Toelichting bij COM(2003)819 - Maatregelen voor het herstel van de tongbestanden in het Westelijk kanaal en de Golf van Biskaje

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

In dit voorstel worden maatregelen vastgesteld voor het herstel van de tongbestanden in het westelijk Kanaal en in de Golf van Biskaje, naar aanleiding van de verklaring van de Commissie aan de Raad over meerjarenplannen in de vergadering van de Raad van december 2002 (SN 107/02, blz.

6). Het voorstel is ook gebaseerd op artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid, dat betrekking heeft op herstelplannen voor de bevissing van bestanden die zich buiten biologisch veilige grenzen bevinden.

De twee tongbestanden waarop dit voorstel betrekking heeft bevinden zich weliswaar in verschillende gebieden, nl. het westelijke Kanaal (ICES-sector VIIe) en de Golf van Biskaje (ICES-sectoren VIIIa en b), maar hebben gemeenschappelijke kenmerken, zodat het logisch is ze in dezelfde tekst samen te brengen. Doel van dit herstelplan is ervoor te zorgen dat de bestanden zich binnen een tijdspanne van 5 tot 10 jaar herstellen tot binnen biologisch veilige grenzen.

Dit voorstel omvat vijf hoofdstukken:

In hoofdstuk I wordt bepaald voor welke bestanden dit voorstel geldt en worden de criteria voor het bereiken van de doelstellingen van het plan vastgesteld, zodat wanneer, op basis van een advies van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij, de bestanden kunnen worden geacht zich binnen biologisch veilige grenzen te bevinden, de Raad, op voorstel van de Commissie, zal besluiten het plan te beëindigen.

In hoofdstuk II wordt voor elk tongbestand bepaald wat de maximale visserijsterfte is die moet garanderen dat het bestand zich binnen de vastgestelde termijn herstelt. Aan de hand van deze sterfte zullen dan de totaal toegestane vangsten worden berekend.

Het bestand in de Golf van Biskaje is sinds 1995 met ongeveer één derde afgenomen en bedraagt waarschijnlijk ca. 10 000 ton. De visserijsterfte ligt sinds 1997 boven Flim, het visserijsterftecijfer dat als indicatie voor een mogelijke instorting van het bestand wordt beschouwd. Het bestand in het westelijke Kanaal neemt sinds 1980 af en er wordt van uitgegaan dat het in 2003 zijn historisch laagste niveau bereikt, waarschijnlijk ca. 2000 ton. De visserijsterfte heeft sinds 1982 de Flim-waarde meestal overschreden.

De wetenschappers hebben erop gewezen dat de geraamde relatieve ontwikkeling van de omvang van de bestanden zeer nauwkeurig is, maar dat de ramingen van de absolute omvang van de bestanden zeer onzeker zijn. De wetenschappers hebben daarom aanbevolen dat de referentiepunten voor de biomassa niet zouden mogen worden gebruikt als doelstellingen voor het herstel en hebben voorgesteld de hersteldoelstellingen uit te drukken in visserijsterftecijfers. Het referentiepunt voor de visserijsterfte F0.1, dat gebaseerd is op de opbrengst per recruut en daardoor ongevoelig is voor wijzigingen in absolute ramingen van de bestandsgrootte, is gekozen als grensniveau voor het herstel. Het referentiepunt F0.1 is zo laag dat, indien het wordt bereikt, herstel zeer waarschijnlijk is. Aangenomen wordt dat de streefcijfers voor de visserijsterfte zullen worden bereikt door de visserij-inspanning geleidelijk te verminderen en de TAC's dienovereenkomstig vast te stellen, zodat het bestand waarschijnlijk zal herstellen binnen dezelfde periode als is voorgesteld in de herstelplannen voor kabeljauw, namelijk ongeveer 5 tot 10 jaar. F0.1 is hoe dan ook een grensniveau, geen streefniveau. Dit betekent dat herstel mogelijk is en het herstelplan kan worden afgewerkt, wanneer de bestanden geacht worden zich binnen biologisch veilige grenzen te bevinden, los van de vraag of de grens van F0.1 is bereikt.

De opbrengst per recruut op lange termijn wanneer op F0.1-niveau wordt gevist ligt dicht bij de maximumopbrengst, en hoewel de vermindering van de visserijsterfte tot F0.1 op korte termijn zal leiden tot een daling van de opbrengst, zal de opbrengst naar verwachting op middellange tot lange termijn toenemen.

Het hoofdstuk bevat bovendien nadere bepalingen inzake het beginsel dat de jaarlijkse verhoging of verlaging, van welke TAC dan ook, na het eerste jaar van het herstelplan nooit meer dan 15% mag bedragen. Het eerste jaar worden deze grenswaarden tot 25% verhoogd om in een eerste fase een hoger herstelniveau mogelijk te maken.

Hoofdstuk III bevat de voorstellen van de Commissie voor het beheer van een regeling tot beperking van de visserij-inspanning, d.w.z. een beperking van de tijd gedurende welke de betrokken vissersvaartuigen mogen vissen om te voldoen aan de TAC's. Deze regeling is hetzelfde als die welke is voorgesteld in het herstelplan voor kabeljauw en verleent de lidstaten de vereiste flexibiliteit in het beheer en de verdeling van de visserij-inspanning over de afzonderlijke vissersvaartuigen.

Deze tongbestanden komen echter ook voor in het gebied dat wordt bestreken door het voorstel voor het herstel van het noordelijke heekbestand, en de voor heek voorgestelde maatregelen voor de beperking van de visserij-inspanning zouden dan ook kunnen bijdragen tot het herstel van de tongbestanden. Om de beheersregelingen niet te ingewikkeld te maken, zal de beheersregeling voor tong alleen gelden voor de vaartuigen die op tong vissen en die meer tong dan heek hebben aangeland. Vaartuigen die meer heek dan tong aanlanden zullen onder de toepassing van de inspanningsregeling voor heek vallen.

In het kort werkt de regeling als volgt:

* eerst wordt de algemene visserij-inspanning in een referentieperiode van drie jaar berekend voor alle vaartuigen die tong vangen en niet onder de toepassing van het herstelplan voor noordelijke heek vallen;

* vervolgens wordt de vermindering van de visserij-inspanning ten opzichte van de inspanning in de referentieperiode berekend die nodig is om tot de vastgestelde TAC te komen en deze vermindering wordt over de lidstaten verdeeld in verhouding tot het aandeel van elke lidstaat in de totale aanvoer van tong en rekening houdende met de verschillen in vangbaarheid.

Deze inspanningsbeperkingen, uitgedrukt in kilowattdagen, moeten door de lidstaten over hun vissersvaartuigen worden verdeeld binnen de geografische gebieden waar de respectieve tongbestanden zich bevinden, maar niet tussen deze gebieden onderling. Deze beperkingen zijn echter wel overdraagbaar en mogen op elk moment van het jaar worden toegepast.

Hoofdstuk IV voorziet in maatregelen ter verbetering van de bewaking, inspecties en controles ten aanzien van vaartuigen die onder de regeling voor het beheer van de visserij-inspanning vallen. Deze maatregelen betreffen onder andere de voorafgaande kennisgeving, de verplichte aanlanding van tong in aangewezen havens en voorschriften inzake opslag en vervoer.

Deze verordening bevat geen technische instandhoudingsmaatregelen. Verscheidene technische maatregelen ter ondersteuning van het herstel van de tongbestanden zijn reeds ten uitvoer gelegd bij Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad. Momenteel wordt nader onderzoek gedaan naar technische instandhoudingsmaatregelen voor het herstel van de tongbestanden en wellicht kunnen in een latere fase bijkomende maatregelen worden voorgesteld.

Hoofdstuk V slotbepalingen

Het sociaal-economisch effect van de tenuitvoerlegging van dit voorstel zal onder de loep worden genomen in het kader van het Actieplan om de sociale, economische en regionale gevolgen van de herstructurering van de visserijsector in de EU tegen te gaan (COM (2002) 600 def.). In het Actieplan wordt erkend dat het moeilijk is de effecten van de meerjarige beheersplannen te beoordelen en dat de lidstaten daarom meer gegevens moeten verzamelen.

De Raad wordt verzocht dit voorstel zo snel mogelijk goed te keuren teneinde de vissers in staat te stellen hun activiteiten voor het volgende visseizoen te plannen.