Toelichting bij COM(2004)624-2 - Tenuitvoerlegging van Protocol nr. 9 bij de Akte betreffende de voorwaarden voor toetreding tot de EU van Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije en Tsjechië met betrekking tot de V1 kerncentrale van Bohunice in Slowakije

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Inleiding

De productie van kernenergie vergt grote financiële en materiële middelen, gespreid over een lange periode. Bovendien is die productie onderworpen aan een strenge regelgeving en moeten de exploitanten van kerncentrales zich, net als de overheid, reeds van bij het opstarten van de installaties bekommeren om de toekomst ervan nadat ze zijn stilgelegd.

De definitieve stillegging van een nucleaire installatie luidt immers een nieuwe fase in waarvan de doelstelling is de installatie vrij te maken van de tijdens de exploitatiefase geldende beperkingen op stralingsbeschermingsgebied. Die beperkingen zijn het gevolg van de aanwezigheid van radioactief materiaal in de vorm van constructiematerialen, apparatuur, bij de elektriciteitsproductie ontstane afvalstoffen en verbruikte splijtstoffen.

Bedoelde materialen moeten worden verwijderd en op een adequate manier worden behandeld naar gelang van hun fysieke kenmerken en hun radioactief niveau en met inachtneming van de vigerende veiligheidsnormen. Die verwijderings- en behandelingsactiviteit wordt samenvattend ontmanteling genoemd. Het geheel van de ontmantelingsactiviteiten neemt een extreem lange periode in beslag. Om duidelijke veiligheidsredenen is het immers noodzakelijk een lange wachttijd in acht te nemen zodat het radioactief niveau van het materiaal voldoende kan dalen. In dat verband is het nuttig op te merken dat het hele ontmantelingsproces pas als afgerond kan worden beschouwd, als de locatie volledig gesaneerd is. Bij het definitief uit bedrijf nemen van nucleaire productiecapaciteit moet tenslotte ook de nodige aandacht gaan naar de niet-nucleaire gevolgen, zoals de instandhouding van de voor een stabiele voorziening vereiste elektriciteitsproductiecapaciteit.

1.

De situatie in Litouwen en Slowakije


De ontmanteling van een nucleaire installatie vergt aanzienlijke financiële middelen. Naar raming lopen de ontmantelingskosten van een kernreactor op tot 15% van de totale investeringskosten. De lidstaten van de Europese Unie waarin kerncentrales staan hebben diverse systemen ingevoerd om te waarborgen dat de middelen die voor de ontmanteling van die centrales vereist zijn, beschikbaar zijn.

Litouwen en Slowakije hebben een dergelijk systeem voor de oplossing van hun nucleair passief echter slechts vrij onlangs opgezet. De tot dusverre opgebouwde middelen volstaan dus geenszins om hun reactoren naar behoren te ontmantelen.

Aangezien beide landen beschikken over kernreactoren die overeenkomstig de bij de toetredingsonderhandelingen gesloten akkoorden vervroegd zullen worden gesloten, zoals neergelegd in de op 1 mei 2004 in werking getreden toetredingsakte, is communautaire solidariteit noodzakelijk.

2.

De verbintenis tot vervroegde sluiting en de financiële gevolgen daarvan


In het kader van de toetredingsonderhandelingen heeft Litouwen zich ertoe verbonden reactor 1 van de kerncentrale van Ignalina vóór 2005 te sluiten en hetzelfde uiterlijk op 31 december 2009 te doen voor reactor 2. Die sluitingsverbintenis is ook opgenomen in Protocol nr. 4 bij de Akte betreffende de voorwaarden voor toetreding tot de Europese Unie van Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije en Tsjechië.

Er moet aan worden herinnerd dat dit protocol onder meer voorziet in blijvende, ononderbroken communautaire steun ten behoeve van deze ontmanteling in het kader van het 'Ignalina-programma', ook in de periode van de komende financiële vooruitzichten. Die steun geldt zowel voor het ontmantelingsproces zelf als voor de niet-nucleaire consequenties.

Overeenkomstig de resultaten van de door het PHARE-programma gefinancierde en door het consortium NIS/SGN/SKB uitgevoerde studie, die in andere internationale studies zijn bevestigd, zal de ontmanteling van de reactoren 1 en 2 van de Ignalina-centrale, die van het RBMK 1500-type zijn, ongeveer 1 miljard euro kosten (waarde 2000) voor het geheel van de werkzaamheden, inclusief de behandeling van de afvalstoffen, maar met uitzondering van de definitieve opberging van de verbruikte splijtstof. Hierbij moet worden opgemerkt dat de Litouwse autoriteiten altijd een hogere inschatting hebben gemaakt. De niet-nucleaire kosten (zoals de vervanging van de productiecapaciteit en de maatregelen om de continuïteit van de energievoorziening te waarborgen) komen bovenop de ontmantelingskosten.

Gezien de omvang van de bedragen die voor de ontmanteling van deze installaties vereist zijn, heeft de Europese Unie aanvaard dat ook voor de periode van de volgende financiële vooruitzichten voldoende kredieten ter beschikking worden gesteld[1] en dat de programmering van de vrij te maken middelen wordt gebaseerd op de feitelijke betalingsbehoeften en opnamecapaciteit.

Slowakije heeft zich ertoe verbonden reactor 1 van de centrale van Bohunice uiterlijk op 31 december 2006 en reactor 2 uiterlijk op 31 december 2008 buiten bedrijf te stellen. De kosten voor de ontmanteling van beide reactoren (van het type VVER 440/230 en gezamenlijk Bohunice V1 genoemd) worden geraamd op 750 miljoen euro (waarde 2000), inclusief de definitieve opberging van de verbruikte splijtstof. Het is belangrijk te onderstrepen dat de Slowaakse autoriteiten zich ertoe hebben verbonden de voor de ontmanteling vereiste financieringsmiddelen aan te vullen.

De Europese Unie heeft al specifieke bijstandsprogramma's opgezet. In het kader van het PHARE-programma is tot 2003 een bijdrage van 210 miljoen euro verleend voor Litouwen en 150 miljoen euro voor Slowakije. Voor de periode 2004-2006 en uit hoofde van Protocolen nr. 4 en 9 van de toetredingsakte is voor Ignalina, respectievelijk Bohunice, 285 en 90 miljoen euro gepland voor de begeleiding van de ontmanteling en de consequenties daarvan.

In de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 14 juli 2004 "Financiële vooruitzichten 2007-2013[2]" wordt aangegeven dat een specifieke begrotingslijn moet worden gecreëerd onder rubriek 1.A. De toewijzingen voor deze begrotingslijn zullen afkomstig zijn uit twee bronnen:

- bedragen die beschikbaar zijn uit hoofde van rubriek 1A, met uitzondering van die welke gereserveerd zijn voor onderwijs, onderzoek, sociaal beleid en trans-Europese netwerken;

- het Groeiaanpassingsfonds, voor de resterende behoeften.

In deze mededeling van de Commissie wordt verwezen naar de verbintenissen die de Europese Unie in het kader van de Europese Unie is aangegaan en wordt aangegeven dat de Commissie in september 2004 een specifiek besluit over de EU-bijdrage aan de ontmanteling ter goedkeuring zal voorleggen. Daarbij is gepreciseerd dat dit besluit 'zal worden gebaseerd op de objectieve beoordeling van de financiële behoeften en het tijdsprofiel van de daarmee gepaard gaande uitbetalingen voor elke nucleaire installatie die moet worden ontmanteld, met als beginpunt de huidige, reeds gefinancierde uitgaven voor de periode 2004-2006.'

Gezien de hierboven genoemde ramingen van de financiële behoeften en de opnamecapaciteit, die is geëvalueerd op basis van de in de afgelopen periode verstrekte bijstand, meent de Commissie dat een totale communautaire bijdrage van 1,052 miljard euro vereist is om de verbintenissen van de Europese Unie voor de periode 2007-2013 na te komen.

De hierna volgende voorstellen voor verordeningen hebben tot doel het juridisch kader tot stand te brengen waarbinnen de communautaire steun voor de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013 kan worden toegekend.

De niet-geïndexeerde jaarvooruitzichten, gebaseerd op de bedragen die zijn vastgelegd voor de periode 2004-2006, zijn van de orde van:

- 103 miljoen euro voor Ignalina 1 en 2

- 30 miljoen euro voor Bohunice 1 en 2

De financiering kan de vorm aannemen van een bijdrage van de Gemeenschap aan de door de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling beheerde internationale steunfondsen voor ontmantelingswerkzaamheden.

De in het kader van deze steun gefinancierde acties moeten vanzelfsprekend betrekking hebben op technische werkzaamheden voor de ontmanteling van nucleaire installaties. Het is echter niet de bedoeling dat zij uitsluitend beperkt blijven tot de technische aspecten; ook de niet-nucleaire gevolgen van de buitenbedrijfstelling komen in aanmerking.

De sluiting van kernreactoren heeft vanzelfsprekend een impact op de continuïteit van de energievoorziening van de betrokken landen, maar kan ook gevolgen hebben voor de Europese Unie. Door die sluiting verdwijnt immers een aanzienlijke elektriciteitsopwekkingscapaciteit. Er moet dus worden gezorgd voor vervangende capaciteit.

Om redenen van nucleaire veiligheid is het voorts van fundamenteel belang de inspanningen van Litouwen te ondersteunen om het zeer gekwalificeerde en gemotiveerde onderhoudspersoneel van de centrales in de mate van het mogelijke ter plaatse te houden met het oog op de latere ontmantelingsbehoeften.

Rechtsgrond



De situatie van de twee landen is specifiek en voor beide landen is dan ook een specifiek juridisch kader vereist. Het geval van Litouwen is ongetwijfeld het eenvoudigst aangezien Protocol nr. 4 van de toetredingsactie bijzonder duidelijk is. In artikel 3, lid 2, van dit protocol wordt immers gesteld dat "de uitvoeringsbepalingen voor het verlengde Ignalina-programma worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 56 van de Akte van toetreding …" Krachtens dit laatste artikel stelt de Raad, behoudens andersluidende bepalingen, op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de maatregelen vast die nodig zijn ter uitvoering van, in dit geval, de financiële bijdrage voor de ontmanteling van Ignalina. Protocol nr. 4 voorziet dus in een specifieke rechtsgrond.

Wat echter Slowakije betreft, verwijst Protocol nr. 9 bij de toetredingsactie uitsluitend naar het PHARE-programma dat afloopt en dus geen betrekking kan hebben op de periode na 2006. In Protocol nr. 9 wordt weliswaar de noodzaak vermeld van voortzetting van de financiering na 2006, maar wordt geen specifieke rechtsgrond genoemd, zoals wél gebeurde in het protocol voor Litouwen. De toetredingsakte en Protocol nr. 9 vormen dus geen passende rechtsgrond om een financiering op te zetten in het kader van de komende financiële vooruitzichten. In die omstandigheden lijkt uitsluitend artikel 203 van het Euratom-Verdrag een passende rechtsgrond te vormen. Dit artikel luidt: 'Indien een optreden van de Gemeenschap noodzakelijk blijkt ter verwezenlijking van een der doelstellingen van de Gemeenschap zonder dat dit Verdrag in de daartoe vereiste bevoegdheden voorziet, neemt de Raad met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement, de passende maatregelen.'

Het is nuttig op te merken dat ook Bulgarije beschikt over vier kernreactoren die vervroegd moeten worden gesloten. Reactor 1 en 2 van de centrale van Kozloduy zijn einde 2003 gesloten, terwijl reactor 3 en 4 in 2006 moeten worden stilgelegd. Naar het voorbeeld van wat in het geval van Litouwen en Slowakije is gebeurd, voorziet een ontwerp-protocol bij de toetredingsakte van Bulgarije, waarover is onderhandeld in het raam van het toetredingsproces, in een financiering gedurende twee jaar na de toetreding van het land, ofwel tot in 2009, teneinde bij te dragen tot de ontmanteling van reactor 1 tot en met 4 van de centrale van Kozloduy. Omdat voor het overige niet is voorzien in financiering na 2009, lijkt het in dit stadium niet noodzakelijk om voor Bulgarije een verordening vast te stellen. Voor de periode 2007-2009 wordt jaarlijks ongeveer 70 miljoen euro uitgetrokken (in het totaal 210 miljoen euro).

3.

Conclusie


De financiering van de ontmanteling van nucleaire installaties waarvoor verbintenissen inzake vervroegde sluiting zijn aangegaan, was een zeer belangrijk onderdeel van het geheel van de onderhandelingen met het oog op toetreding tot de uitgebreide Europese Unie. De betrokken landen hebben toegezegd bepaalde reactoren te sluiten. Van haar kant heeft de Europese Unie haar solidariteit getoond door bedoelde landen een financiële bijstand te verlenen om de buitenbedrijfstelling tot een goed einde te brengen. Voor de periode 2004-2006 is de Unie haar verbintenissen reeds nagekomen. Het is nu noodzakelijk om, in overeenstemming met het bepaalde in de Akte van toetreding, de nodige instrumenten in te voeren om haar verplichtingen in het kader van de financiële vooruitzichten voor de periode 2007-2013 te kunnen vervullen.

Gezien het voorafgaande wordt de Raad verzocht de twee als bijlage bijgevoegde voorstellen voor verordeningen aan te nemen.