Toelichting bij COM(2005)21 - Wijziging van de antidumpingmaatregelen die zijn ingesteld bij Verordening (EG) nr. 348/2000 inzake de invoer van bepaalde naadloze buizen en pijpen van ijzer of niet-gelegeerd staal uit Kroatië en Oekraïne - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2005)21 - Wijziging van de antidumpingmaatregelen die zijn ingesteld bij Verordening (EG) nr. 348/2000 inzake de invoer van bepaalde ... |
---|---|
bron | COM(2005)21 ![]() ![]() |
datum | 28-01-2005 |
Naar aanleiding van een verzoek van het Defence Committee of the Seamless Steel Tube Industry of the European Union is op 23 november 2002 een volledige tussentijdse herzieningsprocedure gestart voor de antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van bepaalde naadloze buizen en pijpen van ijzer of niet-gelegeerd staal uit Kroatië en Oekraïne.
Thans gelden ten aanzien van de invoer van deze naadloze buizen en pijpen uit Kroatië en Oekraïne definitieve antidumpingrechten, die werden ingesteld bij Verordening (EG) nr. 348/2000. Van een Kroatische exporteur werd bij Besluit 2000/137/EG een verbintenis aanvaard. Het recht bedraagt voor Kroatië 23% en voor Oekraïne 38,5%.
Het onderzoek naar de dumping en de schade had betrekking op de periode van 1 oktober 2001 tot en met 30 september 2002 (het “onderzoektijdvak”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 1999 tot het einde van het onderzoektijdvak (de “beoordelingsperiode”).
2. Dumping
Eén producent/exporteur uit Kroatië, Mechel Željezara Ltd., was goed voor de gehele uitvoer van het betrokken product uit dat land naar de Gemeenschap. Bij het oorspronkelijke onderzoek was van dit bedrijf een verbintenis aanvaard. Omdat het herzieningsonderzoek werd gestart om de hoogte en de vorm van de maatregelen opnieuw te bezien, had het onderzoek tevens betrekking op deze verbintenis.
De voor dit bedrijf vastgestelde dumpingmarge bedroeg 38% (percentage van de cif-prijs grens Gemeenschap vóór inklaring), wat lager is dan de dumpingmarge die bij het oorspronkelijke onderzoek werd vastgesteld.
In Oekraïne verleenden twee groepen ondernemingen medewerking aan het onderzoek. Tezamen waren deze goed voor meer dan 80% van de Oekraïense uitvoer van het betrokken product naar de Gemeenschap. Beide groepen (Dnipropetrovsk Tube Works ‘DTW’ / Time en Nizhnedneprovsky Tube Rolling Plant ‘NTRP’ / Nikopolsky seamless tubes plant ‘Nikotube’ / Interpipe) verzochten om als marktgericht bedrijf te worden behandeld. Geen van beide voldeden zij aan de criteria voor de status van marktgericht bedrijf.
Beide groepen verkregen echter wel een afzonderlijke behandeling. Net als bij het oorspronkelijke onderzoek werd Kroatië gebruikt als referentieland voor het vaststellen van de normale waarde voor Oekraïne.
De vastgestelde dumpingmarge was voor DTW 91,0% en voor alle andere ondernemingen 97,3% van de cif-prijs grens Gemeenschap vóór inklaring.
3. Schade
Naadloze buizen en pijpen werden vervaardigd door zes EG-producenten die de klacht hadden ingediend, van wie er vijf bij het onderzoek volledige medewerking verleenden aan de Commissie. Hun productie bedroeg gedurende het onderzoektijdvak 797 456 ton. Dit is meer dan 70% van de totale productie in de Gemeenschap. Zes andere EG-producenten steunden de bedrijfstak van de Gemeenschap niet en verleenden ook geen medewerking aan het onderzoek.
De invoer uit Kroatië en Oekraïne werd cumulatief beoordeeld. De invoer van het betrokken product bleek in 2000, na de instelling van de maatregelen, te zijn gedaald, maar vervolgens tot aan het onderzoektijdvak weer te zijn gestegen. Het ingevoerde product werd in de Gemeenschap verkocht tegen prijzen die de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap als volgt onderboden: Oekraïne 34,1% en Kroatië 23,3%. Ook wanneer rekening wordt gehouden met de antidumpingrechten, is er nog sprake van aanzienlijke onderbieding: Oekraïne 10% en Kroatië 6,5%.
Na de instelling van de antidumpingmaatregelen in 1999 bleek de bedrijfstak van de Gemeenschap aanvankelijk aan vertrouwen te winnen. In de periode 1999–2001 stegen de omvang en de gemiddelde prijzen van de verkoop in de Gemeenschap, alsmede de productie.
De situatie begon echter in het onderzoektijdvak aanzienlijk te verslechteren. De verkoop in de Gemeenschap viel van 2001 tot het onderzoektijdvak met 12% terug en de bedrijfstak van de Gemeenschap zag zich gedwongen tot aanzienlijke aanpassingen: terugschroeven van de productie, de productiecapaciteit en het aantal arbeidsplaatsen. De financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap ontwikkelde zich als volgt: de bedrijfstak leed in 1999 verlies, in 2000 en 2001 konden slechts min of meer de kosten worden gedekt en in het onderzoektijdvak werd weer verlies geleden.
4. Blijvende aard van de gewijzigde omstandigheden en waarschijnlijkheid van voortzetting van dumping en schade
Het betrokken product werd in het onderzoektijdvak nog steeds met dumping verkocht op de markt van de Gemeenschap en de bedrijfstak van de Gemeenschap bleef ernstige schade lijden. Daarnaast werd vastgesteld dat de betrokken landen nog een enorme productiecapaciteit hebben die tijdens het onderzoektijdvak niet werd benut. Hieruit blijkt dat de Kroatische en de Oekraïense exporteurs een duidelijke belangstelling hebben voor de EU-markt. Bij het herzieningsonderzoek zijn hogere schademarges vastgesteld dan bij het oorspronkelijke onderzoek, doordat de invoer met dumping de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap aanzienlijk bleven onderbieden, zulks ondanks de wereldwijd gestegen kosten. De vastgestelde dumping en schade worden daarom geacht van blijvende aard te zijn, en voortzetting ervan wordt zeer waarschijnlijk geacht indien de oorspronkelijke maatregelen zouden worden beëindigd.
5. Oorzaak
De maatregelen leidden in eerste instantie tot een daling van de invoer in 2000, maar het marktaandeel van de producenten/exporteurs in Kroatië en Oekraïne in de Gemeenschap groeide vervolgens in de beoordelingsperiode van 4,2% tot 5,5%. Zelfs toen het verbruik vanaf 2001 daalde, bleef hun marktaandeel groeien. Tegelijkertijd kromp het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Deze moest zijn productie in het onderzoektijdvak aanzienlijk terugbrengen en had te kampen met een dalende winstgevendheid.
Ook andere factoren die de bedrijfstak van de Gemeenschap hadden kunnen schaden, werden onderzocht. Het mogelijke effect van de invoer uit andere derde landen als Rusland of Roemenië, of een daling van het verbruik, bleek niets af te doen aan de conclusie dat er een werkelijk en substantieel oorzakelijk verband is tussen de invoer met dumping van naadloze buizen en pijpen uit Kroatië en Oekraïne en de ernstige schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.
6. Belang van de Gemeenschap
Bij het onderzoek bleek dat handhaving van de maatregelen duidelijk in het belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap zou zijn. Voor de importeurs/handelaars en de bedrijven die deze buizen afnemen, zullen de prijzen van naadloze buizen naar verwachting slechts een marginaal effect hebben. Geen van de gebruikers, leveranciers of importeurs heeft tegen de instelling van maatregelen bezwaar gemaakt.
7. Mededingingsaspecten
In Beschikking 2003/382/EG van de Commissie (gepubliceerd op 6 juni 2003) werd geconstateerd dat sommige EG-producenten tot 1995 betrokken waren bij een concurrentiebeperkende overeenkomst inzake delen van het betrokken product. Noch het oorspronkelijke onderzoek, noch het huidige herzieningsonderzoek betrof echter de periode waarin de concurrentiebeperkende activiteiten plaatsvonden. Daarmee werd dan ook geen rekening gehouden.
8. Antidumpingmaatregelen
De geldende antidumpingrechten ten aanzien van de invoer van het betrokken product uit Kroatië en Oekraïne moeten worden gewijzigd. De nieuwe antidumpingrechten moeten worden ingesteld op een niveau dat overeenstemt met de geconstateerde schademarges, aangezien de dumpingmarges voor alle bedrijven in Kroatië en Oekraïne hoger bleken te zijn dan de berekende schademarges. De voorgestelde rechten zijn hoger dan bij het oorspronkelijke onderzoek het geval was: van 38,8% voor Kroatië tot 51,9% en 64,1% voor Oekraïne. Met de instelling van de gewijzigde rechten begint een nieuwe periode van vijf jaar.
9. Ontwikkelingen na het onderzoektijdvak wat betreft de Kroatische exporteur
Na de bekendmaking deelde de Kroatische regering de Commissie mede dat de enige producent in Kroatië, Mechel Željezara Ltd., in het najaar van 2004 was geliquideerd. In plaats daarvan werd door de Kroatische Stichting voor Privatisering een nieuw bedrijf opgericht, Valjaonice Cijevi Sisak d.o.o (“Valjaonice”), dat de activa moest overnemen en de productie opnieuw opstarten. Hieruit blijkt duidelijk de intentie om de productie van het betrokken product voort te zetten, en de bevindingen van het onderzoek konden dan ook ongewijzigd blijven.
10. Verbintenis
Bij Besluit 2000/137/EG van de Commissie van 17 februari 2000 werd een prijsverbintenis aanvaard van onder andere de enige producent in Kroatië. Uit het onderzoek is gebleken dat ondanks die verbintenis de prijzen niet werden verhoogd tot een peil waardoor geen schade meer wordt veroorzaakt en de eerlijke handel op de markt van de Gemeenschap wordt hersteld. Derhalve werd geconcludeerd dat de verbintenis niet langer passend is. Aangezien Mechel Željezara Ltd. bovendien is geliquideerd, wordt de verbintenis niet langer geldig geacht.
De nieuwe gezamenlijke verbintenis die door de Oekraïense bedrijven Nikotube, NTRP en Interpipe is aangeboden, moest worden afgewezen vanwege het risico van kruiscompensatie en omdat de minimumexportprijzen op een peil stonden dat de schadelijke gevolgen van dumping niet wegnam. De Oekraïense onderneming DTW verklaarde een verbintenis aan te bieden, echter zonder de aard daarvan of een minimumprijs aan te geven. Hiermee kon derhalve geen rekening worden gehouden.