Toelichting bij COM(2004)341 - Bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid en het recht op weerwoord in verband met de concurrentiepositie van de Europese industrie van audiovisuele en informatiediensten

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Inleiding

Op 24 september 1998 heeft de Raad een aanbeveling goedgekeurd betreffende de ontwikkeling van de concurrentiepositie van de Europese industrie van audiovisuele en informatiediensten door de bevordering van nationale kaders teneinde een vergelijkbaar en doeltreffend niveau van bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid te bereiken (98/560/EG)  i (de aanbeveling). Deze aanbeveling was het eerste wettelijke instrument op EU-niveau met betrekking tot de inhoud van audiovisuele en informatiediensten dat alle kanalen van afgifte bestrijkt, van omroep tot en met internet.

Deel III, punt 4, van de aanbeveling verzoekt de Commissie om twee jaar na de goedkeuring van de aanbeveling een evaluatieverslag over de toepassing ervan in de lidstaten aan het Europees Parlement en de Raad voor te leggen.

De tenuitvoerlegging van de aanbeveling is in 2000 voor de eerste maal geëvalueerd, en het eerste verslag is gepubliceerd in 2001: Evaluatieverslag van de Commissie voor de Raad en het Europees Parlement over de toepassing van de aanbeveling van de Raad van 24 September 1998 over de bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid  i. Dit verslag concludeerde dat de uitvoering van de aanbeveling over het algemeen al redelijk bevredigend was. De Raad (Cultuur) heeft zijn conclusies betreffende het evaluatieverslag op 21 juni 2001 goedgekeurd, en het Parlement heeft op 11 april 2002 een resolutie over het verslag goedgekeurd  i, waarin het de Commissie verzocht een volgend verslag op te stellen, binnen een redelijke termijn, en bij voorkeur vóór 31 december 2002.

Op 12 december 2003 heeft de Europese Commissie een nieuw evaluatieverslag goedgekeurd over de aanbeveling van de Raad van september 1998 over de bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid in audiovisuele en informatiediensten. Het verslag analyseert de maatregelen die in de lidstaten en op EU-niveau zijn goedgekeurd sinds het jaar 2000.

Om gelijke tred te kunnen houden met de technologische ontwikkelingen en de uitdagingen die die met zich brengen, stelt de Commissie nu in aansluiting op het tweede evaluatieverslag deze aanvullende aanbeveling voor.

2. Context

De aanbeveling verzoekt de lidstaten, het bedrijfsleven en andere betrokken partijen, en ook de Commissie, maatregelen te nemen om minderjarigen en de menselijke waardigheid beter te beschermen in de omroepwereld en de internetsector. Illegale, schadelijke en ongewenste inhouden en gedrag op internet blijven een bron van zorg voor wetgevers, het bedrijfsleven en ouders. Er zullen nieuwe uitdagingen komen, zowel in kwantitatieve (meer 'illegale' inhoud) als in kwalitatieve termen (nieuwe platforms, nieuwe producten). Gezien de voortdurend toenemende verwerkings- en opslagcapaciteit van computers, en het feit dat broadband-technologie de verspreiding van inhouden als bijvoorbeeld video op 3G-mobiele telefoons mogelijk maakt, is er meer dan ooit behoefte aan een veilige omgeving.

3. Werkingssfeer van de aanbeveling

De aanbeveling is gericht op de inhoud van audiovisuele en informatiediensten en bestrijkt alle kanalen van afgifte, van omroep tot en met internet.

4. Waarom een aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad in plaats van een aanbeveling van de Commissie?

Aangezien de harmonisering van de wetten van de lidstaten uitgesloten is van het industrieel en cultureel beleid, moet de Commissie van niet-bindende instrumenten (bijvoorbeeld aanbevelingen) gebruikmaken om de taken van het Verdrag uit te voeren en aan de verplichtingen van het Verdrag te voldoen.

Het EG-Verdrag verleent de Commissie ruime bevoegdheden om aanbevelingen te doen: artikel 249 bepaalt dat 'voor de vervulling van hun taak en onder de in dit Verdrag vervatte voorwaarden ... de Commissie ... aanbevelingen uitbrengt'. Artikel 211 bepaalt dat 'teneinde de werking en de ontwikkeling van de gemeenschappelijke markt te verzekeren de Commissie aanbevelingen doet of adviezen uitbrengt over de in dit Verdrag behandelde onderwerpen, indien het Verdrag dit uitdrukkelijk voorschrijft of indien zij dit noodzakelijk acht'.

De Commissie geeft echter eerder de voorkeur aan een aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad dan aan een aanbeveling van de Commissie.

Deze aanbeveling is gericht op de ontwikkeling van de concurrentiepositie van de Europese industrie van audiovisuele en informatiediensten door de bevordering van nationale kaders teneinde een vergelijkbaar en doeltreffend niveau van bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid te bereiken. Deze doelstelling kan beter worden verwezenlijkt als de aanbeveling door de Raad wordt besproken en goedgekeurd. Daarnaast heeft het Europees Parlement de noodzaak van bescherming van minderjarigen en van de menselijke waardigheid volledig ondersteund in zijn resolutie  i van 11 april 2002 over het eerste evaluatieverslag met betrekking tot de aanbeveling van 1998. Het is daarom aangewezen het Europees Parlement ten volle te betrekken bij de besprekingen over en de goedkeuring van de aanbeveling. De betrokkenheid van het Europees Parlement zal het debat meer openbaarheid en de aanbeveling een grotere impact verlenen. Samengevat komt het erop neer dat de Gemeenschap meer gebaat is bij een aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad dan bij een aanbeveling van de Commissie.

5. Rechtsgrond van de aanbeveling

De audiovisuele en informatiedienstensectoren in Europa bieden veel mogelijkheden om werkgelegenheid te scheppen en de economische groei te bevorderen. De randvoorwaarden voor het concurrentievermogen van deze sectoren dienen te worden verbeterd, met name ten aanzien van betere gebruik van technologische ontwikkelingen, zoals digitalisering. Daarom wordt als rechtsgrond van de aanbeveling artikel 157 van het EG-Verdrag voorgesteld. Krachtens dit artikel dragen de Gemeenschap en de lidstaten er zorg voor dat de omstandigheden nodig voor het concurrentievermogen van de industrie van de Gemeenschap, aanwezig zijn. Hiertoe is hun optreden er onder meer op gericht een betere benutting van het industriële potentieel van het beleid inzake innovatie, onderzoek en technologische ontwikkeling te stimuleren.

Artikel 157 vormde al de rechtsgrondslag voor de aanbeveling van de Raad van 24 september 1998 betreffende de ontwikkeling van de concurrentiepositie van de Europese industrie van audiovisuele en informatiediensten door de bevordering van nationale kaders teneinde een vergelijkbaar en doeltreffend niveau van bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid te bereiken  i, die wordt aangevuld door deze nieuwe aanbeveling en door het Besluit van de Raad van 20 december 2000 betreffende de uitvoering van een programma ter aanmoediging van de ontwikkeling, de distributie en de promotie van Europese audiovisuele werken (MEDIA Plus - Ontwikkeling, distributie en promotie 2001-2005)  i.