen vast te stellen. Dit kan alleen worden gedaan op productniveau of, voor bepaalde milieuparameters, op het niveau van de productfamilie, dat het geschikte niveau is voor het verzamelen van zinvolle informatie en het vaststellen van kwantitatieve doelstellingen.

Bovendien kunnen nieuwe wetenschappelijke kennis of nieuwe marktontwikkelingen tot nu toe niet te voorziene behoeften aan het licht brengen of scheppen, die op coherente wijze moeten worden aangepakt zodat snel en gericht kan worden opgetreden. Daarvoor wordt gezorgd door de voorgestelde kaderrichtlijn, die duidelijke criteria vaststelt voor de selectie van producten die aan eisen inzake ecologisch ontwerp moeten worden onderworpen, indicatoren bepaalt voor het volgen van de verbetering van de milieuprestaties, en de mogelijkheid schept om voor bepaalde aspecten kwantitatieve eisen in te voeren wanneer dit gerechtvaardigd is.

Er moet een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen de werkelijke milieueffecten (bv. klimaatverandering, aantasting van bossen door zure regen, eutrofiëring, aantasting van de ozonlaag, enz.), die deels aan producten toe te schrijven zijn, en de milieuaspecten van het product die met die effecten in verband kunnen worden gebracht (energieverbruik en emissies van broeikasgassen, emissies van zure stoffen, emissies van stoffen die de zuurstofbalans verstoren, emissies van stoffen die de ozonlaag in de stratosfeer aantasten).

Aangezien de handhaving van een richtlijn die tot doel heeft het vrije verkeer van goederen te garanderen, en van de uitvoeringsmaatregelen slechts mogelijk en transparant kan zijn indien ze uiteindelijk gebaseerd is op concrete, meetbare en vergelijkbare kenmerken van de producten, en aangezien het werkelijke milieueffect van het product niet alleen afhangt van het ontwerp, maar ook van de manier waarop het wordt vervaardigd, gebruikt en aan het eind van de levenscyclus behandeld, alsmede van de locatie en andere omstandigheden in de verschillende fasen van de levenscyclus, ligt in de voorgestelde kaderrichtlijn het accent op meetbare milieuaspecten van het product veeleer dan op al de werkelijke milieueffecten, die moeilijk te kwantificeren en volledig te beoordelen zijn.

Bovendien zij eraan herinnerd dat in veel gevallen de werkelijke milieueffecten van het product buiten de controle van de ontwerper en de fabrikant liggen. De fabrikant kan bijvoorbeeld het product op zodanige wijze ontwerpen dat het gemakkelijk te recycleren is, maar in een mondiale markt niet in staat zijn daadwerkelijk te controleren of het product, wanneer het afval wordt, overeenkomstig de ontwerpspecificaties zal worden gerecycled of zelfs nog maar afzonderlijk zal worden ingezameld. Een ander voorbeeld is het energieverbruik tijdens het gebruik, dat voor hetzelfde ontwerp aanzienlijk kan variëren afhankelijk van de gewoonten en de discipline van de consument. Ook het werkelijke milieueffect als gevolg van energieverbruik varieert sterk, afhankelijk van de wijze waarop de energie werd geproduceerd: het milieueffect van het produceren van hetzelfde aantal kilowatturen elektriciteit kan sterk uiteenlopen naargelang ze met fossiele dan wel hernieuwbare energiebronnen zijn geproduceerd. Daarom is het de bedoeling dat in de kaderrichtlijn prioriteit wordt gegeven aan de milieuaspecten van het product die via productontwerp wezenlijk kunnen worden beïnvloed.

Uiteraard zal het algemene effect van de kaderrichtlijn afhangen van het aantal vastgestelde uitvoeringsmaatregelen en van het aantal vrijwillige verbintenissen die als gevolg van het initiatief door de industrie worden aangegaan. Geraamd wordt dat het effect van bv. de beoogde eisen inzake het energieverbruik van apparatuur tijdens het gebruik en de daaruit voortvloeiende vermindering van de CO2  i-emissies met de tijd zeer aanzienlijk zouden worden, en dat deze vermindering tot 200 miljoen ton/jaar zou oplopen tegen het jaar 2020 wanneer alle momenteel geïnstalleerde apparatuur is vervangen. Een meer gedetailleerde raming van het potentiële effect van de voorgestelde maatregel in de vorm van CO2-vermindering wordt verder in deze toelichting gegeven.

9. ECONOMISCH EFFECT VOOR DE FABRIKANTEN

Hier zij nog eens duidelijk gesteld dat deze kaderrichtlijn niet rechtstreeks wettelijke verplichtingen en voorschriften voor de fabrikanten zal creëren; dit zal alleen gebeuren wanneer de uitvoeringsmaatregelen worden goedgekeurd. Vóór de goedkeuring van elke uitvoeringsmaatregel zal een specifieke effectbeoordeling worden uitgevoerd, waarin ook rekening zal worden gehouden met het effect op de fabrikanten uit het oogpunt van concurrentievermogen, innovatie, markttoegang en kosten.

Het mag niet uit het oog worden verloren dat milieuoverwegingen een integrerend deel van productontwerp kunnen uitmaken en dat milieuverbeteringen vaak complementair zijn met andere productvereisten  i. Er is ook een groeiende marktvraag van consumenten en zakelijke klanten (via toeleveringsrelaties), maar ook van aandeelhouders om uit milieuoogpunt verantwoorde oplossingen in het algemeen en milieubeheersystemen in het bijzonder toe te passen  i. Het bevorderen van een duurzame structuur van industriële productie, met name door de toepassing van levenscyclusbenaderingen ten aanzien van producten, wordt een stuwende kracht voor groei en productiviteit, zoals blijkt uit de resultaten van de Wereldtop over duurzame ontwikkeling in Johannesburg  i.

In sommige gevallen kan de integratie van milieuaspecten in het productontwerp tijdens de eerste fasen kosten met zich meebrengen voor de aanpassing van de interne bedrijfsstructuren, het verkrijgen van de nodige milieu-informatie en -expertise, en de toepassing van de geschikte ontwerpoplossingen. De productie en het onderhoud van de overeenstemmingsdocumentatie zullen ook voor extra kosten zorgen; de hoogte van de kosten zal afhangen van de mate waarin ondernemingen milieuaspecten om de bovenvermelde redenen reeds hebben geïntegreerd. Voor het groeiende aantal ondernemingen die dit zullen hebben gedaan voordat een uitvoeringsmaatregel wordt vastgesteld, zullen de kosten minimaal zijn.

Er wordt echter verwacht dat, zelfs in de gevallen waarin enige kosten ontstaan, deze geleidelijk zullen dalen, rekening houdend met het feit dat door de tenuitvoerlegging van de richtlijn en door normalisatie vergelijkbare gegevens en ontwerphulpmiddelen beter beschikbaar zullen komen in het publieke domein, en dat daardoor het gebruik ervan voor milieubeoordelingen gemakkelijker en kosteneffectiever zal worden.  i Bovendien heeft de ervaring de hypothese bevestigd dat verbeteringen in de milieuprestaties ook positieve economische gevolgen hebben voor de fabrikanten in termen van directe besparingen (bv. lagere materiaal- en energiekosten; lagere productiekosten, bijvoorbeeld door een verkorting van de assemblagetijd en door productoptimalisatie  i; lagere kosten voor de naleving van milieuwetgeving, zoals lagere kosten voor afvalbeheer en de bestrijding van vervuiling; grotere betrouwbaarheid van de producten). Afgezien van deze voordelen zijn er nog andere economische pluspunten zoals de grotere acceptatie bij de klanten (particuliere, industriële of in de context van overheidsopdrachten) en op financiële markten.

Deze factoren ondersteunen de veronderstelling dat de marginale kosten voor de fabrikanten van het invoeren van eisen inzake ecologisch ontwerp niet aanzienlijk zullen zijn. In elk geval zullen ze zorgvuldig worden geraamd in het kader van de effectbeoordelingen waarvan de uitvoeringsmaatregelen vergezeld zullen gaan. Bovendien zullen de eisen gelden voor alle fabrikanten die op dezelfde markt concurreren.

Het is zeer waarschijnlijk dat het integreren van milieuoverwegingen in het productontwerp zal leiden tot een algemene verbetering van het inzicht van de fabrikanten in het ontwerp- en fabricageproces, alsmede in de toeleveringsketen, de distributie en het onderhoud van hun producten. Dit zou kunnen resulteren in een hogere productiviteit van de hulpbronnen en een daling van de kosten die de aanvankelijke uitgaven zal compenseren. Deze hypothese wordt door een aantal casestudies bevestigd  i. Een dergelijk proces zou kunnen worden vergeleken met de invoering van kwaliteitsaspecten in de jaren tachtig: in plaats dat het systematische en veralgemeende streven naar kwaliteit duur of onverenigbaar met andere aan het product gestelde eisen bleek te zijn, lag het ten grondslag aan veel innovaties en is het integrerend deel van het dagelijkse leven in ondernemingen gaan uitmaken  i.

Deze redenen hebben ongetwijfeld jarenlang een belangrijke rol gespeeld bij de beslissing van een aanzienlijk aantal ondernemingen (met name grotere) om activiteiten inzake ecologisch ontwerp te introduceren. Voor die bedrijven kan redelijkerwijs worden aangenomen dat de marginale kosten van de richtlijn minimaal zullen zijn.

De situatie kan in enige opzichten anders zijn wanneer fabrikanten niet bijzonder gemotiveerd zijn om technische oplossingen toe te passen waardoor de milieuprestaties zouden worden verbeterd. Zo bijvoorbeeld trekken fabrikanten doorgaans geen direct profijt van een grotere energie-efficiëntie van hun producten tijdens het gebruik, behalve indien deze bij de consumenten goed wordt gepromoot (bv. via de etikettering van producten) en gemarket. Dit betekent dat door het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp in sommige gevallen aan fabrikanten beperkingen zullen worden opgelegd, waarmee rekening moet worden gehouden.

Daarom moeten bijzondere voorzorgen in acht worden genomen zoals:

* aanpassingsperiode en tijdschema geschikt voor het invoeren van een eis, met bijzondere aandacht voor het MKB;

* juist evenwicht tussen het niveau van de beoogde eis en de technische/economische uitvoerbaarheid ervan, met inbegrip van bijzondere marktgevoeligheden;

* passend scala aan beschikbare technologische opties om het vereiste niveau te halen, waarbij fabrikantgebonden oplossingen in principe worden uitgesloten;

* zorgen voor adequate en tijdige raadpleging;

* instandhouding van samenhang en consistentie met andere Gemeenschapswetgeving of beleidsinitiatieven (zoals classificaties bij energie-etikettering, criteria voor toekenning van de milieukeur, beperking van het gebruik van gevaarlijke stoffen, beheer van afval afkomstig van elektrische en elektronische apparatuur).

Specifieke eisen inzake ecologisch ontwerp op Gemeenschapsniveau hebben positieve gevolgen voor de fabrikanten in de vorm van duidelijke regels voor engineering, gemakkelijker rechtshandhaving door instanties voor markttoezicht en minimalisering van juridische aanvechting en marktonzekerheid.

Ten slotte zal de systematische integratie van milieuaspecten in het productontwerp het gemakkelijker maken om specifieke eisen inzake ecologisch ontwerp op kosteneffectieve wijze na te leven. Fabrikanten met een goede kennis van de milieuaspecten en het potentieel voor verbetering van hun producten zullen immers reeds goeddeels voldoen aan de specifieke eisen inzake ecologisch ontwerp die eventueel worden vastgesteld.

10. OVEREENSTEMMINGSBEOORDELING

Er zijn op Gemeenschapsniveau methoden voor de beoordeling van de overeenstemming van producten met essentiële vereisten of geharmoniseerde normen vastgesteld op basis van de zogenaamde 'globale aanpak'  i,  i en deze zijn in dit voorstel opgenomen. Een overeenstemmingsbeoordelingsprocedure die uitsluitend op zelfbeoordeling is gebaseerd, wordt als algemene regel voorgesteld.

Volgens de methode van zelfbeoordeling zijn de fabrikanten verplicht technische documentatie en begeleidende testverslagen op te stellen tot staving van de verklaring van overeenstemming die zij moeten afgeven. Al deze documenten moeten te allen tijde beschikbaar worden gehouden voor inspectie door de overheidsinstanties die bevoegd zijn voor het markttoezicht, met name voor het geval er twijfels ontstaan over de overeenstemming van een bepaald model van een apparaat. Dit zijn formele procedures die moeten worden gevolgd voordat de fabrikant op rechtmatige wijze de CE-markering op het product kan aanbrengen, zodat het in de Gemeenschap op de markt en in het vrije verkeer van goederen kan worden gebracht. Sommige critici hebben twijfels geuit over de doeltreffendheid van een zelfbeoordelingsprocedure zonder tussenkomst van een derde partij voordat het product op de markt wordt gebracht. Onder de bovenbeschreven omstandigheden echter wordt zij afdoende geacht, temeer wanneer rekening wordt gehouden met de dreiging van vervolging op grond van de wetgeving inzake correcte productbeschrijvingen in een land en de zeer negatieve publiciteit die een valse bewering met zich mee kan brengen. Er wordt aangenomen dat een dergelijke zelfbeoordelingsprocedure in principe ook het MKB beter uitkomt.

Aan de vermarkting voorafgaande procedures (die type- en productcontroles door derden omvatten) kunnen voor sommige specifieke producten geschikter zijn. Daarom wordt voorgesteld de mogelijkheid te behouden om deze procedures in de specifieke uitvoeringsmaatregel op te nemen, maar dan alleen wanneer dit naar behoren wordt gerechtvaardigd en gedocumenteerd.

Een innovatief aspect van dit voorstel is dat het voorziet in de mogelijkheid om milieubeheersystemen waarbij op adequate wijze rekening wordt gehouden met het productontwerp en de milieuprestaties, te gebruiken als methode voor de overeenstemmingsbeoordeling. Dit betekent niet dat van elk product dat wordt vervaardigd op een locatie of door een onderneming die over een milieubeheersysteem overeenkomstig bijlage V van dit voorstel beschikt, wordt aangenomen dat het aan de richtlijn voldoet. De in de toepasselijke uitvoeringsmaatregel gespecificeerde eisen inzake ecologisch ontwerp moeten worden nageleefd. Wanneer een EMAS-certificering beschikbaar is die het productontwerp omvat, wordt aangenomen dat het aan de eisen van bijlage V voldoet. Artikel 7, lid 2, derde alinea, biedt de mogelijkheid dat een ISO 14001-systeem, in zoverre dit het productontwerp omvat, kan worden gebruikt als basis voor de totstandbrenging van een milieubeheersysteem overeenkomstig bijlage V.

11. VERMOEDEN VAN OVEREENSTEMMING

De milieukeur betreft een EU-programma voor de toekenning van kwaliteitslabels dat tot doel heeft producten die zeer hoge milieuprestaties leveren, te onderscheiden. Het proces ter bepaling van de criteria voor de toekenning van de milieukeur wordt op EU-niveau beheerd door middel van overeengekomen institutionele regelingen waarbij duidelijke eisen, adequate analyses en de vertegenwoordiging van de belanghebbenden worden gegarandeerd. Van producten waaraan de milieukeur is toegekend, wordt bijgevolg aangenomen dat zij voldoen aan de in dit kader vastgestelde eisen inzake ecologisch ontwerp wanneer die eis deel uitmaakt van de criteria voor de toekenning van het label. Het wordt niet wenselijk geacht dezelfde status te verlenen aan andere nationale of internationale labels, die niet onder de controle van het communautaire wetgevingsproces vallen.

Normalisatie zou nuttig kunnen zijn bij het vaststellen van methoden voor de meting van de milieuparameters die in de uitvoeringsmaatregelen worden aangegeven. In sommige gevallen kan normalisatie van nut zijn om de parameter (bv. recyclebaarheid) beter te beschrijven door middel van eenvoudiger fysische eenheden/indicatoren. Bovendien kan normalisatie nuttig zijn uit het oogpunt van informatieverstrekking, gegevensbanken, checklists, enz.

In geen geval zullen de normalisatie-instellingen worden verzocht een limiet voor een gegeven milieuaspect vast te stellen.

Op basis van de ervaring met de tenuitvoerlegging van deze richtlijn en rekening houdend met ontwikkelingen op andere verwante gebieden, zouden in de toekomst andere vormen van vermoeden van overeenstemming beschikbaar kunnen komen en worden gebruikt; het kan bijvoorbeeld dienstig zijn het potentieel voor het gebruik van milieuverklaringen voor producten (Environmental Product Declarations, EPD) opnieuw te evalueren indien een geschikt communautair kader voor het gebruik ervan wordt ingevoerd.

12. BEOORDELING VAN DE MILIEUPRESTATIES EN ECOLOGISCH PROFIEL

Het ecologische profiel is een beschrijving van de belangrijke milieuaspecten van het product over de gehele levenscyclus, uitgedrukt in meetbare inputs en outputs. Zoals eerder werd uitgelegd, komt het er vooral op aan bij te dragen aan het beheer van uit milieuoogpunt relevante aspecten (bv. energieverbruik en emissies van broeikasgassen, emissies van zure stoffen, emissies van stoffen die de zuurstofbalans verstoren, emissies van stoffen die de ozonlaag in de stratosfeer aantasten). Dit zal leiden tot een vermindering van de aan het product verbonden belasting van het milieu en zal aldus helpen de aan de milieuaspecten van het product verbonden effecten (bv. klimaatverandering, aantasting van bossen door zure regen, eutrofiëring, aantasting van de ozonlaag) te verminderen. Het is duidelijk dat de eisen inzake ecologisch ontwerp zullen worden toegepast op de milieuaspecten van energieverbruikende producten die een verifieerbaar milieueffect impliceren.

Voor het vaststellen van het ecologische profiel is het niet verplicht een levenscyclusanalyse (LCA) te maken volgens relevante internationale normen; een dergelijke verplichting zou voor de ondernemingen, met name het MKB, een onevenredige last in termen van financiële en menselijke hulpbronnen met zich mee kunnen brengen. Bovendien mag niet uit het oog worden verloren dat het concept van de levenscyclusanalyse nog niet helemaal is uitgekristalliseerd en dat de resultaten van een dergelijke analyse niet altijd gemakkelijk te interpreteren zijn  i. Terzelfder tijd wordt erkend dat het LCA-concept, naarmate het verder wordt ontwikkeld, nuttig en betaalbaar wordt, zelfs voor kleinere ondernemingen. Wanneer gegevens van LCA's beschikbaar zijn en aan de opstelling van het ecologische profiel kunnen bijdragen, zouden ze kunnen worden gebruikt. Bovendien moet er rekening mee worden gehouden dat het de bedoeling is in de kaderrichtlijn het accent te leggen op factoren die via het productontwerp in aanzienlijke mate kunnen worden beïnvloed. Bijlage I bevat een lijst van indicatoren voor milieuprestaties die in het algemeen worden geacht relevant te zijn voor de beoogde producten. In de uitvoeringsmaatregelen zullen de relevante parameters voor de producten waarop ze van toepassing zijn, worden opgenomen.

Er is reeds veel informatie geproduceerd over de milieuprestaties van energieverbruikende producten, bv. in het kader van de reeds door ondernemingen uitgevoerde studies, de in verband met de milieukeur uitgevoerde studies, andere voor het publiek beschikbare gegevensbanken en op het web gebaseerde hulpmiddelen voor ecologisch ontwerp, enz. Deze informatie kan zeer nuttig zijn bij het opstellen van het ecologische profiel. Redelijkerwijs kan worden verwacht dat specifieke industriesectoren speciaal op hun producten afgestemde systemen zullen ontwikkelen om de analyse uit te voeren; de informatie die als resultaat van deze richtlijn en de uitvoeringsmaatregelen (bijvoorbeeld ter voldoening aan de eisen inzake informatieverstrekking in bijlage I) zal worden geproduceerd en in het publieke domein beschikbaar gesteld, zal ook van zeer groot nut zijn om een meer algemeen aanvaardbaar idee te verkrijgen van welke specifieke milieuparameters geschikt zijn; daardoor zal het steeds gemakkelijker en eenvoudiger worden om de milieuprestaties van producten te 'meten' en te benchmarken.

De aard en de grondigheid van de uit te voeren analyse moeten beantwoorden aan het algemene milieudoel van deze ontwerp-richtlijn, namelijk ervoor zorgen dat energieverbruikende producten in het algemeen milieuvriendelijker worden. Er moet rekening worden gehouden met de 'state of the art'; met deze term worden niet de recentste wetenschappelijke verwezenlijkingen bedoeld, maar wel een behoorlijk niveau van technische prestaties, rekening houdend met de industriële uitvoerbaarheid en de huidige normen en praktijken. Er moet een 'redelijk evenwicht' in acht worden genomen, wat betekent dat de fabrikant met verschillende eisen rekening moet houden en, om dit naar behoren te doen, flexibiliteit aan de dag moet leggen. Normalisatie kan van nut zijn, maar zal niet worden gebruikt om met betrekking tot milieuvraagstukken grenzen vast te stellen.

Sommige belanghebbenden hebben kritiek uitgeoefend op de afwezigheid van juridisch bindende doelstellingen en duidelijke milieuprioriteiten in bijlage I. In dit verband zij vermeld dat dit een kaderrichtlijn is die tot doel heeft de Gemeenschap de mogelijkheid te bieden snel en adequaat op te treden om in waargenomen en zich aandienende behoeften te voorzien, en dat in dit stadium geen bindende limieten kunnen worden bepaald; de mogelijkheid om deze vast te stellen, wordt echter duidelijk beschreven.

Tot slot zij erop gewezen dat bijlage I tot doel heeft een proces te beschrijven om van de levenscyclusgedachtegang met betrekking tot milieuaspecten een integrerend deel van het ontwerpproces te maken, om de resultaten ervan te volgen en om aan de belanghebbenden de nodige informatie te verstrekken, zodat de ontwerpverbeteringen daadwerkelijk in echte voordelen voor het milieu worden omgezet; zij stelt geen verplichting in een complete LCA van energieverbruikende producten te maken voordat zij op de markt worden gebracht. De beoordeling van de milieuaspecten over de gehele levenscyclus van het product moet worden uitgevoerd op basis van uit milieuoogpunt relevante inputs en outputs; uitvoeringsmaatregelen die generieke eisen inzake ecologisch ontwerp bevatten, zullen deze beoordeling begeleiden door, nadat een effectbeoordeling is uitgevoerd, de relevante parameters inzake ecologisch ontwerp te specificeren voor de producten waarop zij betrekking hebben; deze beoordeling moet op zodanige wijze geschieden dat zij redelijkerwijs door de ondernemingen kan worden uitgevoerd zonder dat zij buitensporige uitgaven hoeven te doen.

13. METHODOLOGIE VOOR HET BEPALEN VAN HET NIVEAU VAN SPECIFIEKE EISEN INZAKE ECOLOGISCH ONTWERP

De richtlijn voorziet ook in de optie om uitvoeringsmaatregelen goed te keuren waardoor specifieke eisen inzake ecologisch ontwerp worden ingevoerd.

Specifieke eisen inzake ecologisch ontwerp zijn gekwantificeerde en meetbare eisen betreffende een geselecteerd milieuaspect van het product zoals het energieverbruik tijdens het gebruik. Zij kunnen worden ingevoerd wanneer een belangrijk milieuaspect duidelijk wordt omschreven en een optreden rechtvaardigt (bv. energieverbruik en de daarmee verbonden broeikasgassen in de context van Kyoto). De omschrijving van een dergelijk belangrijk milieuaspect vloeit voort uit informatie en analyses betreffende de gehele levenscyclus van het product. Er kunnen echter, zelfs indien dergelijke omvattende informatie (nog) niet beschikbaar is, maar een optreden noodzakelijk wordt geacht, specifieke eisen inzake ecologisch ontwerp worden vastgesteld nadat is nagegaan of de voorgenomen maatregel zal leiden tot een vermindering van het milieueffect van het product gedurende zijn levenscyclus.

Een belangrijke stap bij het vaststellen van specifieke eisen inzake ecologisch ontwerp is het definiëren van nauwkeurige meetmethoden, waarbij rekening wordt gehouden met een genormaliseerd gebruik van het product (bv. volledige of gedeeltelijke belasting, klimaatomstandigheden), en met prestaties en kenmerken die de gebruikers extra comfort of nut bieden. Indien nog geen geharmoniseerde normen voor metingen bestaan, wordt dit normaliter bewerkstelligd door het verlenen van mandaten aan de Europese normalisatie-instellingen. Zodra de meetmethode is vastgesteld, wordt een beoordeling van de prestaties van in de handel verkrijgbare apparatuur uitgevoerd; zo kunnen de totale spreiding en de prestaties van de gemiddelde apparatuur worden beoordeeld. Overeenkomstig de internationale verplichtingen van de EU, met name die van de WTO-Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen, moet in de context van de uitvoeringsmaatregelen steeds met internationale normen rekening worden gehouden, tenzij zij niet doeltreffend of geschikt zijn om de beoogde doelstellingen te verwezenlijken.

Na de marktanalyse wordt een technische/economische analyse uitgevoerd met het doel economisch levensvatbare en technisch uitvoerbare verbeteringen aan te wijzen zonder onaanvaardbaar verlies van prestaties of nut voor de consumenten.

De ontwerpopties die technisch uitvoerbaar en voor de consumenten economisch aantrekkelijk zijn, worden aangegeven en met bestaande modellen vergeleken. Het economische voordeel voor de consumenten wordt gekwantificeerd aan de hand van het verschil in de levenscycluskosten van het product, die worden gevormd door de som van de aankoopprijs en de gebruikskosten (hoofdzakelijk energie, maar ook andere hulpbronnen zoals water, detergenten, enz.), verdisconteerd over de levensduur van het product.

In economische termen komt het optimum voor de consumenten overeen met het minimum aan levenscycluskosten. Daarom vormt dit niveau in principe een benchmark voor het vaststellen van het niveau van de specifieke eis inzake ecologisch ontwerp.

Er zijn echter nog andere factoren waarmee rekening moet worden gehouden:

* prestaties van de apparatuur: wanneer het niveau van de specifieke eis inzake ecologisch ontwerp een nadelige invloed zou hebben op de wijze waarop de apparatuur functioneert;

* variatie in het gebruik van de apparatuur: indien een aanzienlijke groep consumenten/gebruikers aanmerkelijk zou worden benadeeld, bijvoorbeeld omdat zij de apparatuur minder vaak gebruiken of op een andere wijze dan de gemiddelde consument;

* variatie in ramingen van de waarde van bepaalde elementen (inflatiecijfer, prijzen van verbruiksgoederen, van energie, enz.);

* betaalbaarheid van de apparatuur: indien de naderhand toegepaste prijsverhoging gebruikers ofwel ervan weerhoudt de apparatuur te kopen, ofwel ertoe brengt bestaande inefficiënte apparatuur die bijna aan het eind van haar levensduur is, te houden en misschien te repareren;

* mogelijke milieueffecten - positieve en negatieve - op andere hulpbronnen;

* effect op de industrie: wanneer het niveau van de specifieke eis inzake ecologisch ontwerp een effect op de productiekosten zou hebben dat niet gewoon in de aangerekende extra kosten/prijs kan worden doorberekend;

* concurrentie: wanneer vanwege het geëiste niveau het gebruik van een fabrikantgebonden technologie noodzakelijk zou zijn.

Deze methodologie is met succes toegepast voor het vaststellen van energierendementseisen voor apparatuur. Externe milieukosten kunnen bij de gevoeligheidsanalyse in aanmerking worden genomen. Een soortgelijke aanpak zou voor andere hulpbronnen zoals water kunnen worden gevolgd. Lopende O&O-werkzaamheden voor de ontwikkeling van methoden voor de berekening van levenscycluskosten ter verbetering van de algemene milieuprestaties van producten zullen zeer nuttig zijn bij de eventuele uitbreiding van de bovenbeschreven methodologie tot andere milieuaspecten.

In de praktijk werd bij de analyse die werd verricht ter voorbereiding op de bestaande energierendementseisen (en vrijwillige overeenkomsten) tot dusver voorzichtig te werk gegaan. Daarbij werd met name geen rekening gehouden met de vermogen van de fabrikanten om de kosten van het realiseren van de vereiste verbeteringen tot een minimum te beperken door een zorgvuldig ontwerp en de optimalisering van de ontwikkeling van nieuwe (of momenteel ongebruikte) technologie die in de analyse niet in beschouwing werd genomen. De ervaring in diverse landen heeft aangetoond dat het reële effect op de fabrikanten minder groot is dan in de analyse werd voorspeld.

Aangezien het effect van een specifieke eis afhangt van talrijke factoren die specifiek zijn voor elke beoogde uitvoeringsrichtlijn (specifiek product, precies niveau van de rendementseis, tijdschema voor de tenuitvoerlegging, snelheid van de technische veranderingen om zich aan te passen, enz.), zouden gedetailleerde effectbeoordelingen alleen zinvol zijn wanneer ze in de context van individuele uitvoeringsmaatregelen worden uitgevoerd, rekening houdend met de bijzondere marktkenmerken voor de apparatuur in kwestie en het vermoedelijke effect, ook op het MKB.

In ieder geval wordt voorzien in een aanpassingsperiode tussen de vaststelling van specifieke eisen inzake ecologisch ontwerp en de tenuitvoerlegging ervan, teneinde ervoor te zorgen dat het mogelijke effect op de industrie tot een minimum wordt beperkt. Tijdens die periode zouden de meeste leveranciers hoe dan ook een deel van hun assortiment hebben vervangen, zodat er ruim gelegenheid zal zijn om van de naleving van eisen een van de ontwerpcriteria voor de nieuwe modellen te maken.

Ten slotte zouden, als alternatief of als aanvulling op de bovenbeschreven algemene aanpak, gegevens die beschikbaar zijn gekomen in het kader van de werkzaamheden die zijn uitgevoerd in de context van andere communautaire instrumenten (richtlijn betreffende energie-etikettering, milieukeur, energiesterren, enz.) en aanverwante studies, ook als input kunnen worden gebruikt, met name als het erop aankomt rendementseisen vast te stellen betreffende specifieke functies of verbruikswijzen van een apparaat (bv. stand-byverbruik). Soortgelijke programma's uit andere delen van de wereld zouden ook als input kunnen worden gebruikt, met name voor wereldwijd verhandelde producten (bv. kantoorapparatuur of consumentenelektronica), waarvoor de consistentie van normen op internationaal niveau van het grootste belang is voor het mondiale concurrentievermogen van de EU-industrie.

14. EXTERNE ASPECTEN

De uitvoeringsmaatregelen die op basis van deze ontwerp-richtlijn zullen worden goedgekeurd, zullen evenzeer gelden voor producten van EU-fabrikanten als voor die van fabrikanten uit derde landen, zodat geen handelsbelemmeringen of verstoringen zullen worden teweeggebracht. De ervaring met andere EU-wetgeving (met name de nieuwe-aanpakrichtlijnen inzake veiligheid en elektromagnetische compatibiliteit waarvoor de CE-markering vereist is) zal van pas komen om ervoor te zorgen dat aan de verplichtingen wordt voldaan door alle op de EU-markt gebrachte producten, ongeacht het land waar ze worden vervaardigd. Indien nodig kunnen in de uitvoeringsmaatregelen meer gedetailleerde regelingen voor de traceerbaarheid van elk afzonderlijk apparaat worden opgenomen. De mogelijke effecten van uitvoeringsmaatregelen op de internationale handel zullen zorgvuldig worden bestudeerd in het kader van de effectbeoordeling die moet worden uitgevoerd voordat de uitvoeringsmaatregelen worden goedgekeurd. De handelspartners van de EU zullen worden uitgenodigd om deel te nemen aan het overlegproces bij het opstellen van de uitvoeringsmaatregelen, zoals ook is gebeurd voor deze richtlijn. Internationale normen (bv. van de ISO of het IEC) zullen in aanmerking worden genomen en gebruikt overeenkomstig de internationale verplichtingen van de EU, met name die van de WTO-Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen. Ten slotte zal de goedkeuring van uitvoeringsmaatregelen worden voorafgegaan door een kennisgeving aan de WTO teneinde ervoor te zorgen dat geen handelsbelemmeringen worden opgeworpen.

Wat de toetredende landen betreft, moet nogmaals worden beklemtoond dat de voorgestelde richtlijn een rechtskader tot stand brengt dat pas concreet effect zal hebben nadat uitvoeringsmaatregelen zijn vastgesteld. Tegen die tijd zullen de toetredende landen als lidstaten volledig aan het besluitvormingsproces deelnemen. Bovendien zal bij de effectbeoordeling en het overleg voorafgaand aan het opstellen van de uitvoeringsmaatregelen rekening worden gehouden met alle belanghebbenden van de uitgebreide Unie.

15. POTENTIEEL EFFECT VAN DE VOORGESTELDE MAATREGEL OP DE VERMINDERING VAN DE CO2-EMISSIES

Ter illustratie van het potentieel dat eisen inzake ecologisch ontwerp bieden, kan worden verwezen naar het zeer gedetailleerde onderzoek dat is verricht om de potentiële verbeteringen van de energie-efficiëntie voor een groot aantal energieverbruikende producten te beoordelen. Deze studies werden als input gebruikt voor het ECCP-proces (European Climate Change Programme, Europees programma inzake klimaatverandering) om het potentieel aan kosteneffectieve CO2-vermindering te bepalen. Het ECCP heeft vertegenwoordigers bijeengebracht van de fabrikanten van de belangrijkste energieverbruikende apparatuur (CECED, EACEM, EICTA, CEMEP, CELMA, EUROPUMP, PNEUROP, ELC), alsmede onafhankelijke deskundigen en andere belanghebbenden. Er werd onder de deelnemers een consensus bereikt over potentiële kosteneffectieve besparingen en de doeltreffendste beleidsmaatregelen om dit potentieel te verwezenlijken.

Het ECCP heeft een schatting gemaakt voor een theoretisch geval: het verbruik van de belangrijke energieverbruikende producten door huishoudens, industrie en tertiaire sector in 2010 op basis van het huidige verbruik en de huidige modellen, indien geen nieuwe beleidsmaatregelen worden genomen en er geen sprake is van technologische vooruitgang (BaU-scenario (Business as Usual)). De deelnemers hebben ook geraamd hoe hoog het verbruik zal zijn wanneer de huidige apparatuur geleidelijk wordt vervangen door efficiëntere apparatuur die de laagste levenscycluskosten voor de gebruiker dicht benadert.

Voor de geaggregeerde vermindering van de CO2-emissies 1990-2010 voor de drie sectoren werden de volgende cijfers verkregen (de totale toename van de CO2-emissies voor het geval dat geen maatregelen zouden worden genomen, wordt eveneens weergegeven).


>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Uit de analyse van het energiebesparingspotentieel blijkt dat vooral de volgende soorten apparatuur mogelijkheden voor energiebesparingen bieden (maar in de praktijk zullen de mogelijkheden voor besparingen door uitvoeringsmaatreglen in het kader van deze richtlijn om bovengenoemde redenen kleiner zijn) (de cijfers tussen haakjes geven de geraamde potentiële verlaging van de CO2-emissies weer):

- verwarmings- en waterverwarmingstoestellen  i (12 miljoen ton CO2);

- elektrische motorsystemen (39 miljoen ton CO2);

- verlichting zowel in de huishoudelijke als de tertiaire sector (24 miljoen ton CO2);

- huishoudapparaten (12 miljoen ton CO2);

- kantoorapparatuur zowel in de huishoudelijke als de tertiaire sector (34 miljoen ton CO2);

- consumentenelektronica (14 miljoen ton CO2);

- commerciële verwarmings-, ventilatie- en airconditioningsystemen (8 miljoen ton CO2).

De ECCP heeft het grote potentieel aan CO2-vermindering aangetoond dat door specifieke energierendementseisen wordt geboden. De Commissie zal daarom zodra deze kaderrichtlijn is goedgekeurd, uitvoeringsmaatregelen met betrekking tot het energierendement van specifieke producten indienen.

16. CONCLUSIES

* In dit voorstel wordt een omvattend en coherent wetgevingskader vastgesteld voor de uitwerking van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energieverbruikende producten, teneinde bij te dragen aan duurzame ontwikkeling door het vrije verkeer van die producten in de interne markt te garanderen, de zekerheid van de energievoorziening te vergroten en een hoger niveau van milieuprestaties te bevorderen.

* Gezien de verantwoordelijkheden van de Gemeenschap en de grensoverschrijdende aard van deze vraagstukken zullen de doelstellingen beter worden verwezenlijkt door een optreden op communautair niveau.

* Door verder te gaan met het voorstellen van richtlijnen met een hoog technisch gehalte in het kader van de medebeslissingsprocedure, zoals in het verleden voor individuele producten werd gedaan, zou maar traag vooruitgang worden geboekt; in overeenstemming met het recentelijk voorgestelde pakket betreffende de institutionele structuur en betere regelgeving wordt voorgesteld de eisen inzake ecologisch ontwerp via een comitologieprocedure in uitvoeringsmaatregelen vast te stellen na passend overleg met de belanghebbenden en na een effectbeoordeling. Op die manier wordt gezorgd voor een flexibele aanpassing aan de technologische opties en de marktgevoeligheden en wordt het potentiële effect van zelfregulering door de industrie versterkt.

* Deze ontwerp-richtlijn completeert en vergemakkelijkt de tenuitvoerlegging van bestaande EU-maatregelen; zij voorziet ook in het juiste kader om opkomende milieuvraagstukken snel te behandelen.

* Verwacht wordt dat de systematische integratie van milieuoverwegingen in het productontwerp zal leiden tot een hogere productiviteit van de hulpbronnen en lagere kosten over de gehele levenscyclus van het product, waardoor de eventuele aanvankelijke uitgaven zullen worden gecompenseerd. Uit de ervaring met de Richtlijn energie-etikettering blijkt dat Gemeenschapswetgeving op het gebied van de milieuprestaties van producten een win-win-win-win-beleidsactie (energie, milieu, consument en industrie) kan zijn wanneer wordt voorzien in een geschikte aanpassingsperiode en een adequaat overlegproces.

17. INHOUD VAN HET VOORSTEL

In artikel 1 worden de doelstellingen en het toepassingsgebied van de kaderrichtlijn omschreven. Deze heeft tot doel het vrije verkeer van producten te garanderen; zij draagt bij aan duurzame ontwikkeling door een grotere zekerheid van de energievoorziening en een betere bescherming van het milieu.

Artikel 2 bevat de definities van de belangrijkste termen en begrippen die in het voorstel worden gebruikt; generieke eisen inzake ecologisch ontwerp betreffen de algemene milieuprestaties van het product, rekening houdend met de meest significante milieuaspecten; in specifieke eisen inzake ecologisch ontwerp gaat het om een bepaald milieuaspect en worden passende grenswaarden bepaald.

In artikel 3 wordt verduidelijkt dat alleen energieverbruikende producten die aan de eventuele toepasselijke uitvoeringsmaatregel voldoen, in de handel mogen worden gebracht, en artikel 4 bevat bepalingen betreffende de markering en de verklaring van overeenstemming.

Artikel 5 bepaalt dat het vrije verkeer van energieverbruikende producten niet mag worden belemmerd op grond van eisen inzake ecologisch ontwerp indien het product aan de toepasselijke uitvoeringsmaatregel voldoet.

Rekening houdend met de in bestaande nieuwe-aanpakrichtlijnen toegepaste procedures wordt in artikel 6 de procedure vastgesteld voor beperkingen op het in de handel brengen van producten die van de CE-markering zijn voorzien, maar niet aan de eisen van de toepasselijke uitvoeringsmaatregel voldoen.

Artikel 7 bevat bepalingen betreffende de overeenstemmingsbeoordeling. In principe worden een zelfbeoordelingsprocedure en de beschikbaarheid van technische documentatie zonder tussenkomst van een derde partij als afdoende beschouwd. Er wordt ook voorzien in de mogelijkheid om milieubeheersystemen te gebruiken waarin het aspect productontwerp is opgenomen. Aan de fabrikanten zal de keuze tussen deze twee procedures worden gelaten.

In artikel 8 wordt uitgelegd dat een vermoeden van naleving van de uitvoeringsmaatregel bestaat wanneer aan het product de EU-milieukeur is toegekend, en hoe geharmoniseerde normen aan het vermoeden van overeenstemming kunnen bijdragen.

In artikel 9 worden enkele aspecten van de procedure voor de vaststelling en de publicatie van geharmoniseerde normen verduidelijkt.

Artikel 10 gaat over de kwestie van componenten en subeenheden die als zodanig niet het voorwerp kunnen uitmaken van een uitvoeringsmaatregel overeenkomstig deze kaderrichtlijn; er kan echter wel milieu-informatie over deze componenten worden verlangd voor het opstellen van het ecologische profiel door de fabrikant.

In artikel 11 wordt verzocht om doeltreffende samenwerking tussen de lidstaten met het oog op het goede functioneren van de richtlijn.

In artikel 12 worden de criteria vastgesteld voor de selectie van de producten waarvoor uitvoeringsmaatregelen kunnen worden genomen, alsmede de essentiële factoren voor het bepalen van de inhoud van dergelijke uitvoeringsmaatregelen. Voorts wordt daarin verduidelijkt dat uitvoeringsmaatregelen generieke of specifieke eisen inzake ecologisch ontwerp, of beide, kunnen bevatten.

Artikel 13 voorziet in de integratie, als uitvoeringsmaatregelen van deze kaderrichtlijn met betrekking tot het energierendement tijdens het gebruik, van de drie bestaande richtlijnen tot vaststelling van energierendementseisen voor centraleverwarmingsketels, koelkasten en voorschakelapparaten voor fluorescentielampen.

In artikel 14 wordt de procedure (regelgevingscomité) voor de goedkeuring van uitvoeringsmaatregelen omschreven.

Artikel 15 betreft de door de lidstaten vast te stellen sanctievoorschriften.

De artikelen 16 en 17 hebben betrekking op de vermindering/vereenvoudiging van het acquis communautaire.

De artikelen 18-20 handelen over administratieve aspecten van het voorstel.

In bijlage I worden de werkwijze en de relevante parameters beschreven voor het vaststellen, door de fabrikant, van het ecologische profiel van producten die onder een uitvoeringsmaatregel vallen waarin generieke eisen inzake ecologisch ontwerp worden vastgesteld.

In bijlage II wordt de methode voor het vaststellen van het niveau van specifieke eisen inzake ecologisch ontwerp beschreven.

Bijlage III bevat bepalingen betreffende de CE-markering.

In de bijlagen IV en V worden de procedures beschreven waarover de fabrikant beschikt om te garanderen en te verklaren dat zijn evp voldoet aan de bepalingen van de toepasselijke uitvoeringsmaatregel.

In bijlage VI wordt bepaald welke gegevens de verklaring van overeenstemming moet bevatten.

In bijlage VII worden de belangrijkste elementen aangegeven die een uitvoeringsmaatregel moet bevatten.


BIJLAGE Organisaties aanwezig op de bijeenkomst van belanghebbenden op 18.11.2002

België:Permanente
vertegenwoordiging

België:Departement
leefmilieu

België:Ministerie van Economische
Zaken

België:Ministerie van het Waalse Gewest - département de
l'Office des déchets (DGRNE)

België:Brussels Instituut voor Milieubeheer
(BIM)

België:Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest
(OVAM)

Denemarken:Danish energy authority
(ENS)

Denemarken:Danish environmental protection agency
(MST)

Finland:Ministerie van Handel en
Industrie

Frankrijk:Ministerie van Economie, Financiën en
Industrie

Frankrijk:Ministerie van Ecologie en Duurzame
Ontwikkeling

Frankrijk:DIGITIP: departement van het ministerie van Economie, Financiën en
Industrie

Duitsland:Ministerie van
Milieu

Duitsland:Duits
Energieagentschap

Ierland:Ministerie van Ondernemingen, Handel en
Werkgelegenheid

Italië:ENEA Ente Nazionale per le Energie
Alternative

Nederland:Ministerie van
Milieu

Nederland:Ministerie van Economische
Zaken

NoorwegenNoorse vertegenwoordiging bij de
EU

Spanje:Permanente vertegenwoordiging:
milieuattaché

Zweden:Ministerie van
Industrie

Zweden:Ministerie van
Milieu

Verenigd Koninkrijk:Ministerie van Handel en
Industrie

Verenigd Koninkrijk:DEFRA (ministerie van Milieu, Voeding en
Plattelandszaken)

AeA Europe:American Electronics
Association

AENOR:Spaanse nationale
normalisatie-instelling

ANEC: // Consumenten-NGO

ANIE:Italiaanse brancheorganisatie van de elektrische en de elektronische
industrie

Apple: // Fabrikant

ASERCOM:Association of European Refrigeration Compressors and Controls Manufacturers (Vereniging van Europese fabrikanten van koelcompressoren en
-regelaars)

AVAYA Inc. : // Fabrikant

BEUC: // Consumenten-NGO

CAPIEL:Europees Coördinatie-Comité voor de samenwerking van fabrikanten van
schakelapparatuur

CECAPI:Europees Comité van fabrikanten van
installatieapparatuur

CECED:Europese federatie van fabrikanten van
huishoudapparaten

CECIMO:Europees Comité voor de samenwerking van fabrikanten van
gereedschapswerktuigen

CELMA:Europese federatie van fabrikanten van lampen en
verlichtingsarmaturen

CENELEC:Europese
normalisatie-instelling

COCIR:Europese federatie van fabrikanten van medische
apparatuur

DAIKIN Europe: // Fabrikant

DI:Confederatie van de Deense
industrie

DIN:Duitse nationale
normalisatie-instelling

E.H.I: // Association of the European Heating Industry (Vereniging van Europese fabrikanten van verwarmingstoestellen)

ECOS:European Environmental Citizen organisation for standardisation (Europese burgerorganisatie voor normalisatie op
milieugebied)

EEB:Europees Milieubureau,
milieu-NGO

EFCEM:European federation of catering equipment manufacturers (Europese federatie van fabrikanten van
cateringapparatuur)

EVA-secretariaat:Europese
Vrijhandelsassociatie

EHA:Zweedse vereniging van fabrikanten van
huishoudapparaten

EICTA:EU-Vereniging van fabrikanten van ICT en
consumentenelektronica

Electronics Coalition: // Brancheorganisatie

EPEE:Brancheorganisatie voor
koelmiddelen

EPTA:European Power Tool Association (Europese vereniging van fabrikanten van
gereedschapswerktuigen)

ESIA:European Semiconductors Industry Association (Europese vereniging van fabrikanten van
halfgeleiders)

EU-comité:Amerikaanse kamer van
koophandel

EURELECTRIC:Union of the Electricity industry (Verbond van de
elektriciteitsindustrie)

Eurocommerce:Vertegenwoordiging van de kleinhandel, de groothandel en de internationale handel in de
EU

EUROMOT:European Association of internal Combustion Engine Manufacturers (Europese vereniging van fabrikanten van inwendige
verbrandingsmotoren)

EVA:European Vending Association (Europese vereniging van fabrikanten van
verkoopautomaten)

FEE:Belgische brancheorganisatie van de elektriciteits- en de
elektronica-industrie

FIEEC:Franse brancheorganisatie van de elektriciteits-, de elektronica- en de
communicatie-industrie

Fujitsu Limited: // Fabrikant

General Electric: // Fabrikant

IEA:Internationaal
Energieagentschap

Intel: // Fabrikant

JBCE:Japanese Business Council in
Europe

JISC:Japanese Industrial Standards
Committee

Lucent Technologies: // Fabrikant

Marcogaz:Technische vereniging van de Europese
gasindustrie

ORGALIME:Europese federatie van de mechanische, de elektrische, de elektronische en de
metaalbewerkingsindustrie

Remanufactured:Vereniging van fabrikanten voor hergebruik en recycling van
inkjetpatronen/tonercassettes

Schneider Industry: // Fabrikant

TIE:Toys Industries of Europe (Federatie van Europese
speelgoedfabrikanten)

UEAPME:Europese federatie van kleine en middelgrote
ondernemingen

UNICE:Unie van Europese
industriefederaties

WKÖ:Oostenrijkse kamer van
koophandel

WWF: // Milieu-NGO