Toelichting bij COM(2006)793 - Machtiging van Slovenië om het Protocol van 12 februari 2004 tot wijziging van het Verdrag van Parijs van 29 juli 1960 inzake wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van kernenergie te bekrachtigen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. DE BESCHIKKINGEN VAN 2003 EN 2004

Bij twee beschikkingen, 2003/882/EG van 27 november 2003 en 2004/294/EG van 8 maart 2004, heeft de Raad de lidstaten die partij zijn bij het Verdrag van 29 juli 1960 inzake wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van kernenergie (het 'Verdrag van Parijs') gemachtigd respectievelijk het Protocol tot wijziging van het verdrag, in het belang van de Gemeenschap, te ondertekenen en het te bekrachtigen of daartoe toe te treden.

Deze beschikkingen waren nodig aangezien het Protocol bepalingen bevat die van invloed zijn op de regels welke zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken. De Gemeenschap heeft exclusieve bevoegdheid op dit gebied, terwijl de lidstaten bevoegd blijven voor de onder het Protocol vallende aangelegenheden die niet aan het Gemeenschapsrecht raken.

Aangezien aan het Verdrag van Parijs en het Protocol tot wijziging van dat Verdrag niet kan worden deelgenomen door organisatiesvoor regionale integratie, is het bij wijze van zeer hoge uitzondering gerechtvaardigd geacht dat de lidstaten het protocol in het belang van de Gemeenschap bekrachtigen of daartoe toetreden.

De twee beschikkingen richten zich tot de lidstaten die partij zijn bij het Verdrag van Parijs, met de uitdrukkelijke uitzondering van Denemarken, Oostenrijk, Ierland en Luxemburg. Denemarken is immers niet gebonden door Verordening (EG) nr. 44/2001, noch onderworpen aan de toepassing daarvan, overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het protocol betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Voorts zijn Oostenrijk, Ierland en Luxemburg, die geen partij zijn bij het Verdrag van Parijs, uitdrukkelijk uitgezonderd van de verplichting tot toepassing van de beschikkingen en blijven die landen zich baseren op de communautaire regels van Verordening (EG) nr. 44/2001 en blijven zij deze toepassen op het gebied dat bestreken wordt door het Verdrag van Parijs en het Protocol tot wijziging van dat Verdrag.

De lidstaten waarop bovengenoemde beschikkingen betrekking hebben, hebben het Protocol bij het Verdrag van Parijs op 12 februari 2004 in het belang van de Europese Gemeenschap ondertekend. Overeenkomstig artikel 2, lid 1, van Beschikking 2004/294/EG moeten zij de nodige procedures met het oog op de bekrachtiging van het Protocol indien mogelijk vóór 31 december 2006 inleiden.

2. DE SITUATIE NA DE UITBREIDING VAN DE UNIE

Overeenkomstig artikel 53 van de akte betreffende de voorwaarden voor toetreding tot de Europese Unie voor de Tsjechische Republiek, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije, gehecht aan het op 16 april 2003 ondertekende toetredingsverdrag geldt: 'Vanaf het tijdstip van toetreding wordt ervan uitgegaan dat de richtlijnen en beschikkingen in de zin van artikel 249 van het EG-Verdrag en van artikel 161 van het Euratom-Verdrag, eveneens tot de nieuwe lidstaten zijn gericht, voorzover deze richtlijnen en beschikkingen tot alle huidige lidstaten zijn gericht.'

De Beschikkingen 2003/882/EG en 2004/294/EG van de Raad waarbij de lidstaten worden gemachtigd het Protocol bij het Verdrag van Parijs te ondertekenen en te bekrachtigen, zijn niet gericht tot alle 'huidige lidstaten' in de zin van artikel 53 van de toetredingsakte. Bijgevolg zijn de landen die op 1 mei 2004 zijn toegetreden tot de Europese Unie niet gebonden door deze beschikkingen, aangezien deze beschikkingen niet tot hen waren gericht in de zin van artikel 53 van de toetredingsakte.

Voor bedoelde beschikkingen zijn vóór de toetreding overigens geen technische aanpassingen overeenkomstig artikel 57 van de toetredingsakte gebeurd.

Van de nieuwe lidstaten is alleen Slovenië verdragsluitende partij bij het Verdrag van Parijs en het land heeft het Protocol op 12 februari 2004 ondertekend.

De Tsjechische Republiek, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen en Slowakije zijn geen partij bij het Verdrag van Parijs, maar zijn partij bij het Verdrag van Wenen van 21 mei 1963 inzake wettelijke aansprakelijkheid voor kernschade (het 'Verdrag van Wenen').

Cyprus en Malta zijn geen partij bij enig internationaal verdrag inzake wettelijke aansprakelijkheid op nucleair gebied.

De weldra tot de Unie toetredende landen Bulgarije en Roemenië zijn eveneens partij bij het Verdrag van Wenen.

3. TENUITVOERLEGGING VAN BESCHIKKING 2004/294/EG

Er zijn contacten aan de gang tussen de onder Beschikking 2004/294/EG vallende lidstaten met het oog op een gelijktijdige bekrachtiging van het Protocol overeenkomstig artikel 2, lid 1, van deze beschikking.

Het is wenselijk en in de geest van Beschikking 2004/294/EG dat Slovenië zich voor deze bekrachtiging van het Protocol kan aansluiten bij de overige betrokken lidstaten. Om dat mogelijk te maken moet Slovenië echter gemachtigd worden het Protocol, in het belang van de Europese Gemeenschap, te bekrachtigen op dezelfde wijze als de in de beschikking bedoelde lidstaten.

4. DE ONDERHAVIGE BESCHIKKING

Gezien het bovenstaande heeft de onderhavige beschikking als enig doel Slovenië op gelijke voet te stellen met de in Beschikking 2004/294/EG bedoelde lidstaten.

Bijgevolg laat deze beschikking onverlet:

- de positie van de overige lidstaten die partij zijn bij het Verdrag van Wenen;

- de positie van de andere lidstaten die geen partij zijn bij enig verdrag inzake wettelijke aansprakelijkheid op nucleair gebied;

- het initiatiefrecht van de Commissie inzake de wettelijke aansprakelijkheid op nucleair gebied op basis van het Euratom-Verdrag.