Toelichting bij COM(2009)491 - Wijziging van richtlijn 2003/71/EG betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en richtlijn 2004/109/EG betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2009)491 - Wijziging van richtlijn 2003/71/EG betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek ... |
---|---|
bron | COM(2009)491 ![]() ![]() |
datum | 23-09-2009 |
In januari 2007 heeft de Europese Commissie een aanvang gemaakt met het actieprogramma ter vermindering van de administratieve lasten van bestaande regelgeving in de Europese Unie, waarmee zij aangaf veel belang te hechten aan betere regelgeving als onderdeel van de strategie voor groei en werkgelegenheid[1]. Tijdens zijn bijeenkomst in maart 2007 heeft de Europese Raad overeenstemming bereikt over een gezamenlijk door de EU en de lidstaten te realiseren vermindering van de administratieve lasten met 25% tegen 2012 opdat het concurrentievermogen van ondernemingen in de Gemeenschap wordt versterkt. Daarenboven dient de Commissie overeenkomstig artikel 31 van de Prospectusrichtlijn[2] vijf jaar na de datum van inwerkingtreding ervan een evaluatie van de toepassing van genoemde richtlijn te verrichten en, in voorkomend geval, herzieningsvoorstellen in te dienen. Vijf jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn is het oordeel over de algemene gevolgen ervan globaal genomen positief.
Ondanks dit globale succes is de richtlijn aangemerkt als een besluit dat tot een aantal rechtsonzekerheden en ongerechtvaardigde belastende vereisten aanleiding geeft die in hogere kosten en inefficiënties resulteren en het daardoor moeilijker maken voor ondernemingen en financiële intermediairs in de EU om middelen op de effectenmarkten aan te trekken. Voorts moet de samenvatting van het prospectus eenvoudiger en leesbaarder worden gemaakt teneinde beleggers een nog betere bescherming te bieden en aldus doeltreffend op de heersende financiële crisis te reageren. Deze herziening strookt met de benadering die moet worden gevolgd volgens de mededeling van de Commissie over pakketproducten voor retailbeleggingen, waarin ervoor wordt gepleit om voor een breed scala aan categorieën van retailbeleggingsproducten horizontale vereisten voor precontractuele informatie en verkooppraktijken in te voeren[3]. De hoofddoelstelling van het onderhavige voorstel bestaat erin de toepassing van de richtlijn te vereenvoudigen en te verbeteren, de efficiëntie ervan te verhogen en het internationale concurrentievermogen van de EU te versterken, waarbij tegelijkertijd rekening wordt gehouden met het belang van de verhoging van het niveau van beleggersbescherming dat door de richtlijn wordt geboden, en ervoor wordt gezorgd dat de verstrekte informatie toereikend en adequaat is om aan de behoeften van kleine beleggers te voldoen, met name in de context van de turbulentie die in 2007 op de financiële markten is ontstaan. Deze herziening past in het kader van het Europees economisch herstelplan en de hervorming van de financiële diensten die in de mededeling van 4 maart aan de Europese voorjaarsraad met als titel 'Op weg naar Europees herstel'[4] zijn aangekondigd.
Inhoudsopgave
Het voorstel is het resultaat van een uitvoerige en continue dialoog met en raadpleging van alle belangrijke belanghebbenden, zoals onder meer effectentoezichthouders en –regelgevers, marktdeelnemers en consumenten. Het berust op de opmerkingen en analyses die zijn opgenomen in de verslagen die door het Comité van Europese effectenregelgevers (CEER)[5] en de Europese deskundigengroep voor effectenmarkten (European Securities Markets Expert Group – ESME)[6] zijn gepubliceerd. In het voorstel is ook gebruikgemaakt van de bevindingen van een studie van het Centre for Strategy & Evaluation Services (CSES)[7]. Van 9 januari tot en met 10 maart 2009 heeft op internet een openbare raadpleging plaatsgevonden[8].
Overeenkomstig haar beleid voor betere regelgeving heeft de Commissie een effectbeoordeling[9] van de beleidsalternatieven verricht. Voor de volgende kwesties zijn beleidsopties onderzocht:
- uiteenlopende definities van 'gekwalificeerde beleggers' in artikel 2, lid 1, onder e), van de richtlijn en 'professionele cliënten' in bijlage II, deel II, van de MiFID[10];
- beperking van de in artikel 2, lid 1, onder m), geboden keuze van de lidstaat van herkomst voor instellingen die effecten zonder aandelenkarakter met een nominale waarde per eenheid van minder dan 1 000 EUR uitgeven;
- verduidelijking van de vereisten van artikel 3, lid 2, van de richtlijn in geval van de doorplaatsing van effecten via financiële intermediairs ("retail cascade");
- de in artikel 4, lid 1, onder e), van de richtlijn vervatte regeling voor aandelenplannen voor werknemers;
- werking van de samenvatting van het prospectus;
- belastende informatieverplichtingen in het geval van claimemissies van beursgenoteerde ondernemingen, aanbiedingen van door kredietinstellingen uitgegeven effecten zonder aandelenkarakter boven het in artikel 1, lid 2, onder j), van de richtlijn vermelde grensbedrag en aanbiedingen van effecten door uitgevende instellingen met beperkte beurswaarde;
- ontbreken van geharmoniseerde aansprakelijkheidsregels in artikel 6 van de richtlijn;
- belastende openbaarmakingsregeling voor overheidsgarantieregelingen;
- overlappende informatieverplichtingen in artikel 10 van de richtlijn;
- in artikel 14 van de richtlijn vastgelegde vereisten ten aanzien van de beschikbaarstelling van het prospectus in de vorm van een drukwerk;
- verduidelijking van de verplichting om een prospectus aan te vullen en van de uitoefening van het in artikel 16 van de richtlijn vastgelegde recht tot intrekking van de aanvaarding;
- in artikel 18 van de richtlijn vastgelegde vereisten ten aanzien van de vertaling van de samenvatting van het prospectus.
Elke beleidsoptie is beoordeeld in het licht van de volgende criteria: beleggersbescherming, consumentenvertrouwen, doeltreffendheid, duidelijkheid en rechtszekerheid, en vermindering van onevenredige en administratieve lasten.
Het voorstel is opgenomen in het lopend programma van vereenvoudigingsmaatregelen die in 2009 door de Commissie moeten worden goedgekeurd. De vereenvoudiging levert aanzienlijke voordelen op en tegelijkertijd blijft het door de richtlijn geboden niveau van beleggersbescherming behouden. De verlichting van de informatieverplichtingen voor ondernemingen met beperkte beurswaarde kan naar verwachting elke twee jaar in een totale besparing van 173 miljoen EUR resulteren. Regels die tot dubbele transparantieverplichtingen leiden worden afgeschaft, waardoor ondernemingen in totaal 30 miljoen EUR aan onnodige kosten uitsparen. Door aandelenplannen voor werknemers van de prospectusplicht vrij te stellen, zal ruim 18 miljoen EUR worden bespaard. De vermindering van de informatieverplichtingen bij het aantrekken van kapitaal via claimemissies zal een besparing van bijna 80 miljoen EUR opleveren. Doordat bij overheidsgarantieregelingen geen gedetailleerde gegevens over de financiële situatie van de garant behoeven te worden verstrekt, zal nog eens 812 000 EUR worden bespaard. De totale potentiële kostenbesparingen van al deze maatregelen samen worden op niet minder dan 302 miljoen EUR per jaar geraamd.
In een advies van 18 september 2008 heeft de Groep van onafhankelijke belanghebbenden op hoog niveau inzake administratieve lasten onder het voorzitterschap van de heer Stoiber de Europese Commissie aangeraden te overwegen de volgende verplichtingen af te schaffen: i) de in artikel 14, lid 2, neergelegde verplichting voor de aanvrager van de toelating tot de handel of voor de financiële intermediairs die effecten plaatsen of verkopen om op verzoek van de belegger of de aanbieder kosteloos een papieren versie van het prospectus te verstrekken, omdat de verplichting volgens een groep belanghebbenden uit de sector geen toegevoegde waarde heeft en de elektronische informatieverstrekking volstaat voor een doeltreffend toezicht; en ii) de in artikel 19, lid 3, neergelegde verplichting om in geval van grensoverschrijdende aanbiedingen een vertaling van de samenvatting te verstrekken, omdat een groep belanghebbenden uit de sector dit vereiste onnodig vindt en ervoor pleit de taalregeling voor de gehele interne markt te harmoniseren.
De afschaffing van de verplichting om een papieren versie van het prospectus te verstrekken zou weliswaar een positief effect sorteren doordat de administratieve lasten worden verminderd voor de persoon die het prospectus aan de belegger moet bezorgen (de aanbieder, de aanvrager van de toelating tot de handel of de financiële intermediairs die de effecten plaatsen of verkopen), maar vanwege de bestaande digitale kloof zou een dergelijke afschaffing in een lager niveau van beleggersbescherming resulteren, namelijk ingeval de belegger geen toegang heeft tot internet. De afschaffing van deze verplichting zou dan ook negatieve gevolgen hebben voor het consumentenvertrouwen, omdat zij zou leiden tot discriminatie tussen beleggers die internettoegang hebben en beleggers die geen internettoegang hebben.
De afschaffing van de bij grensoverschrijdende aanbiedingen geldende verplichting om de samenvatting van het prospectus te vertalen zou weliswaar de aan dergelijke aanbiedingen verbonden administratieve lasten verminderen omdat de persoon verantwoordelijk voor de opstelling van het prospectus de kosten van de vertalingen zou uitsparen, maar zij zou daarentegen bijzonder nadelige gevolgen hebben voor de bescherming van de beleggers. Overeenkomstig artikel 5, lid 2, van de Prospectusrichtlijn beschrijft de samenvatting van het prospectus immers de belangrijkste kenmerken van en risico's verbonden aan de uitgevende instelling, de eventuele garant en de effecten. Ingeval het prospectus via het 'Europees paspoort' ook geldt voor landen waar de beleggers de taal waarin het prospectus is opgesteld niet machtig zijn, is het van essentieel belang dat beleggers ten minste de samenvatting van het prospectus ontvangen in een taal die zij kunnen begrijpen. De eventuele afschaffing van deze verplichting zou het consumentenvertrouwen dan ook ondermijnen omdat zij indruist tegen de hoofddoelstelling van de Prospectusrichtlijn: beleggers alle nodige informatie verstrekken om hen in staat te stellen met kennis van zaken een beleggingsbeslissing te nemen (artikel 5 van de Prospectusrichtlijn).
Rechtsgrondslag
Het voorstel is gebaseerd op de artikelen 44 en 95 van het EG-Verdrag.
Subsidiariteit en evenredigheid
Een richtlijn tot wijziging van de bestaande richtlijn is het meest geschikte instrument. De doelstellingen van het voorstel kunnen overeenkomstig het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 5 van het EG-Verdrag, niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt en kunnen derhalve beter door de Gemeenschap worden verwezenlijkt. Met het voorstel wordt meer in het bijzonder beoogd de rechtszekerheid en efficiëntie van de prospectusregeling te vergroten en de onevenredige en administratieve lasten te verminderen die wegen op ondernemingen die in de Gemeenschap kapitaal willen aantrekken. Aangezien aanbiedingen van effecten een grensoverschrijdende dimensie kunnen hebben, kan deze exercitie beter door de Gemeenschap worden aangepakt: een consistente benadering is van essentieel belang om regelgevingsarbitrage in de lidstaten en concurrentieverstoringen op de diverse markten te vermijden. Het voorstel strookt met het evenredigheidsbeginsel omdat bij alle aangereikte oplossingen kostenefficiëntie voor ogen staat, en gaat niet verder dan nodig is om de nagestreefde doelstellingen te verwezenlijken.
Nadere uitleg van het voorstel, per hoofdstuk of per artikel
Artikel 1, lid 2, onder h) en j), artikel 1, lid 4, en artikel 3, lid 2, onder e)
De wijze waarop de grensbedragen van aanbiedingen in de richtlijn worden berekend, kan in de diverse lidstaten tot uiteenlopende interpretaties leiden. Om zekerheids- en efficiëntieredenen dient derhalve te worden verduidelijkt dat de in de artikel 1, lid 2, onder h) en j), en artikel 3, lid 2, onder e), van de richtlijn vermelde totale tegenwaarde van de aanbiedingen op Gemeenschapsbrede basis en niet per land dient te worden berekend. Aangezien de in de richtlijn vastgelegde grensbedragen bovendien na verloop van tijd achterhaald kunnen zijn, moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om uitvoeringsmaatregelen met betrekking tot deze grensbedragen vast te stellen teneinde met de technische ontwikkelingen op de financiële markten rekening te houden en een eenvormige toepassing van de richtlijn te garanderen. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen door haar aan te vullen, moeten worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
Artikel 2, lid 1, onder e)
De in artikel 2, lid 1, onder e), punten i), ii) en iii), van de richtlijn vastgelegde definitie van 'gekwalificeerde beleggers' verschilt van de in bijlage II, deel II, van de MiFID voorkomende definitie van 'professionele cliënten', waardoor beleggingsondernemingen niet van hun categorie-indeling voor een onderhandse plaatsing kunnen gebruikmaken en dus niet kunnen profiteren van de vrijstelling waarin artikel 3, lid 2, onder a), van de richtlijn voorziet. Dit resulteert in complexiteit en kosten voor beleggingsondernemingen bij onderhandse plaatsingen: een onderneming moet controleren of haar professionele cliënten als gekwalificeerde beleggers zijn geregistreerd of moet ervan afzien effecten bij haar professionele cliënten te plaatsen. Deze situatie beperkt het vermogen van uitgevende instellingen om tot onderhandse plaatsingen bij sommige categorieën ervaren individuele beleggers over te gaan. Aangezien er uit het oogpunt van de beleggersbescherming geen enkele reden is waarom de definitie van geavanceerde beleggers in beide richtlijnen uiteenloopt, is het beleggingsondernemingen en kredietinstellingen voortaan toegestaan natuurlijke of rechtspersonen die zij overeenkomstig bijlage II, deel II, van de MiFID als professionele cliënten of in aanmerking komende tegenpartijen beschouwen, in het kader van onderhandse plaatsingen van effecten als gekwalificeerde beleggers te behandelen.
Artikel 2, lid 1, onder m), punt ii)
Voor emissies van effecten zonder aandelenkarakter met een nominale waarde per eenheid van minder dan 1 000 EUR beperkt artikel 2, lid 1, onder m), punt ii), de keuze van de lidstaat van herkomst (uit de lidstaten waar de uitgevende instelling haar statutaire zetel heeft, waar de effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zullen worden toegelaten of waar de effecten aan het publiek worden aangeboden). Indien de nominale waarde per eenheid minder dan 1 000 EUR bedraagt, bepaalt de richtlijn immers dat de lidstaat van herkomst de lidstaat is waar de uitgevende instelling haar statutaire zetel heeft. Dit drempelbedrag levert praktische problemen op voor uitgevende instellingen van effecten zonder aandelenkarakter omdat deze instellingen zich verplicht kunnen zien meerdere prospectussen voor één enkele emissie op te stellen, namelijk een prospectus voor een emissieprogramma waarbij onder het drempelbedrag wordt gebleven en een ander prospectus voor de overige emissieactiviteiten waarbij dat drempelbedrag eventueel wordt overschreden. Bovendien kan het drempelbedrag niet worden toegepast op bepaalde gestructureerde producten waarvoor geen nominale waarde per eenheid is vastgesteld. Teneinde een efficiëntere en flexibelere emissie van schuldtitels in de Gemeenschap mogelijk te maken, dient de ten aanzien van de bepaling van de lidstaat van herkomst geldende beperking voor emissies van effecten zonder aandelenkarakter met een nominale waarde per eenheid van minder dan 1 000 EUR dan ook te worden afgeschaft.
Een dergelijke wijziging zou geen concrete risico's uit het oogpunt van de beleggersbescherming met zich meebrengen omdat de kenmerken van en risico's verbonden aan effecten zonder aandelenkarakter niet afhankelijk zijn van de nominale waarde per eenheid van de effecten die worden aangeboden of op een gereglementeerde markt worden verhandeld. Aangezien uitgevende instellingen als gevolg van dit voorstel in de toekomst voor alle effecten zonder aandelenkarakter, ongeacht de nominale waarde per eenheid, de lidstaat van herkomst zullen mogen kiezen, zal deze momenteel door de richtlijn geboden keuzemogelijkheid voor 'effecten zonder aandelenkarakter die recht geven op het verkrijgen van ongeacht welke verhandelbare effecten of op het ontvangen van een geldbedrag, door middel van conversie of door uitoefening van de daaraan verbonden rechten, op voorwaarde dat de uitgevende instelling van de effecten zonder aandelenkarakter niet de uitgevende instelling is die de onderliggende effecten heeft uitgegeven, of een entiteit die tot de groep van die uitgevende instelling behoort', niet meer nodig zijn. Het in artikel 2, lid 1, onder i), punt i), van Richtlijn 2004/109/EG vastgelegde mechanisme voor de bepaling van de lidstaat van herkomst en de lidstaten van ontvangst dient tevens dienovereenkomstig te worden gewijzigd.
Artikel 3, lid 2
Krachtens artikel 3, leden 1 en 3, moet een prospectus worden gepubliceerd wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden en wanneer effecten tot de handel op een gereglementeerde markt worden toegelaten. In artikel 3, lid 2, wordt een aantal omstandigheden opgesomd waarin een aanbieding van effecten aan het publiek van de prospectusplicht is vrijgesteld. De onduidelijkheid van artikel 3, lid 2, lijkt echter problemen voor uitgevende instellingen te veroorzaken op sommige markten waar effecten via 'retail cascade' worden verspreid. 'Retail cascade' is een verschijnsel dat zich gewoonlijk voordoet wanneer effecten aan beleggers (die geen gekwalificeerde beleggers zijn) worden verkocht door intermediairs en niet rechtstreeks door de uitgevende instelling. Het is met name onduidelijk hoe de verplichting om een prospectus op te stellen en te actualiseren en hoe de verantwoordelijkheids- en aansprakelijkheidsbepalingen van toepassing zijn wanneer effecten door de uitgevende instelling bij financiële intermediairs worden geplaatst en vervolgens over een periode die vele maanden in beslag kan nemen, soms via een of meer extra lagen van intermediairs aan kleine beleggers worden doorverkocht. Een geldig prospectus, dat door de uitgevende instelling of de aanbieder is opgesteld en dat bij de definitieve plaatsing van effecten via financiële intermediairs of bij een doorverkoop van effecten beschikbaar is voor het publiek, moet voldoende informatie bevatten opdat beleggers met kennis van zaken beleggingsbeslissingen kunnen nemen. Het dient financiële intermediairs die de effecten plaatsen of doorverkopen, derhalve te worden toegestaan van het door de uitgevende instelling of de aanbieder gepubliceerde oorspronkelijke prospectus gebruik te maken zolang dit geldig is en naar behoren is aangevuld in overeenstemming met artikel 9, en de uitgevende instelling of de aanbieder verantwoordelijk voor de opstelling van dit prospectus in het gebruik ervan toestemt. In een dergelijk geval mag geen ander prospectus worden geëist. Ingeval de uitgevende instelling of de aanbieder verantwoordelijk voor de opstelling van een dergelijk oorspronkelijk prospectus echter niet in het gebruik ervan toestemt, dient de financiële intermediair verplicht te zijn een nieuw prospectus te publiceren. De financiële intermediair kan eventueel van het oorspronkelijke prospectus gebruikmaken door de relevante delen ervan door middel van verwijzing in zijn nieuwe prospectus op te nemen.
Artikel 4, lid 1, onder e)
Artikel 4, lid 1, onder e), voorziet specifiek in een vrijstelling van de prospectusplicht voor aanbiedingen van effecten aan werknemers, mits aan de volgende beide voorwaarden is voldaan: i) effecten van de uitgevende instelling moeten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten; en ii) er moet een document beschikbaar worden gesteld dat informatie bevat betreffende het aantal en de aard van de effecten en de redenen voor en de bijzonderheden van de aanbieding. Deze vrijstelling geldt niet op gelijke wijze voor alle werknemers, maar resulteert in een minder gunstige situatie voor werknemers van twee categorieën ondernemingen, namelijk ondernemingen uit derde landen die geen notering op een gereglementeerde markt in de EU hebben en niet-beursgenoteerde EU-ondernemingen of EU-ondernemingen waarvan effecten op een 'beursgereguleerde' EU-markt worden verhandeld. Uitgevende instellingen uit derde landen die geen notering op een gereglementeerde markt hebben, kunnen niet van de vrijstelling gebruikmaken omdat het concept 'gereglementeerde markt' krachtens artikel 4, lid 1, punt 14, van de MiFID per definitie beperkt is tot de EU. Ook voor niet-beursgenoteerde EU-ondernemingen of EU-ondernemingen waarvan effecten op beursgereguleerde EU-markten worden verhandeld is het onmogelijk om aan de bovenbeschreven voorwaarde te voldoen, omdat zij evenmin over een notering op een gereglementeerde markt als omschreven in de toepasselijke MiFID-definitie beschikken. De verplichting om voor dergelijke aanbiedingen een volledig prospectus op te stellen, is niet alleen geen doeltreffend middel om werknemers over de risico's en voordelen van dat zeer bijzondere type aanbieding te informeren, maar brengt voor werkgevers ook buitensporige kosten met zich mee die uit het oogpunt van de beleggersbescherming niet gerechtvaardigd zijn. De vrijstelling waarin artikel 4, lid 1, onder e), met betrekking tot aandelenplannen voor werknemers voorziet, dient derhalve te worden uitgebreid tot aandelenplannen voor werknemers van ondernemingen die niet op een gereglementeerde markt zijn genoteerd.
Artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 2, en artikel 7
De samenvatting van het prospectus is in de praktijk een essentiële bron van informatie voor kleine beleggers bij het nemen van hun beleggingsbeslissingen. Zij dient dan ook kort, eenvoudig en begrijpelijk te zijn voor de beoogde beleggers. Zij dient hoofdzakelijk de kerngegevens te bevatten en mag niet beperkt zijn tot een van tevoren bepaald aantal woorden. Bovendien moet de inhoud van de samenvatting van dien aard zijn dat een vergelijking mogelijk is met andere beleggingsproducten die gelijkenis vertonen met het beleggingsvoorstel dat in het prospectus is beschreven. Een uitgebreidere samenvatting zal voor een beter evenwicht zorgen tussen de noodzaak beleggers de nodige bescherming te bieden en de noodzaak kleine beleggers een begrijpelijk document ter hand te stellen. Een dergelijke samenvatting zal er tevens voor zorgen dat de beoogde kleine beleggers met kennis van zaken beleggingsbeslissingen kunnen nemen. Het logische gevolg van een uitgebreidere samenvatting is dat daaraan wettelijke aansprakelijkheid wordt verbonden, niet alleen als deze samenvatting misleidend, onjuist of inconsistent is wanneer zij samen met de andere delen van het prospectus wordt gelezen, maar ook als zij niet de kerngegevens bevat die beleggers in staat stellen met kennis van zaken beleggingsbeslissingen te nemen en de effecten met andere beleggingsproducten te vergelijken.
In het geval van claimemissies is het mogelijk dat de kosten die aan de opstelling van een volledig prospectus verbonden zijn, niet gerechtvaardigd zijn omdat bestaande aandeelhouders reeds de initiële beslissing hebben genomen om in de betrokken onderneming te investeren en er dus vertrouwd mee zouden moeten zijn. Bovendien kunnen de informatieverplichtingen van de richtlijn volgens sommige belanghebbenden uit de sector ook te belastend zijn en te veel kosten met zich meebrengen voor ondernemingen met een kleinere beurswaarde bij aanbiedingen van ten minste 2 500 000 EUR, alsook voor kleine kredietinstellingen bij aanbiedingen van in artikel 1, lid 2, onder j), bedoelde effecten zonder aandelenkarakter van ten minste 50 000 000 EUR. Deze belanghebbenden hebben erop gewezen dat deze grensbedragen in de praktijk te laag zijn en het daardoor moeilijker maken voor de genoemde categorieën uitgevende instellingen om in de EU middelen aan te trekken. Deskundigen uit consumentenkringen hebben evenwel benadrukt dat de invoering van een 'miniprospectus' dat eventueel beter op de behoeften en de omvang van kleine ondernemingen is toegesneden, in de eerste plaats hetzelfde niveau van beleggersbescherming moet garanderen, ongeacht de omvang van de uitgevende instelling. Teneinde grensoverschrijdende claimemissies efficiënter te laten verlopen en de informatieverschaffing aan de omvang van de uitgevende instellingen (met name kredietinstellingen die de in artikel 1, lid 2, onder j), bedoelde effecten uitgeven, waarbij de aanbieding onder of boven het in deze bepaling vastgelegde grensbedrag ligt, en ondernemingen met beperkte beurswaarde) aan te passen, dient voor dergelijke aanbiedingen een evenredige openbaarmakingsregeling in de richtlijn te worden opgenomen, terwijl tegelijkertijd een hoog niveau van beleggersbescherming wordt gehandhaafd.
Artikel 8
Overeenkomstig artikel 1, lid 2, onder d), van de richtlijn is deze niet van toepassing op effecten die onvoorwaardelijk en onherroepelijk gegarandeerd zijn door een lidstaat. Krachtens artikel 1, lid 3, van de richtlijn beschikt een uitgevende instelling waarvan de effecten door een lidstaat zijn gegarandeerd, over de mogelijkheid toch een prospectus op te stellen zodat zij van het Europees paspoort kan profiteren om in de Gemeenschap tot een grensoverschrijdende aanbieding over te gaan. In een dergelijk geval schrijft artikel 5, lid 1, van de richtlijn voor dat het prospectus gegevens moet bevatten over de uitgevende instelling, de effecten en de garant van de aanbieding. Wanneer een aanbieding van effecten door een derde partij is gegarandeerd, moet de uitgevende instelling overeenkomstig bijlage VI bij de Prospectusverordening[11] in het prospectus gegevens over de aard en draagwijdte van de garantie en over de garant verstrekken. In deze bijlage is met name het volgende bepaald: 'De garant verstrekt dezelfde informatie over zichzelf als de uitgevende instelling van hetzelfde type effect dat het voorwerp van de garantie uitmaakt'. In het geval van door een lidstaat gegarandeerde effecten moet de uitgevende instelling derhalve de bij de bijlagen VI en XVI van de Prospectusverordening voorgeschreven gegevens over de garant verstrekken om van de paspoortregeling te kunnen profiteren. Aangezien de lidstaten evenwel ruime informatie over hun financiële situatie verstrekken en deze informatie doorgaans voor het publiek beschikbaar is, levert de voor de uitgevende instelling geldende verplichting om in het prospectus de bij de bijlagen VI en XVI van de Prospectusverordening voorgeschreven gegevens over de als garant optredende lidstaten te verschaffen, geen meerwaarde op voor beleggers. Het moet instellingen die door een lidstaat gegarandeerde effecten uitgeven, bijgevolg worden toegestaan de informatie over een dergelijke garant niet te vermelden wanneer zij overeenkomstig artikel 1, lid 3, van de richtlijn een prospectus opstellen.
Artikel 9 en artikel 14, lid 4
Krachtens artikel 9 van de richtlijn is een prospectus, basisprospectus en registratiedocument geldig gedurende een periode van ten hoogste twaalf maanden. Aangezien deze documenten momenteel overeenkomstig artikel 16 van de richtlijn kunnen worden aangevuld of overeenkomstig artikel 12 van de richtlijn kunnen worden geactualiseerd, is er geen risico dat zij achterhaald zullen raken. Gezien de tijd en de kosten die de opstelling en goedkeuring van een prospectus vergen, dient de geldigheidstermijn van twaalf maanden van een prospectus, basisprospectus en registratiedocument derhalve te worden verlengd tot 24 maanden, mits deze documenten naar behoren worden aangevuld. Artikel 14, lid 4, moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.
Artikel 10, artikel 11, lid 1, en artikel 12, lid 2
Als gevolg van de inwerkingtreding van Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG[12] is de in artikel 10 van de richtlijn neergelegde verplichting voor de uitgevende instelling om jaarlijks een document te verstrekken dat alle gegevens bevat of naar alle gegevens verwijst die in de twaalf maanden vóór de openbaarmaking van het prospectus zijn gepubliceerd, een overbodige verplichting geworden die derhalve dient te worden afgeschaft. Artikel 11, lid 1, van de richtlijn en artikel 2, lid 1, onder i), punt i), van Richtlijn 2004/109/EG moeten dienovereenkomstig worden gewijzigd, voor zover zij naar artikel 10 verwijzen. Bovendien moet het registratiedocument, dat momenteel overeenkomstig artikel 10, lid 1, en artikel 12, lid 2, kan worden geactualiseerd, alleen volgens de in artikel 16 van de richtlijn neergelegde normale procedure voor het aanvullen van een prospectus worden aangevuld. Het registratiedocument bevat immers gegevens over de uitgevende instelling. Het dient derhalve niet langer overeenkomstig artikel 12, lid 2, te worden geactualiseerd, d.w.z. door middel van een verrichtingsnota, die in plaats daarvan gegevens over de effecten bevat.
Artikel 16
De huidige formulering van artikel 16, lid 1, van de richtlijn resulteert in grote onzekerheid omtrent het tijdstip waarop de prospectusplicht eindigt wanneer de effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zullen worden toegelaten. De relatie tussen 'de definitieve afsluiting van de aanbieding' en 'het tijdstip waarop de handel op een gereglementeerde markt aanvangt' moet worden verduidelijkt in die zin dat de prospectusplicht eindigt met de aanvang van de handel in de effecten op een gereglementeerde markt, waarbij het niet uitmaakt of de aanbiedingsperiode definitief is afgesloten. De inschrijvingsperiode loopt immers doorgaans af vóór de toelating van de effecten tot de handel en beleggers mogen niet over het in artikel 16, lid 2, neergelegde recht om zich terug te trekken beschikken wanneer de aanbieding reeds is afgesloten. Om bijgevolg te verduidelijken dat de prospectusplicht eindigt met de aanvang van de handel in de effecten op een gereglementeerde markt, ongeacht of de aanbieding aan het publiek al dan niet definitief is afgesloten, dient de verplichting om het prospectus aan te vullen te eindigen bij de definitieve afsluiting van de aanbiedingsperiode of op het tijdstip waarop de handel in deze effecten op een gereglementeerde markt aanvangt indien dat eerder valt.
Bovendien hebben beleggers overeenkomstig artikel 16, lid 2, van de richtlijn het recht om telkens als een prospectus tijdens een aanbieding wordt aangevuld, hun eerdere aanvaardingen in te trekken. Dit recht kan gedurende ten minste twee dagen na de publicatie van het document ter aanvulling worden uitgeoefend. Aangezien het tijdsbestek voor de uitoefening van dit recht niet is geharmoniseerd, hebben de lidstaten in hun nationale omzettingswetgeving verschillende termijnen vastgesteld. In geval van een grensoverschrijdende aanbieding is het dan ook onduidelijk of het in de nationale wetgeving van de lidstaat van herkomst van de uitgevende instelling vastgelegde tijdsbestek van toepassing is, dan wel het tijdsbestek dat is vastgesteld in de wetgeving van elk van de lidstaten waar de aanbieding of toelating tot de handel plaatsvindt. Het ontbreken van een gemeenschappelijk tijdsbestek leidt tot hogere kosten voor juridisch advies. Wanneer een prospectus wordt aangevuld, zou de harmonisatie op Gemeenschapsniveau van het tijdsbestek waarbinnen beleggers het recht tot intrekking van hun eerdere aanvaardingen kunnen uitoefenen, de uitgevende instellingen die grensoverschrijdende aanbiedingen van effecten verrichten derhalve meer zekerheid bieden. Teneinde uitgevende instellingen uit lidstaten die traditioneel een langer tijdsbestek hanteren de nodige flexibiliteit te bieden, dient de uitgevende instelling, aanbieder of aanvrager van de toelating tot de handel op een gereglementeerde markt de termijn voor de uitoefening van dat recht op vrijwillige basis te kunnen verlengen.
Artikel 18
Overeenkomstig artikel 18 van de richtlijn moet de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst de bevoegde autoriteit van de lidstaten van ontvangst een goedkeuringsverklaring verstrekken waarin wordt bevestigd dat het prospectus in overeenstemming met de Prospectusrichtlijn is opgesteld. In de praktijk heeft dit bij uitgevende instellingen evenwel tot onzekerheid geleid over de vraag of en wanneer een dergelijke kennisgeving effectief heeft plaatsgevonden. De kennisgevingsprocedure van artikel 18 van de richtlijn dient bijgevolg zodanig te worden gewijzigd dat de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst tegelijkertijd met de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst ook de uitgevende instelling of de persoon verantwoordelijk voor de opstelling van het prospectus in kennis moet stellen van de verstrekking van de goedkeuringsverklaring. Dit zal in minder kosten en risico's resulteren voor de uitgevende instelling of de persoon verantwoordelijk voor de opstelling van het prospectus, die er zeker van zal zijn niet onopzettelijk de wet te hebben overtreden door effecten aan het publiek aan te bieden in een lidstaat waar het paspoort nog niet geldt vanwege een onoplettendheid of een vergissing van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst.
Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Gemeenschap.