Toelichting bij COM(2006)555 - Machtiging van het Verenigd Koninkrijk af te wijken van artikel 21, lid 1, onder a), van richtlijn 77/388/EEG betreffende de harmonisatie van nationale wetgeving inzake omzetbelasting

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel


Overeenkomstig artikel 27, lid 1, van de Zesde Richtlijn 77/388/EG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, kan de Raad op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen elke lidstaat machtigen bijzondere, van de bepalingen van deze richtlijn afwijkende maatregelen te treffen, teneinde de belastingheffing te vereenvoudigen of bepaalde vormen van belastingfraude te voorkomen. Bij brief, ingekomen bij het secretariaat-generaal van de Commissie op 10 februari 2006, heeft het Verenigd Koninkrijk verzocht om een maatregel te mogen toepassen die afwijkt van artikel 21, lid 1, onder a), van Richtlijn 77/388/EEG. Overeenkomstig artikel 27, lid 2, van Richtlijn 77/388/EEG heeft de Commissie de overige lidstaten op 18 juli 2006 van het verzoek van het Verenigd Koninkrijk in kennis gesteld. Bij brief van 19 juli 2006 heeft de Commissie het Verenigd Koninkrijk meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van het verzoek.

Algemene context


Overeenkomstig artikel 21, lid 1, onder a), van Richtlijn 77/388/EEG, zoals dit luidt in artikel 28 octies van deze richtlijn, is de algemene regel dat in het binnenlandse verkeer de btw is verschuldigd door de belastingplichtige die een belastbare levering van goederen verricht. Het Verenigd Koninkrijk wenst evenwel een verleggingsregeling toe te passen waarbij de belastingplichtige ontvanger van de goederen wordt gehouden tot voldoening van de btw wanneer de levering betrekking heeft op: mobiele telefoons; computerchips / microprocessoren / centrale verwerkingseenheden; elektronische opslagmedia voor gebruik met computers of mobiele telefoontoestellen of specifieke elektronische toestellen; elektronische toestellen voor het opslaan, verwerken of registreren van elektronische gegevens zoals: handheld digitale camera’s en camcorders, handheld digitale audiospelers, zoals mp3-spelers, handheld digitale videospelers en draagbare dvd-spelers, draadloze toestellen met e-mail-, telefoon-, tekstbericht- en webbrowsfunctie en andere draadloze gegevenstoegang, handheld computers, handheld of draagbare plaatsbepalingstoestellen voor satellietnavigatiesystemen, spelconsoles die een eigen scherm hebben of gebruikmaken van een televisie of computer. Deze maatregel zou inhouden dat de leverancier van dergelijke goederen zijn afnemer geen btw in rekening brengt. In plaats daarvan zou de afnemer de btw over de levering zelf in zijn btw-aangifte opnemen en tegelijkertijd ook volgens de normale regels in aftrek brengen. Op die manier zou er over deze leveringen tussen volledig belastingplichtigen geen btw worden betaald en zou uiteindelijk de detailhandelaar, die de laatste schakel in de handelsketen vormt, het volledige btw-bedrag aan de overheid afdragen. Het Verenigd Koninkrijk wil daarmee afwijken van een van de basisbeginselen van de btw, namelijk het systeem van gespreide betaling waarbij iedere belastingplichtige in de handelsketen een deel van de uiteindelijk verschuldigde btw over de levering betaalt. Het fraudeprobleem in het Verenigd Koninkrijk Bij de handel in de vorengenoemde goederen heeft de belastingontduiking in het Verenigd Koninkrijk een zeer hoge vlucht genomen. De meest gebruikelijke vorm van fraude bestaat erin dat een voor de btw geïdentificeerde leverancier een factuur afgeeft voor de leveringen die hij verricht, maar vervolgens verdwijnt zonder de btw te voldoen. Op die manier verstrekt hij zijn afnemer evenwel een geldige btw-factuur waarmee deze de voorbelasting in mindering kan brengen. Het gevolg hiervan is dat de overheid geen btw over de levering ontvangt, maar aan de volgende schakel in de handelsketen toch aftrek van voorbelasting moet toestaan alsof deze wel was betaald. Deze praktijk is uitgegroeid tot de zogenaamde intracommunautaire ploffraude, een zeer gesofisticeerde en goed georganiseerde aanval op het btw-stelsel, die vaak het werk is van de georganiseerde misdaad. Daarbij wordt misbruik gemaakt van een mogelijkheid waarin het voorlopige btw-stelsel voorziet, namelijk dat goederen die door een leverancier in een lidstaat worden geleverd aan een afnemer in een andere lidstaat, in de lidstaat van verzending vrij zijn van btw. De afnemer voldoet met andere woorden de btw in de lidstaat van aankomst (een vorm van verlegging zoals hierboven reeds beschreven, maar uitsluitend voor de levering in kwestie). Wanneer de afnemer verdwijnt zonder de btw te voldoen over de levering van waardevolle goederen zoals die waarop dit verzoek betrekking heeft, kan het verlies aan inkomsten groot zijn. Bovendien zetten de personen die dergelijke fraude begaan, vaak een reeks van leveringen op waarbij dezelfde goederen verschillende keren tussen de lidstaten heen en weer reizen (zogenaamde carrouselfraude). Op die manier kan het inkomstenverlies voor de overheid vele malen hoger uitvallen dan de belasting die is verschuldigd over één enkele goederenlevering. Sinds 2001 heeft deze vorm van fraude het Verenigd Koninkrijk naar schatting tussen 6,75 en 11 miljard GBP gekost. De afgelopen jaren heeft het VK geconstateerd dat de fraude, in reactie op diverse maatregelen van overheidswege, veel gesofisticeerder en complexer is geworden. Volgens de laatste gepubliceerde ramingen beliep de intracommunautaire ploffraude in 2004/2005 tussen 1,12 en 1,9 miljard GBP. Ondanks de hogere inspanningen om deze vorm van fraude aan te pakken en de inzet van de instrumenten die alle lidstaten overeenkomstig het Gemeenschapsrecht ter beschikking staan, blijkt uit recentere operationele indicatoren in het VK dat de omvang van de frauduleuze activiteiten evenwel nog toeneemt. Om deze criminele activiteiten te bestrijden, wil de regering van het VK een verleggingsprocedure toepassen. Zij is van mening dat verlegging een einde zal maken aan de bovenbeschreven fraude omdat de mogelijkheid om winst te maken, wordt weggenomen. Als er geen btw in rekening wordt gebracht, kan de potentiële ploffer niet verdwijnen zonder het btw-gedeelte te voldoen van de som die hij van zijn afnemer heeft ontvangen. De verlegging zou uitsluitend gelden voor de reeks goederen die typisch bij intracommunautaire ploffraude worden gebruikt, en zou verder zwaar inkomstenverlies helpen voorkomen. Aangezien de voorgestelde regeling beperkt blijft tot een kleine reeks van goederen, zou zij niet het karakter van een veralgemeend verleggingsmechanisme hebben en ook niet de opmaat daartoe vormen. De regeling zou dus geen ingrijpende wijzigingen aanbrengen in het huidige btw-stelsel dat is gebaseerd op de gespreide betaling van de belasting. Tegelijkertijd zou het VK ook controle- en meldverplichtingen invoeren zodat de belastingdienst kan beschikken over gegevens aan de hand waarvan hij zich ervan kan vergewissen dat de maatregel doeltreffend is. Deze verplichtingen zouden vergelijkbaar kunnen zijn met de bestaande meldverplichtingen voor intracommunautaire leveringen van goederen. Om redenen van vereenvoudiging wil het VK een drempel van 1 000 GBP (ongeveer 1 480 EUR) invoeren waaronder leveringen niet onder de verlegging zouden vallen. Dit zou eventuele problemen voor detailhandelaren en kleine zakelijke afnemers helpen ondervangen. Tegelijkertijd dient de drempel laag genoeg te zijn om te voorkomen dat leveringen worden gesplitst om de verlegging te omzeilen. Standpunt van de Commissie ten aanzien van het verzoek Wanneer de Commissie een verzoek overeenkomstig artikel 27 ontvangt, gaat zij eerst na of dit verzoek voldoet aan de basisvoorwaarden om een dergelijk verzoek in te willigen, dat wil zeggen of de voorgestelde bijzondere maatregel de belastingheffing voor belastingplichtigen en/of de belastingdienst vereenvoudigt dan wel of het voorstel bepaalde vormen van belastingfraude of –ontwijking voorkomt. In dit verband gaat de Commissie omzichtig te werk om te vermijden dat derogaties de werking van het algemene btw-stelsel zouden ondermijnen. Dit is ook de context waarin zij haar voorstel i van 2005 heeft gedaan tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG wat betreft bepaalde maatregelen ter vereenvoudiging van de btw-heffing en ter bestrijding van belastingfraude en -ontwijking, en tot intrekking van bepaalde derogatiebeschikkingen, waardoor alle lidstaten derogaties zouden kunnen toepassen die hun nut en doeltreffendheid hebben bewezen. Meer in het bijzonder staat de Commissie doorgaans weigerachtig tegenover het inwilligen van een verzoek om toepassing van een verleggingsregeling, omdat een dergelijke maatregel een basiskenmerk van het btw-stelsel, namelijk de gespreide betaling, wegneemt. Het is juist dat de bijzondere regeling voor goud waarin artikel 26 ter van de zesde btw-richtlijn voorziet, als een vaste verleggingsregeling kan worden omschreven. De bepalingen van deze regeling worden evenwel zeer doelgericht toegepast en zijn qua reikwijdte en omvang beperkt. Conclusie Het verzoek van het VK vormt een poging om via artikel 27 een ingrijpende wijziging in het btw-stelsel door te voeren waarbij een veralgemeende verleggingsregeling wordt ingevoerd, ook al blijft deze beperkt tot een bepaalde reeks goederen. Dit zou betekenen dat belastingplichtigen in de betrokken sectoren met drie verschillende belastingregelingen te maken krijgen: het “klassieke” btw-stelsel, de verleggingsregeling voor zakelijke transacties (b2b) indien aan bepaalde criteria is voldaan, het intracommunautaire stelsel. Dit zou een extra last betekenen bovenop de administratieve verplichtingen die bedrijven nu al hebben. Er zouden ook extra nalevingslasten (controle van de status van de afnemer en melding van transacties) worden opgelegd aan alle, ook bonafide, bedrijven die actief zijn in de betrokken sectoren. Bovendien zou verlegging nieuwe mogelijkheden tot fraude bieden, met name in het stadium van het eindverbruik, en derhalve door passende controlemaatregelen moeten worden geflankeerd om te voorkomen dat het eindverbruik aan de belasting ontsnapt bij ontstentenis van een goed functionerend systeem van gespreide betaling. Ondanks deze nadelen is de Commissie toch van mening dat het verzoek de toets van artikel 27 doorstaat. De maatregel zal waarschijnlijk immers een einde maken aan de huidige gevallen van intracommunautaire ploffraude en is daarmee tegen een specifieke vorm van fraude gericht. De vraag rijst evenwel in hoeverre de maatregel proportioneel is als wordt gekeken naar de omvang van de fraude in verhouding tot de niet-frauduleuze bedrijvigheid in de betrokken sector. De maatregel werkt relatief breed en ziet aldus op een groot deel van de elektronicasector, maar volgens de door het VK verstrekte informatie blijft zowel het aantal belastingplichtigen dat onder de maatregel valt als het economische belang van hun activiteiten beperkt (circa 22 500 belastingplichtigen op een totaal van 1 900 000 voor de btw geïdentificeerde bedrijven). Gelet op de hoge bedragen aan btw-inkomsten die op het spel staan, en de relatief beperkte lastenverhoging voor legitieme bedrijven lijkt een brede werking nog binnen het toepassingsgebied van artikel 27 te vallen. Tezelfdertijd moet worden opgemerkt dat andere lidstaten met vergelijkbare fraude te kampen hebben (met dezelfde of andere soorten goederen) en mogelijkerwijs ook om een soortgelijke derogatie van artikel 21 van de zesde richtlijn zullen verzoeken. Dit zou ertoe kunnen leiden dat belastingplichtigen in de verschillende lidstaten aan een hele reeks verschillende verplichtingen moeten voldoen, wat in strijd zou zijn met de voorwaarden voor een goede werking van de interne markt. Daarom moeten in het voorstel waarmee de gevraagde derogatie wordt ingewilligd, ook de basisvoorwaarden voor de toepassing van de verlegging worden vastgelegd en de duur ervan worden beperkt, teneinde de doeltreffendheid (zowel wat de genoemde intracommunautaire ploffraude betreft als het voorkomen van eindverbruik zonder betaling van btw) en het effect op de werking van de interne markt te kunnen evalueren. Het voorstel strekt ertoe machtiging voor verlegging te verlenen tot 31 december 2009.

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied


Er bestaan nog geen bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied.

Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de EU


Het voorstel is in overeenstemming met de algemene doelstelling om de lidstaten te helpen belastingfraude te bestrijden.

1.

Raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling



Raadpleging van belanghebbende partijen



Niet relevant.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid



Er behoefde geen beroep te worden gedaan op externe deskundigheid.

Effectbeoordeling


Het voorstel voor een beschikking sterkt ertoe btw-fraude te bestrijden en zal vermoedelijk een positief effect op de btw-inkomsten hebben. De maatregel zal evenwel een negatief effect op de bedrijven hebben, omdat de regeling verschilt van die welke normaal van toepassing is bij leveringen van goederen. Dit zal de administratievoering compliceren voor bedrijven die niet uitsluitend handelen in de goederen die onder de derogatie vallen. Ook de voorgenomen controlemechanismen zullen extra verplichtingen inhouden voor de betrokken branche. Het is derhalve duidelijk dat deze derogatie de toets van de vereenvoudiging waarin artikel 27 voorziet, niet doorstaat en slechts voldoet aan de eis dat specifieke vormen van fraude worden voorkomen. Uiteraard bestaat er geen garantie dat de door het VK voorgenomen maatregel een einde zal maken aan de fraude in kwestie en daarom stelt de Commissie een korte looptijd voor de derogatie voor. Aangezien de maatregel - gelet op de reikwijdte ervan - in ieder geval beperkt zal zijn, zal de doeltreffendheid ervan door het VK worden beoordeeld en het resultaat van die beoordeling aan de Commissie worden meegedeeld.

2.

Juridische elementen van het voorstel



Samenvatting van de voorgestelde maatregel


Machtiging van het Verenigd Koninkrijk tot toepassing van een maatregel die afwijkt van artikel 21, lid 1, onder a), van de Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad, waarbij voor binnenlandse leveringen van mobiele telefoons, computerchips/microprocessoren, elektronische opslagmedia en handheld elektronische toestellen voor het opslaan, verwerken of registreren van elektronische gegevens, een verleggingsregeling wordt toegepast.

Rechtsgrondslag


Artikel 27, lid 1, van de Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag.

Subsidiariteitsbeginsel


Het voorstel betreft een gebied dat onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap valt. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

Evenredigheidsbeginsel


Het voorstel is om de volgende reden(en) in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel:

Deze beschikking betreft een machtiging die wordt verleend aan een lidstaat op diens eigen verzoek, en houdt geen enkele verplichting in.

Gelet op het welomschreven toepassingsgebied van de derogatie lijkt de bijzondere maatregel in verhouding te staan tot het beoogde doel rekening houdende met de schaal en omvang van het inkomstenverlies in kwestie.

Keuze van instrumenten



Voorgesteld(e) instrument(en): ander.

Andere instrumenten zouden om de volgende reden(en) ongeschikt zijn. Overeenkomstig artikel 27 van de Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting kan slechts van de normale btw-regels worden afgeweken als de Raad een lidstaat daartoe op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen machtigt. Een beschikking van de Raad is het enige geschikte instrument, aangezien een beschikking tot een individuele lidstaat kan worden gericht.

3.

Gevolgen voor de begroting



Het voorstel heeft geen negatieve gevolgen voor de begroting van de Gemeenschap.

4.

Aanvullende informatie



Evaluatie-/herzienings-/vervalbepaling



Het voorstel bevat een vervalbepaling.

E-

1. Voorstel voor een

BESCHIKKING VAN DE RAAD

waarbij het Verenigd Koninkrijk wordt gemachtigd een bijzondere maatregel toe te passen die afwijkt van artikel 21, lid 1, onder a), van Richtlijn 77/388/EEG betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op de Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag i, en met name op artikel 27, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie i,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij brief, ingekomen bij het secretariaat-generaal van de Commissie op 10 februari 2006, heeft het Verenigd Koninkrijk verzocht om machtiging tot toepassing van een bijzondere maatregel die afwijkt van artikel 21, lid 1, onder a), van Richtlijn 77/388/EEG wat betreft de tot voldoening van de btw gehouden persoon.

Overeenkomstig artikel 27, lid 2, van Richtlijn 77/388/EEG heeft de Commissie de overige lidstaten bij brief van 18 juli 2006 van het verzoek van het Verenigd Koninkrijk in kennis gesteld. Bij brief van 19 juli 2006 heeft de Commissie het Verenigd Koninkrijk meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van het verzoek.

Overeenkomstig artikel 21, lid 1, onder a), van Richtlijn 77/388/EEG, zoals dit luidt in artikel 28 octies, is de btw verschuldigd door de belastingplichtige die de goederen levert. De door het Verenigde Koninkrijk gevraagde derogatie strekt ertoe de belastingplichtige ontvanger van de goederen tot voldoening van de btw te houden, maar slechts onder bepaalde voorwaarden en uitsluitend voor leveringen van mobiele telefoons, computerchips/microprocessoren, elektronische opslagmedia en handheld elektronische toestellen voor het opslaan, verwerken of registreren of elektronische gegevens.

In die sector ontduikt een aanzienlijk aantal bedrijven de belastingen door na de verkoop geen btw aan de belastingdienst af te dragen. Hun afnemers, die in het bezit zijn van een geldige factuur, behouden evenwel het recht op aftrek van voorbelasting. Bij de meest agressieve variant worden dezelfde goederen via een carrousel verschillende keren geleverd zonder dat er btw wordt voldaan. Door in die gevallen de ontvanger van de goederen aan te wijzen als degene die de btw moet voldoen, zou de derogatie aan deze mogelijkheid tot belastingontduiking een einde maken. Dit zou evenwel geen gevolgen hebben voor het verschuldigde btw-bedrag.

Teneinde een doeltreffende werking van de derogatie te garanderen en een verschuiving van de belastingontduiking naar andere goederen of naar het stadium van de detailhandel te voorkomen, dient het Verenigd Koninkrijk passende controle- en meldverplichtingen in te voeren. De Commissie moet in kennis worden gesteld van de specifieke maatregelen die zijn genomen alsook van het toezicht op en de algemene evaluatie van de werking van de derogatie.

De maatregel staat in verhouding tot de beoogde doelstellingen, omdat hij geen algemene strekking heeft maar slechts geldt voor een specifieke risicosector met bepaalde welomschreven goederen ten aanzien waarvan de schaal en de omvang van de belastingontduiking tot aanzienlijke belastingderving hebben geleid. Aangezien het een kleine sector betreft, kan de derogatie ook niet worden beschouwd als gelijkstaand aan een algemene maatregel.

De machtiging dient slechts voor een korte periode te gelden, omdat niet met zekerheid kan worden vastgesteld of de doelstellingen van de maatregel zullen worden verwezenlijkt. Het is ook niet mogelijk om van tevoren het effect van de maatregel op de werking van het btw-stelsel in het Verenigd Koninkrijk en in andere lidstaten in te schatten. Het effect van de maatregel en de toepassing ervan op de werking van de interne markt zullen terdege moeten worden beoordeeld.

De derogatie heeft geen negatieve gevolgen voor de eigen middelen van de Gemeenschap uit de btw,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

In afwijking van artikel 21, lid 1, onder a), van Richtlijn 77/388/EEG, zoals dit luidt in artikel 28 octies van deze richtlijn, wordt het Verenigd Koninkrijk gemachtigd om de belastingplichtige ontvanger van de navolgende goederen aan te wijzen als de tot voldoening van de btw gehouden persoon:

mobiele telefoons, dat wil zeggen toestellen die zijn vervaardigd of aangepast voor gebruik in een netwerk waarvoor een vergunning is afgegeven en die op gespecificeerde frequenties werken, ongeacht of zij nog een ander gebruik hebben;

geïntegreerde schakelingen zoals microprocessoren en centrale verwerkingseenheden, vóórdat deze in een eindproduct zijn ingebouwd;

elektronische opslagmedia en pc-kaarten, zoals geheugenkaarten, cd-roms en SD-kaarten, voor gebruik met computers of een onder  i of (4) genoemd toestel;

elektronische toestellen voor het opslaan, verwerken of registreren van elektronische gegevens, namelijk:

(a) handheld toestellen voor het opnemen of afspelen van geluid en/of beeld,

(b) handheld digitale audiospelers, zoals mp3-spelers,

(c) handheld digitale videospelers en draagbare dvd-spelers,

(d) draadloze toestellen met e-mail-, telefoon-, tekstbericht- en webbrowsfunctie en andere draadloze gegevenstoegang, alsmede handheld computers,

(e) handheld of draagbare plaatsbepalingstoestellen voor satellietnavigatiesystemen,

(f) spelconsoles die een eigen scherm hebben of gebruikmaken van een televisie of computer.

De derogatie is van toepassing op leveringen van goederen waarvoor de maatstaf van heffing niet minder dan 1 000 GBP bedraagt.

Artikel 2

De in artikel 1 vervatte derogatie is slechts van toepassing als het Verenigd Koninkrijk passende en effectieve controle- en meldverplichtingen invoert voor de belastingplichtigen die goederen leveren waarvoor de btw overeenkomstig deze beschikking wordt verlegd.

Artikel 3

Het Verenigd Koninkrijk dient de Commissie in kennis te stellen van de vaststelling van de in de artikelen 1 en 2 bedoelde maatregelen en haar tegen 31 december 2008 een verslag voor te leggen met een algemene evaluatie van de werking van de betrokken maatregelen, met name wat de doeltreffendheid ervan en de eventuele verschuiving van de belastingontduiking naar andere goederen of het stadium van het eindverbruik betreft.

Artikel 4

Deze beschikking vervalt op 31 december 2009.

Artikel 5

Deze beschikking is gericht tot het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

Gedaan te Brussel,

Voor de Raad

De voorzitter
[…] van […], blz. […].