Toelichting bij COM(2005)357 - Wijziging van Verordening (EG) nr. 974/98 over de invoering van de euro

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Algemene context



Momenteel worden de invoering en het gebruik van de euro in de lidstaten die thans deel uitmaken van de eurozone, bij drie verordeningen van de Raad geregeld. De eerste is Verordening (EG) nr. 974/98 van de Raad over de invoering van de euro[1], die de oorspronkelijke invoering van de euro in de eerste groep lidstaten van de eurozone en in Griekenland regelt. Deze verordening is gebaseerd op de aanpak die in 1996 door de Europese Raad van Madrid werd goedgekeurd. Aangezien de lidstaten die in de toekomst tot de eurozone zullen toetreden, zich in een andere situatie zullen bevinden dan die waarmee in het scenario van Madrid rekening werd gehouden, kunnen deze regels niet langer in hun huidige vorm worden toegepast. In het kader van dit initiatief wordt derhalve voorgesteld om deze verordening te wijzigen.

Voorts worden de invoering en het gebruik van de euro geregeld bij Verordening (EG) nr. 2866/98 van de Raad over de omrekeningskoersen tussen de euro en de munteenheden van de lidstaten die de euro aannemen[2] en Verordening (EG) nr. 1103/97 van de Raad over enkele bepalingen betreffende de invoering van de euro[3]. De eerste verordening moet worden gewijzigd om ook de omrekeningskoersen van de munteenheden van de tot de eurozone toetredende lidstaten te bestrijken, terwijl de tweede verordening ongewijzigd kan blijven.

Sommige niet-deelnemende lidstaten zijn reeds begonnen met hun nationale voorbereidingen voor de invoering van de euro en maken zich onder meer op om wijzigingen in hun nationale wetgeving aan te brengen. Wat de deelnemende lidstaten betreft, is het aannemen van monetaire wetgeving een exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap. De lidstaten hebben derhalve behoefte aan een solide en betrouwbaar communautair rechtskader voor hun nationale voorbereidingen.

Doel



Op grond van het Verdrag, en in het bijzonder de artikelen 122 en 123, kan de eurozone met thans niet-deelnemende lidstaten worden uitgebreid, maar de secundaire wetgeving voorziet momenteel niet in regels voor de invoering van de euro in deze lidstaten en voor de tenuitvoerlegging van deze Verdragsbepalingen. Bijgevolg is secundaire wetgeving noodzakelijk om deze invoering mogelijk te maken.

In dit verband is gebleken dat de regels die golden voor de lidstaten die momenteel deel uitmaken van de eurozone, in het bijzonder Verordening (EG) nr. 974/98 van de Raad over de invoering van de euro, alsmede Verordening (EG) nr. 2866/98 van de Raad over de omrekeningskoersen tussen de euro en de munteenheden van de lidstaten die de euro aannemen en Verordening (EG) nr. 1103/97 van de Raad over enkele bepalingen betreffende de invoering van de euro, afdoende waren voor een succesvolle invoering van de euro in de eerste twaalf lidstaten van de eurozone. Dit rechtskader bleek solide en betrouwbaar te zijn. Bijgevolg moet het zoveel mogelijk behouden blijven en worden toegepast op de lidstaten die in de toekomst tot de eurozone zullen toetreden.

Aangezien sommige niet-deelnemende lidstaten al in 2007 tot de eurozone kunnen toetreden, moeten met het oog op de uitbreiding van de eurozone tijdig de nodige wijzigingen in het rechtskader worden aangebracht, onder meer om zekerheid te bieden aan alle lidstaten die in de toekomst tot de eurozone zullen toetreden en om regels vast te stellen die vlot kunnen worden toegepast door alle toekomstige deelnemende lidstaten. Verordening (EG) nr. 1103/97 van de Raad over enkele bepalingen betreffende de invoering van de euro kan ongewijzigd blijven, maar Verordening (EG) nr. 974/98 van de Raad moet wel worden gewijzigd. Deze verordening moet onder andere worden gewijzigd omdat daarin naar specifieke vaste data wordt verwezen. Aangezien Verordening (EG) nr. 974/98 van de Raad moet gelden voor alle huidige en toekomstige leden van de eurozone, is het noodzakelijk om deze verordening zodanig te wijzigen dat alle vaste data worden vervangen door data die in de verordening voor elke afzonderlijke lidstaat worden vastgesteld. Aangezien er reeds eurobankbiljetten en –munten in omloop zijn, is het overgangsscenario dat van toepassing was op de eerste twaalf deelnemende lidstaten niet geschikt voor alle lidstaten die in de toekomst tot de eurozone zullen toetreden en zal in een zekere mate van flexibiliteit moeten worden voorzien.

Ten eerste zouden de lidstaten kunnen opteren voor een overgangsperiode in de 'traditionele' betekenis, zoals die welke van toepassing was op de lidstaten die in 1999 de eurozone hebben opgericht (België, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal en Finland) of in 2001 tot de eurozone zijn toegetreden (Griekenland). Dit betekent dat de euro eerst zou worden aangenomen als munteenheid van de betrokken lidstaat, terwijl de eurobankbiljetten en –munten slechts zouden worden ingevoerd na het verstrijken van de overgangsperiode in deze lidstaat. De duur van de overgangsperiode zou kunnen verschillen van lidstaat tot lidstaat.

Ten tweede zouden de lidstaten kunnen opteren voor een 'big bang'-scenario, waarbij de overgangsperiode slechts een 'logische seconde' zou duren. De aanneming van de euro als munteenheid van de betrokken lidstaat en de invoering van eurobankbiljetten en –munten zouden bijgevolg samenvallen.

Ten slotte zou een lidstaat kunnen opteren voor een 'big bang'-scenario in combinatie met een geleidelijke afschaffing van de nationale munteenheid, waarbij het 'big bang'-scenario van toepassing zou zijn en het gebruik van de nationale munteenheid in specifieke rechtsinstrumenten (zoals facturen, bedrijfsrekeningen enz.) tot op zekere hoogte en voor een beperkte duur zou zijn toegestaan na de datum waarop de 'big bang' heeft plaatsgevonden.

Aangezien slechts kan worden vastgesteld welke lidstaten tot de eurozone toetreden nadat hun derogatie is ingetrokken, moet Verordening (EG) nr. 974/98 van de Raad afzonderlijk en eerder worden gewijzigd.

1.3. Toekomstige werkwijze

Verordening (EG) nr. 974/98, die op artikel 123, lid 4, van het EG-Verdrag is gebaseerd, is en blijft de grondslag voor de invoering van de euro in de eerste groep van elf lidstaten van de eurozone. Deze verordening is slechts éénmaal gewijzigd, namelijk bij Verordening (EG) nr. 2596/2000 van de Raad van 27 november 2000, die op artikel 123, lid 5, van het EG-Verdrag is gebaseerd en op grond waarvan Griekenland tot de eurozone kon toetreden. In wezen deed deze wijzigingsverordening niets meer dan Griekenland toevoegen aan de in Verordening (EG) nr. 974/98 opgenomen lijst van deelnemende lidstaten.

De aanpak die voor Griekenland werd gevolgd, dient voor alle toekomstige uitbreidingen van de eurozone te worden toegepast. Voor elke afzonderlijke toetreding moet een aparte verordening tot wijziging van Verordening (EG) nr. 974/98 worden vastgesteld. Deze wijzigingsverordening zal zijn gebaseerd op artikel 123, lid 5, van het EG-Verdrag. In wezen zal deze verordening neerkomen op een uitbreiding van de lijst van deelnemende lidstaten met elke afzonderlijke lidstaat die tot de eurozone toetreedt, waarbij zal worden aangegeven voor welk overgangsscenario deze lidstaat heeft geopteerd.

Ter voorbereiding van dergelijke latere wijzigingen in Verordening (EG) nr. 974/98 is het noodzakelijk enkele voorafgaande technische aanpassingen in deze Verordening aan te brengen. Deze technische aanpassing van Verordening (EG) nr. 974/98, die is gebaseerd op artikel 123, lid 4, derde zin, van het EG-Verdrag, moet zo snel mogelijk worden doorgevoerd om de lidstaten die in de toekomst tot de eurozone zullen toetreden, tijdig juridische duidelijkheid en rechtszekerheid te bieden.

Na elke wijziging zal de Commissie in beginsel een niet-officiële, geconsolideerde versie van de gewijzigde Verordening (EG) nr. 974/98 opstellen.

2. JURIDISCHE ASPECTEN

Rechtsgrondslag



De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 123, lid 4, derde zin, van het EG-Verdrag, op grond waarvan bepalingen van monetair recht kunnen worden vastgesteld. De Raad handelt met gekwalificeerde meerderheid van stemmen van de lidstaten zonder derogatie op voorstel van de Commissie en na raadpleging van de ECB.

Op te merken valt dat in artikel 123, lid 5, van het EG-Verdrag wordt bepaald dat indien wordt besloten tot intrekking van een derogatie van een lidstaat, de Raad onder andere de overige maatregelen neemt die nodig zijn voor de invoering van de euro als enige munteenheid in de betrokken lidstaat. De Raad handelt met eenparigheid van stemmen van de lidstaten zonder derogatie en de betrokken lidstaat op voorstel van de Commissie en na raadpleging van de ECB. Deze bepaling geldt als rechtsgrondslag om lidstaten die tot de eurozone toetreden, toe te voegen aan de lijst van lidstaten die in Verordening (EG) nr. 974/98 van de Raad worden vermeld.

2.2. Subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel

Het voorstel valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

Dit initiatief gaat niet verder dan nodig is om het doel ervan te verwezenlijken en voldoet derhalve aan het evenredigheidsbeginsel.

Keuze van het rechtsinstrument



Als rechtsinstrument is een verordening gekozen omdat dit het enige geschikte rechtsinstrument is om Verordening (EG) nr. 974/98 van de Raad over de invoering van de euro te wijzigen.

1.

Gevolgen voor de begroting



Het voorstel heeft geen gevolgen voor de Gemeenschapsbegroting.

2.

Artikelsgewijze toelichting



4.1. Artikel 1, lid 1

Door middel van deze bepalingen worden de verwijzingen naar specifieke data in Verordening (EG) nr. 974/98 geschrapt. De data worden vervangen door definities en de daaruit resulterende specifieke data kunnen verschillen van lidstaat tot lidstaat.

4.2. Artikel 1, lid 2

In dit artikel wordt gepreciseerd dat voor elke afzonderlijke lidstaat de in artikel 1 gespecificeerde data zijn opgenomen in een nieuwe tabel in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 974/98 van de Raad.

4.3. Artikel 1, lid 3

De bepaling resulteert in een vereenvoudiging van artikel 2 door gebruik te maken van in de verordening omschreven data in plaats van een vaste datum voor elke afzonderlijke lidstaat.

4.4. Artikel 1, lid 4

In deze bepaling, die wijzigingen aanbrengt in artikel 9, worden vaste data vervangen door in de verordening omschreven data.

4.5. Artikel 1, lid 5

In deze bepaling wordt de periode voor de geleidelijke afschaffing van de nationale munteenheid omschreven. Hierdoor wordt het mogelijk om tijdens een geleidelijke-afschaffingsperiode van één jaar in rechtsinstrumenten (zoals facturen, bedrijfsrekeningen enz.) naar de nationale munteenheid te blijven verwijzen. Voorts biedt deze bepaling de lidstaten de mogelijkheid om de reikwijdte en de duur van deze periode te beperken.

4.6. Artikel 1, lid 6

In deze bepaling wordt de vaste datum waarnaar in de artikelen 10 en 11 wordt verwezen, vervangen door een elders in de verordening omschreven datum. Voorts wordt de tweede zin van artikel 11 van Verordening (EG) nr. 974/98 van de Raad gewijzigd om rekening te houden met de hoedanigheid van wettig betaalmiddel van euromunten die in het kader van monetaire overeenkomsten met de Gemeenschap door derde landen (zoals momenteel Monaco, San Marino en Vaticaanstad) zijn uitgegeven.

4.7. Artikel 1, lid 7

In deze bepaling wordt eveneens een vaste datum vervangen.

4.8. Artikel 1, lid 8

In deze bepaling wordt eveneens een vaste datum vervangen. Voorts worden banken verplicht bankbiljetten en muntstukken die in de nationale munteenheden luiden, tijdens de periode van dubbele omloop kosteloos om te wisselen in eurobankbiljetten en –munten. In de nationale wetgeving kan worden bepaald dat deze verplichting slechts geldt tot bepaalde maxima.

4.9. Artikel 1, lid 9

In deze bepaling wordt de in punt 4.2 vermelde bijlage toegevoegd, die samenhangt met de in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 974/98 van de Raad vervatte definities en die de specifieke betekenis ervan voor elke lidstaat aangeeft.

Bij verdere wetgevingsmaatregelen kunnen afzonderlijke lidstaten worden toegevoegd aan de lijst die thans aan Verordening (EG) nr. 974/98 van de Raad is gehecht. Om zulke wijzigingen te kunnen voorbereiden, moet de betrokken lidstaat vóór de aanneming overeenkomstig artikel 122, lid 2, van het Verdrag van het besluit van de Raad tot intrekking van een derogatie van een afzonderlijke lidstaat de Raad en de Commissie schriftelijk ervan in kennis stellen of hij een traditionele overgangsperiode als noodzakelijk beschouwt, dan wel of hij opteert voor een 'big bang'-scenario, en zo ja of hij kiest voor een geleidelijke-afschaffingsperiode.

Voor een lidstaat A die de op de Europese Raad van Madrid omschreven overgangsperiode toepast, een lidstaat B die een 'big bang'-aanpak toepast en een lidstaat C die een 'big bang'-aanpak in combinatie met een geleidelijke-afschaffingsperiode toepast, zien de respectieve rijen in de tabel er als volgt uit. Deze rijen zullen overeenkomstig de vastgestelde volgorde van de lidstaten in de tabel worden ingevoegd.

Lidstaat A 1 januari 20XX 1 januari 20XX+ n.v.t. n.v.t.

Lidstaat B 1 januari 20YY 1 januari 20YY Nee n.v.t.

Lidstaat C 1 januari 20ZZ 1 januari 20ZZ Ja 31 december 20ZZ