Toelichting bij COM(2007)637 - Voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Achtergrond van het voorstel

Motivering en doel van het voorstel


Dit voorstel maakt deel uit van de EU-maatregelen voor de ontwikkeling van een integraal immigratiebeleid. 'Legale migratie zal een grote rol spelen bij het versterken van de kenniseconomie in Europa en bij de bevordering van de economische ontwikkeling en aldus bijdragen aan de uitvoering van de Lissabon-strategie', stelt het Haags programma van november 2004, waarin de Commissie wordt verzocht met een beleidsplan over legale migratie te komen 'waarin toelatingsprocedures zijn opgenomen waarmee snel kan worden ingespeeld op wisselingen in de vraag naar arbeidsmigranten op de arbeidsmarkt'. Op de Europese Raad van december 2006 is een reeks maatregelen afgesproken voor 2007: 'met betrekking tot legale migratie moet met volledige inachtneming van de nationale bevoegdheden een goed aangestuurd migratiebeleid ontwikkeld worden, dat de lidstaten helpt in de bestaande en de toekomstige behoeften van de arbeidsmarkt te voorzien' en bovendien 'moeten de verwachte Commissievoorstellen in het kader van het beleidsplan op het gebied van legale migratie van december 2005 snel worden besproken'.Dit voorstel wordt – samen met het voorstel voor een 'kaderrichtlijn' – ingediend in overeenstemming met de mededeling van de Commissie van december 2005 over het Beleidsplan legale migratie (COM(2005) 669), waarin werd aangekondigd dat tussen 2007 en 2009 vijf wetgevingsvoorstellen over arbeidsmigratie zouden worden goedgekeurd. Het beleid is er enerzijds op gericht toegangsvoorwaarden vast te stellen voor bepaalde categorieën migranten (hoogopgeleide werknemers, seizoensarbeiders, bezoldigde stagiairs en binnen een onderneming overgeplaatste personen) en anderzijds bedoeld om de rechtspositie van reeds toegelaten arbeidskrachten uit derde landen te beschermen en de procedure voor de aanvragers te vereenvoudigen.Dit voorstel beantwoordt aan de hierboven beschreven politieke opdrachten. Het is er vooral op gericht de EU aantrekkelijker te maken voor hoogopgeleide werknemers uit derde landen en er – waar nodig – voor te zorgen dat zij in de EU blijven, zodat de rol van legale migratie bij het versterken van het concurrentievermogen van de EU groter wordt, als aanvulling op de overige maatregelen die de EU neemt om de doelstellingen van de Lissabonstrategie te verwezenlijken. Het voorstel moet er met name voor zorgen dat doeltreffend en snel kan worden ingespeeld op schommelingen in de vraag naar hoogopgeleide arbeidsmigranten en dat bestaande en dreigende tekorten in bepaalde sectoren kunnen worden opgevangen. Daarvoor zijn gelijke regels op EU-niveau nodig, zodat deze categorie werknemers gemakkelijker en op geharmoniseerde wijze toegang krijgt tot de EU-arbeidsmarkt en daar efficiënt kan worden ingezet.Dit voorstel probeert deze doelstellingen te verwezenlijken zonder het de ontwikkelingslanden onmogelijk te maken sociale basisvoorzieningen te leveren en de millenniumdoelstellingen te bereiken. Het bevat dan ook maatregelen om circulaire migratie te bevorderen.Om deze doelstellingen te verwezenlijken, stelt de Commissie voor een gemeenschappelijke, soepele spoedprocedure voor de toelating van hoogopgeleide onderdanen van derde landen in te voeren en aantrekkelijke vestigingsvoorwaarden voor hen en hun gezinsleden vast te stellen, zoals bepaalde faciliteiten voor degenen die voor een hooggekwalificeerde baan naar een tweede lidstaat willen verhuizen.

Algemene context


Wat de economische immigratie betreft, kan de huidige arbeidsmarktsituatie in de EU en de verwachte ontwikkeling daarvan worden gekenschetst als een 'behoefte'-scenario. Sommige lidstaten kampen in bepaalde economische sectoren nu al met een nijpend tekort aan arbeidskrachten en deskundigheid op alle gebieden, die niet op de nationale arbeidsmarkt te vinden zijn. Volgens voorspellingen van Eurostat zal in de EU de totale bevolking vanaf 2025 afnemen en de beroepsgeschikte bevolking vanaf 2011, hoewel niet in alle lidstaten even sterk. Een ander belangrijk punt is dat de werkgelegenheid in de sectoren met veel hoogopgeleide werknemers, voortdurend harder blijft groeien dan in andere sectoren. De EU heeft dus steeds meer behoefte aan een hoogopgeleide beroepsbevolking om haar economie op gang te houden, hoewel immigratie alleen daarvoor geen oplossing biedt.In de internationale concurrentiestrijd is de EU kennelijk niet erg aantrekkelijk voor hoogopgeleiden: zij is de belangrijkste bestemming voor ongeschoolde, laag- en middelhoog opgeleide werknemers uit de Maghreblanden (87%), terwijl 54% van de hoogopgeleide migranten uit die landen naar de VS en Canada trekt. De EU is minder aantrekkelijk dan die landen omdat hoogopgeleide migranten met 27 verschillende toelatingssystemen te maken hebben en niet gemakkelijk van het ene land naar het andere kunnen voor werk. In vele gevallen leiden de langdurige en omslachtige procedures ertoe dat zij voor niet-EU-landen kiezen die gunstiger toegangs- en verblijfsvoorwaarden bieden. De omvang van dit probleem is moeilijk te meten, omdat slechts tien lidstaten specifieke regelingen voor hoogopgeleide arbeidsmigranten kennen, waarvan de gegevens niet vergelijkbaar zijn omdat de regelingen verschillen. De overige lidstaten beschikken helemaal niet of slechts gedeeltelijk over specifieke statistieken. Daarom is het slechts een zeer ruwe schatting dat in 2003 in 15 lidstaten ongeveer 74 300 arbeidsmigranten werden toegelaten. Als er al specifieke regelingen zijn, zijn deze uitsluitend nationaal gericht en bieden zij geen faciliteiten voor hoogopgeleide werknemers uit derde landen die voor een baan naar een andere lidstaat moeten of willen verhuizen. Daardoor blijft de EU-arbeidsmarkt gesegmenteerd en kunnen de benodigde arbeidskrachten niet efficiënt (opnieuw) worden ingezet.Sinds de Europese Raad van Tampere van oktober 1999 werkt de Commissie aan gemeenschappelijke regels voor economische migratie, de hoeksteen van elk immigratiebeleid. In 2001 heeft de Commissie een voorstel ingediend voor een richtlijn betreffende 'de voorwaarden inzake toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op arbeid in loondienst en economische activiteiten als zelfstandige'. Hoewel de overige Europese instellingen positieve adviezen hebben gegeven, bleef het in de Raad bij een eerste lezing en werd het voorstel in 2006 officieel ingetrokken.

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied


Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen bepaalt de voorwaarden voor het toekennen van deze status aan onderdanen van derde landen die legaal in een lidstaat verblijven en de voorwaarden waaronder langdurig ingezetenen naar een andere lidstaat kunnen verhuizen. Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging bepaalt de voorwaarden waaronder dit recht kan worden uitgeoefend. Het onderhavige voorstel wijkt af van die instrumenten, in die zin dat het bepalingen bevat betreffende het verkrijgen van de status van langdurig ingezetene waardoor hoogopgeleide werknemers die naar een andere lidstaat verhuizen voor een hooggekwalificeerde baan, daarvan geen nadeel ondervinden, en dat het gunstiger bepalingen bevat voor gezinshereniging en een prioritair recht om naar een andere lidstaat te verhuizen na het verkrijgen van de status van langdurig ingezetene.De Commissie zal tegelijkertijd een voorstel indienen voor een richtlijn betreffende een enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om op het grondgebied van een lidstaat te verblijven en te werken en betreffende een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven. De twee voorstellen zijn onderling verenigbaar en hangen samen.

Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de EU


Maatregelen om op basis van de behoeften hoogopgeleide werknemers uit derde landen aan te trekken en te zorgen dat zij in de EU blijven, maken deel uit van het breder kader dat wordt geschetst in de Lissabonstrategie en de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid, waarin het macro- en micro-economisch beleid wordt toegespitst op het bevorderen van het concurrentievermogen van de EU, onder andere door meer mensen aan het werk te helpen, het aanpassingsvermogen van werknemers en ondernemingen te vergroten en de flexibiliteit van de arbeidsmarkten te verhogen. Deze maatregelen vergen echter tijd en het opleiden van de bestaande beroepsgeschikte bevolking (of vergelijkbare maatregelen) zal in de meeste gevallen niet afdoende zijn om te voorzien in de behoeften van EU-ondernemingen aan artsen, ingenieurs, enz. Hoogopgeleide immigranten kunnen dus een waardevolle factor zijn.Het voorstel sluit ook aan bij het ontwikkelingsbeleid van de EU, waarin de uitroeiing van armoede en de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen centraal staan. Het voorstel kan verschillende gevolgen hebben voor verschillende landen buiten de Unie en is erop gericht de negatieve effecten van migratie van hoogopgeleiden voor ontwikkelingslanden die al te kampen hebben met een tekort aan arbeidskrachten in bepaalde sectoren, zo veel mogelijk te beperken en de positieve effecten zo groot mogelijk te maken. Dit instrument moet worden gezien in het bredere verband van het ontwikkelings- en het immigratiebeleid van de EU, met alle bijbehorende operationele maatregelen, financiering en al gesloten of geplande overeenkomsten.Dit voorstel strookt met de grondrechten, omdat het de rechten van hoogopgeleide immigranten (en hun gezinsleden) als werknemers en als personen die in de EU verblijven, erkent en waarborgt, door middel van procedurele waarborgen en het recht op een gezinsleven. De persoonsgegevens die de autoriteiten bij de tenuitvoerlegging van dit voorstel moeten behandelen, moeten worden verwerkt overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens.

1.

Raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling



Raadpleging van belanghebbende partijen



Wijze van raadpleging, belangrijkste geraadpleegde sectoren en algemeen profiel van de respondenten


Er is een openbare raadpleging gehouden met het Groenboek over het beheer van de economische migratie: een EU-aanpak. Alle relevante bijdragen zijn te vinden op ec.europa.eu/justice_home/news/consulting_public Op 14 juni 2005 is een hoorzitting gehouden.Verder zijn raadplegingen gehouden door middel van studiebijeenkomsten en workshops. De lidstaten zijn geraadpleegd in het kader van het Comité van de Commissie voor immigratie en asiel. In het kader van de externe studie waartoe opdracht werd gegeven ter ondersteuning van de effectbeoordeling, werden de belangrijkste belanghebbenden verder geraadpleegd door middel van vragenlijsten en interviews.

Samenvatting van de reacties en hoe daarmee rekening is gehouden


Uit de analyse van de bijdragen is naar voren gekomen dat er brede steun bestaat voor een gemeenschappelijk EU-beleid voor economische immigratie, maar dat de meningen over de te volgen aanpak en de te verwachten resultaten uiteenlopen. Enkele punten sprongen duidelijk in het oog, zoals de behoefte aan gemeenschappelijke EU-regels die alle arbeidsimmigratie regelen, of in ieder geval de voorwaarden voor de toelating van bepaalde essentiële categorieën economische immigranten (hoogopgeleide werknemers en seizoenarbeiders). Deze twee categorieën werden van vitaal belang geacht voor het concurrentievermogen van de EU. Een ander punt dat duidelijk naar voren kwam was de vraag naar eenvoudige, niet-bureaucratische en flexibele oplossingen. Omdat een groot aantal lidstaten tegen een horizontale aanpak was, was de Commissie van mening dat een sectorale benadering realistischer was en beter zou beantwoorden aan de vraag naar flexibiliteit.De Commissie heeft rekening gehouden met de opmerkingen over haar Beleidsplan legale migratie en de studie in verband met de effectbeoordeling.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid



Er behoefde geen beroep te worden gedaan op externe deskundigheid.

Effectbeoordeling


De volgende mogelijkheden werden afgewogen:Optie A – status quo. Het immigratiebeleid van de lidstaten loopt sterk uiteen ten aanzien van de toelating van hoogopgeleide werknemers. Dergelijke werknemers zijn steeds meer nodig om de bestaande en toekomstige tekorten op de arbeidsmarkt aan te vullen, maar de EU slaagt er niet in ze aan te trekken. Indien er geen gemeenschappelijke maatregelen op dit gebied worden genomen, zal hierin waarschijnlijk niet veel verandering komen.Optie B – een gemeenschappelijk basisbeleid voor de toelating van hoogopgeleide werknemers ontwikkelen. Er zou een minimumset toelatingsvoorwaarden worden voorgesteld, waarbij de lidstaten veel ruimte krijgen om hun eigen nationale wetgeving vast te stellen. Voorwaarden voor verblijf en werk zouden niet worden geharmoniseerd. Deze optie zou slechts in beperkte mate de benodigde arbeidskrachten aantrekken en de doeltreffendheid van de EU-arbeidsmarkt verhogen: het algemene effect op de macro-economische omgeving zou nogal beperkt blijven.Optie C – het toelatingssysteem vereenvoudigen door een EU-puntensysteem op te zetten en een spoedprocedure voor de toelating in te voeren, waarbij onmiddellijke gezinshereniging mogelijk is en een databank voor vraag en aanbod van werknemers wordt opgezet. Deze optie zou de migratie van hoogopgeleide werknemers naar de EU sterk kunnen bevorderen en vereenvoudigen. Tenzij de punten op EU-niveau worden vastgesteld (wat vooralsnog strijdig zou kunnen zijn met het subsidiariteitsbeginsel), zouden immigranten echter nog steeds met zeer uiteenlopende toelatingsvoorwaarden worden geconfronteerd.Optie D – gemeenschappelijke criteria vaststellen en een spoedprocedure voor de toelating invoeren, met gunstige verblijfsvoorwaarden (werk- en verblijfsrechten, onmiddellijke gezinshereniging, snellere verkrijging van de status van langdurig EU-ingezetene, enz.). De doeltreffende integratie van hoogopgeleide arbeidsmigranten uit derde landen op de arbeidsmarkt en in de samenleving zou leiden tot een optimale bijdrage aan de economische groei en de concurrentiekracht en zou de EU beter in staat stellen de huidige en verwachte problemen op te lossen. Het effect van een dergelijk beleid zou echter beperkt blijven tot afzonderlijke lidstaten.Optie E1 – mobiliteit binnen de EU bevorderen door middel van de coördinatie van nationale prioriteitenlijsten en door een 'Europese blauwe kaart' in te voeren en een databank voor blauwekaarthouders op te zetten. Mobiliteit binnen de EU zou een sterke stimulans voor hoogopgeleide werknemers uit derde landen kunnen zijn om zich op de EU-arbeidsmarkt te begeven, en zou een doorslaggevende rol kunnen spelen bij het oplossen van de tekorten aan arbeidskrachten op bepaalde gebieden en in bepaalde sectoren. Andere instrumenten zouden kunnen helpen om vraag en aanbod van arbeid op elkaar af te stemmen (zoals de databank van Europese blauwe kaarten). Deze beleidsoptie zou een duidelijk merkbaar positief effect op de doeltreffendheid van de arbeidsmarkt en op de macro-economische EU-omgeving kunnen hebben.Optie E2 – de bepalingen over intra-EU-mobiliteit van Richtlijn 2003/109/EG uitbreiden tot hoogopgeleide werknemers. Bij deze optie wordt ook uitgegaan van het puntensysteem dat bij optie C is genoemd. De mobiliteit binnen de EU zou echter bij deze optie waarschijnlijk beperkter zijn dan bij optie E1. Daarom zou deze beleidsoptie waarschijnlijk minder effectief zijn.Optie F – communicatie, coördinatie en samenwerking. In het kader van deze optie zouden maatregelen kunnen worden genomen om, tot op zekere hoogte, een gemeenschappelijke basis te scheppen waardoor het gemakkelijker wordt hoogopgeleide werknemers aan te trekken en ze efficiënt in te zetten op de EU-arbeidsmarkt. Dit zou echter slechts een beperkt effect hebben.

De Commissie heeft, zoals gepland in haar werkprogramma, een effectbeoordeling uitgevoerd, waarvan het verslag kan worden geraadpleegd op […]

2.

Juridische elementen van het voorstel



Samenvatting van de voorgestelde maatregel(en)


Met dit voorstel wordt een spoedprocedure ingevoerd voor de toelating van hoogopgeleide werknemers uit derde landen, op basis van een gemeenschappelijke definitie en gemeenschappelijke criteria: arbeidsovereenkomst, beroepskwalificaties en een salaris boven een bepaald minimum dat op nationaal niveau wordt vastgesteld. Er wordt een speciale regeling voor 'jonge professionals' voorgesteld. Toegelaten werknemers krijgen een gecombineerde verblijfs- en werkvergunning ("Europese blauwe kaart"): aan deze vergunning kunnen zij en hun gezinnen een aantal rechten ontlenen, zoals gunstige voorwaarden voor gezinshereniging. De toegang tot de arbeidsmarkt van de lidstaat van verblijf is de eerste twee jaar beperkt.Het voorstel biedt houders van een Europese blauwe kaart ook de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden en na twee jaar legaal verblijf in de eerste lidstaat, voor werk te verhuizen naar een andere lidstaat. Om de mobiliteit binnen de EU te bevorderen, worden afwijkingen van Richtlijn 2003/109/EG voorgesteld; zo kunnen met name verblijfsperioden in verschillende lidstaten worden gecumuleerd om de status van langdurig ingezetene te verkrijgen. Nadat deze status is verkregen, zijn de mobiliteitsbepalingen van Richtlijn 2003/109/EG van toepassing, maar de lidstaten moeten voorrang geven aan deze werknemers boven andere onderdanen van derde landen die een aanvraag indienen om te worden toegelaten.

Rechtsgrondslag


Dit voorstel heeft betrekking op de voorwaarden voor toegang en verblijf voor onderdanen van derde landen en op procedurele normen voor de afgifte van de nodige vergunningen. Het bepaalt ook de voorwaarden waaronder onderdanen van derde landen in een andere lidstaat mogen verblijven. Bijgevolg is de correcte rechtsgrondslag artikel 63, punt 3, onder a), en artikel 63, punt 4, van het EG-Verdrag.

Subsidiariteitsbeginsel


Het subsidiariteitsbeginsel is van toepassing voor zover het voorstel geen gebieden bestrijkt die onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap vallen.

De doelstellingen van het voorstel kunnen om de volgende reden(en) niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt.

Als de lidstaten afzonderlijk optreden, kunnen ze waarschijnlijk de internationale concurrentiestrijd om hoogopgeleide werknemers uit derde landen niet aan.

Dan gelden voor deze werknemers allerlei verschillende toegangs- en verblijfsvoorwaarden en concurreren de gesloten nationale systemen met elkaar. Dit kan de keuze van de immigrant beïnvloeden en zou het bovendien extra moeilijk maken om de arbeidskrachten daar in te zetten waar ze nodig zijn als de behoeften op de arbeidsmarkt veranderen, waardoor hooggeschoolde arbeidskrachten die al in de EU aanwezig zijn, mogelijk onbenut blijven.

De doelstellingen van het voorstel kunnen om de volgende reden(en) beter door een optreden van de Gemeenschap worden verwezenlijkt.

Wat de EU aantrekkelijk maakt ten opzichte van haar concurrenten, is de toegang tot 27 arbeidsmarkten, en dus de mogelijkheid voor werknemers om zich professioneel verder te ontwikkelen terwijl zij in de concrete behoeften van EU-ondernemingen voorzien. Maar de EU kan dit alleen bieden door middel van communautaire maatregelen (die ook nodig zijn om af te wijken van het EG-acquis om gunstiger voorwaarden te scheppen voor het verkrijgen van de status van langdurig ingezetene) en het kan alleen werkelijkheid worden als er een gemeenschappelijk systeem is voor de toelating van dergelijke werknemers.

Gemeenschappelijk optreden leidt ertoe dat deze werknemers: 1) worden toegelaten volgens gemeenschappelijke regels; 2) overal in de EU dezelfde rechten genieten; 3) naar een andere lidstaat kunnen verhuizen om snel in te spelen op schommelingen in de vraag naar hoogopgeleide arbeidsmigranten; 4) volledig worden geïntegreerd in de EU.

Het voorstel biedt de lidstaten voldoende ruimte om de regeling aan te passen aan de behoeften van hun nationale arbeidsmarkt en maakt geen inbreuk op de verantwoordelijkheid van de lidstaten om zelf vast te stellen hoeveel economische migranten worden toegelaten voor werk.

Het voorstel is derhalve in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.

Evenredigheidsbeginsel


Het voorstel is om de volgende reden(en) in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

Er is gekozen voor een richtlijn, een instrument dat de lidstaten veel flexibiliteit bij de uitvoering verleent. Krachtens artikel 63, voorlaatste alinea, van het EG-Verdrag, staat het de lidstaten vrij andere dan de in de richtlijn vastgestelde maatregelen te handhaven of vast te stellen, op voorwaarde dat zij verenigbaar zijn met het Verdrag en met internationale overeenkomsten.

Keuze van instrumenten



Voorgesteld(e) instrument(en): richtlijn.

Andere instrumenten zouden om de volgende reden(en) ongeschikt zijn.Een richtlijn is het geschikte instrument voor deze maatregel: er worden bindende minimumnormen vastgesteld maar de lidstaten behouden veel speelruimte ten aanzien van de arbeidsmarktbehoeften en het juridisch kader.

3.

Gevolgen voor de begroting



Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Gemeenschap.

4.

Aanvullende informatie



Evaluatie-/herzienings-/vervalbepaling



Het voorstel bevat een evaluatiebepaling.

Transponeringstabel


De lidstaten delen de Commissie de tekst van de nationale bepalingen tot omzetting van de richtlijn mee, alsmede een transponeringstabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Nadere uitleg van het voorstel, per hoofdstuk of per artikel


Artikel 1 Het voorstel heeft een tweeledig doel. Ten eerste wordt er een speciale procedure ingevoerd voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen die langer dan drie maanden in de EU willen verblijven met het oog op een hooggekwalificeerde baan. Ten tweede wordt uitvoering gegeven aan artikel 63, punt 4, van het EG-Verdrag, omdat wordt vastgesteld onder welke voorwaarden onderdanen van derde landen die legaal in een lidstaat verblijven, met hun gezinsleden op grond van dit voorstel in andere lidstaten mogen verblijven.Artikel 2In het voorstel wordt het begrip 'hooggekwalificeerde baan' gehanteerd. De definitie van dit begrip is op twee elementen gebaseerd: ten eerste de vereiste dat een economische activiteit als werknemer wordt uitgeoefend, waarmee onderdanen van derde landen die als zelfstandige willen werken, worden uitgesloten. Ten tweede de vereiste dat de betrokkene over 'hogere beroepskwalificaties' beschikt. Om ook professionals die niet noodzakelijkerwijs een hogeronderwijsdiploma nodig hebben om hun activiteit uit te oefenen onder de richtlijn te laten vallen (zoals ervaren managers, bepaalde IT-professionals, enz.) kan volgens het voorstel ook worden uitgegaan van minimaal drie jaar beroepservaring in plaats van een getuigschrift van hoger onderwijs. .Artikelen 3 en 4EU-burgers en hun gezinsleden vallen niet onder het voorstel, ook niet die van wie de arbeidsmogelijkheden in een bepaalde lidstaat door overgangsregelingen zijn beperkt. Ook onderdanen van derde landen die de status van langdurig ingezetene of de vluchtelingenstatus hebben, vallen buiten het voorstel, evenals degenen die op strikt tijdelijke basis op grond van het Gemeenschapsrecht of van internationale verplichtingen in een lidstaat verblijven en andere beperkte categorieën. Het voorstel staat de lidstaten niet toe gunstiger voorwaarden voor de eerste toegang tot de Gemeenschap vast te stellen, om het effect van de richtlijn niet te ondermijnen. Omdat de verblijfsvoorwaarden (ook die voor gezinshereniging) alleen van invloed zijn op de situatie van de betrokken onderdanen van derde landen in het land van verblijf zelf, blijven de lidstaten vrij om in dit opzicht wel gunstiger voorwaarden te scheppen.Artikel 5In dit artikel zijn de voorwaarden vastgelegd waaraan de aanvrager moet voldoen. Sommige daarvan zijn specifiek voor dit voorstel: 1) omdat de toegang gestuurd wordt door de vraag, moet een arbeidsovereenkomst of een bindend baanaanbod worden overgelegd;2) het salaris dat in de arbeidsovereenkomst wordt genoemd, moet ten minste gelijk zijn aan een bepaalde drempel die op nationaal niveau wordt vastgesteld. De lidstaten kunnen deze drempel zelf vaststellen op een niveau dat aansluit bij hun arbeidsmarkt- en immigratiebeleid. Het werd echter wel noodzakelijk geacht een relatieve minimumdrempel vast te stellen, die voornamelijk is gekoppeld aan het wettelijk minimumloon, om ervoor te zorgen dat de lidstaten dit criterium niet van betekenis ontdoen door een drempel vast te stellen die zo laag is, dat hoogopgeleide werknemers uit eigen land of uit een andere EU-lidstaat niet zouden ingaan op de vacature, hoewel zij over de vereiste kwalificaties beschikken. Voorts biedt dit voorstel de betrokken werknemers een uitgebreide vorm van mobiliteit binnen de EU na het verkrijgen van de status van langdurig ingezetene: de relatieve gemeenschappelijke minimumdrempel moet ervoor zorgen dat de toelatingsbeslissingen van de ene lidstaat op de middellange termijn geen negatieve gevolgen hebben voor de andere. Deze drempel garandeert ook dat de aanvrager over voldoende middelen van bestaan beschikt – en eventueel de kosten van terugkeer kan betalen – en geen beroep hoeft te doen op het socialebijstandstelsel van de betrokken lidstaat;3) voor niet-gereglementeerde beroepen moet de aanvrager aantonen dat hij over de nodige getuigschriften van hoger onderwijs beschikt of ten minste drie jaar beroepservaring in het betrokken beroep heeft die kan worden gelijkgesteld met een getuigschrift hoger onderwijs; de lidstaten mogen geen bewijs van beide vragen. In het geval van gereglementeerde beroepen moet de aanvrager voldoen aan de vereisten die in het nationale of in het Gemeenschapsrecht zijn vastgelegd.Artikel 6Deze afwijking heeft betrekking op jonge professionals van jonger dan 30 jaar, die waarschijnlijk niet genoeg beroepservaring hebben om een hoog salaris te vragen. In dit geval geldt de bijkomende verplichte voorwaarde dat de betrokkene een studie in het hoger onderwijs moet hebben afgerond op een gebied dat verband houdt met de activiteit die hij volgens de arbeidsovereenkomst gaat uitoefenen. Voorts wordt het salariscriterium versoepeld voor jonge professionals die in de EU hebben gestudeerd.Artikelen 7, 9 en 10Het voorstel creëert geen recht op toegang. Het stelt de verplichte en mogelijke weigeringsgronden vast (en de gronden voor intrekking of niet-verlenging), zoals het niet voldoen aan de criteria, het bestaan van quota en de mogelijkheid voor de lidstaten om een arbeidsmarkttoets uit te voeren. Deze mogelijkheid bouwt in het bijzonder voort op de resolutie van de Raad van 20 juni 1994 inzake de beperking van de toelating van onderdanen van derde landen tot het grondgebied van de lidstaten met het oog op tewerkstelling. Omdat het beginsel van communautaire preferentie dat in de desbetreffende bepalingen van de toetredingsakten van 2003 en 2005 is vastgelegd, primair recht is, moet de richtlijn automatisch in overeenstemming met de toetredingsakten worden toegepast door de lidstaten die nog gebruikmaken van overgangsregelingen.Artikelen 8, 11 en 12Aanvragers (en niet hun gezinsleden) ten aanzien van wie de betrokken lidstaat een positieve beslissing heeft genomen, ontvangen een verblijfstitel (de 'Europese Blauwe kaart'), waarop staat vermeld onder welke voorwaarden zij mogen werken. Er wordt een spoedprocedure ingevoerd (30 dagen), alsmede het recht voor legaal in de EU verblijvende onderdanen van derde landen om een beroep te doen op deze regeling en in geval van een positieve beslissing, van status te veranderen.Artikelen 13, 14 en 15Het voorstel beschouwt hoogopgeleide werknemers als een belangrijk potentieel voor de EU-economie, maar gaat er ook van uit dat hun rechten afhankelijk moeten zijn van de verblijfsduur. De geleidelijke integratie van hoogopgeleide werknemers in de arbeidsmarkt maakt het noodzakelijk dat houders van de Europese blauwe kaart voor elke verandering in hun arbeidspositie in de eerte twee jaar van het verblijf toestemming moeten hebben van de autoriteiten van de betrokken lidstaat, net als voor de eerste toegang. Na deze periode hoeft de betrokkene niet langer aan te tonen dat hij aan de salaris- en getuigschriftvereisten voor een hooggekwalificeerde baan voldoet; dan wordt dit oordeel aan de werkgever en de markt overgelaten. Om misbruik te voorkomen wordt een kennisgevingsplicht ingevoerd. Drie maanden werkloosheid is toegestaan: de voorwaarden voor het toestaan van een nieuwe arbeidsrelatie zijn afhankelijk van de verblijfsduur. Deze bepalingen gelden ongeacht de lidstaat van (eerste of tweede) verblijf, tot de status van langdurig ingezetene is verworven.Artikel 15 bepaalt op welke gebieden gelijke behandeling geldt, met als doel de meest gunstige voorwaarden te scheppen. Alleen voor studiebeurzen, huisvestingsprocedures en sociale bijstand gelden beperkingen: daarop heeft de werknemer geen recht op basis van zijn bijdragen. Bovendien verdienen deze werknemers betrekkelijk veel, waardoor zij waarschijnlijk volgens de nationale regels ook niet in aanmerking zouden komen voor die regelingen.Artikel 16Dit artikel bevat de afwijkingen van Richtlijn 2003/86/EG die nodig worden geacht om een aantrekkelijke regeling op te zetten voor hoogopgeleide werknemers uit derde landen. Er wordt een andere logica in gevolgd dan in de richtlijn gezinshereniging, die een instrument is voor de bevordering van de integratie van onderdanen van derde landen van wie verwacht kan worden dat zij permanent in de EU zullen blijven. Evenals vergelijkbare regelingen die al in de lidstaten en in andere landen bestaan, biedt deze regeling de mogelijkheid tot onmiddellijke gezinshereniging, ook in geval van tijdelijk verblijf, en tot toegang tot de arbeidsmarkt voor echtgenoten. Om dit doel te verwezenlijken, wordt ook bepaald dat eventuele nationale integratiemaatregelen pas mogen worden toegepast als de gezinsleden zich in de EU bevinden. Artikel 17Dit voorstel beoogt de geografische mobiliteit van hoogopgeleide werknemers te bevorderen. Afwijkingen van Richtlijn 2003/109/EG zijn bedoeld om werknemers geen nadeel te laten ondervinden van de mobiliteit: deze werknemers kunnen daarom de verblijfsperioden in twee (of maximaal drie) lidstaten cumuleren om aan de belangrijkste voorwaarde voor het verkrijgen van de status van langdurig ingezetene te voldoen. Afwijkingen betreffende de perioden van afwezigheid uit de EU moeten aan strikte voorwaarden worden verbonden om het circulairemigratiebeleid te ondersteunen en mogelijke braindrain te beperken.Artikelen 18, 19, 20 en 21Artikel 19 schetst de voorwaarden voor mobiliteit binnen de EU voorafgaand aan het verkrijgen van de status van langdurig ingezetene en volgt daarbij in grote lijnen Richtlijn 2003/109/EG, maar biedt de lidstaten de mogelijkheid dezelfde voorwaarden te stellen als voor de eerste toegang. Artikel 20 regelt de mobiliteit binnen de EU na het verkrijgen van de status van langdurig ingezetene: gezien de specifieke kenmerken van deze categorie werknemers en hun beperkte aantal in absolute zin, is de richtlijn van toepassing zonder de beperkingen betreffende het totale aantal personen die de lidstaten voor andere langdurig ingezetenen kunnen handhaven. Het artikel bepaalt tevens dat de lidstaten langdurig ingezeten hoog opgeleide werknemers voorrang dienen te geven boven andere arbeidskrachten uit derde landen die om dezelfde redenen willen worden toegelaten.In artikel 18 wordt een nieuwe verblijfstitel ingevoerd om de specifieke status van de houder tot uitdrukking te brengen. De voorwaarden voor gezinshereniging in een tweede lidstaat, voordat de gezinshereniger de status van langdurig ingezetene heeft verkregen, zijn gebaseerd op artikel 16 van Richtlijn 2003/109/EG.Hoofdstuk VIDe enige bepaling die specifiek is voor dit voorstel betreft de verplichting van de lidstaten om informatie over eventuele quota en jaarstatistieken over de uitvoering uit te wisselen via het netwerk dat is opgericht bij Beschikking 2006/688/EG van de Raad. Met deze gegevens kan ook toezicht worden gehouden op de werving van werknemers in ontwikkelingslanden die te kampen hebben met een tekort aan hoogopgeleide arbeidskrachten.

|