Toelichting bij COM(2004)95 - Statistiek van de bij en nascholing in ondernemingen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. In de Mededeling van de Commissie van november 2001 'Een Europese ruimte voor levenslang leren realiseren' staat in punt 1.1: "[...] is op de Europese Raad te Lissabon bevestigd dat levenslang leren een van de belangrijkste elementen van het Europese sociale model is". In deze zin omvat levenslang leren alle leeractiviteiten die gedurende het gehele leven ontplooid worden om kennis, vaardigheden en competenties vanuit een persoonlijk, burgerlijk, sociaal en/of werkgelegenheidsperspectief te verbeteren. Leren is niet langer alleen maar van belang op onderwijsgebied, maar wordt nu ook gezien als essentiële factor op het gebied van werkgelegenheid en sociale zekerheid en van economische prestaties en concurrentievermogen en dit gedurende het gehele leven. Levenslang leren is ook een belangrijk thema voor wetenschappelijk, technisch en ander personeel in ondernemingen. Door levenslang leren door O&O-personeel in ondernemingen te begunstigen wordt de permanent hoge kwaliteit van de kennisproductie en het vermogen nieuwe kennis uit andere sectoren te absorberen gestimuleerd. In deze opvatting komt de langetermijnstrategie van de Top van Lissabon tot uiting om de werkgelegenheid en de sociale coherentie in een op kennis gebaseerde maatschappij en economie te versterken. Het beleid inzake levenslang leren is thans een hoeksteen van de Europese werkgelegenheidsstrategie, dat aan de basis staat van diverse werkgelegenheidsrichtsnoeren en van alle nationale actieprogramma's van de lidstaten tot uitvoering van deze richtsnoeren.

In een van de bouwstenen voor de uitwerking en implementatie van coherente nationale strategieën voor levenslang leren, 'Taken en verantwoordelijkheden met elkaar delen', wijst de Mededeling op de verantwoordelijkheden van werkgevers voor de ontwikkeling van de competenties van het personeel. "Ondernemingen moeten ertoe worden gestimuleerd om lerende organisaties te worden, waar iedereen zich [...] in de context van het werk verder ontwikkelt." Bij- en nascholing staan steeds vaker centraal in het beleid ter vermindering van de werkloosheid en de stimulering van de productiviteit en het concurrentievermogen in Europa. De ontwikkeling van vaardigheden door bij- en nascholing in ondernemingen is een cruciaal onderdeel van levenslang leren, waardoor het aanpassingsvermogen van de arbeidskrachten wordt verbeterd en een levenslange inzetbaarheid wordt gegarandeerd. In de investeringen van ondernemingen in bij- en nascholing komt niet alleen hun bereidheid tot uitdrukking middelen te besteden om te reageren op ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, maar ook hun mogelijkheden hiertoe.

De Resolutie van de Raad van 27 juli 2002 inzake levenslang leren zegt "[De Raad] is [...] verheugd dat in deze mededeling levenslang leren als een van de leidende beginselen voor onderwijs en opleiding wordt aangemerkt en erkent de relevantie van de bouwstenen van strategieën voor levenslang leren ..."

De Resolutie van de Raad van 24 juni 2003 over sociaal en menselijk kapitaal wijst op het belang van leren en scholing op het werk bij de opbouw van sociaal en menselijk kapitaal in de kennismaatschappij. Met name wordt erop gewezen '... dat het van belang is dat alle werknemers in hun specifieke ondernemingen en organisaties volledig worden betrokken en terdege worden geschoold bij de invoering van innoverende werkpraktijken, organisationeel leren en kennisbeheer die verandering kunnen helpen bevorderen en zich derhalve bewust zijn van de voordelen ervan in de vorm van groter concurrentievermogen en een hogere kwaliteit van het arbeidsleven'. Ook komt in de resolutie het probleem aan de orde 'dat hoog opgeleiden meer leermogelijkheden hebben en daar in de praktijk ook meer gebruik van maken dan minder goed opgeleiden, die juist het meest van opleiding zouden profiteren, zoals vrouwen en oudere werknemers'.

De nieuwe Europese werkgelegenheidsstrategie, waarover op 22 juli 2003 overeenstemming werd bereikt, is herzien om beter rekening te houden met de behoeften van een uitgebreide Europese Unie, om beter te reageren op de uitdagingen van een moderne arbeidsmarkt en om beter bij te dragen tot de strategie van Lissabon. Twee belangrijke specifieke richtsnoeren binnen de EWS hebben betrekking op de noodzaak de kwalificaties door levenslang leren te verbeteren en tekorten en knelpunten op de arbeidsmarkt aan te pakken. In de richtsnoeren worden de lidstaten aangespoord tekorten op de arbeidsmarkt en knelpunten op het gebied van de kwalificaties aan te pakken. Verder worden de lidstaten aangemoedigd globale strategieën voor levenslang leren ten uitvoer te leggen, teneinde iedereen toe te rusten met de vaardigheden die voor een moderne beroepsbevolking vereist zijn en de kwalificatiekloven en knelpunten op de arbeidsmarkt te verkleinen. Volgens de richtsnoeren zal het beleid gericht zijn op een toename van de investeringen in personeel, met name door een aanzienlijke toename van de investeringen van ondernemingen in de scholing van volwassenen.

2. Als gevolg van deze recente aandacht, in combinatie met het feit dat de bevoegdheden van de Gemeenschap in de Verdragen van Maastricht en Amsterdam zijn uitgebreid tot onderwijs en opleiding, is de vraag naar statistieken op het gebied van levenslang leren toegenomen. Om levenslang leren als proces te kunnen volgen en de vorderingen bij de tenuitvoerlegging van het beleid terzake te kunnen beoordelen moeten goede, vergelijkbare statistieken worden ontwikkeld en opgesteld. Om levenslang leren te kunnen meten is Eurostat voornemens een geïntegreerd Europees statistisch informatiesysteem (ESIS) over onderwijs en leren in te voeren. Binnen dit kader zal de informatie over bij- en nascholing in ondernemingen licht werpen op een belangrijk aspect van levenslang leren. Deze informatie is noodzakelijk voor de vaststelling en evaluatie van het beleid en van strategieën, die ten doel hebben de menselijke middelen aan te passen aan een veranderende economie.

3. De bij- en nascholingsenquête (voorheen: enquête voortgezette beroepsopleiding) is de enige bron die internationaal vergelijkbare statistische gegevens en indicatoren over bij- en nascholing in ondernemingen geeft, zowel voor de lidstaten als voor de toetredende landen en kandidaat-lidstaten en de deelnemende EVA-landen. De enquêteresultaten kunnen op verschillende niveaus (EU, land, onderneming) worden gebruikt voor het benchmarken van scholingsvoorzieningen, toegang tot en deelname aan scholing en scholingsintensiteit en -kosten. Ook geven de resultaten een beschrijving van de context waarin de ondernemingen werkzaam zijn, wat werkgevers en werknemers helpt bij het vergelijken van hun eigen ervaringen aan de hand van ruimere normen.

Communautaire statistieken over scholing in ondernemingen zijn van belang voor de evaluatie van de behoeften aan Europese en nationale steun op een gebied dat zowel werkgevers als werknemers ten goede komt. De bij- en nascholingsenquête is een unieke internationale bron van gegevens voor de analyse van de scholing in ondernemingen: de discrepantie tussen vraag en aanbod van kwalificaties, tussen vraag en aanbod van scholing (vormen, gebieden, omvang), tussen de eigen middelen van ondernemingen en het gebruik van externe aanbieders. De enquête opent de weg voor een evaluatie van de mogelijkheden aan scholing in ondernemingen, met name voor benadeelde groepen, oudere werknemers en vrouwen, die het zwaarst door werkloosheid worden getroffen. Tenslotte biedt de enquête essentiële informatie over de scholingskosten voor ondernemingen en de staat en over de financieringsmethoden.

4. De eerste enquête bij de ondernemingen over bij- en nascholing (BNE1) werd in 1994 gehouden. De enquête maakte deel uit van het actieprogramma voor de ontwikkeling van bij- en nascholing in de Europese Gemeenschap (FORCE) en was gebaseerd op Besluit 90/267/EEG van de Raad van 29 mei 1990. De toenemende politieke belangstelling voor informatie over bij- en nascholing in ondernemingen en de vraag naar gegevens over de vijftien lidstaten van de EU brachten de Europese Commissie ertoe een tweede enquête te organiseren. Tijdens zijn vergadering in november 1997 hechtte de CSP zijn goedkeuring aan de nieuwe enquête. Deze tweede enquête (BNE2) werd in 2000/2001 in alle lidstaten, Noorwegen en negen kandidaat-lidstaten gehouden.

Beide BNE's waren gebaseerd op gentlemen's agreements tussen Eurostat en de lidstaten van de EU. Evenals op veel andere terreinen van statistische activiteit waren dergelijke overeenkomsten bij de BNE's een belangrijke stap voor het scheppen van de voorwaarden voor samenwerking bij de invoering van de enquête en de ontwikkeling van een gemeenschappelijke aanpak. Toch kunnen gentlemen's agreements niet worden gezien als een alternatief voor wetgeving volgens de medeslissingsprocedure; dit geldt met name voor enquêtes bij ondernemingen.

Na BNE2 besloten Eurostat en de lidstaten van de EU daarom in het kader van het Europees statistisch systeem een rechtsgrondslag voor het verzamelen van de gegevens te creëren in de vorm van een verordening van het Europees Parlement en de Raad. De directeuren op het gebied van de sociale statistiek hechtten op hun vergadering van 22 en 23 april 2002 hun goedkeuring aan deze aanpak. In dit voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad wordt rekening gehouden met de discussie in de BNE2-werkgroep (november 2002), de schriftelijke commentaren van de landen en de discussie in de werkgroep voor onderwijs- en opleidingsstatistieken (22 en 23 januari 2003). De directeuren op het gebied van de sociale statistiek stemden tijdens hun vergadering van 7 en 8 april 2003 en in een schriftelijke overlegprocedure die op 15 mei 2003 begon, in met het ontwerp.

5. De bij- en nascholingsenquête is een van de belangrijkste bouwstenen van een geïntegreerd Europees statistisch informatiesysteem over levenslang leren. Het is de bedoeling iedere vijf jaar gegevens te verzamelen. De statistieken zullen kwantitatieve en kwalitatieve informatie bieden over bij- en nascholing in ondernemingen, die wordt aangevuld met basisinformatie over de basisopleiding. De onderwerpen die door de enquête worden bestreken, lopen uiteen van het opleidingsbeleid en omvang, intensiteit en inhoud van bij- en nascholing tot de kosten en financiering van scholing in ondernemingen.

Voorgesteld wordt de enquête zo op te zetten dat de belasting van de respondenten, de ondernemingen, wordt verlicht. De verordening draagt ertoe bij de samenwerking met de ondernemingen in de lidstaten een stabiele basis te geven en de kwaliteit en de volledigheid van de gegevens te verbeteren.

6. De verordening van het Europees Parlement en de Raad over de ontwikkeling en opstelling van communautaire statistieken over bij- en nascholing in ondernemingen moet een gemeenschappelijk kader voor de verzameling van gegevens binnen het Europees statistisch systeem opleveren.