Toelichting bij COM(2007)263 - Gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Achtergrond van het voorstel

Motivering en doel van het voorstel



Richtlijn 96/26/EG inzake de toegang tot het beroep van ondernemer van vervoer over de weg en de vier verordeningen[1] inzake de toegang tot de vervoersmarkt hebben, samen met de enkele jaren eerder doorgevoerde deregulering van de prijzen voor internationaal wegvervoer, de interne wegvervoersmarkt vorm gegeven.

De gemeenschappelijke eisen voor de toegang tot het beroep die in de richtlijn zijn vastgesteld, waarborgen een minimaal kwaliteitsniveau in het wegvervoer, terwijl de opening van de markt op grond van de verordeningen voor meer concurrentie heeft gezorgd. Dit regelgevende kader heeft in het algemeen vruchten afgeworpen: vervoersondernemingen bieden tegenwoordig gunstigere tarieven, gediversifieerde diensten en stemmen hun diensten af op de just-in-time eisen van hun klanten.

Uit ervaring blijkt echter, dat een aantal elementen van de regelgeving niet correct of niet in gelijke mate worden toegepast omdat zij dubbelzinnig, onvolledig of niet meer aangepast zijn aan de evolutie in de sector. Dit geldt bijvoorbeeld voor de richtlijn inzake de toegang tot het beroep welke van toepassing is op alle wegvervoerders, zowel eenmansbedrijven, kmo's als grote ondernemingen. De verschillen bij de tenuitvoerlegging ondermijnen de eerlijke mededinging. De mate waarin toezicht en controle op de ondernemingen wordt uitgeoefend verschilt van lidstaat tot lidstaat, evenals de eisen inzake beroepskwalificaties en financiële draagkracht. Hierdoor kunnen de voordelen van de interne vervoersmarkt niet optimaal worden benut.

Het doel van deze ontwerpverordening, die de richtlijn zal vervangen, is deze nadelen weg te werken.

Algemene context



Richtlijn 96/26/EG voorziet in minimumvoorwaarden inzake betrouwbaarheid, financiële draagkracht en beroepsbekwaamheden waaraan de ondernemingen moeten voldoen om te worden toegelaten tot het beroep van wegvervoerder, d.w.z. het vervoer van goederen en personen in binnen- en buitenland. Deze voorwaarden zijn de enige gemeenschappelijke eisen waaraan ondernemingen moeten voldoen om activiteiten te mogen uitoefenen op de communautaire markt voor het vervoer over de weg. Voorts voorziet de richtlijn in de wederzijdse erkenning van een aantal documenten die noodzakelijk zijn om een vergunning te krijgen.

In haar wetgevingsprogramma voor 2006[2] heeft de Commissie aangekondigd de regels die voortvloeien uit de betrokken richtlijn grondig te onderzoeken en de toepassing daarvan zonodig te harmoniseren en eenvoudiger, beter controleerbaar en doeltreffender te maken. Dit onderzoek is gebeurd op basis van een uitvoerige raadpleging van de belanghebbende partijen en een effectbeoordeling. De omzetting en toepassing van de richtlijn door de lidstaten blijkt moeizaam en zeer divers te verlopen. Het slaagpercentage voor het examen inzake beroepsbekwaamheid varieert naargelang de lidstaat van 10 tot meer dan 90%. Dit heeft een aantal nadelen, zoals:

- het risico op mededingingverstoring tussen vervoersondernemingen die over een reële vestiging beschikken waar de autoriteiten kunnen controleren of zij voldoen aan de minimumnormen voor de toegang tot het beroep en anderzijds 'postbusbedrijven' die aan een dergelijke controle ontsnappen;

- een gebrek aan doorzichtigheid van de markt door de uiteenlopende minimumnormen inzake financiële draagkracht en beroepsbekwaamheid en de daaruit voortvloeiende onderaannemingscontracten; de klanten van het wegvervoer beschikken niet over garanties inzake de door de ondernemingen geboden kwaliteit;

- het voortbestaan van malafide ondernemingen met beperkte beroepskwalificaties en financiële draagkracht leidt tot verkeersveiligheidsrisico's en ondermijnt de sociaaleconomische efficiëntie van het wegvervoer (beter gekwalificeerde ondernemingen kunnen niet concurreren met deze bedrijven);

- een ongelijk en niet-gecoördineerd toezicht door de nationale autoriteiten, die verondersteld worden de vergunning in te trekken wanneer een onderneming inbreuken pleegt waardoor haar betrouwbaarheid in het geding komt. Het gebrek aan coördinatie leidt tot overbodige administratieve kosten en ondermijnt de geloofwaardigheid en het ontradende karakter van de intrekking van vergunningen.

Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de EU



De voorgestelde verordening draagt bij tot de realisatie van de doelstellingen van de Lissabonstrategie. Deze verordening zal zorgen voor billijker concurrentievoorwaarden binnen de sector en voor meer doorzichtigheid voor de klanten van het wegvervoer. Uiteindelijk zal de verordening bijdragen tot efficiëntere vervoersdiensten van betere kwaliteit. Gelet op de belangrijke rol van het wegvervoer in de productie- en distributieketens van de industrie, zal de maatregel ook het concurrentievermogen van de Unie versterken.

De nieuwe verordening zal indirect zorgen voor meer verkeersveiligheid door een strikter toezicht op onachtzame ondernemingen, die vaker dan andere betrokken zijn bij ongevallen. De vereiste verbetering van de beroepsbekwaamheden zal zorgen voor betere arbeidsomstandigheden voor de werknemers in de sector. Zelfstandigen zullen door deze maatregel onafhankelijker worden ten aanzien van hun opdrachtgevers en dus beter beschermd zijn tegen praktijken waarbij schijnzelfstandigen worden ingeschakeld.

Het voorstel sluit ten slotte aan bij het vaste voornemen van de Commissie om de inhoud van het acquis te vereenvoudigen en te actualiseren. Het past tevens binnen het Programma van de Commissie voor een 'verbetering van de wetgeving' met het oog op de modernisering en vereenvoudiging van het communautaire acquis. Vereenvoudiging van de wetgeving impliceert een grotere juridische klaarheid, beter controleerbare bepalingen die daadwerkelijk toepasbaar zijn en een grotere algemene samenhang met de bepalingen van de verordening inzake de toegang tot de vervoersmarkt[3]. De maatregel biedt de lidstaten de mogelijkheid een aantal administratieve lasten met betrekking tot controle te schrappen.

De modernisering van de regels inzake de toegang tot het beroep van wegvervoerondernemer, met name de invoering van elektronische registers, maakt overigens deel uit van de maatregelen voor onmiddellijke actie in het kader van het door de Commissie op 24 januari 2007 voorgestelde 'Actieprogramma ter vermindering van de administratieve lasten in de Europese Unie'[4]. In zijn conclusies van 8 en 9 maart roept de Raad de Commissie op bijzondere voorrang te geven aan de in het actieprogramma vervatte maatregelen voor onmiddellijke actie en aan het onderzoek en de goedkeuring van dit voorstel.

1.

Raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling



Raadpleging van belanghebbende partijen



Dit voorstel volgt op een publieke raadpleging waarbij getracht is zoveel mogelijk reacties van de belanghebbende partijen te verzamelen. De vragenlijst van deze raadpleging, die gelijktijdig is georganiseerd met de raadpleging betreffende de herschikking van de vier verordeningen inzake de toegang tot de markt, is verspreid via het internet en toegezonden aan alle representatieve organisaties uit de sector van het wegvervoer.

De Commissie heeft 67 schriftelijke reacties ontvangen van nationale autoriteiten, nationale en Europese organisaties van ondernemers van vervoer over de weg (personen- en goederenvervoer), hun klanten en diverse andere economische actoren. Op 7 november heeft zij een hoorzitting georganiseerd voor de belanghebbende partijen die een schriftelijke bijdrage hadden ingediend of hun belangstelling kenbaar hadden gemaakt. Op de hoorzitting waren 42 delegaties van de industrie en 37 vertegenwoordigers van nationale overheden aanwezig.

De deelnemers zijn in het algemeen van mening dat de voorwaarden om het beroep van wegvervoerondernemer te mogen uitoefenen beter op elkaar moeten worden afgestemd, toegepast en gecontroleerd. Met uitzondering van de vervoerders van personen, die voorstander zijn van strengere eisen, zijn de belanghebbenden van oordeel dat voorrang moet worden gegeven aan de harmonisering van de huidige nationale regels. Zij pleiten in het algemeen voor:

- een verbetering van het toezicht en de follow-up door gerichte controles op risicobedrijven (veeleer dan frequentere systematische controles), de uitwisseling van operationele informatie tussen de autoriteiten van de verschillende lidstaten die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de ondernemingen en de invoering van elektronische registers waardoor de administratiekosten kunnen worden beperkt;

- de invoering van gemeenschappelijke bepalingen om een werkelijke en stabiele vestiging van de ondernemingen te waarborgen en concurrentieverstoring door zogenaamde 'postbusbedrijven' te verminderen;

- harmonisering van de indicatoren voor de beoordeling van de financiële draagkracht van ondernemingen en van het niveau van de examens voor het behalen van een getuigschrift van vakbekwaamheid;

- garanties dat de houder van een getuigschrift van vakbekwaamheid daadwerkelijk de vervoersactiviteiten leidt en geen stroman is die er slechts op uit is een vergunning te bemachtigen.

De Commissie heeft rekening gehouden met alle opmerkingen die in de loop van de raadplegingsprocedure zijn gemaakt. Een aantal reacties hebben geleid tot een verbetering van het bijgevoegde voorstel en van de effectbeoordeling. De Commissie heeft onder meer het aantal beleidsopties uitgebreid dat zij wenste te evalueren om de meegedeelde standpunten te toetsen. Het voorstel om de voorwaarde inzake de financiële draagkracht te vervangen door een verplichte verzekering betreffende beroepsaansprakelijkheid wordt niet langer meegenomen, aangezien dit idee door diverse belanghebbenden nog niet voldoende rijp werd geacht.

Een overzicht van de reacties op de publieke raadpleging, de verschillende bijdragen en het verslag van de hoorzitting van 7 november 2006 zijn beschikbaar op: ec.europa.eu/transport/road/consultations

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid



De Commissie heeft voor deze raadplegingsprocedure een beroep gedaan op de onafhankelijke deskundigheid van prof. Brian Bayliss, die in 1994 voorzitter was van een comité dat een uitvoerig verslag heeft opgesteld over de stand van zaken betreffende de invoering van de interne markt voor het goederenvervoer over de weg en de werkzaamheden die toen nog moesten worden verricht.

Effectbeoordeling



Gezien hun nauwe onderlinge band en verwevenheid is bij de effectbeoordeling ter voorbereiding van dit voorstel de herschikking van zowel de regels inzake de toegang tot het beroep als de toegang tot de markt onderzocht. De effectbeoordeling is gebaseerd op studies die zijn uitgevoerd in 2004, 2005 en 2006. Er is bijzondere aandacht besteed aan de bijsturing van het toepassingsgebied van de effectbeoordeling aan de hand van de reacties van de belanghebbende partijen en aan de aanpassing van dit voorstel aan de conclusies van de effectbeoordeling.

Er zijn vijf beleidsopties onderzocht:

De optie 'ongewijzigd beleid' betekent dat de huidige regelgeving inzake het vervoer over de weg niet wordt gewijzigd. De in het begin beschreven problemen blijven bestaan en nemen zelfs toe naarmate cabotage wordt opengesteld voor alle lidstaten.

De optie 'technische en niet-regelgevende vereenvoudiging' voorziet in de integratie en codificering van vijf regelgevende teksten van de EU tot drie besluiten. Dit betekent dat niet bindende richtsnoeren worden opgesteld voor de lidstaten en de sector. Deze optie is gemakkelijk uitvoerbaar, maar zal weinig gevolgen hebben op de verschillen tussen de nationale wetgevingen en derhalve op de belangrijkste opgesomde problemen.

De optie 'harmonisering' behelst de vervanging van de huidige richtlijn en de vier verordeningen door drie verordeningen teneinde de toegang tot het beroep te harmoniseren, de juridische aspecten met betrekking tot cabotage te verduidelijken en de toepassing daarvan te verbeteren. Deze optie draagt bij tot eerlijke mededinging, betere naleving van de regelgeving in het wegvervoer, met name op het gebied van veiligheid, en tot professionalisering van de sector.

De optie 'strengere kwaliteitsnormen' betekent dat geleidelijk strengere eisen worden ingevoerd op het gebied van de financiële draagkracht en verplichte permanente vorming van vervoersleiders in ondernemingen. Op korte termijn werkt deze optie drempelverhogend voor kleine ondernemingen. Op lange termijn worden ondernemingen gestimuleerd efficiënter te werken, een ontwikkeling waar de hele maatschappij baat bij heeft.

De optie 'liberalisering' omvat de openstelling van cabotage voor concurrentie en de liberalisering van het geregeld internationaal autobusvervoer. Deze optie zou leiden tot een daling van een aantal vervoerstarieven, maar bij gebrek aan een doorgedreven voorafgaande harmonisering op onder meer sociaal en fiscaal gebied, niet per definitie tot een betere sociaaleconomische efficiëntie van het wegvervoer. Deze optie kan in bepaalde landen leiden tot het verlies van banen. Gelet op de te verwachten omvang van de effecten is een grondiger analyse hoe dan ook noodzakelijk en deze optie gaat verder dan de vereenvoudigingscontext waarbinnen dit voorstel moet worden gesitueerd.

Rekening houdend met deze resultaten, is het huidige voorstel een weergave van beleidsoptie 3: 'harmonisering'. De samenvatting van de effectbeoordeling en het volledige rapport daarvan gaan als bijlage bij dit voorstel. De effectbeoordeling wijst uit dat de voorgestelde verordening, in combinatie met de twee voorgestelde verordeningen inzake de toegang tot de markt, de mededingingverstoring zal terugdringen, zal zorgen voor een betere naleving van sociale en verkeersveiligheidsregels en de lidstaten de mogelijkheid zal bieden de administratieve kosten te verminderen met ongeveer 190 miljoen euro per jaar[5].

2.

Juridische elementen van het voorstel



Samenvatting van de voorgestelde maatregel(en)



In de voorgestelde verordening zijn de voorwaarden vastgesteld waaraan alle ondernemingen moeten voldoen om het beroep van ondernemer van vervoer over de weg te mogen uitoefenen. De bestaande wettelijke bepalingen worden verduidelijkt en aangevuld met het oog op een betere samenhang en een daadwerkelijke en eenvormige toepassing. De verordening voorziet in:

- de verantwoordelijkheid van de vervoersleider die zijn getuigschrift van vakbekwaamheid ter beschikking stelt van een onderneming, zodat deze een vergunning kan aanvragen en een strengere regulering van de relatie tussen de vervoersleider en de onderneming;

- criteria om te waarborgen dat een onderneming duurzaam en werkelijk in een lidstaat is gevestigd, zodat de nationale autoriteiten die de onderneming hebben toegelaten tot het beroep er op een correcte manier toezicht kunnen op uitoefenen;

- vergelijkbare financiële indicatoren om de financiële draagkracht van een onderneming te beoordelen, een verplichte minimale opleiding van 140 uur voorafgaand aan het voor alle kandidaten verplichte examen om de vakbekwaamheid te testen alsmede de erkenning van opleidings- en examencentra;

- de verplichting uit hoofde van autoriteiten die vaststellen dat een vervoersondernemer niet meer voldoet aan de voorwaarden inzake betrouwbaarheid, financiële draagkracht of vakbekwaamheid om die onderneming daarop te wijzen en, indien deze binnen een bepaalde termijn geen maatregelen neemt om aan die voorwaarden te voldoen, bestuursrechtelijke sancties op te leggen, gaande van de intrekking van haar vergunning tot de intrekking van het getuigschrift van haar vervoersleider;

- de onderlinge erkenning tussen lidstaten van inbreuken ten aanzien van de communautaire regelgeving inzake het wegvervoer; deze wederzijdse erkenning betekent dat ernstige en herhaalde inbreuken, ongeacht waar deze zijn gepleegd, wanneer een bepaalde grens wordt overschreden de goede naam van een vervoerder in het geding kunnen brengen en aanleiding kunnen geven tot de hiervoor opgesomde sancties;

- de onderlinge koppeling van de elektronische registers van alle lidstaten om de administratieve kosten voor het volgen van en het toezicht op ondernemingen te drukken en de uitwisseling van gegevens tussen de lidstaten te vergemakkelijken;

- de geleidelijke schrapping van afwijkingen die naar eigen goeddunken van de lidstaten en op ongelijkmatige wijze aan bepaalde ondernemingen zijn toegekend. Deze afwijkingen zijn niet langer verantwoord en verstoren de mededinging ten aanzien van de grote meerderheid van ondernemingen die geen afwijkingen genieten.

Rechtsgrondslag



Het voorstel voor een verordening en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG is gebaseerd op artikel 71 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. 320

Subsidiariteitsbeginsel



Dit voorstel heeft in de eerste plaats ten doel de door de lidstaten aan ondernemingen opgelegde regelgeving voor de toegang tot het beroep en de markt te harmoniseren, teneinde het functioneren van de interne markt te verbeteren. Een dergelijke harmonisering kan niet door de lidstaten alleen worden gerealiseerd. Voorts beoogt het voorstel een betere gegevensuitwisseling tussen de autoriteiten van de lidstaten die de naleving van de voorwaarden voor de toegang tot het beroep controleren. Dit kan door de lidstaten slechts gefragmenteerd op bilaterale basis gebeuren. Daar één lidstaat of een groep van lidstaten de opgesomde problemen niet op bevredigende wijze kunnen oplossen, is er derhalve behoefte aan communautaire maatregelen.

Evenredigheidsbeginsel



Het voorstel is om de volgende redenen in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel: 331

- het voorstel voorziet in gemeenschappelijke voorwaarden, maar belet de lidstaten niet extra voorwaarden op te leggen voor de toegang tot het beroep;

- de enige beperking van deze mogelijkheid vloeit voort uit het recht van vrije vestiging en de noodzaak de wederzijdse erkenning van een aantal getuigschriften te waarborgen, maar het voorstel houdt geen fundamentele wijzigingen in ten aanzien van de reeds geldende bepalingen;

- het voorstel biedt de lidstaten de keuze tussen twee manieren waarop een onderneming haar financiële draagkracht kan aantonen (financiële indicatoren of bankgarantie);

- de aan de nationale autoriteiten, die vergunning verlenen voor de uitoefening van het beroep, opgelegde verplichtingen doen geen afbreuk aan hun discretionaire bevoegdheid, met name inzake de vaststelling en beoordeling van inbreuken. Op grond van de rechtspraak van het Hof van Justitie in zijn arrest van 13 september 2005[6], voorziet het voorstel in een gemeenschappelijk beleid inzake bestuursrechtelijke sancties, zoals de intrekking van vergunningen. Gelet op het ontradende effect dat dergelijke sancties reeds sorteren, voorziet de verordening niet in andere strafrechtelijke of geldelijke sancties en behouden de lidstaten hun vrijheid op dit gebied.

Ten slotte moet worden opgemerkt, dat de harmonisering van de voorwaarden voor de uitoefening van het beroep niet beperkt mag blijven tot ondernemingen die internationaal vervoer mogen uitvoeren. Sedert de invoering van de interne markt zijn de binnenlandse markten om verschillende reden niet meer van elkaar gescheiden:

- in verschillende lidstaten wordt geen enkel onderscheid meer gemaakt tussen vergunningen voor internationaal vervoer en vergunningen voor uitsluitend binnenlands vervoer;

- in andere lidstaten concurreren de ondernemingen die uitsluitend binnenlands vervoer verrichten binnen één lidstaat met ondernemingen uit andere lidstaten die cabotagevervoer verrichten;

- ondernemingen die een vergunning hebben voor internationaal vervoer vallen terug op hun nationale markt wanneer zij wegens de conjunctuur geen klanten meer vinden voor het vervoer van goederen naar andere lidstaten.

Het voorstel voor een verordening heeft derhalve, evenals de huidige richtlijn, betrekking op alle vervoer, ook op binnenlands vervoer.

Keuze van het instrument



De regels inzake de toegang tot het beroep van wegvervoerondernemermoeten met name worden herzien om een doeltreffendere en gelijkmatigere toepassing te waarborgen. Een verordening, die rechtstreeks en op meer eenvormige wijze toepasbaar is, is derhalve het meest geschikte instrument. Zij zal zorgen voor een grotere doorzichtigheid en een daling van bepaalde administratieve kosten. De keuze voor een verordening wordt ook gerechtvaardigd door het feit dat de toegang tot het beroep de basisvoorwaarde is om toegang te krijgen tot de markt en de verordening sinds 1992 het gangbare instrument is op dit gebied.

3.

Gevolgen voor de begroting



Dit voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Gemeenschap.

Europese economische ruimte



De voorgestelde verordening is relevant voor de EER en dient derhalve ook voor de EER te gelden.

Toelichting betreffende de voorgestelde bepalingen

Overname van bestaande bepalingen

Dit voorstel is een aanvulling en herziening van de bestaande regelgeving inzake de toegang tot het beroep van ondernemer van vervoer over de weg. Verschillende beginselen en bepalingen van Richtlijn 96/26/EG worden derhalve overgenomen:

- de drie voorwaarden waaraan een onderneming dient te voldoen om toegang te krijgen tot het beroep (betrouwbaarheid, vakbekwaamheid, financiële draagkracht) (artikel 3);

- de wederzijdse erkenning van diploma's, getuigschriften en andere documenten om de vrije vestiging te versoepelen (artikel 18 tot en met 20);

- het model van het getuigschrift van vakbekwaamheid (bijlage II) en de lijst van kennis waarover men moet beschikken om een getuigschrift te behalen (bijlage I).

Een herschikking op basis van het inter-institutioneel akkoord van 28 november 2001 om op meer structurele basis een beroep te doen op de techniek van de herschikking van de regelgeving biedt niet de mogelijkheid de gewenste juridische klaarheid te scheppen. Deze beginselen en bepalingen zijn verworvenheden die evenwel niet ter discussie kunnen worden gesteld. De Commissie verzoekt het Europees Parlement en de Raad hiermee in het bijzonder rekening te houden en hun prerogatieven uit te oefenen met betrekking tot de hierna omschreven nieuwe bepalingen.

Nieuwe bepalingen

Verduidelijking van de definities en aanpassing van de werkingssfeer

Artikel 1 voorziet in de aanvulling van de lijst met definities met het oog op een meer eenvormige tenuitvoerlegging. Artikel 2 bevat een nieuwe omschrijving van het toepassingsgebied die beter is afgestemd op de andere regelgeving inzake vervoer over de weg, namelijk alle voertuigen van meer dan 3,5t en een beperking van de uitzonderingen tot vervoersactiviteiten die duidelijk omschreven zijn in andere communautaire wetteksten.

Vestigingsvoorwaarde

In de artikelen 3 en 5 zijn de gemeenschappelijke regels vastgesteld om te waarborgen dat uitsluitend aan ondernemingen met een reële en duurzame vestiging toegang wordt verleend tot het beroep. Het is de bedoeling eenzelfde toezichtsniveau te waarborgen voor alle ondernemingen en te voorkomen dat bepaalde ondernemingen zich onttrekken aan toezicht door de autoriteiten van de lidstaten waar zij zijn gevestigd. Overeenkomstig artikel 5 betekent een reële en duurzame vestiging dat de onderneming beschikt over een kantoor, ingeschreven voertuigen en een exploitatiecentrum.

Verantwoordelijkheid van de vervoers leider

In artikel 4 wordt omschreven welke relatie er dient te bestaan tussen de persoon ("vervoers leider") die over de vereiste vakbekwaamheid beschikt en de onderneming waarvan hij de vervoersactiviteiten leidt. Het moet gaan om een bezoldigd werknemer van de onderneming. Aangezien deze persoon verondersteld wordt werkelijk en permanent de vervoersactiviteit van de onderneming te leiden, moet hij de verantwoordelijkheid nemen voor zijn beslissingen en is hij derhalve verantwoordelijk voor de inbreuken die zijn gepleegd in het kader van de activiteiten waarover hij de leiding heeft. Deze verantwoordelijkheid is van toepassing in het kader van deze verordening, maar doet geen afbreuk aan de in de nationale wetgeving van de lidstaten vastgestelde strafrechtelijke of financiële verantwoordelijkheid. Voorts wordt voor kleine ondernemers een kader gecreëerd waarbinnen zij een beroep kunnen doen op een andere vervoersleider, met name om hun onafhankelijkheid te versterken ten aanzien van grote vervoersondernemingen die hun ladingen toevertrouwen en hen zo te beschermen tegen schijnzelfstandigheid.

Omschrijving van de na te leven voorwaarden inzake betrouwbaarheid

Artikel 6 bevat de lijst van de communautaire regelgeving die, wanneer zij wordt overtreden, tot het verlies van de betrouwbaarheid kan leiden, zelfs indien de inbreuken in een andere lidstaat worden gepleegd. Tevens wordt bepaald dat ook kleine inbreuken die bij herhaling worden gepleegd als ernstige inbreuken kunnen worden beschouwd. De Commissie wordt bevoegd voor de vaststelling van een gemeenschappelijke lijst van inbreuken. Deze lijst moet worden opgesteld voorafgaand aan elke georganiseerde uitwisseling van gegevens tussen de lidstaten en de vaststelling van gemeenschappelijke drempels voor de intrekking van de vergunning.

Nieuwe indicatoren voor de beoordeling van de financiële draagkracht van een onderneming

Artikel 7 voorziet in preciezere indicatoren voor de vaststelling van de financiële draagkracht van een onderneming. Aan de ondernemingen en de lidstaten worden twee mogelijkheden geboden: hetzij aantonen dat de op basis van haar jaarrekeningen opgestelde vlottende activa en liquiditeitspositie (op basis van de terminologie van de vierde boekhoudrichtlijn)[7] aan bepaalde drempels voldoen, hetzij haar financiële draagkracht aantonen door overlegging van een bankgarantie. De voorgestelde financiële indicatoren worden vaak gebruikt in het kader van financiële analyses om te beoordelen of een onderneming op korte termijn in staat is haar schulden af te lossen.

Verbeter ing van de vakbekwaamheid

Artikel 8 omvat een gemeenschappelijk beleid waarbij opleiding wordt gecombineerd met een verplicht examen om de vakbekwaamheid te testen. Het examen is verplicht voor alle kandidaten, ook voor mensen met beroepservaring of houders van een diploma. Voorts voorziet artikel 8 in minimumnormen voor de erkenning van examen- en opleidingscentra en wordt de uitwisseling van ervaring tussen de lidstaten op dit gebied bevorderd. Ten slotte zullen de lidstaten met betrekking tot de vereiste beroepskwalificaties niet langer een onderscheid kunnen maken tussen internationaal en binnenlands vervoer. Personen die belast zijn met het beheer van vervoersactiviteiten zullen in de loop van hun carrière zeker te maken krijgen met het beheer van vervoer tussen verschillende lidstaten.

Beter volgen en toezicht

In de artikelen 9, 10, 11 en 13 wordt de rol van de door de lidstaten aangestelde autoriteiten bij het toezicht op de naleving van de voorwaarden van deze verordening door de ondernemingen verduidelijkt en versterkt. Deze artikelen bevatten een aantal gemeenschappelijke beginselen om te komen tot meer doorzichtigheid, een betere vergelijkbaarheid en uiteindelijk een grotere legitimiteit van de regels inzake de toegang tot het beroep. In artikel 10 en 12 worden de termijnen vastgesteld waarbinnen de autoriteiten een dossier moeten behandelen, maar ook de termijn die aan een onderneming kan worden toegestaan om zich te schikken naar de voorwaarden zodat een sanctie kan worden vermeden. Overeenkomstig artikel 12 dienen de bevoegde instanties de ondernemingen die niet langer aan de voorwaarden van deze verordening dreigen te voldoen, te waarschuwen. Artikel 21 biedt een overzicht van de verschillende bestuursrechtelijke sancties, gaande van de gedeeltelijke intrekking van de vergunning tot de intrekking van het getuigschrift van de vervoersleider. Krachtens artikel 11 dienen de lidstaten gerichte controles uit te voeren, eventueel ter vervanging van frequentere systematische controles en de bestaande vijfjaarlijkse controles. Gerichte controles zijn immers efficiënt gebleken om inbreuken vast te stellen en de administratieve kosten te drukken, aangezien enkel ondernemingen die als risicobedrijf zijn aangemerkt, worden gecontroleerd.

Vereenvoudiging en bestuursrechtelijke samenwerking

Krachtens artikel 15 dienen alle lidstaten elektronische ondernemingsregisters op te zetten, die tegen 2010, rekening houdend met de regels inzake de bescherming van persoonsgegevens, op Europees niveau aan elkaar moeten worden gekoppeld. Dergelijke registers bestaan reeds in talrijke lidstaten en hebben een daling van de administratieve kosten en een beter toezicht op de ondernemingen mogelijk gemaakt. In artikel 16 wordt herinnerd aan de toepasselijk regels inzake de bescherming van persoonsgegevens, overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG. Artikel 17 voorziet in de oprichting van nationale contactpunten die moet worden gebruikt voor de uitwisseling van gegevens en in bepaalde procedures die moeten worden gevolgd (in detail omschreven in de andere voorstellen voor verordeningen die samen met dit voorstel zijn ingediend).

Diversen

De andere belangrijke wijzigingen betreffen de aanpassingen van de algemene bepalingen als gevolg van de hierboven omschreven wijzigingen, met name de vaststelling van de overgangsperiode en de geleidelijke schrapping van onrechtmatig verworven rechten, alsmede de regels inzake de comitéprocedure en de verslagen die moeten worden opgesteld met het oog op een strenger volgen door de lidstaten en de Gemeenschap.