Toelichting bij COM(2005)625 - Productie en verdere ontwikkeling van statistieken over onderwijs en levenslang leren

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel


De Europese Raad kwam op zijn voorjaarsbijeenkomst in 2005 overeen om de Lissabonstrategie nieuw leven in te blazen. Europa moet, zo concludeerde de Raad, het fundament van zijn concurrentievermogen vernieuwen, zijn groeipotentieel en productiviteit vergroten, de sociale samenhang versterken en zich daarbij vooral op kennis, innovatie en een optimale benutting van het menselijk kapitaal richten. Tegen deze achtergrond wees de Europese Raad er met nadruk op dat het menselijk kapitaal “Europa’s waardevolste troef” is. Onderling vergelijkbare statistieken en indicatoren over onderwijs, beroepsopleiding en levenslang leren worden hoe langer hoe belangrijker voor de opencoördinatiemethode waarmee de Europese Unie in haar onderwijs- en beroepsopleidingsbeleid werkt. Ze zijn tevens van groot belang voor de beleidsdiscussies over menselijk kapitaal, innovatie, groei en concurrentievermogen, die in het kader van het werkgelegenheids-, onderzoeks-, innovatie- en economisch beleid worden gevoerd. De onderwijs- en beroepsopleidingsstatistieken van de afgelopen tien jaar waren gebaseerd op de Resolutie van de Raad van 5 december 1994 betreffende de bevordering van de onderwijs- en opleidingsstatistiek (94/C 374/02) en het daarna gesloten gentlemen's agreement tussen de lidstaten om op dit terrein samen te werken. Sinds de top van Lissabon neemt de vraag naar statistieken over onderwijs en beroepsopleiding evenwel toe. Zowel de lidstaten als de Commissie zijn van mening dat nadere specificatie van deze vraag nodig is en er een formele rechtsgrondslag moet komen, zodat een planning kan worden gemaakt van de middelen die nodig zijn om kwaliteitsverbeteringen te bereiken en eventueel nieuwe surveys uit te voeren.

Algemene context


Om bij te dragen aan de Lissabonstrategie hebben de ministers van onderwijs in 2001 een verslag over de concrete doelstellingen van de onderwijs- en opleidingsstelsels aangenomen, waarin voor het eerst gemeenschappelijk te bereiken doelstellingen voor het jaar 2010 geformuleerd zijn. In het jaar daarop hebben zowel de Onderwijsraad als de Commissie een werkprogramma (Onderwijs en opleiding 2010) goedgekeurd, dat een looptijd heeft van tien jaar en met behulp van de opencoördinatiemethode ten uitvoer wordt gebracht. Op 15 en 16 maart 2002 heeft de Europese Raad zich in Barcelona achter dit werkprogramma en de daarin opgenomen indicatieve lijst van indicatoren geschaard, waarmee vooruitgang in de richting van dertien concrete doelstellingen kan worden gemeten die met behulp van de opencoördinatiemethode worden verwezenlijkt. Doel is, aldus de Europese Raad, de onderwijs- en opleidingsstelsels “vóór 2010 tot een kwaliteitsreferentie op wereldniveau te maken.” Al deze akkoorden vormen het nieuwe, samenhangende strategische raamwerk voor samenwerking op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding in de Gemeenschap. Indicatoren en benchmarks (referentieniveaus van Europese gemiddelde prestaties) behoren tot het instrumentarium waarmee in het kader van de opencoördinatiemethode wordt gewerkt. Een belangrijke stap voorwaarts op dit vlak was het akkoord van de ministers van onderwijs in mei 2003 over vijf Europese benchmarks, die vóór 2010 gerealiseerd moeten zijn, maar geen nationale streefcijfers, noch beslissingen van de nationale regeringen voorschrijven[1]. In februari 2004 hebben de Commissie en de Raad een gezamenlijk tussentijds verslag goedgekeurd, waarin wordt vastgesteld dat er vooral op het terrein van het levenslang leren verbetering moet worden gebracht in de kwaliteit en vergelijkbaarheid van de bestaande indicatoren. In november 2004 heeft de Commissie een werkdocument aangenomen, waarin wordt aangegeven hoe tegen de achtergrond van de eisen van de Raad nieuwe indicatoren voor onderwijs en beroepsopleiding zullen worden uitgewerkt.

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied


Resolutie van de Raad van 5 december 1994 betreffende de bevordering van de onderwijs- en opleidingsstatistiek in de Europese Unie (PB C 374 van 30.12.1994). Verordening (EG) nr 1552/2005 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de statistiek van bij- en nascholing in ondernemingen. Deze specifieke verordening voor een uit te voeren survey heeft uitsluitend betrekking op een bepaald segment van de opleidingen die in bedrijfsverband worden gegeven. Aangezien er in de Raad en het Europese Parlement een akkoord over is bereikt, zal de verordening naar verwachting binnenkort worden gepubliceerd.

Samenhang met andere beleidsgebieden van de EU


Niet van toepassing.

1.

Raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling



Raadpleging van belanghebbende partijen



Niet van toepassing.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid



Betrokken wetenschaps- en kennisgebieden


De geraadpleegde deskundigen waren afkomstig van de nationale bureaus voor de statistiek, de ministeries van onderwijs en andere instellingen die in het kader van de nationale statistische systemen statistieken over onderwijs, beroepsopleiding en levenslang leren produceren.

Gebruikte methode


Schriftelijke raadpleging en discussies in werkgroepen.

Belangrijkste geraadpleegde organisaties en deskundigen


Een eerste versie van de voorgestelde tekst is in november 2004 voor schriftelijk commentaar verzonden naar de ETS-werkgroep (nationale coördinatoren voor onderwijs- en beroepsopleidingsstatistieken), de werkgroep voor de survey Volwasseneneducatie (hierbij betrokken vertegenwoordigers van de lidstaten) en de werkgroep van de UNESCO, OECD en Eurostat voor onderwijsstatistieken (bij de verzameling van bestuurlijke onderwijsgegevens betrokken vertegenwoordigers van de lidstaten). Vervolgens is een tweede versie uitgewerkt, die in december 2004 opnieuw voor schriftelijk commentaar gedistribueerd is. In januari 2005 is het ontwerpvoorstel op de jaarbijeenkomst van de ETS-werkgroep besproken. Deze was in beginsel akkoord met de voorgestelde tekst, maar stelde wel een aantal verbeteringen voor. Op 2 maart 2005 is een nieuwe versie voor definitief commentaar naar de nationale coördinatoren in de ETS-werkgroep gegaan. Het herziene voorstel is vervolgens voorgelegd aan de directeuren-generaal van de nationale bureaus voor de statistiek, die zich er op de vergadering van het Comité statistisch programma van de Europese Gemeenschappen op 25 tot 27 mei 2005 in Kopenhagen positief over hebben uitgesproken.

Samenvatting van ontvangen en gebruikte adviezen Er is niet gewezen op potentieel ernstige risico’s die niet meer ongedaan te maken gevolgen zouden kunnen hebben.

Met het merendeel van de reacties uit het raadplegingsproces is rekening gehouden. De voorgestelde tekst is hierdoor duidelijker, nauwkeuriger en eenvoudiger geworden.

Wijze waarop het deskundigenadvies beschikbaar is gemaakt voor het publiek


Het commentaar van de geraadpleegde werkgroepen is punt voor punt beantwoord. De punten zijn, waar nodig, ook in de desbetreffende notulen opgenomen.

Effectbeoordeling


Voortzetting van het gentlemen’s agreement en de daaruit voortvloeiende samenwerking bij de productie van statistieken over onderwijs en levenslang leren zou het meest voor de hand liggende alternatief voor de verordening zijn. Een duurzaam systeem voor de productie van onderwijsstatistieken zou daardoor evenwel niet ontstaan. Ook zou niet zeker zijn of statistieken en indicatoren worden geproduceerd die voor het Europese beleid en een zinnige, wetenschappelijk gefundeerde discussie in het kader van de opencoördinatiemethode nodig zijn. Een tweede mogelijkheid zou zijn om specifieke rechtsgrondslagen voor alle in uitvoering zijnde of geplande statistische werkzaamheden afzonderlijk (surveys of gegevensverzamelingen) uit te werken. Na bestudering van dit alternatief was de conclusie evenwel dat dit alleen een optie zou zijn als er een akkoord wordt bereikt over de reikwijdte van de werkzaamheden en de doelstellingen van communautaire statistieken over onderwijs en levenslang leren. Op deze manier zou bij de opzet en implementatie van specifieke werkzaamheden in het oog kunnen worden gehouden dat de nagestreefde doelen in de pas lopen met de duidelijk omschreven overkoepelende doelstelling van de hier voorgestelde verordening.

2.

Juridische elementen van het voorstel



Samenvatting van de voorgestelde maatregelen


Doel van deze rechtsgrondslag is een raamwerk tot stand te brengen voor alle lopende en geplande statistische werkzaamheden in verband met levenslang leren (uitgezonderd zijn alleen de statistische werkzaamheden over bij- en nascholing in het bedrijfsleven - de zogenaamde CVTS-survey - waarvoor het Europees Parlement en de Raad binnenkort een verordening zullen goedkeuren). Gezien het grote belang van een raamwerk van op elkaar afgestemde concepten en onderling vergelijkbare maatregelen staan de werkzaamheden vooral in het teken van de nieuwste ontwikkelingen op het vlak van de methoden, specifieke gegevensverzamelingen over met name de onderwijssystemen en de volwasseneneducatie, en de algemeen nagestreefde kwaliteitsverbetering en verspreiding van onderwijsgegevens op groter schaal. Het is de bedoeling dat een duurzaam systeem voor de productie van onderwijsgegevens tot stand wordt gebracht, waarop in de discussies over het beleid van de EU op de verschillende terreinen kan worden teruggegrepen.

Rechtsgrondslag


De rechtsgrondslag voor de statistische werkzaamheden van de Gemeenschap is verwoord in artikel 285 van het EG-Verdrag. Volgens dit artikel moet de Raad op basis van de medebeslissingsprocedure maatregelen voor de opstelling van statistieken nemen, wanneer dit voor de vervulling van de taken van de Gemeenschap nodig is. Als eisen waaraan bij de productie van communautaire statistieken moet worden voldaan, noemt het artikel onpartijdigheid, betrouwbaarheid, objectiviteit, wetenschappelijke onafhankelijkheid, kosteneffectiviteit en statistische geheimhouding.

Subsidiariteitsbeginsel


Het subsidiariteitsbeginsel is van toepassing voorzover het voorstel geen gebieden bestrijkt die onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap vallen.

De doelstellingen van het voorstel kunnen om de volgende reden(en) niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt:

Overeenkomstig het in artikel 5 van het EG-Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel kan de doelstelling van het voorstel, te weten de systematische productie van onderling vergelijkbare Europese statistieken over onderwijs en levenslang leren, niet voldoende door de lidstaten afzonderlijk en derhalve beter door de Gemeenschap worden verwezenlijkt. Hoewel de Commissie het best in staat is om het verzamelen van statistisch materiaal in de Gemeenschap te organiseren, zijn de lidstaten verantwoordelijk voor de opzet en het functioneren van de nationale statistische systemen. Het voorstel heeft alleen betrekking op aan de Commissie te leveren statistische gegevens over onderwijs, beroepsopleiding en levenslang leren voor de productie van communautaire statistieken. Het heeft geen enkel direct effect op de statistieken die voor nationale doeleinden worden geproduceerd. De voorschriften hiervoor zijn vervat in Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad van 17 februari 1997 betreffende de communautaire statistiek.

De doelstellingen van het voorstel kunnen om de volgende reden(en) beter door de Gemeenschap worden verwezenlijkt:

Bij de verdere ontwikkeling van geharmoniseerde communautaire statistieken over onderwijs, beroepsopleiding en levenslang leren moet worden ingehaakt op de eisen die uit het beleid van de Gemeenschap voortvloeien. Ook moet rekening worden gehouden met de manieren van werken, werkzaamheden en classificaties die op dit vlak internationaal gangbaar zijn en de praktische vraagstukken die zich bij de toepassing van definities in uiteenlopende nationale situaties voordoen. Dit vereist overleg, coördinatie en planning en de Commissie is de meest geschikte instelling om dit ter hand te nemen. Bij de desbetreffende statistieken zal op ruime schaal gebruik worden gemaakt van de onderwijsgegevens die Eurostat ieder jaar verzamelt, en van nieuw te verzamelen gegevens over de participatie aan volwasseneneducatie in de afzonderlijke landen. Indien er duidelijk behoefte ontstaat aan nieuwe gegevens, zijn er evenwel ook mogelijkheden om uit andere bronnen te putten en aanvullende statistische instrumenten uit te werken.

Gegevens die de hele Europese Unie bestrijken, zijn van het allergrootste belang om de vooruitgang in de richting van de Lissabondoelstellingen te monitoren en de in het kader van “Onderwijs en opleiding 2010” gehanteerde opencoördinatiemethode te onderbouwen.

De verordening wordt noodzakelijk geacht om méér onderling vergelijkbare communautaire statistieken beschikbaar te krijgen over een terrein waaraan zowel op Europees niveau als op het niveau van de lidstaten hoge prioriteit wordt toegekend. Wordt de verordening niet ingevoerd en blijven uitvoeringsmaatregelen in het verlengde daarvan uit, dan zal dit ernstige negatieve consequenties hebben voor zowel de ontwikkeling als de uitvoering van het beleid.

Het voorstel is derhalve in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

Evenredigheidsbeginsel


Het voorstel is om de volgende reden(en) in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel:

Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel beperkt de verordening zich tot het minimum dat nodig is om de vastgelegde doelstelling te verwezenlijken en gaat zij daar niet boven uit. De verordening beschrijft de werkterreinen en te nemen maatregelen en geeft nuttige informatie over de reikwijdte daarvan. De gegevensaanvragen zullen gedetailleerd worden beschreven in uitvoeringsbesluiten, die voorzover nodig na goedkeuring van deze verordening voor iedere afzonderlijke gegevensverzameling zullen worden uitgewerkt. Doel is de Gemeenschap en nationale overheidsinstanties een stabiel raamwerk voor de door hen in te zetten middelen te verschaffen, dat voldoende ruimte laat om gedetailleerde regelingen te treffen voor alle vereiste afzonderlijke werkzaamheden. De verantwoordelijkheid voor statistieken over onderwijs, beroepsopleiding en levenslang leren ligt in de lidstaten bij allerlei verschillende bureaus. Verwacht wordt dat de verordening in sommige landen tot een aantal veranderingen op statistisch gebied zal leiden. Zo zal men in sommige lidstaten nog een aantal variabelen bij de gegevensverzameling moeten betrekken of eraan moeten werken dat de gegevens sneller beschikbaar komen. Eurostat zal blijven samenwerken met de nationale autoriteiten die op dit gebied verantwoordelijk zijn en alles in het werk stellen om eventuele problemen in verband met de kaderverordening en de nog te nemen uitvoeringsmaatregelen van de Commissie tot een minimum te beperken.

Door de verordening komt een duidelijk omlijnd raamwerk voor de productie van communautaire statistieken over onderwijs en levenslang leren tot stand. Hierdoor zullen de noodzakelijke middelen zowel op het niveau van de Gemeenschap als op alle andere betrokken niveaus (nationaal, regionaal, lokaal) beschikbaar gesteld, gepland en doeltreffend ingezet kunnen worden.

Keuze van instrumenten



Voorgesteld(e) instrument(en): verordening.

Andere instrumenten zouden om de volgende reden(en) ongeschikt zijn: Welk rechtsinstrument van het Europees Parlement en de Raad het meest geschikt is, hangt af van de doelstelling die met bepaalde wetgeving wordt nagestreefd. Gezien de behoefte aan Europese gegevens, werkt de Gemeenschap op statistisch gebied eerder met verordeningen dan met richtlijnen. Verordeningen verdienen de voorkeur, omdat daardoor in de hele Gemeenschap dezelfde wetgeving van kracht wordt en uitgesloten is dat de lidstaten daaraan een onvolledige of selectieve invulling geven. Aangezien verordeningen rechtstreeks van toepassing zijn in de lidstaten, hoeven ze bovendien niet eerst in nationale wetgeving te worden vertaald. Richtlijnen beogen daarentegen harmonisatie van nationale wetgeving en zijn alleen wat hun doelstelling betreft bindend voor de lidstaten. De lidstaten kunnen dan ook zelf de modaliteiten en methoden bepalen voor de verwezenlijking van de doelstelling, waarover in Europees verband overeenstemming is bereikt. Bovendien moeten richtlijnen in nationale wetgeving worden omgezet.

3.

Gevolgen voor de begroting



Geschat wordt dat door de verordening in de periode 2007 tot 2012 een begrotingslast van 5,4 miljoen euro ontstaat. Dit geld is met name bestemd voor de medefinanciering van de eerste uitvoeringsronde van de survey Volwasseneneducatie in 2011. De personeelskosten in verband met de uitvoering van de verordening worden voor dezelfde periode op 6,8 miljoen euro geraamd. De hiervoor benodigde middelen zijn evenwel reeds gereserveerd in het financieel kader van Beschikking nr. 2367/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het communautair statistisch programma voor de periode 2003-2007[2] en het daarop volgende vijfjarenprogramma.

4.

Aanvullende informatie



Europese Economische Ruimte


De voorgestelde maatregel betreft een onderwerp dat onder de EER-overeenkomst valt en moet daarom worden uitgebreid tot de Europese Economische Ruimte.

1. 2005/0248 (COD)