Toelichting bij COM(2006)411 - Meerjarenplan voor de kabeljauwbestanden in de Oostzee en de visserijtakken die deze bestanden exploiteren

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel


Blijkens een recent wetenschappelijk advies van de Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee (ICES) hebben de twee kabeljauwbestanden in de Oostzee te lijden van exploitatieniveaus die niet duurzaam zijn. Bij het oostelijke kabeljauwbestand in de ICES-deelsectoren 25 tot en met 32 is sprake van visserijsterfteniveaus die de bestandsgrootte in die mate hebben doen afnemen dat het bestand misschien niet in staat zal zijn zich door voortplanting te herstellen, zodat instorting van het bestand dreigt. Het westelijke kabeljauwbestand in de ICES-deelsectoren 22 tot en met 24 verkeert weliswaar in een iets betere staat, maar is eveneens blootgesteld aan zeer hoge bevissingsniveaus die ertoe leiden dat de fysieke opbrengsten veel kleiner zijn dan wat op lange termijn haalbaar zou moeten zijn. Het voorstel is er daarom op gericht een meerjarenplan voor het beheer op lange termijn van de bevissing van de kabeljauwbestanden in de Oostzee vast te stellen om te garanderen dat die bestanden worden geëxploiteerd in overeenstemming met het algemene doel van het gemeenschappelijk visserijbeleid, dat erin bestaat voor duurzame omstandigheden op economisch, milieu- en sociaal gebied te zorgen.

Algemene context


De Internationale Visserijcommissie voor de Oostzee (IBSFC) heeft in 2003 een beheersplan voor de bevissing van de kabeljauwbestanden in de Oostzee goedgekeurd. Het beheersplan gaf streefwaarden voor het beheer aan en omvatte procedures voor de vaststelling van totaal toegestane vangsten (TAC’s) voor de twee bestanden, technische maatregelen ter beperking van de visserij-inspanning en ter verbetering van de selectiviteit bij de kabeljauwvisserij en een verbintenis om verder samen te werken op het gebied van controle en handhaving. Het van de ICES ontvangen advies wijst op een aantal zwakke punten van het beheersplan en laat zien dat het op het ogenblik erg moeilijk is om het plan uit te voeren. De belangrijkste zwakke punten zijn de afhankelijkheid van wetenschappelijk advies over de vangstniveaus voor het komende jaar en het feit dat moet worden vertrouwd op handhaving van de overeengekomen TAC’s en quota. Wegens onzekerheid bij de beoordeling van de omvang van de bestanden is het voor de ICES niet mogelijk met ramingen voor de vangsten te komen die zo nauwkeurig zijn als voor de uitvoering van het plan noodzakelijk is. Bepalend voor het welslagen van het beheersplan van de IBSFC zijn de uitvoering en handhaving van de TAC’s en quota. Duidelijk is echter geworden dat de overeengekomen quota niet worden nageleefd en dat aanzienlijke hoeveelheden kabeljauw, vooral uit het oostelijke bestand, worden aangeland zonder te worden gemeld. De ICES schat dat in de afgelopen jaren 35 à 45% van de aangelande hoeveelheden kabeljauw uit het oostelijke bestand niet is gemeld. In de Oostzee geldt een aantal technische maatregelen die van invloed zijn op de kabeljauwvisserij. Tot deze maatregelen behoren de sluiting van gebieden/perioden om de visserij-inspanning te beperken en maatregelen betreffende het vistuig om de visserij selectiever te maken. Met name is gebleken dat de invoering van het Bacoma-trawlnet (een trawlnet dat in het bovenste deel van de kuil is voorzien van een ontsnappingspaneel met vierkante mazen) een positief effect heeft gehad en de vangsten van ondermaatse kabeljauw heeft verminderd. De technische maatregelen zijn echter niet voldoende geweest om het probleem van niet-duurzame bevissingsniveaus aan te pakken. De algemene conclusie luidt dat uitvoering en handhaving van het huidige beheersplan van de IBSFC niet mogelijk zijn. Daarom moet het beheersplan worden herzien.

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied


Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid bevat de algemene kaderregeling voor een duurzame exploitatie van de visserijhulpbronnen en geeft aan in welke situaties de Raad beheersplannen dient vast te stellen. Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad van 21 december 2005 bevat alle permanente technische maatregelen voor de instandhouding van de visserijhulpbronnen in de wateren van de Oostzee, de Belten en de Sont. In het bijgaande voorstel zijn echter verdere technische maatregelen voor het beheer op lange termijn van de kabeljauwbestanden opgenomen. Zo wordt onder meer voorgesteld gebieden en perioden voor de kabeljauwvisserij te sluiten. Verordening (EG) nr. 52/2006 van de Raad van 22 december 2005 tot vaststelling, voor 2006, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de Oostzee van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften bevat een aantal tijdelijke bepalingen voor het beheer van de kabeljauwvisserij in de Oostzee. Voor zover die bepalingen relevant zijn voor het beheer van de kabeljauwbestanden, zijn zij overgenomen in het bijgaande voorstel.

Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de EU


Het doel van duurzame ontwikkeling dat met het voorstel wordt nagestreefd, strookt met het milieubeleid van de Gemeenschap, en in het bijzonder met de elementen van dat beleid die betrekking hebben op de bescherming van natuurlijke habitats en het behoud van natuurlijke hulpbronnen.

1.

Raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling



Raadpleging van belanghebbende partijen



Wijze van raadpleging, belangrijkste geraadpleegde sectoren en algemeen profiel van de respondenten


Diverse malen is overleg gepleegd met de lidstaten en met vertegenwoordigers van belanghebbenden. Het voorstel is gebaseerd op de resultaten van dat overleg. In september 2004 heeft de Commissie de lidstaten en de belanghebbenden een non-paper bezorgd waarin de problemen op het gebied van het beheer van de kabeljauwvisserij en eventueel in een beheersplan op te nemen elementen werden behandeld. Het non-paper werd met de lidstaten besproken in een informele vergadering op 5 oktober 2004. De algemene reacties waren positief. Alle lidstaten steunden de ontwikkeling van een nieuw beheersplan voor de kabeljauwbestanden dat onder meer een regeling ter beperking van de visserij-inspanning zou bevatten. Die steun werd bevestigd in de vergadering van de Raad Visserij in december 2004, waar de Raad en de Commissie zich er in een gemeenschappelijke verklaring toe verbonden om in 2005 een beheersplan op lange termijn voor de kabeljauw in de Oostzee, met inbegrip van een herstelplan voor het oostelijke bestand, te ontwikkelen. Ten vervolge op de gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de Commissie is deze laatste in april 2005 met een herzien non-paper gekomen. Dit non-paper is op 3 mei 2005 op een regionale workshop in Brussel met belanghebbenden en op 6 juni 2005 met de lidstaten besproken. Zowel de belanghebbenden als de lidstaten steunden de algemene opzet van het in het non-paper ontvouwde beheersplan. Belangrijke punten die aan de orde werden gesteld, waren dat de exploitatie geleidelijk moet worden verminderd tot niveaus die op lange termijn duurzaam zijn, en dat het belangrijk is een systeem voor het beheer van de visserij-inspanning in te voeren dat aanvaardbaar is voor de visserijsector. In dit verband konden noch de lidstaten noch de belanghebbenden instemmen met een soortgelijk systeem als het op de “buitengaats doorgebrachte dagen” gebaseerde systeem dat momenteel voor de Noordzee en de wateren ten westen van Schotland geldt. Op basis van de reacties van de lidstaten en de belanghebbenden en met inachtneming van een nieuw wetenschappelijk advies van de ICES heeft de Commissie een ontwerp-voorstel voor een verordening van de Raad uitgewerkt. De belanghebbenden werden op 23 augustus 2005 over het ontwerp-voorstel geraadpleegd en de lidstaten werden erover geraadpleegd in de marge van de jaarlijkse vergadering van de IBSFC van 5 tot en met 9 september 2005.

Samenvatting van de reacties en hoe daarmee rekening is gehouden



Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid



Betrokken wetenschaps- en kennisgebieden


De ICES en het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) werd verzocht een wetenschappelijk advies uit te brengen over het beheer op lange termijn van de visserijtakken die kabeljauwbestanden in de Oostzee exploiteren, en vooral over passende bevissingsregels voor toepassing in de herstelfase en na het herstel van de bestanden. Het voorstel is gebaseerd op de ontvangen adviezen.

Samenvatting van de ontvangen en gebruikte adviezen


Er is niet gesteld dat bij uitvoering van het plan sprake zou zijn van mogelijk ernstige risico’s met onomkeerbare gevolgen.

Het algemene advies dat van de ICES en het WTECV is ontvangen, is dat, om voor hoge fysieke opbrengsten en voor een gering risico voor de bestanden te zorgen, de visserijsterfte sterk moet worden verlaagd. In de adviezen staat voorts dat een geleidelijke aanpak waarbij de visserij-inspanning stapsgewijs over een aantal jaren tot de aanbevolen niveaus wordt verlaagd, met een hoge mate van waarschijnlijkheid in duurzame bevissingsniveaus zou resulteren, mits die aanpak volledig uitgevoerd en gehandhaafd wordt.

Wijze waarop het deskundigenadvies beschikbaar is gemaakt voor het publiek


De adviezen van de ICES en het WTECV zijn op hun respectieve website beschikbaar voor het publiek.

Effectbeoordeling


De voorgestelde maatregelen zouden bij uitvoering de volgende resultaten opleveren: a) voor de kabeljauwbestanden herstel van de kabeljauwbestanden in de Oostzee totdat duurzame niveaus zijn bereikt, en daarna behoud van die niveaus een zodanige verandering van de leeftijdsopbouw dat er meer oudere en grotere vissen zijn b) voor andere bestanden een daling van de visserijsterfte voor de bij de demersale visserij samen met kabeljauw beviste bestanden (hoofdzakelijk platvisbestanden) omdat voor die geassocieerde bestanden geen analytische beoordeling beschikbaar is, kan niet worden beoordeeld welk effect de lagere visserijsterfte zou hebben op de ontwikkeling van de bestanden en op de vangsten c) voor de visserij-inspanning een algemene daling van de visserij-inspanning bij de vlootsegmenten die demersale soorten in de Oostzee exploiteren d) voor het milieueffect van de visserij een geringer milieueffect van de demersale visserij e) voor de eigenlijke visvangst stabiele kabeljauwvangsten in de herstelperiode, gevolgd door grotere vangsten een grotere vangst per inspanningseenheid De economische gevolgen van het beheersplan voor de visserijsector hangen af van de wijze waarop het plan door de lidstaten wordt uitgevoerd. Momenteel is de visserijsterfte bij de twee bestanden twee- à driemaal zo groot als de voorgestelde streefwaarden en om die streefwaarden te bereiken zal de visserij-inspanning verhoudingsgewijs moeten worden verlaagd. Uitvoering van het plan zal daarom een geleidelijke verlaging van de visserij-inspanning met 50 à 75% betekenen. Bij een onveranderde vlootcapaciteit zal dus een evenredige bekorting nodig zijn van de perioden waarin demersale visserij is toegestaan. Wordt echter de capaciteit van de vlootsegmenten die kabeljauwbestanden exploiteren, bijvoorbeeld door oplegprogramma’s verlaagd, dan zouden de voor demersale visserij opengestelde perioden in mindere mate moeten worden bekort.

2.

Juridische elementen van het voorstel



Rechtsgrondslag


De rechtsgrondslag voor het bijgaande voorstel is artikel 37 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Toen het gemeenschappelijk visserijbeleid in 2002 werd hervormd en in Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad een artikel 5 betreffende herstelplannen en een artikel 6 betreffende beheersplannen werden opgenomen, lag het accent op het beheer van afzonderlijke bestanden waarvoor herstelmaatregelen dringend noodzakelijk waren. Voor dergelijke bestanden was een andere aanpak nodig dan voor bestanden die zich duidelijk binnen biologisch veilige grenzen bevonden. Er zijn echter visserijtakken die door sterke interacties en/of onderlinge verbanden worden gekenmerkt en waarvoor een gezamenlijke beheersaanpak nodig is met het oog op de vaststelling van doelstellingen op lange termijn en de ontwikkeling van een efficiënt beheerskader. Aangezien de twee kabeljauwbestanden waarop het bijgaande voorstel betrekking heeft, door dezelfde vissersvaartuigen worden geëxploiteerd, is het een eerste vereiste dat een meerjarenplan voor langetermijnbeheer op beide bestanden tegelijk wordt toegepast, ook al verschillen die bestanden wat hun staat van instandhouding betreft. Een visbestand kan zich echter in die mate net binnen of net buiten biologisch veilige grenzen bevinden dat de bestandsgrootte van jaar tot jaar rond de betrokken drempelwaarde schommelt. Aangezien een dergelijke situatie zich tijdens de toepassing van dit plan kan voordoen, is een ingebouwde flexibiliteit nodig om daarmee om te gaan, waarbij het streven er wel op gericht blijft duurzame niveaus voor de bestanden te behouden. Daarom kan het bijgaande voorstel niet op grond van de artikelen 5 en 6 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 worden aangenomen, ook al is het uitgangspunt dezelfde meerjarenaanpak als bij die artikelen.

Subsidiariteitsbeginsel


Voor het terrein waarop het bijgaande voorstel betrekking heeft, is uitsluitend de Gemeenschap bevoegd. Het subsidiariteitsbeginsel is dus niet van toepassing.

Evenredigheidsbeginsel


Om de volgende redenen voldoet het bijgaande voorstel aan het evenredigheidsbeginsel.

De kabeljauwbestanden in de Oostzee zijn over het grootste deel van die zee verspreid en kabeljauw komt voor in de wateren van alle lidstaten die aan de Oostzee liggen. Maatregelen die door de lidstaten elk afzonderlijk worden genomen, zullen niet voldoende zijn om een exploitatie van de kabeljauwbestanden in overeenstemming met de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid te garanderen en daarom is een optreden op communautair niveau noodzakelijk. De kabeljauwvisserij is tot nu toe beheerd door middel van totaal toegestane vangsten, gecombineerd met technische maatregelen. Deze aanpak is onvoldoende gebleken om de exploitatie tot duurzame niveaus te beperken en aanvullende maatregelen op het niveau van de Gemeenschap zijn noodzakelijk. In het bijgaande voorstel gaat het om een geleidelijke inkrimping van de visserij-inspanning ter aanvulling van de jaarlijkse aanpassingen van de totaal toegestane vangsten. Dit gaat gepaard met maatregelen op het gebied van toezicht, inspectie en bewaking.

3.

Gevolgen voor de begroting



Het voorstel heeft geen gevolgen voor de Gemeenschapsbegroting.

4.

Aanvullende informatie



Evaluatie-/herzienings-/vervalbepaling



Het voorstel bevat een evaluatiebepaling.

Het voorstel bevat een herzieningsbepaling.

Nadere uitleg van het voorstel


Het voorstel bevat een plan voor het herstel en beheer van de kabeljauwbestanden in de Oostzee in overeenstemming met de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Om dat doel te bereiken moet de exploitatie van de kabeljauwbestanden worden verlaagd tot niveaus die er met een hoge mate van waarschijnlijkheid voor zullen zorgen dat de bestanden zich herstellen tot aanvaardbare biomassaniveaus die behoorlijk stabiele TAC’s en hoge fysieke opbrengsten mogelijk maken. Daarom worden streefwaarden vastgesteld in de vorm van visserijsterftecoëfficiënten die laag genoeg zijn om een herstel van de bestanden tot duurzame niveaus mogelijk te maken, maar die ook hoog genoeg zijn om hoge fysieke opbrengsten te waarborgen. De voorgestelde minimale visserijsterftecoëfficiënten zijn gebaseerd op wetenschappelijk advies van de ICES en vormen een weerspiegeling van de huidige biologische situatie in de Oostzee. Het voorstel bevat een herzieningsbepaling om ervoor te zorgen dat de minimale visserijsterftecoëfficiënten kunnen worden gewijzigd als dat in het licht van nieuwe wetenschappelijke gegevens en adviezen aanbeveling verdient. Het mechanisme voor het bereiken van de streefwaarden is van tweeërlei aard. De visserij-inspanning en de visserijsterfte moeten beide met 10% per jaar worden verlaagd totdat de doelstellingen zijn verwezenlijkt. Specifieke regels geven aan hoe de aanpassingen van de visserij-inspanning zullen worden verricht en hoe wetenschappelijke informatie zal worden gebruikt voor de vaststelling van totaal toegestane vangsten die in overeenstemming zijn met de beperkingen van de visserij-inspanning. Het plan bevat bepalingen die voorzien in een evaluatie om de drie jaar om na te gaan welke prestaties met de beheersregelingen zijn geleverd en of die regelingen geschikt zijn.

E-

1. 2006/0134 (CNS)