Toelichting bij COM(2007)329 - Deelneming van de EG aan een onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma dat de levenskwaliteit van ouderen beoogt te verbeteren door middel van het gebruik van nieuwe informatie en communicatietechnologieën (ICT), dat door verschillende lidstaten is opgezet

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. CONTEXT VAN HET VOORSTEL

1.1. Doelstellingen van het voorstel Dit voorstel beoogt de goedkeuring van een beschikking door de Raad en het Parlement op basis van artikel 169 van het EG-Verdrag, betreffende de deelneming van de Gemeenschap aan het gemeenschappelijk onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma 'Ambient Assisted Living' dat is opgezet door verschillende lidstaten (hierna het gemeenschappelijk AAL-programma genoemd). Bij dit gemeenschappelijk AAL-programma wordt ernaar gestreefd de levenskwaliteit van ouderen te verbeteren en de industrie in Europa te versterken door gebruik te maken van informatie en communicatietechnologieën (hierna ICT genoemd). Het gemeenschappelijk AAL-programma heeft de volgende specifieke doelstellingen: - innoverende op ICT-gebaseerde producten, diensten en systemen voor gezond ouder worden thuis, in de maatschappij en op het werk bevorderen en zo de kwaliteit van leven, autonomie, deelname aan het sociale leven, vaardigheden en de inzetbaarheid van bejaarden verhogen en de kosten van medische en sociale zorg terug dringen; - een kritische massa creëren van onderzoek, ontwikkeling en innovatie op EU-niveau op het gebied van technologieën en diensten voor gezond ouder worden in de informatiemaatschappij, waarbij rekening wordt gehouden met gunstige voorwaarden voor deelneming van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo); - de voorwaarden verbeteren voor industriële exploitatie door een samenhangend Europees kader tot stand te brengen om gemeenschappelijke concepten te ontwikkelen en het lokaliseren en aanpassen van gemeenschappelijk oplossingen die verenigbaar zijn met de uiteenlopende sociale wensen en regelgevingsaspecten op nationaal of regionaal niveau in Europa te vergemakkelijken. 1.2. Motivering van het voorstel De mededeling getiteld "i2010 – Een Europese informatiemaatschappij voor groei en werkgelegenheid", gaf het startsein voor een baanbrekend initiatief op het gebied van de zorg voor mensen in een vergrijzende samenleving. Op XX/XX/2007 werd een hieraan verbonden actieplan voor gezond ouder worden in de informatiemaatschappij goedgekeurd.

In de ministeriële verklaring over e-inclusie (Riga 2006)[1] werd de grondslag gelegd voor een uitgebreid beleid over e-inclusie en werd de aanbeveling gedaan een gezamenlijk onderzoeksinitiatief op het gebied van ICT en ouder worden te lanceren. In haar mededeling van 2006 over 'De demografische toekomst van Europa: probleem of uitdaging?'[2], onderstreepte de Commissie het feit dat ouder worden één van de voornaamste uitdagingen is waarmee alle landen in de EU worden geconfronteerd en dat nieuwe technologieën zouden kunnen helpen om de kosten in de hand te houden en het welzijn en de actieve participatie van bejaarden in de samenleving te verbeteren, maar ook om het concurrentievermogen te verhogen en de doelstellingen van de Lissabon-strategie voor groei en banen te verwezenlijken. In zijn resolutie van 22 februari 2007 'Kansen en problemen ten gevolge van de demografische veranderingen in Europa: de bijdrage van ouderen aan de economische en sociale ontwikkeling' deed de Raad een oproep om een oplossing te vinden voor deze uitdaging. In het zevende Kaderprogramma (KP7) wordt met name de nadruk gelegd op de coördinatie van nationale onderzoeksprogramma's. Een van de voornaamste mechanismen die hiertoe worden voorgesteld is de deelneming van de Gemeenschap aan gemeenschappelijk uitgevoerde nationale onderzoeksprogramma's (artikel 169 van het Verdrag). In de specifieke programmabesluiten zijn vier gebieden vastgesteld waaronder 'Ambient Assisted Living (AAL)' in het op 19 december 2006 vastgestelde specifieke programma 'samenwerking'. Tot slot worden in het ICT-werkprogramma van het samenwerkingsprogramma uitdrukkelijk het AAL-initiatief vermeld en de synergieën en de aanvullende aspecten met het KP7 belicht. 1.3. Algemene context Vergrijzing en de rol van ICT De Europese bevolking vergrijst: de gemiddelde levensverwachting is gestegen van 55 in 1920 tot over de 80 vandaag de dag. Nu de babyboomgeneratie met pensioen gaat zal het aantal mensen in de leeftijdsgroep van 65 tot 80 tussen 2010 en 2030 met bijna 40% toenemen. Deze demografische verandering houdt belangrijke uitdagingen in voor de Europese samenleving en economie. ICT heeft hierbij een belangrijke rol te spelen. ICT kan ouderen helpen de kwaliteit van hun leven te verbeteren, gezonder te blijven en langer op zichzelf te blijven wonen. Innoverende oplossingen bieden een remedie voor gebreken die gepaard gaan met het ouder worden. ICT stelt ouderen in staat actief te blijven op het werk of in hun maatschappij. Dankzij ICT kan ook een meer doeltreffende medische en sociale zorg worden geboden (en de vraag naar deze zorg zal met de vergrijzing enorm toenemen), een beter beheer van de gezondheidszorg en mogelijkheden voor een verbetering van de gemeenschapszorg, eigen verzorging en dienstverlening. Ouderen hebben als groep een aanzienlijke koopkracht zodat met de toenemende vergrijzing overal ter wereld een sterke grondslag wordt gelegd voor op ICT-gebaseerde oplossingen in Europa die wellicht een springplank kunnen zijn voor exportmogelijkheden naar alle hoeken van de wereld. Voorts is het duidelijk dat marktkrachten alleen niet voldoende zijn om te zorgen voor een tijdige ontwikkeling en invoering van de vereiste op ICT-gebaseerde oplossingen. Afgezien van de hoge kosten van ontwikkeling en validering zijn er nog andere factoren zoals een vaag besef van de mogelijkheden en de behoeften van de gebruikers, onvoldoende uitwisseling van ervaringen, fragmentering van terugbetalings- en certificeringssystemen en ontoereikende interoperabiliteit. Coördinatie van nationale O&O-programma's Meer dan 80% van het door de overheid gefinancierd onderzoek in Europa vindt plaats op nationaal niveau, hoofdzakelijk in het kader van nationale of regionale onderzoeksprogramma's. Een gecoördineerde tenuitvoerlegging van nationale programma's zou zeer positieve gevolgen hebben voor de impact en de resultaten van onderzoek, met name als gevolg van de kritische massa van de financiële en menselijke hulpbronnen die zijn ingezet, de diverse en aanvullende aspecten die worden bestreken door de nationale programma's, de mogelijkheid om snel resultaten te verschaffen door bestaande initiatieven en bevoegdheden in Europa met elkaar te combineren en een eind te maken aan fragmentering en dubbel werk. Voorts wordt het pad geëffend voor een Europees onderzoeksbeleid op gebieden met een gemeenschappelijk economische en sociale prioriteit, bijv. de vergrijzing. In de 'effectbeoordeling en ex-ante evaluatie' van KP7 werd vastgesteld dat er een gebrek is aan coördinatie van het onderzoeksbeleid van de lidstaten hetgeen een belangrijke structurele tekortkoming is van het O&O-systeem van de EU. Eerdere activiteiten en ervaring In eerdere kaderprogramma's zijn talrijke onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten met ICT-oplossingen voor ouderen en gehandicapten alsmede e-gezondheidszorg gefinancierd en werd een kennis- en technologiebasis geschapen voor toekomstig toegepast onderzoek dat is afgestemd op de nationale situatie. De voornaamste les die is getrokken uit het eerdere artikel 169-initiatief (met betrekking tot klinische proeven in Afrika, EDCTP) is dat drie elementen een belangrijke rol spelen bij dergelijke initiatieven namelijk de wetenschappelijk, beheers- en financiële integratie tussen de nationale programma's waarbij voor deze programma's een duidelijke financiële meerjarige verbintenis nodig is van de deelnemende landen.

Bestaande bepalingen op het gebied van het voorstel


Het huidige voorstel vormt een volledige aanvulling op andere bepalingen in verband met ICT en vergrijzing binnen het KP7 en het Kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (CIP). Onderzoek binnen de ICT-prioriteit van het KP7 voor ICT en vergrijzing houdt zich bezig met onderzoek en ontwikkeling van standaard platforms en fundamentele technologieën (tijd die nodig is om op de markt te komen 5+ jaar) voor nieuwe producten en diensten. Het gemeenschappelijke AAL-programma vormt hierop een aanvulling door marktgerichte onderzoeksstromen toe te voegen die met name aantrekkelijk zijn voor Europese samenwerking tussen kmo’s op het gebied van specifieke op ICT gebaseerde producten, diensten en systemen voor gezond ouder worden (tijd die nodig is om op de markt te komen minimaal 2 jaar). Het marktgerichte onderzoek in het gemeenschappelijk AAL-programma legt de basis voor activiteiten in het CIP, die zich zullen concentreren op innovatie en marktvalidering van bestaande oplossingen in nauwe samenwerking met nationale innovatie-systemen Zo zal de cirkel tussen onderzoek en innovatie tot de invoering op de markt worden gesloten.

1.

Raadpleging van belanghebbenden en effectbeoordeling



Raadpleging van belanghebbenden



Wijze van raadpleging, belangrijkste geraadpleegde sectoren en algemeen profiel van de respondenten


Een zeer uiteenlopende doelgroep van belanghebbenden, met inbegrip van overheden, onderzoeksinstellingen, universiteiten, grote ondernemingen, kmo’s verenigingen, internationale organisaties en belangstellenden alsmede lidstaten werd geraadpleegd. De grote respons (1 727) op de KP7 raadpleging van de belanghebbenden geeft een goede indicatie van de meningen van de onderzoeksgemeenschap en gebruikers van dit onderzoek. Specifieke vragen werden gesteld over het gebruik van artikel 169 om de integratie en samenhang van onderzoek in Europa te versterken en versnippering van inspanningen te verminderen. Op verzoek van de Raad, werden ook de nationale leden van CREST (Comité voor wetenschappelijk en technisch onderzoek) regelmatig geraadpleegd, met name over integratie aspecten (wetenschappelijke, beheers- en financiële aspecten). Verder overleg werd in 2006 gepleegd met het raadgevend ISTAG-comité van het IST programma, met hooggeplaatste nationale ambtenaren in de subgroep i2010 over e-inclusie en met de groep van nationale ICT-directeuren. Aansluitend op eerdere workshops voor deskundigen werd in november 2006 een vrij toegankelijk workshop gehouden waaraan werd deelgenomen door meer dan 100 belanghebbenden afkomstig uit de academische wereld en het bedrijfsleven; op deze workshop werd het standpunt van het bedrijfsleven besproken, de evaluatie van een overeenkomstig programma op nationaal niveau en een nationale strategie ter ondersteuning van het AAL-initiatief.

Samenvatting van antwoorden en hoe hiermee rekening werd gehouden Uit de openbare KP7-raadpleging bleek dat er sterke steun bestond voor het gebruik van artikel 169 voor de coördinatie van nationale onderzoeksprogramma's. In het licht van het overleg met CREST alsmede met de ervaringen die zijn opgedaan met het ECDTP op grond van artikel 169[3], vertegenwoordigen wetenschappelijke, beheers- en financiële integratie wezenlijke voorwaarden voor het welslagen van initiatieven. De Europese Commissie heeft er op aangedrongen dat voor initiatieven uit hoofde van artikel 169 scrupuleus moet worden voldaan aan deze voorwaarden. Met behulp van het overleg met hooggeplaatste ambtenaren van de lidstaten kon de koers worden bepaald van het gemeenschappelijk programma voor KP7 en het CIP, werd het belang bevestigd van de financiële steun van de Gemeenschap en werden aanbevelingen opgesteld die ervoor moeten zorgen dat er minder obstakels zijn voor deelneming, met name voor kmo's. De openbare raadpleging van O&O-belanghebbenden liet zien dat er sterke steun bestond voor het gekozen gebied en bevestigde dat dit gebied van bijzonder groot sociaal en economisch belang is en dat hier een belangrijke rol is weggelegd voor ICT en steun van de Gemeenschap. Voorts werd opnieuw de prioriteit bevestigd van toegepast O&O, waarbij een belangrijke rol is weggelegd voor kmo's. Om kmo's zoveel mogelijk hierbij te betrekken werd de nadruk dan ook gelegd op een vermindering van de bureaucratie.

2.2. Het bijeenbrengen en gebruik maken van deskundigheid

Tijdens twee workshops in 2005 waaraan meer dan 40 deskundigen deelnamen die de voornaamste belanghebbenden vertegenwoordigden, met inbegrip van onderzoekers, leveranciers, kmo's, verenigingen van gebruikers (zoals het platform AGE en Europees Gehandicaptenforum) en beleidsmakers (ministerie voor onderzoek en plaatselijke autoriteiten) werden beleidsopties geformuleerd voor communautaire steun voor ICT en vergrijzing. In het kader van ERA-NET ondersteuning werd in 2005-2006 een uitgebreide analyse uitgevoerd die nationaal overleg omvatte, de regels bestreek voor deelneming en de rechtsgrond voor bestaande nationale programma's, de mogelijke organisatorische structuur, operationele procedures en de inhoud van een gemeenschappelijk programma. De resultaten werden rechtstreeks toegepast in de voorgestelde tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk AAL-programma. Zoals ondubbelzinnig bleek uit marktstudies (Walter studies, Seniorwatch, EU@inclusion) is er enerzijds sprake van een groot marktpotentieel als gevolg van de vergrijzing, mits ouderdomsvriendelijke ICT kan worden ontwikkeld, en is er anderzijds behoefte aan specifiek op de individuele gebruiker en de uiteenlopende sociale patronen in Europa afgestemde oplossingen. Studies op (inter)regionaal niveau, bijv. in het kader van het Silver Economy network, hebben dit bevestigd. Gepleit werd met name voor meer steun aan kortetermijnonderzoek om op de beschikbare technologie gebaseerde oplossingen te ontwikkelen en deze te demonstreren (naast langetermijnonderzoek in het kader van het KP7), waarbij de hele keten van actoren wordt betrokken en om de coördinatie van EU, nationale en regionale OTO te verbeteren om de bestaande fragmentering tegen te gaan. Het voorgestelde gemeenschappelijke programma zal zich dan ook concentreren op toegepaste en marktgerichte O&O, met grote betrokkenheid van de belanghebbenden en gebruikers, ook buiten de gebruikelijke onderzoekskringen. Een verdere aanbeveling die werd goedgekeurd beoogt ervoor te zorgen dat naar behoren rekening wordt gehouden met ethische vraagstukken.

Effectbeoordeling


Uitgangspunt: geen gemeenschappelijk programma, geen KP. Zoals gebruikelijk is een uitgangspunt vastgesteld, in dit geval de (hypothetische) situatie waarin de onderzoeksgemeenschap uitsluitend op de bestaande nationale programma’s kan steunen. Een aantal nationale programma’s bieden een goede ondersteuning voor O&O in ICT voor gezond ouder worden, maar de meeste zijn niet in staat de samenwerking over de gehele waardeketen in Europa te steunen. Er zijn evenmin mechanismen voor het vaststellen van een gemeenschappelijke aanpak en visie. Deze optie zou leiden tot een grotere fragmentering van onderzoeksinspanningen en een minder doelmatig gebruik van de overheidsuitgaven in O&O als gevolg van onnodig dubbel werk en een weinig samenhangende aanpak. Optie 1: geen gemeenschappelijk programma; alleen KP7 Bij deze optie zou alleen onderzoek plaatsvinden in het kader van KP7 voor ICT en ouder worden waarbij naar oplossingen wordt gezocht voor langetermijn O&O met het oog op standaardplatforms en fundamentele technologieën (tijd die nodig is voor de introductie op de markt 5+ jaar). Dit zeer innoverende en voorwaartsgerichte onderzoek houdt echter op Europees niveau een gevaarlijke leemte in wat betreft marktgericht onderzoek en ontwikkeling voor ICT voor gezond ouder worden omdat de resultaten pas over 2 à 3 op de markt kunnen komen en het niet mogelijk is de volledige waardeketen op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau hierbij te betrekken. Voor tal van kmo’s die zich bezig houden met ICT en gezond ouder worden, vertegenwoordigt het kaderprogramma niet de beste oplossing voor marktgericht onderzoek. Bovendien gaat deelneming voor hen gepaard met een scherpe leercurve. Met de coördinatiemaatregelen na het 7e kaderprogramma ERA-NET en ERA-NET+ kan geen hefboomwerking tot stand worden gebracht met betrekking tot de coördinatie van de nationale programma’s. De mechanismen van het 7e kaderprogramma zijn derhalve niet toereikend. Optie 2: het gemeenschappelijk AAL-programma Deelneming van de Gemeenschap aan het gemeenschappelijk AAL-programma is de optie die het meest tegemoet komt aan de behoefte van een oplossing op lange termijn voor O&O op het gebied van gezond ouder worden met een samenhangende aanpak, kritische massa en doelmatige steun voor alle relevante actoren in de waardeketen. Dit draagt tegelijkertijd bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het 7e kaderprogramma omdat het een belangrijk deel bestrijkt van toegepast onderzoek en innovatie met sterke betrokkenheid van kmo’s hetgeen bij de instrumenten van het 7e kaderprogramma niet altijd even eenvoudig is. Door gebruik te maken van artikel 169 zal met behulp van de overeenkomstige nationale investeringen en de bijbehorende medefinanciering van projecten door het bedrijfsleven/onderzoek de hefboomwerking van de EU-financiering in vergelijking met het 7e kaderprogramma worden vergroot. Met een openbaar cofinancieringsaandeel van 50% in projecten ligt het in de lijn der verwachtingen dat de EU-investeringen ten bedrage van 150 miljoen euro in de periode van 2008-2013 totale investeringen zullen genereren van minimaal 600 miljoen euro van de zijde van de deelnemende landen en onderzoeksactoren, d.w.z. ten minste een verdubbeling in vergelijking met het 7e kaderprogramma.

2.

Juridische elementen van het voorstel



Samenvatting van de voorgestelde maatregel


Het gemeenschappelijk AAL-programma biedt het juridische en organisatorische kader voor een grootschalige Europees programma tussen België, Cyprus, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Hongarije, Italië, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal en Spanje en Israël, Noorwegen en Zwitserland met betrekking tot toegepast onderzoek en innovatie op het gebied van ICT voor gezond ouder worden in de informatiemaatschappij. Er werd overeengekomen de gemeenschappelijke activiteiten die erop gericht zijn een bijdrage te leveren aan het gemeenschappelijk AAL-programma te coördineren en uit te voeren. De algemene waarde van hun deelneming wordt geraamd op minimaal 150 miljoen euro voor de periode 2008-2013. Om de impact en kritische massa van het gemeenschappelijk AAL-programma te verhogen zou de Gemeenschap daaraan moeten deelnemen met een financiële bijdrage van 150 miljoen euro op voorwaarde dat het programma doelmatig wordt uitgevoerd en de lidstaten hun financiële verbintenis nakomen in overeenstemming met de in het voorgestelde besluit vastgelegde criteria. Onafhankelijke deskundigen zullen een evaluatie halverwege en na afloop van het programma uitvoeren om de doelmatigheid te beoordelen en om na te gaan welke impact de bijdrage van de Gemeenschap heeft gehad op het initiatief. De Commissie en de Rekenkamer zullen alle controles en inspecties kunnen uitvoeren die nodig zijn om er voor te zorgen dat de communautaire fondsen naar behoren worden beheerd en de financiële belangen van de Gemeenschap te beschermen tegen eventuele fraude of onregelmatigheden.

Rechtsgrond


Het voorstel voor het gemeenschappelijk AAL-programma is gebaseerd op Titel XVIII van het Verdrag, artikel 169, met betrekking tot de deelneming van de Gemeenschap aan door verscheidene lidstaten opgezette programma's, met inbegrip van de deelneming aan de voor de uitvoering van die programma's tot stand gebrachte structuren. Dit voorstel komt overeen met het indirect gecentraliseerd management overeenkomstig de bepalingen van artikel 54, lid 2, onder c), van het Financieel Reglement.

Subsidiariteitsbeginsel


Het subsidiariteitsbeginsel is van toepassing omdat het voorstel niet tot de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap behoort. Subsidiariteit wordt gewaarborgd: door het voorstel te baseren op artikel 169, dat uitdrukkelijk voorziet in deelneming van de Gemeenschap aan een door verscheidene lidstaten opgezette gemeenschappelijk programma; door alle operationele aspecten indien mogelijk op nationaal niveau uit te voeren en er tegelijkertijd voor te zorgen dat het gemeenschappelijk programma op Europees niveau op samenhangende wijze wordt uitgevoerd. De doelstellingen van het voorstel kunnen niet geheel worden verwezenlijkt door de lidstaten op zich omdat:

de specifieke kennis en competentie die nodig zijn voor onderzoek en ontwikkeling van op ITC gebaseerde producten en diensten voor ouder worden de nationale grenzen overschrijden en derhalve niet alleen op nationaal niveau kunnen worden gecombineerd; zonder een samenhangende Europese aanpak met kritische massa bestaat het gevaar van dubbel werk met de hieraan verbonden verhoging van de kosten; het onwaarschijnlijk is dat een echte interne markt voor interoperabele ICT-oplossingen voor gezond ouder worden tot stand kan worden gebracht zonder een gemeenschappelijk programma met een Europese dimensie.

De meerwaarde van de betrokkenheid van de Gemeenschap is aanzienlijk omdat: de bijdrage van de Gemeenschap meer openbare en particuliere investeringen zal aantrekken (het viervoudige vergeleken met het dubbele voor het 7e kaderprogramma); het voorgestelde programma stimuli zal creëren voor meer investeringen van overheid en bedrijfsleven in O&O en innovatie op het gebied van ICT en ouder worden en zo zal bijdragen aan de doelstelling van Barcelona om 3% van het Europese BBP te besteden aan O&O.

Het voorstel is derhalve in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.

Evenredigheidsbeginsel


Het voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel en wel om de volgende redenen.

Dankzij een elementaire aanpak met een groot katalytisch effect is de rol van de Gemeenschap beperkt tot het verschaffen van stimuli voor een verbeterde coördinatie en moet zij zorgen voor synergie met de relevante complementaire activiteiten in het 7e kaderprogramma en het CIP. De lidstaten zullen verantwoordelijk zijn voor het ontwikkelen van hun gemeenschappelijk werkprogramma en alle operationele aspecten.

Met name de voorgestelde organisatorische structuur zorgt voor een minimale administratieve belasting, door de hoofdmoot van administratieve werkzaamheden toe te vertrouwen aan nationale organisaties onder toezicht en onder algehele verantwoordelijkheid van de hiertoe specifiek opgezette gemeenschappelijke juridische structuur.

Keuze van instrumenten



Het voorgestelde instrument is een medebeslissing van het Europees Parlement en de Raad als middel voor de tenuitvoerlegging van artikel 169 van het EG-Verdrag.

3.

Gevolgen voor de begroting



Met de gevolgen voor de begroting van deze beschikking werd al rekening gehouden in de rechtsgrond van het 7e kaderprogramma (Besluit 1982/2006/EG van 18/12/2006, PB L 412, 30.12.2006) en in het specifieke programma “Samenwerking” van het 7e kaderprogramma ( Beschikking 2006/971/EG van 19/12/2006, PB L 400, 30/12/2006).

4.

Aanvullende informatie



Vereenvoudiging



Het voorstel houdt een vereenvoudiging in van de administratieve procedures voor de particuliere sector. Met name de begunstigden van het nieuwe gemeenschappelijke programma zullen ervan kunnen profiteren dat zij alleen de vertrouwde nationale voorschriften in acht moeten nemen en geen apart verslag hoeven op te stellen over de bijdrage van de Gemeenschap.

Toetsings-/herzienings-/uitdovingsclausule

Het voorstel omvat een toetsingsclausule voor een evaluatie halverwege na twee jaar. De looptijd van het programma zal beperkt worden tot zes jaar.

Europese economische ruimte


De voorgestelde wettelijke maatregel heeft betrekking op een EER-aangelegenheid en dient derhalve te worden uitgebreid tot de EER.