Toelichting bij COM(2007)18 - Wijziging van richtlijn 98/70/EG met betrekking tot de specificatie van benzine, dieselbrandstof en gasolie en tot invoering van een mechanisme om de uitstoot van broeikasgassen door het gebruik van brandstoffen voor het wegvervoer te monitoren en te verminderen, tot wijziging van richtlijn 19999/32/EG met betrekking tot de specificatie van door binnenschepen gebruikte brandstoffen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel



Bij Richtlijn 98/70/EG[1] zijn om volksgezondheids- en milieuredenen minimumspecificaties vastgesteld voor benzine en dieselbrandstof voor gebruik in het wegvervoer en in niet voor de weg bestemde mobiele machines. Dit voorstel voor een herziening van Richtlijn 98/70/EG zal bijdragen tot een vermindering van de uitstoot van verontreinigende stoffen en broeikasgassen door het gebruik van brandstoffen voor het wegvervoer en niet voor de weg bestemde mobiele machines, alsmede tot de tenuitvoerlegging van de Gemeenschapsstrategieën inzake luchtkwaliteit en klimaatverandering. De voorgestelde richtlijn zal een vermindering van de emissies van deeltjes tot gevolg hebben en zal het gebruik van grotere volumes biobrandstoffen mogelijk maken, waarbij rekening moet worden gehouden met de eisen inzake de bescherming van milieu en volksgezondheid. De voorgestelde richtlijn zal de uitstoot van broeikasgassen ten gevolge van het gebruik van de gereguleerde brandstoffen beperken.

De voornaamste redenen voor de herziening van de richtlijn zijn de vooruitgang van de brandstof- en motortechnologie en de toename van het gebruik van biobrandstoffen. De in de thematische strategie inzake luchtverontreiniging neergelegde luchtkwaliteitsdoelstellingen van de Gemeenschap en de dringende noodzaak het probleem van de uitstoot van broeikasgassen aan te pakken, zijn de andere hoofdelementen die een herziening van de richtlijn noodzakelijk maken.

Algemene context



Richtlijn 98/70/EG is laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/17/EG[2]. Deze wijziging had uitsluitend betrekking op de in de richtlijn opgenomen grenswaarden voor het zwavelgehalte van benzine en dieselbrandstoffen. De gestage evolutie van de wetgeving van de Gemeenschap inzake verontreinigende emissies en de interactie tussen voertuigtechnologie en brandstofkwaliteit hebben tot gevolg dat de normen voor de brandstofkwaliteit in een parallelle beweging moeten worden herzien.

De mogelijkheid van een evaluatie en eventuele herziening van Richtlijn 98/70/EG is vervat in artikel 9 van de richtlijn. Daarin wordt gesteld dat rekening houdend met:

- de verdere voortgang op het gebied van de emissies van verontreinigende stoffen door motorvoertuigen;

- de evolutie van de CO2-uitstootstrategie voor de autosector;

- de ontwikkeling van alternatieve brandstoffen,

er moet worden nagegaan of deze elementen een herziening van de brandstofspecificaties noodzakelijk maken. Daarenboven worden andere specifieke kwesties genoemd waarmee bij de evaluatie rekening moet worden gehouden. In de loop van de gesprekken met de belanghebbenden zijn verschillende aanvullende kwesties naar voren gebracht die bij de herziening moeten worden betrokken.

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied



Bij Richtlijn 98/70/EG, als gewijzigd bij Richtlijn 2003/17/EG, worden minimumspecificaties vastgesteld voor binnen de EU in de handel gebrachte benzine en dieselbrandstof. Binnen het toepassingsgebied valt ook de grenswaarde voor het zwavelgehalte van gasolie gebruikt in niet voor de weg bestemde mobiele machines.

Bij Richtlijn 1999/32/EG[3] worden grenswaarden vastgesteld voor het zwavelgehalte van bepaalde vloeibare brandstoffen en wordt ondermeer specifiek verwezen naar de brandstoffen die door binnenschepen worden gebruikt.

Richtlijn 93/12/EEG[4] was oorspronkelijk bedoeld ter regulering van het zwavelgehalte van bepaalde vloeibare brandstoffen, maar na wijziging bij Richtlijn 98/70/EG en Richtlijn 1999/32/EG blijft slechts één artikel van de richtlijn in werking.

Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de EU



In de thematische strategie inzake luchtverontreiniging zijn een aantal doelstellingen voor de vermindering van de luchtverontreiniging in de EU opgenomen. Dit voorstel is consistent met deze doelstellingen aangezien het in zijn verschillende aspecten tot doel heeft een verhoging van de uitstoot van de voornaamste verontreinigende stoffen te vermijden of tenminste te beperken.

Voorts is dit voorstel een onderdeel van de Kyotostrategie van de EU, die gebaseerd is op convergente actie waarbij zowel de industrie als de sectoren vervoer, energie en landbouw en de huishoudens zijn betrokken.

Het voorstel is consistent met de strategie voor duurzame ontwikkeling aangezien de doelstelling ervan is om, waar mogelijk, de toename van de emissies van ongewenste verontreinigende stoffen, die leiden tot milieuschade en schade voor de volksgezondheid, te vermijden of te beperken en de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Dit moet evenwel gebeuren op een kosteneffectieve wijze, rekening houdend met de maatschappelijke baten.

De voorgestelde richtlijn heeft ook tot doel het bereiken van de huidige en toekomstige communautaire streefcijfers voor het gebruik van biobrandstoffen te vergemakkelijk. In de biobrandstoffenstrategie van de Commissie[5] wordt onderstreept dat die strategie "vooral aandacht moet besteden aan …. de garantie dat het gebruik van biobrandstoffen geen milieu- of technische problemen veroorzaakt". Bij de evaluatie werd aandacht besteed aan eventuele beperkingen op het gebruik van biobrandstoffen en haalbare wijzigingen daarvan, zonder dat dit bij gebruik tot milieuschade mag leiden. Er wordt ook erkend dat een verdere herziening van de grenswaarden nodig wordt naarmate de biobrandstoftechnologie en het geproduceerde volume zich verder ontwikkelen.

Het voorstel heeft gevolgen voor de Lissabonstrategie en de interne markt. Brandstofspecificaties hebben niet alleen een impact op de brandstofleveranciers, maar ook op de fabrikanten van motorvoertuigen, niet voor de weg bestemde mobiele machines en brandstof- en uitlaatcomponenten. Een wijziging van de specificaties kan de kosten voor deze sectoren in positieve of negatieve zin beïnvloeden. De specificaties hebben eveneens een invloed op de kostprijs van de geleverde brandstoffen en op de omvang van de brandstofmarkten en hebben ook effecten op het totale energieverbruik, de broeikasgasemissies en het gezondheidsniveau tengevolge van luchtverontreiniging. De gevolgen van kostenwijzigingen zijn geëvalueerd en meegewogen en er is geconcludeerd dat de voorgestelde wijzigingen de totale kosten voor de samenleving niet zullen doen toenemen.

Het voorstel is in overeenstemming met de beginselen van goede regelgeving, aangezien het een vereenvoudiging inhoudt van de aan de industrie opgelegde verplichtingen, alsmede de intrekking van een richtlijn en coherentie met de strategie inzake klimaatverandering, de strategie voor duurzame ontwikkeling, de biobrandstoffenstrategie en de thematische strategie ter verbetering van de luchtkwaliteit.

De voorgestelde specificaties zijn vastgesteld op basis van de best beschikbare technieken, met het doel voor ogen de emissies van verontreinigende stoffen en broeikasgassen zoveel mogelijk te verminderen zonder andere milieuschade te veroorzaken. Potentiële wisselwerkingen op sommige gebieden – een verlaging van het zwavelgehalte kan bijvoorbeeld een verhoging van de emissies van broeikasgassen meebrengen – zijn bestudeerd en afgewogen.

1.

Raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling



Raadpleging van belanghebbende partijen



Wijze van raadpleging, belangrijkste geraadpleegde sectoren en algemeen profiel van de respondenten



Gezien de zeer technische aard van de richtlijn zijn de relevante betrokken partijen op EU-niveau uitvoerig geraadpleegd. Tijdens dit raadplegingsproces is de reikwijdte van de herziening besproken en werden de belanghebbenden uitgenodigd om hun standpunten over alle onderdelen van de herziening naar voren te brengen. Er werden twee vergaderingen belegd en er was voorts gelegenheid tot het schriftelijk indienen van opmerkingen. De meeste respondenten stemden ermee in dat hun opmerkingen publiek werden gemaakt, wat vervolgens gebeurde via het internet op het adres: forum.europa.eu.int/Public/irc/env/fuel_quality

Samenvatting van de reacties en hoe daarmee rekening is gehouden



Aangezien de kwesties waarop deze evaluatie/herziening betrekking had van zeer diverse aard waren, is het niet mogelijk hier een algemene samenvatting van de opmerkingen van de betrokken partijen te geven. In de effectbeoordeling zijn de voornaamste standpunten van de belanghebbenden samengebracht voor elk aspect van de evaluatie, met name wanneer de desbetreffende partijen onderling afwijkende standpunten hadden. Wanneer die standpunten uiteenliepen, heeft de Commissie getracht de meest geloofwaardige aanpak te kiezen, waarbij zij zich bewust is van de onzekerheden en waarbij zij getracht heeft het risico van ongewenste neveneffecten op milieu en volksgezondheid te vermijden.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid



Betrokken wetenschaps- en kennisgebieden



De herziening heeft voornamelijk betrekking op de aspecten luchtverontreiniging, verbrandings- en motortechnologie, olieraffinage, biobrandstoftechnologie en broeikasgasemissies.

Gebruikte methode



De herziening van de brandstofkwaliteitsrichtlijn heeft betrekking op een groot aantal gebieden waarbij vele industriële sectoren betrokken zijn. Diverse onderliggende aspecten en problemen zijn van zeer technische aard.

Gezien dit alles heeft de Commissie de organisaties met relevante deskundigheid uitgenodigd hun bijdrage aan het evaluatie- en herzieningsproces te geven. Dit is gebeurd via de input van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (GCO) van de Commissie, een gestructureerd overlegproces met de betrokken partijen en de dialoog en vergaderingen met afzonderlijke belanghebbenden of groepen belanghebbenden.

In samenwerking met verschillende betrokken partijen heeft het GCO wetenschappelijk werk ondernomen met het oog op de onderbouwing van bepaalde technische kwesties die van belang waren voor de evaluatie. Op vergaderingen met de diverse belanghebbenden heeft het GCO gerapporteerd over de voortgang van zijn werkzaamheden en geantwoord op vragen en opmerkingen. Het uiteindelijke advies van het GCO is ontvangen op 28 februari 2006.

Belangrijkste geraadpleegde organisaties en deskundigen



Bij de door het GCO uitgevoerde experimentele werkzaamheden zijn ook de onderzoeksorganisatie van de Europese automobielindustrie (EUCAR) en de onderzoeksorganisatie van de Europese olie-industrie (CONCAWE) betrokken. Diverse partijen (nader omschreven in bijlage 1 bij de effectbeoordeling) hebben een input geleverd bij dit proces.

Ontvangen en gebruikte adviezen



Bij een groot aantal tijdens deze evaluatie bestudeerde kwesties bestaan er weinig of geen meningsverschillen over de conclusies. Deze kwesties zijn: bedijfswagenparken, einddatum voor de grenswaarde van 10 ppm zwavel in diesel, herziening van Richtlijn 1999/96/EG, herziening van het beleid inzake de CO2-uitstoot van auto's en herziening van Richtlijn 1999/30/EG.

Wat sommige gebieden betreft, zijn er specifieke belangen van afzonderlijke industrietakken die dan ook specifieke standpunten tot gevolg hebben. Het betreft hier onder meer de grenswaarde voor het FAME-gehalte (Fatty Acid Methylester - biodiesel) van dieselbrandstof, de specificaties van diesel voor niet voor de weg bestemde machines, de dichtheid van dieselbrandstoffen, het voor benzine toegestane gehalte aan zuurstofhoudende verbindingen en de benzinedampspanning.

Op sommige gebieden was er een duidelijk verschil van mening tussen onderscheiden sectoren, doorgaans de automobielindustrie en de olie-industrie. Zo bestond er een verschil van mening over het World Wide Fuel Charter, polyaromatische koolwaterstoffen, detergenten en metaalhoudende additieven. Er bestaan ook meningsverschillen over het effect van metaalhoudende additieven op de emissiebeperkingssystemen en de ethanol- en dampspanningsgrenswaarden.

Bepaalde industrietakken beklemtonen dat metaalhoudende additieven de emissiebeperkingssystemen van voertuigen kunnen beschadigen, wat door de producenten van dergelijke additieven wordt tegengesproken. Momenteel is er nog geen overeenstemming bereikt over een testmethode waarmee kan worden geverifieerd of metaalhoudende additieven al dan niet schade veroorzaken.

Het gebruik van ethanol in benzinemengsels kan resulteren in een toename van de emissie van precursoren van troposferische ozon. Wanneer meer ethanol wordt toegevoegd kan dit voor sommige voertuigen problemen opleveren. Het gebruik van ethanol en andere biobrandstoffen kan wellicht een vermindering tot gevolg hebben van de broeikasgasemissies gedurende de hele levenscyclus van brandstoffen voor het wegvervoer. De evaluatie van deze effecten wordt aangevochten, met name door de ethanolvoorzieningsindustrie.

Verschillende partijen, onder meer de automobiel- en de olie-industrie, hebben erop gewezen dat op bepaalde gebieden ernstige potentiële risico's, met onomkeerbare gevolgen, bestaan. Dergelijke risico's zijn onder meer schade aan voertuigen en verhoging van de uitstoot van verontreinigende stoffen en broeikasgassen.

Wijze waarop het deskundigenadvies beschikbaar is gemaakt voor het publiek



De opmerkingen van de betrokken partijen over alle verschillende aspecten van de evaluatie zijn openbaar gemaakt op het internet, behalve in gevallen waarin de belanghebbenden om vertrouwelijkheid hebben verzocht.

Effectbeoordeling



De Commissie heeft een effectbeoordeling uitgevoerd in het kader van haar werkprogramma. Het desbetreffende verslag is gepubliceerd als document SEC(2007) 55. Bij de effectbeoordeling heeft de Commissie zich gebogen over de volgende zestien vragen:

(a) moeten de in de richtlijn vervatte brandstoffenspecificaties worden vervangen door die van het door de automobielindustrie voorgestelde World Wide Fuel Charter;

(b) moet in de richtlijn een maximumgrenswaarde voor het FAME-gehalte van dieselbrandstof worden opgenomen. Een dergelijke maximumgrens zou een beperking opleggen aan de hoeveelheid FAME die met diesel kan worden vermengd;

(c) levert het milieubaten op als in de richtlijn minimumspecificaties worden neergelegd voor LPG, aardgas en biobrandstoffen;

(d) levert het milieubaten op als een specifieke brandstofspecificatie wordt opgelegd voor bedrijfswagenparken;

(e) welke bindende termijn moet worden vastgelegd voor het maximumzwavelgehalte van 10 ppm in dieselbrandstof. Dit maximumgehalte is vereist om de werking van technieken ter beheersing van de uitstoot van verontreinigende stoffen te verbeteren;

(f) moeten er in het kader van de herziening van Richtlijn 1999/96/EG[6] parameters worden gewijzigd om de correcte werking te waarborgen van voertuigen die voldoen aan strengere emissiespecificaties;

(g) moeten er parameters worden gewijzigd in het kader van de herziening van de convenanten inzake CO2-uitstoot van auto's om het voor de automobielproducenten mogelijk te maken hun verbintenissen na te komen;

(h) moet er in het kader van de herziening van Richtlijn 1999/30/EG[7] een wijziging komen van de brandstofparameters om het mogelijk te maken dat de grenswaarden voor de luchtkwaliteit in acht worden genomen;

(i) moet het maximumgehalte van polyaromatische koolwaterstoffen in diesel (momenteel vastgesteld op 11%) worden gewijzigd teneinde de uitstoot van verontreinigende stoffen door voertuigen te verminderen;

(j) is er een wijziging vereist van de specificatie voor gasolie die wordt gebruikt in niet voor de weg bestemde mobiele machines om de invoering mogelijk te maken van machines die voldoen aan nieuwe emissiegrenswaarden;

(k) moet de richtlijn eventueel worden aangepast in het licht van de potentiële milieubaten van de toevoeging van detergenten in brandstoffen;

(l) moet de richtlijn eventueel worden aangepast met betrekking tot het potentiële gebruik van metaalhoudende additieven in brandstoffen, gezien het feit dat het effect daarvan op voertuigen en emissies onduidelijk is;

(m) moet de maximumdichtheid van dieselbrandstof, gezien de hogere dichtheid van FAME (biodiesel), eventueel worden gewijzigd om het bijmengen van FAME in diesel te vergemakkelijken;

(n) is er een wijziging nodig van de maximumgrenzen voor zuurstofhoudende verbindingen in benzine, gezien de wenselijkheid van een bevordering van het gebruik van biobrandstoffen;

(o) moet er, gezien de wenselijkheid van een bevordering van het gebruik van biobrandstoffen, een wijziging komen van de voor benzine vastgelegde maximumdampspanning, gezien het feit dat een dergelijke wijziging van dit maximum een grotere emissie van vluchtige organische stoffen kan meebrengen;

(p) moet de richtlijn eventueel worden gewijzigd om rekening te houden met de broeikasgasemissies gedurende de hele levensduur van brandstoffen, waardoor er een technologisch neutrale stimulans wordt gegeven om transportbrandstoffen koolstofvrij te maken en nieuwe en betere biobrandstoffen te ontwikkelen.

Bij elke vraag waren de in overweging genomen opties verschillend. Wat vraag f) en g) betreft, lijkt het erop dat de enige mogelijke optie nietsdoen is. Bij alle andere vragen werd de optie nietsdoen naast andere opties (1 tot 6) in overweging genomen. De andere opties waren onder meer actie op basis van vrijwilligheid door één of meer industriële sectoren, de invoering of verstrakking van grenswaarden voor de specificaties en de introductie van nieuwe elementen in de richtlijn.

2.

Juridische elementen van het voorstel



Samenvatting van de voorgestelde maatregel(en)



Voor de meeste vragen waarop de evaluatie betrekking had werd geconcludeerd dat niets ondernemen de voorkeursoptie was. Op een aantal gebieden zal een wijziging van de richtlijn resulteren in een vermindering van de uitstoot van verontreinigende stoffen en broeikasgassen en een verlaging van de totale kosten. De voornaamste voorgestelde wijzigingen van de richtlijn zijn:

1) de bindende termijn voor het maximumgehalte van 10 ppm zwavel in diesel blijft 2009. Dit zal een vermindering van de uitstoot van verontreinigende stoffen, met name zwevende deeltjes, mogelijk maken en de invoering van andere emissiebeperkingssystemen vergemakkelijken en zal de industrie meer rechtszekerheid geven;

2) het maximumgehalte van polyaromatische koolwaterstoffen in diesel wordt vanaf 2009 verlaagd tot 8%. Dit kan leiden tot een vermindering van de uitstoot van zwevende deeltjes en polyaromatische koolwaterstoffen. De datum is echter zo gekozen dat de voorgestelde wijziging geen kosten met zich brengt;

3) het maximumzwavelgehalte in gasolie voor niet voor de weg bestemde mobiele machines wordt verlaagd van 1000 ppm tot 10 ppm voor aan land gebruikte machines en van 1000 ppm tot 300 ppm voor binnenschepen. De wijziging voor te land gebruikte machines zal de invoering vergemakkelijken van meer geavanceerde machines en emissiebeperkingssystemen zal resulteren in een vermindering van de uitstoot van deeltjes door de bestaande apparatuur. De wijziging voor binnenschepen zal ervoor zorgen dat de uitstoot van de scheepsmotoren beneden de per type toegestane maximumniveaus blijft;

4) om het mogelijk te maken dat grotere volumes biobrandstoffen in benzine kunnen worden gebruikt, is een specifiek benzinemengsel vastgesteld met een hoger toegestaan gehalte aan zuurstofhoudende verbindingen (inclusief tot 10% ethanol). Om diezelfde reden is de dampspanningsgrenswaarde opgetrokken voor met ethanol vermengde benzine. Alle beschikbare mengsels op de markt zullen een duidelijke aanduiding krijgen. Deze wijzigingen zullen de ontwikkeling van de markt voor biobrandstoffen vergemakkelijken zonder dat het risico ontstaat dat bestaande voertuigen worden beschadigd. De toename van de emissie van vluchtige organische stoffen zal worden tegengegaan door die emissies voor alle brandstoffen op te vangen in de tankstations. De Commissie zal in 2007 een voorstel indienen voor een verplichte invoering van dampterugwinning in tankstations;

5) vanaf 2009 komt er een verplichte monitoring van de broeikasgasemissies gedurende de hele levenscyclus van brandstoffen. Vanaf 2011 moeten deze emissies jaarlijks met 1% worden verminderd. Dit zal ervoor zorgen dat de brandstofsector bijdraagt tot de verwezenlijking van de langetermijndoelstelling van de Commissie op het gebied van vermindering van de broeikasgasemissies en verhoging van de voertuigefficiëntie. Het zal ook een grotere stimulans betekenen voor de ontwikkeling van brandstoffen met lage koolstofinhoud en voor andere maatregelen om de emissies in de productieketen terug te dringen.

6) De toegestane maximale dampspanning voor ethanolmengsels is gewijzigd zodat de biobrandstofindustrie zich in een aanloopperiode kan ontwikkelen. Aangezien echter basisbenzine kan worden geproduceerd die een hoger gehalte aan biobrandstoffen en ethanol mogelijk maakt met een lagere dampspanning, is de oliemaatschappijen gevraagd om deze mengsels ook in Europa te ontwikkelen. Wanneer deze basisbenzine met lage dampspanning in voldoende hoeveelheden beschikbaar komt, zullen de dampspanningsgrenzen wellicht worden herzien.

Bovendien wordt het gebruik van de toegestane afwijking met betrekking tot de dampspanningsgrenswaarde in regio's met arctisch klimaat of strenge winters verduidelijkt zodat verkeerde interpretaties worden voorkomen en de rechtszekerheid toeneemt. Ten slotte is er een nieuwe evaluatieclausule opgenomen. De voorgestelde richtlijn actualiseert ook Richtlijn 98/70/EG door overbodig geworden elementen in die richtlijn te schrappen.

Rechtsgrondslag



De rechtsgrondslag van de voorgestelde richtlijn wordt gevormd door twee artikelen van het EG-Verdrag (artikel 95 en artikel 175), aangezien bij de richtlijn een wetgevingsbesluit wordt gewijzigd en een tweede wordt ingetrokken, beide gebaseerd op artikel 95 (ex artikel 100 bis), en een derde besluit wordt gewijzigd dat gebaseerd is op artikel 175 (ex artikel 130 S).

Subsidiariteitsbeginsel



De doelstellingen van de voorgestelde richtlijn kunnen niet op afdoende wijze worden gerealiseerd op lidstaatniveau aangezien er een EU-brede markt bestaat voor wegvoertuigen en een belangrijk aspect van de goede werking van bedoelde voertuigen de kwaliteit is van de verkrijgbare brandstof. Actie door de lidstaten alleen zou inhouden dat de interne markt voor transportbrandstoffen ophoudt te bestaan ten gevolge van door de diverse landen ingevoerde onderling afwijkende specificaties. Dit is schadelijk voor de economische ontwikkeling en kan de veiligheid van de energievoorziening in het gedrang brengen aangezien het de markt van elke lidstaat afhankelijk maakt van brandstof overeenkomstig eigen specificaties, wat bij verstoring van de markt de uitwisseling tussen lidstaten belemmert.

De baten van beperking van de schade voor het milieu en de volksgezondheid door het gebruik van transportbrandstoffen zullen groter zijn en tegen lagere kosten worden bereikt wanneer één enkele voor de gehele EU geldende specificatie wordt ingevoerd. Aangezien luchtverontreinigende stoffen geen rekening houden met grenzen is het wenselijk te waarborgen dat gezamenlijke actie wordt ondernomen om de emissies in het geheel van de EU terug te dringen.

Het voorstel is derhalve in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.

Evenredigheidsbeginsel



Het voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel om de volgende redenen.

Het voorstel neemt de vorm aan van een richtlijn waarbij minimumbrandstofspecificaties met het oog op de milieuzorg en de volksgezondheid zijn vastgesteld. Andere technische aspecten van de brandstofspecificaties zijn niet behandeld in de richtlijn, maar zullen worden gereguleerd via Europese normen in overeenstemming met de beginselen van goede regelgeving.

Het voorstel brengt geen verhoging mee van de financiële en/of administratieve belasting voor de communautaire, nationale, regionale of lokale autoriteiten. De eisen met betrekking tot deze instanties wijken niet af van die in de bestaande richtlijn.

Bij de uitwerking van de voorstellen zijn de kosten en baten geanalyseerd, zoals nader uiteengezet in de effectbeoordeling. De voorgestelde acties zijn zo gekozen dat gewaarborgd is dat de baten groter zijn dan de kosten. Op die manier zijn de totale kosten voor de marktdeelnemers en burgers geminimaliseerd.

Keuze van instrumenten



Voorgesteld instrument: richtlijn.

Andere middelen volstaan niet want om rechtszekerheid te bieden moet de brandstofkwaliteit worden gereguleerd via bindende wetgeving. Dit sluit alle andere opties dan een richtlijn of een verordening uit. Aangezien het uitsluitend nodig is de uiteindelijke specificatie van de brandstof te controleren, maar niet hoe die specificatie daadwerkelijk wordt opgelegd, zou een verordening nodeloos stringent zijn.

3.

Gevolgen voor de begroting



Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Gemeenschap.

4.

Aanvullende informatie



Vereenvoudiging



Het voorstel behelst een vereenvoudiging van de wetgeving door een wijziging van twee bestaande richtlijnen (Richtlijn 98/70/EG en Richtlijn 1999/32/EG[8]). De resulterende richtlijnen zijn korter, duidelijker, vermijden een tot dusverre bestaande overlapping en vergroten de rechtszekerheid.

Intrekking van bestaande wetgeving



Het voorstel behelst de intrekking van een bestaande overbodig geworden richtlijn (Richtlijn 93/12/EEG[9]).

Evaluatie-/herzienings-/vervalbepaling



Het voorstel bevat een evaluatieclausule.

- Correlatietabel

De lidstaten moeten de Commissie in kennis stellen van de tekst van de nationale bepalingen ter omzetting van de richtlijn en van een correlatietabel tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Europese economische ruimte



De voorgestelde maatregel heeft betrekking op een onderwerp dat onder de EER-overeenkomst valt en moet daarom worden uitgebreid tot de Europese Economische Ruimte.

6. BESCHRIJVING VAN DE ONDERDELEN

Artikel 1

Punt 1. Dit wijzigt artikel 2 door de toevoeging van een nieuw punt 5 waarin duidelijker de betekenis van arctische omstandigheden en strenge winters wordt omschreven.

Punt 2. Dit wijzigt artikel 3. De punten a) en b) van lid 1 zijn geschrapt aangezien zij redundant zijn geworden. Punt c) is gewijzigd om het in de handel brengen van benzine toe te staan die voldoet aan bijlage V.

Lid 3 is vervangen om de eis in te voeren dat alle brandstoffen die voldoen aan de specificaties van bijlage III en bijlage V een soortaanduiding krijgen.

De leden 4, 5 en 6 zijn geschrapt omdat zij overbodig zijn geworden aangezien het afwijkingen betreft die in 2003, 2005 of 2007 zijn afgelopen/aflopen.

Lid 7 is vervangen teneinde het maximumgehalte aan lood te verduidelijken voor kleine hoeveelheden gelode benzine waarvan de lidstaten de handel nog steeds mogen toestaan.

Punt 3. Hierbij wordt artikel 4 gewijzigd. In lid 1 worden de punten a) en b) geschrapt aangezien zij overbodig zijn geworden. Punt e) is vervangen ter bevestiging van de datum van 1 januari 2009 als datum vanaf wanneer alle dieselbrandstof maximaal slechts 10 mg/kg zwavel mag bevatten.

De leden 2 en 3 zijn geschrapt aangezien zij overbodig zijn geworden omdat de desbetreffende afwijkingen in 2003 en 2007 zijn afgelopen/aflopen. Lid 4 is geschrapt omdat de procedure voor het toestaan van afwijkingen in het kader van lid 2 en 3 bijgevolg zonder voorwerp is geworden.

Lid 5 is vervangen teneinde strengere zwavelspecificaties in te voeren voor gasolie die wordt gebruikt in niet voor de weg bestemde mobiele machines.

Lid 6 is toegevoegd met het oog op de invoering per 31 december 2009 van een strenger maximaal toelaatbaar zwavelgehalte van gasolieën voor gebruik door binnenschepen. Uiterlijk op 31 december 2011 wordt dit maximumniveau nog verder verlaagd.

Punt 4. Dit punt omvat de wijziging van het kopje en het invoegen van een nieuw lid in artikel 6, waarbij een lidstaat die wegens arctische omstandigheden of strenge winters een afwijking van de specificatie inzake de zomerdampspanning wenst toe te staan, dit kan doen mits toestemming van de Commissie.

Punt 5. Hierbij worden twee nieuwe artikelen ingevoegd. Het eerste artikel verplicht de lidstaten ertoe van de brandstofleveranciers te eisen dat zij rapporteren over de broeikasgasemissies gedurende de hele levensduur van de door hen in de handel gebrachte brandstoffen. De methodologie van het rapporteringsmechanisme moet worden vastgelegd in coördinatie met de bepalingen van Richtlijn 2003/30/EG. Overeenkomstig een extra voorschrift, dat slechts op een later tijdstip van kracht wordt, moeten de gerapporteerde emissies worden verminderd.

Overeenkomstig het tweede artikel stelt de Commissie, in overeenstemming met de procedure van artikel 11, lid 2, maatregelen vast voor de wijziging van de specificaties met betrekking tot het bijmengen van ethanol in benzine, met name wat de resulterende dampspanning betreft.

Punt 6. Hierbij wordt een nieuw artikel ingevoegd met het oog op de verdere ontwikkeling door de Commissie van een geschikte testmethodologie in verband met het gebruik van metaalhoudende additieven in brandstoffen.

Punt 7. Hierbij wordt het oorspronkelijke artikel vervangen door een artikel inzake de geregelde rapportering over de richtlijn door de Commissie. Het eerste verslag moet uiterlijk op 31 december 2012 worden ingediend, de volgende verslagen om de drie jaar. De verslagen gaan zo nodig gepaard met voorstellen. Een aantal van de in de verslagen te behandelen aspecten worden in dit artikel gespecificeerd.

Punt 8. Hierbij wordt het oorspronkelijke artikel 11 vervangen (als opgenomen in de lijst van bijlage III van Verordening (EG) nr. 1882/2003[10] onder punt 80) teneinde een verwijzing te maken naar de regelgevingsprocedure met toetsing.

Punt 9. Hierbij wordt artikel 14 geschrapt dat overbodig is geworden.

Punt 10. Schrapping van bijlage I van Richtlijn 98/70/EG die overbodig is geworden.

Punt 11. Schrapping van bijlage II van Richtlijn 98/70/EG die overbodig is geworden.

Punt 12. In bijlage III wordt de maximale dampspanning voor ethanolmengsels verhoogd.

Punt 13. In bijlage IV wordt het toegestane maximumgehalte voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen in dieselbrandstof gewijzigd tot 8%, terwijl voetnoot 3 gewijzigd wordt met het oog op de bevestiging van 1 januari 2009 als datum vanaf wanneer alle dieselbrandstof nog slechts 10 mg/kg zwavel mag bevatten.

Punt 14. Een nieuwe bijlage V bevat de specificaties voor benzine die tot 10% ethanol bevat, met inbegrip van een verhoging van het maximumgehalte aan alle zuurstofhoudende verbindingen en een totaal zuurstofgehalte van 3,7%..

Punt 15. Hierbij wordt een nieuwe bijlage VI toegevoegd die de toegestane verhoging van de maximale dampspanning bij verschillende ethanolmengsels bevat.

Artikel 2

Richtlijn 1999/32/EG bevat verwijzingen naar de brandstoffen die worden gebruikt door binnenschepen. De in het voorstel vervatte wijziging van de brandstofspecificatie voor deze vaartuigen, vergt een aanpassing van die richtlijn.

Artikel 3

Eerdere wijzigingen van Richtlijn 93/12/EEG, overeenkomstig Richtlijn 98/70/EG en Richtlijn 1999/32/EG, hebben tot gevolg gehad dat nog slechts één lid van artikel 2 van deze richtlijn van kracht is gebleven. Dit is redundant geworden en bijgevolg wordt deze richtlijn ingetrokken.

Artikel 4

De datum van omzetting is vastgesteld op uiterlijk 31 december 2008.