Toelichting bij COM(2008)426 - Toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel



Dit voorstel heeft tot doel het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid buiten de arbeidsmarkt toe te passen. Het creëert een kader voor het verbod op discriminatie op deze gronden en stelt in de Europese Unie hetzelfde minimumbeschermingsniveau in voor mensen die op die gronden worden gediscrimineerd.

Dit voorstel vormt een aanvulling op het bestaande communautaire rechtskader dat discriminatie op grond van godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid alleen verbiedt in arbeid, beroep en beroepsopleiding[1].

Algemene context



In haar wetgevings- en werkprogramma[2], dat op 23 oktober 2007 werd goedgekeurd, kondigde de Commissie aan dat zij nieuwe initiatieven zou voorstellen om het communautaire rechtskader inzake non-discriminatie aan te vullen.

Dit voorstel wordt ingediend als onderdeel van de 'Vernieuwde sociale agenda: kansen, toegang en solidariteit in het Europa van de 21e eeuw'[3], en vergezelt de mededeling 'Non-discriminatie en gelijke kansen: een vernieuwd engagement'[4].

Het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap is door de lidstaten en de Europese Gemeenschap ondertekend. Het is gebaseerd op de beginselen van non-discriminatie, participatie en integratie in de samenleving, gelijke kansen en toegankelijkheid. Een voorstel tot sluiting van het Verdrag door de Europese Gemeenschap is aan de Raad overgelegd[5].

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied



Met dit voorstel wordt voortgebouwd op de Richtlijnen 2000/43/EG, 2000/78/EG en 2004/113/EG[6], waarbij discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, leeftijd, handicap, seksuele geaardheid, godsdienst of geloof worden verboden[7]. Discriminatie op grond van ras of etnische afstamming is verboden in arbeid, beroep en beroepsopleiding, alsook daarbuiten op gebieden zoals sociale bescherming, gezondheidszorg, onderwijs en toegang tot goederen en diensten die publiekelijk beschikbaar zijn, met inbegrip van huisvesting. Discriminatie op grond van geslacht is verboden op dezelfde gebieden, met uitzondering van onderwijs, de media en reclame. Discriminatie op grond van leeftijd, godsdienst of overtuiging, seksuele geaardheid en handicap is evenwel alleen verboden in arbeid, beroep en beroepsopleiding.

De Richtlijnen 2000/43/EG en 2000/78/EG moesten uiterlijk 2003 in nationaal recht zijn omgezet, met uitzondering van de bepalingen inzake discriminatie op grond van leeftijd of handicap, waarvoor de omzettingstermijn drie jaar langer duurde. De Commissie keurde in 2006 een verslag over de toepassing van Richtlijn 2000/43/EG[8] en op 19 juni 2008 een verslag over de toepassing van Richtlijn 2000/78/EG[9] goed. Op één na hebben alle lidstaten deze richtlijnen omgezet. Richtlijn 2004/113/EG moest uiterlijk eind 2007 zijn omgezet.

De begrippen en regels in dit voorstel zijn voor zover mogelijk gebaseerd op die in de bestaande richtlijnen die artikel 13 van het EG-Verdrag als grondslag hebben.

Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de EU



Met dit voorstel wordt voortgebouwd op de non-discriminatiestrategie die sinds het Verdrag van Amsterdam is ontwikkeld. Het voorstel spoort met de horizontale doelstellingen van de Europese Unie, en in het bijzonder met de Lissabonstrategie voor groei en werkgelegenheid en de doelstellingen van het EU-proces van sociale bescherming en sociale integratie. Overeenkomstig het EU-handvest van de Grondrechten helpt het voorstel de grondrechten van de burgers bevorderen.

1.

Raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling



Raadpleging

De Commissie heeft gepoogd alle belanghebbenden bij de voorbereiding van dit initiatief te betrekken en heeft erop toegezien dat al wie eventueel opmerkingen wilde maken, daartoe de kans en de nodige tijd kreeg. Het Europees Jaar van gelijke kansen voor iedereen bood een unieke gelegenheid om deze thema's onder de belangstelling te brengen en deelname aan het debat aan te moedigen.

Met name moet worden gewezen op de openbare onlineraadpleging[10], een raadpleging van het bedrijfsleven[11], en een schriftelijke raadpleging van en vergaderingen met de sociale partners en de ngo's op Europees niveau die op het gebied van non-discriminatie actief zijn[12]. De uitkomsten van de openbare raadpleging en die van de raadpleging van de ngo's waren een oproep tot wetgeving op EU-vlak om het niveau van bescherming tegen discriminatie te verhogen, hoewel ook stemmen opgingen voor specifieke richtlijnen op het gebied van discriminatie op grond van handicap of geslacht. Uit de raadpleging van het Europees toetsingspanel van het bedrijfsleven bleek dat de bedrijven het nuttig zouden vinden indien in de hele EU hetzelfde niveau van bescherming tegen discriminatie zou gelden. Onder de sociale partners waren de vertegenwoordigers van werkgevers in principe tegen nieuwe wetgeving, die volgens hen de administratieve lasten en de kosten zou doen toenemen, terwijl de vakbonden voor waren.

Uit de antwoorden bleek ook bezorgdheid over hoe een aantal gevoelige gebieden in een nieuwe richtlijn worden geregeld. Er bleken ook misverstanden te bestaan over de grenzen of de reikwijdte van de Gemeenschapsbevoegdheid. In de voorgestelde richtlijn wordt aan deze bezorgdheid tegemoetgekomen en worden de grenzen van de Gemeenschapsbevoegdheid duidelijk aangegeven. Binnen deze grenzen is de Gemeenschap gemachtigd om maatregelen te nemen (artikel 13 van het EG-Verdrag). Zij is ook van oordeel dat het nemen van maatregelen op EU-niveau de beste manier is om vooruitgang te boeken.

In de antwoorden wordt eveneens de nadruk gelegd op de specifieke aard van discriminatie op grond van handicap en van de maatregelen die nodig zijn om deze vorm van discriminatie te bestrijden. Daar wordt in een specifiek artikel op ingegaan.

Er bestaat bezorgdheid dat een nieuwe richtlijn voor de bedrijven kosten met zich zou brengen. Dit voorstel is evenwel grotendeels op begrippen gebaseerd die in de bestaande richtlijnen worden gebruikt en waarmee de marktdeelnemers vertrouwd zijn. Wat de maatregelen betreft ter bestrijding van discriminatie op grond van handicap, zijn de bedrijven reeds vertrouwd met het begrip 'redelijke aanpassingen', dat bij Richtlijn 2000/78/EG werd ingevoerd. In het voorstel van de Commissie worden de factoren omschreven waarmee rekening moet worden gehouden bij de beoordeling van wat 'redelijk' is.

In tegenstelling tot wat voor de andere twee richtlijnen geldt, hoeven de lidstaten krachtens Richtlijn 2000/78/EG geen orgaan voor de bevordering van gelijke behandeling aan te wijzen. Er werd eveneens op gewezen dat ook meervoudige discriminatie moet worden aangepakt, bijvoorbeeld door die als discriminatie te definiëren en doeltreffende maatregelen aan te reiken. Deze thema's behoren niet tot de werkingssfeer van deze richtlijn, maar niets belet de lidstaten op deze gebieden maatregelen te treffen.

Tot slot werd erop gewezen dat de bescherming tegen discriminatie op grond van geslacht krachtens Richtlijn 2004/113/EG niet zo ver reikt als die krachtens Richtlijn 2000/43/EG, en dat daar in de nieuwe wetgeving iets aan moet worden gedaan. De Commissie gaat daar momenteel niet op in omdat de termijn voor de omzetting van Richtlijn 2004/113/EG nog maar pas is verstreken. De Commissie brengt evenwel in 2010 verslag uit over de toepassing van die richtlijn en kan bij die gelegenheid zo nodig wijzigingen voorstellen.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid



Uit een studie[13] uit 2006 is gebleken dat enerzijds de meeste landen op de een of andere wijze zorgen voor een wettelijke bescherming die op de meeste onderzochte gebieden verder gaat dan de huidige voorschriften van de EG, en er anderzijds tussen de landen nog een grote discrepantie bestaat wat de mate en de aard van de bescherming betreft. Voor non-discriminatiewetgeving bleken ook zeer weinig landen ex-ante-effectbeoordelingen uit te voeren. In een andere studie[14] werd de aard en de omvang van discriminatie op andere gebieden dan arbeid in de EU onderzocht, alsook de (directe en indirecte) kosten die dit voor de persoon en de samenleving kan inhouden.

De Commissie heeft bovendien gebruik gemaakt van de verslagen van het Europees Netwerk van onafhankelijke deskundigen op het gebied van non-discriminatie, en met name van hun overzicht 'Developing Anti-Discrimination Law in Europe'[15] en van de studie 'Tackling Multiple Discrimination: practices, policies and laws'[16].

De resultaten van een speciale Eurobarometerenquête[17] en een Flash Eurobarometerenquête in februari 2008[18] waren eveneens relevant.

Effectbeoordeling



In het effectbeoordelingsverslag[19] werd gezocht naar bewijzen van discriminatie buiten de arbeidsmarkt. Daarin werd vastgesteld dat hoewel non-discriminatie als een van de fundamentele waarden van de EU wordt erkend, het niveau van wettelijke bescherming van deze waarden in de praktijk verschilt naar gelang van de lidstaat en van de grond waarop wordt gediscrimineerd. Wie dreigt te worden gediscrimineerd, is bijgevolg vaak minder goed in staat ten volle in de samenleving en de economie te participeren, en dat heeft zowel voor de persoon en als voor de samenleving negatieve gevolgen.

In het verslag werden drie doelstellingen vastgesteld, die door elk initiatief moeten worden gehaald:

- een betere bescherming tegen discriminatie;

- rechtszekerheid voor marktdeelnemers en potentiële slachtoffers in alle lidstaten;

- bevordering van sociale integratie en van de volledige participatie van alle groepen in de samenleving en in de economie.

Onder de diverse maatregelen die ertoe kunnen bijdragen de doelstellingen te bereiken, werden zes opties voor verder onderzoek geselecteerd, namelijk: geen nieuwe maatregelen op EU-niveau; zelfregulering; aanbevelingen; en een of meer richtlijnen waarbij discriminatie op andere gebieden dan arbeid wordt verboden.

De lidstaten zullen in ieder geval het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap moeten toepassen, dat het ontzeggen van redelijke aanpassingen als discriminatie definieert. Een juridisch bindende maatregel waarbij discriminatie op grond van handicap wordt verboden, houdt gezien de nodige aanpassingen financiële kosten in, maar de betere economische en sociale integratie van groepen die momenteel worden gediscrimineerd, houdt ook voordelen in.

In het verslag wordt geconcludeerd dat een richtlijn betreffende discriminatie op diverse gronden, die in overeenstemming is met het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel, het geschikte instrument is. Een klein aantal lidstaten beschikt reeds over een vrij volledige wettelijke bescherming, terwijl de meeste andere lidstaten over een beperktere bescherming beschikken. Nieuwe communautaire regels zouden dan ook naar gelang van de lidstaat meer of minder aanpassingen vergen.

De Commissie heeft veel klachten ontvangen over discriminatie in de verzekerings- en banksector. Dat verzekeraars of banken leeftijd of handicap gebruiken om het risicoprofiel van klanten vast te stellen, is niet noodzakelijk discriminatie: dat hangt van het product af. De Commissie zal met de verzekerings- en banksector en andere belanghebbenden de dialoog aangaan om grotere eensgezindheid te bereiken over de gebieden waarop leeftijd of handicap relevante factoren zijn voor het soort concept en de prijs van de producten die in deze sectoren worden aangeboden.

2.

Juridische elementen van het voorstel



Rechtsgrondslag



Het voorstel is gebaseerd op artikel 13, lid 1, van het EG-Verdrag.

Subsidiariteit en evenredigheid



Het subsidiariteitsbeginsel is van toepassing voor zover het voorstel geen gebieden bestrijkt die onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap vallen. De doelstellingen van het voorstel kunnen niet voldoende door de lidstaten afzonderlijk worden verwezenlijkt omdat alleen een maatregel voor de hele Gemeenschap kan zorgen voor een gestandaardiseerd minimumniveau van bescherming tegen discriminatie op grond van godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid in alle lidstaten. Communautaire wetgeving biedt rechtszekerheid wat de rechten en plichten van marktdeelnemers en burgers betreft, ook voor wie zich van de ene lidstaat naar de andere verplaatst. Uit ervaring met eerdere richtlijnen die artikel 13, lid 1, van het EG-Verdrag als grondslag hebben, is gebleken dat deze een positieve uitwerking hebben en tot een betere bescherming tegen discriminatie leiden. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel gaat de voorgestelde richtlijn niet verder dan wat nodig is om de doelstellingen te verwezenlijken.

Nationale tradities en benaderingen op gebieden zoals gezondheidszorg, sociale bescherming en onderwijs lopen bovendien gewoonlijk ook meer uiteen dan die op gebieden die met arbeid verband houden. Deze gebieden worden gekenmerkt door legitieme maatschappelijke keuzen op gebieden die tot de nationale bevoegdheden behoren.

De verscheidenheid van de Europese samenlevingen is een van Europa's sterke kanten, en moet overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel worden gerespecteerd. Aangelegenheden zoals de organisatie en de inhoud van het onderwijs, de erkenning van de burgerlijke staat of de gezinssituatie, adoptie, reproductieve rechten en andere vergelijkbare aangelegenheden worden het best op nationaal niveau geregeld. Bij de richtlijn worden de lidstaten er dan ook niet toe verplicht hun bestaande wetten en praktijken met betrekking tot deze aangelegenheden te veranderen. Zij laat ook de nationale regels inzake de activiteiten van kerken en andere religieuze organisaties en hun verhouding tot de Staat onverlet. Ook in de toekomst zullen dus alleen de lidstaten beslissen over het toestaan van een selectieve toelating tot scholen, het verbieden of toestaan van het dragen of tonen van religieuze symbolen in scholen, de erkenning van huwelijken tussen partners van hetzelfde geslacht, en de aard van de verhouding tussen georganiseerde godsdienst en de Staat.

Keuze van instrumenten



Een richtlijn is het instrument dat het best een coherent minimumniveau van bescherming tegen discriminatie in de hele EU garandeert, terwijl individuele lidstaten verder kunnen gaan indien zij dat wensen. Met een richtlijn kunnen de lidstaten ook de meest geschikte vorm van handhaving en sancties kiezen. De ervaring heeft geleerd dat een richtlijn op het gebied van non-discriminatie het meest geschikte instrument is.

Transponeringstabel



De lidstaten delen de Commissie de tekst van de nationale bepalingen tot omzetting van de richtlijn mee, alsmede een transponeringstabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Europese Economische Ruimte



De tekst is van belang voor de Europese Economische Ruimte en de richtlijn zal na een besluit van het Gemengd Comité van toepassing zijn op de derde landen die deel uitmaken van de Europese Economische Ruimte.

3.

Gevolgen voor de begroting



Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Gemeenschap.

5. NADERE UITLEG VAN DE SPECIFIEKE BEPALINGEN

Artikel 1: doel

De richtlijn heeft hoofdzakelijk tot doel discriminatie op grond van godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid te bestrijden en het beginsel van gelijke behandeling op andere gebieden dan arbeid toepassing te doen vinden. Bij de richtlijn worden verschillen in behandeling op grond van geslacht die door de artikelen 13 en 141 van het EG-Verdrag worden geregeld en met afgeleid recht verband houden, niet verboden.

Artikel 2: het begrip discriminatie

De definitie van het beginsel van gelijke behandeling is gebaseerd op die in de eerdere richtlijnen die artikel 13, lid 1, van het EG-Verdrag als grondslag hebben [en op jurisprudentie ter zake van het Europees Hof van Justitie].

Er is sprake van directe discriminatie wanneer iemand op een andere manier wordt behandeld enkel en alleen wegens zijn of haar leeftijd, handicap, godsdienst of overtuiging of seksuele geaardheid. Indirecte discriminatie is complexer omdat die zich voordoet wanneer een ogenschijnlijk neutrale regel of praktijk in feite bijzonder nadelige gevolgen heeft voor een persoon of een groep personen met een specifieke eigenschap. Wie de regel opstelt of toepast, is zich misschien niet bewust van de praktische gevolgen. De bedoeling om te discrimineren is dan ook niet relevant. Net als in de Richtlijnen 2000/43/EG, 2000/78/EG en 2002/73/EG[20] kan indirecte discriminatie gerechtvaardigd zijn (indien 'die bepaling, maatstaf of handelwijze objectief wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn').

Intimidatie is een vorm van discriminatie. Het ongewenste gedrag kan diverse vormen aannemen, gaande van mondelinge of schriftelijke opmerkingen en gebaren of gedrag, maar het kan ook ernstig genoeg zijn om een bedreigende, vernederende of kwetsende omgeving te creëren. Deze definitie is identiek aan de definities in de andere richtlijnen die artikel 13 van het Verdrag als grondslag hebben.

Het ontzeggen van redelijke aanpassingen wordt als een vorm van discriminatie beschouwd. Dat spoort met het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en is coherent met Richtlijn 2000/78/EG. Bepaalde verschillen in behandeling op grond van leeftijd kunnen rechtmatig zijn wanneer zij worden gerechtvaardigd door een legitiem doel, en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn (de evenredigheidstest).

In de bestaande richtlijnen die artikel 13 van het EG-Verdrag als grondslag hebben, zijn uitzonderingen op het verbod van directe discriminatie toegestaan voor 'wezenlijke en bepalende beroepsvereisten', voor verschillen in behandeling op grond van leeftijd, en in de context van discriminatie op grond van geslacht, bij de toegang tot goederen en diensten. Hoewel het huidige voorstel geen betrekking heeft op arbeid, moeten op de in artikel 3 vermelde gebieden bepaalde verschillen in behandeling worden toegestaan. Aangezien uitzonderingen op het algemene gelijkheidsbeginsel scherp moeten worden omlijnd, moet worden voldaan aan de dubbele test van een legitiem doel en een evenredige manier om dat te bereiken (d.w.z. op de minst mogelijk discriminerende wijze).

Voor verzekerings- en bankdiensten wordt een speciale regel toegevoegd omdat leeftijd en handicap essentiële elementen voor de risicobeoordeling van bepaalde producten en dus voor de prijs kunnen zijn. Indien verzekeraars helemaal geen rekening mogen houden met leeftijd en handicap, moeten de extra kosten volledig door de rest van de verzekerden worden gedragen. Dat zou leiden tot hogere algemene kosten en minder beschikbare dekking voor consumenten. Wanneer bij de risicobeoordeling rekening wordt gehouden met leeftijd en handicap, moeten nauwkeurige gegevens en statistieken worden gebruikt.

De richtlijn laat de nationale maatregelen onverlet die gebaseerd zijn op de openbare veiligheid, de openbare orde, het voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de volksgezondheid en de bescherming van de rechten en vrijheden van derden.

Artikel 3: werkingssfeer

Discriminatie op grond van godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid is zowel in de openbare als in de privésector verboden op de volgende gebieden:

- sociale bescherming, met inbegrip van sociale zekerheid en gezondheidszorg;

- sociale voordelen;

- onderwijs;

- de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten die publiekelijk beschikbaar zijn, met inbegrip van huisvesting.

Wat de toegang tot goederen en diensten betreft, vallen uitsluitend professionele of commerciële activiteiten onder de richtlijn. De richtlijn is met andere woorden niet van toepassing op transacties tussen particulieren die in die hoedanigheid handelen: een kamer verhuren in een particuliere woning moet niet op dezelfde manier te worden behandeld als het verhuren van kamers in een hotel. De gebieden vallen alleen onder de richtlijn voor zover zij tot de bevoegdheid van de Gemeenschap behoren. De opzet van het onderwijsstelsel, activiteiten en de inhoud van het onderwijs, met inbegrip van de organisatie van onderwijs voor personen met een handicap, behoort tot de verantwoordelijkheid van de lidstaten, en zij kunnen voorzien in verschillen in behandeling wat de toegang tot confessionele onderwijsinstellingen betreft. Een school kan bijvoorbeeld uitsluitend voor kinderen van een bepaalde leeftijd een speciale presentatie organiseren, terwijl confessionele scholen schooluitstapjes met een religieus thema mogen organiseren.

In de tekst staat duidelijk vermeld dat aangelegenheden die verband houden met de burgerlijke staat en de gezinssituatie, waaronder adoptie, buiten de toepassingssfeer van de richtlijn vallen. Hetzelfde geldt voor reproductieve rechten. Het staat de lidstaten vrij te beslissen of zij al dan niet wettelijk geregistreerde partnerschappen instellen en erkennen. Zodra de nationale wetgeving dergelijke relaties erkent als vergelijkbaar met die van echtgenoten, is het beginsel van gelijke behandeling evenwel van toepassing[21].

In artikel 3 staat dat de richtlijn geen betrekking heeft op nationale wetgeving met betrekking tot de seculiere aard van de Staat en zijn instellingen, noch tot de status van religieuze organisaties. Het staat de lidstaten dus vrij het dragen van religieuze symbolen in scholen toe te staan of te verbieden. Verschillen in behandeling op grond van nationaliteit vallen evenmin onder de richtlijn.

Artikel 4: gelijke behandeling van personen met een handicap

Effectieve toegang voor personen met een handicap tot sociale bescherming, sociale voordelen, gezondheidszorg en onderwijs, en toegang tot en aanbod van goederen en diensten die publiekelijk beschikbaar zijn, met inbegrip van huisvesting, moeten van tevoren worden verstrekt. Voor deze verplichting geldt de beperking dat wanneer zij een onevenredige belasting vormt of grote veranderingen van het product of de dienst vereist, zij niet hoeft te worden nageleefd.

In bepaalde gevallen kunnen individuele maatregelen voor redelijke aanpassingen nodig zijn om de effectieve toegang voor een specifieke persoon met een handicap te garanderen. Dit geldt net als hierboven alleen als het geen onevenredige belasting vormt. Artikel 4 bevat een niet-exhaustieve lijst van factoren waarmee rekening kan worden gehouden om te beoordelen of de belasting onevenredig is: er kan dus rekening worden gehouden met de specifieke situatie van kleine en middelgrote ondernemingen en micro-ondernemingen.

Het begrip 'redelijke aanpassingen' bestaat reeds op het gebied van arbeid krachtens Richtlijn 2000/78/EG. De lidstaten en de bedrijven hebben dus ervaring met de toepassing ervan. Wat voor een groot bedrijf of overheidsinstelling geschikt is, is het misschien niet voor een kleine of middelgrote onderneming. De vereiste om in redelijke aanpassingen te voorzien, houdt niet alleen materiële veranderingen in, maar kan betekenen dat een dienst op een alternatieve manier moet worden verleend.

Artikel 5: positieve acties

Alle richtlijnen met artikel 13 van het EG-Verdrag als grondslag hebben deze bepaling gemeen. In veel gevallen leidt formele gelijkheid duidelijk niet tot gelijkheid in de praktijk. Het kan nodig zijn specifieke maatregelen te nemen om situaties van ongelijkheid te voorkomen of te corrigeren. De lidstaten hebben op het gebied van positieve acties uiteenlopende tradities en praktijken. In dit artikel wordt de lidstaten de mogelijkheid geboden positieve acties te nemen, maar worden zij daar niet toe verplicht.

Artikel 6: minimumvereisten

Alle richtlijnen met artikel 13 van het EG-Verdrag als grondslag hebben deze bepaling gemeen. Krachtens dit artikel kunnen lidstaten een hoger niveau van bescherming bieden dan het niveau dat door de richtlijn gewaarborgd wordt. In het artikel wordt bevestigd dat de lidstaten niet geacht worden het reeds bestaande niveau van bescherming bij de toepassing van de richtlijn te verlagen.

Artikel 7: verdediging van rechten

Alle richtlijnen met artikel 13 van het EG-Verdrag als grondslag hebben deze bepaling gemeen. Mensen moeten hun recht op non-discriminatie kunnen afdwingen. Daarom staat in dit artikel - overeenkomstig het arrest van het Europees Hof van Justitie in de zaak-Coote[22] - dat wie denkt het slachtoffer van discriminatie te zijn geweest, een beroep moeten kunnen doen op administratieve of gerechtelijke procedures, zelfs nadat de verhouding waarin de vermeende discriminatie heeft plaatsgevonden, is beëindigd.

Het recht op effectieve rechtsbescherming wordt versterkt doordat organisaties die een rechtmatig belang hebben bij de bestrijding van discriminatie, slachtoffers van discriminatie in gerechtelijke of administratieve procedures mogen bijstaan. Deze bepaling laat nationale regels inzake termijnen om een rechtsvordering in te stellen onverlet.

Artikel 8: bewijslast

Alle richtlijnen met artikel 13 van het EG-Verdrag als grondslag hebben deze bepaling gemeen. In gerechtelijke procedures is de algemene regel dat een persoon die iets beweert, dat ook moet bewijzen. In geval van discriminatie is het evenwel vaak bijzonder moeilijk om het nodige bewijsmateriaal te verzamelen, aangezien dat vaak in handen is van de verweerder. Dit probleem werd erkend door het Europees Hof van Justitie[23] en door de Gemeenschapswetgever in Richtlijn 97/80/EG[24].

Deze omgekeerde bewijslast geldt voor alle gevallen van vermeende schendingen van het beginsel van gelijke behandeling, ook wanneer verenigingen en organisaties overeenkomstig artikel 7, lid 2, bij de procedure betrokken zijn. Net als in de eerdere richtlijnen geldt deze omgekeerde bewijslast niet voor strafprocedures in vermeende gevallen van discriminatie.

Artikel 9: bescherming tegen represailles

Alle richtlijnen met artikel 13 van het EG-Verdrag als grondslag hebben deze bepaling gemeen. Effectieve rechtsbescherming moet bescherming tegen represailles omvatten. Slachtoffers kunnen er door het risico van represailles van worden afgebracht hun rechten uit te oefenen. Daarom moeten personen worden beschermd tegen een nadelige behandeling ingevolge de uitoefening van hun rechten krachtens de richtlijn. Dit artikel is identiek aan dat in de Richtlijnen 2000/43/EG en 2000/78/EG.

Artikel 10: verspreiding van informatie

Alle richtlijnen met artikel 13 van het EG-Verdrag als grondslag hebben deze bepaling gemeen. Uit ervaring en enquêtes blijkt dat mensen slecht of onvoldoende over hun rechten zijn geïnformeerd. Hoe doeltreffender het systeem van publieksvoorlichting en preventie, hoe minder er behoefte zal zijn aan individueel verhaal. Deze bepaling is equivalent aan de bepalingen in de Richtlijnen 2000/43/EG, 2000/78/EG en 2002/113/EG.

Artikel 11: dialoog met belanghebbenden

Alle richtlijnen met artikel 13 van het EG-Verdrag als grondslag hebben deze bepaling gemeen. Zij heeft tot doel de dialoog te bevorderen tussen relevante overheidsinstanties en organen zoals niet-gouvernementele organisaties die een rechtmatig belang hebben bij te dragen tot de bestrijding van discriminatie op grond van godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid. Een vergelijkbare bepaling in opgenomen in de vorige antidiscriminatierichtlijnen.

Artikel 12: organen voor de bevordering van gelijke behandeling

Twee van de richtlijnen met artikel 13 van het EG-Verdrag als grondslag hebben deze bepaling gemeen. Overeenkomstig dit artikel moeten de lidstaten op nationaal niveau beschikken over een orgaan of organen ("orgaan voor de bevordering van gelijke behandeling"), dat/die de gelijke behandeling van alle personen zonder discriminatie op grond van godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid moet/moeten bevorderen.

Deze bepaling is dezelfde als de bepalingen van Richtlijn 2000/43/EG wat de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten betreft, en heeft gelijkwaardige bepalingen van de Richtlijnen 2002/73/EG[25] en 2004/113/EG als grondslag. In dit artikel worden de minimumbevoegdheden vastgesteld van organen op nationaal niveau die het beginsel van gelijke behandeling op een onafhankelijke manier moeten bevorderen. De lidstaten kunnen beslissen dat deze organen dezelfde zijn als die welke reeds krachtens de vorige richtlijnen zijn opgericht.

Voor een privépersoon is het moeilijk en duur om zijn zaak voor de rechter te brengen wanneer hij meent te zijn gediscrimineerd. Een sleutelrol van de organen voor de bevordering van gelijke behandeling is de slachtoffers van discriminatie onafhankelijke hulp te verlenen. Zij moeten onafhankelijk onderzoek naar discriminatie kunnen uitvoeren en verslagen en aanbevelingen over onderwerpen die met discriminatie verband houden, kunnen publiceren.

Artikel 13: naleving van de richtlijn

Alle richtlijnen met artikel 13 van het EG-Verdrag als grondslag hebben deze bepaling gemeen. Gelijke behandeling houdt in dat uit wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen voortvloeiende discriminatie uit de weg wordt geruimd. Overeenkomstig de richtlijn moeten de lidstaten dan ook alle dergelijke bepalingen afschaffen. Net als in de eerdere wetgeving, staat ook in deze richtlijn dat alle bepalingen die met het beginsel van gelijke behandeling in strijd zijn, nietig moeten worden of moeten kunnen worden verklaard of moeten worden gewijzigd indien zij worden aangevochten.

Artikel 14: sancties

Alle richtlijnen met artikel 13 van het EG-Verdrag als grondslag hebben deze bepaling gemeen. Overeenkomstig de jurisprudentie van het Hof van Justitie[26] bepaalt dit artikel dat er geen plafond mag zijn voor de te betalen compensatie in gevallen van schendingen van het beginsel van gelijke behandeling. Dat houdt niet in dat strafsancties moeten worden ingevoerd.

Artikel 15: uitvoering

Alle richtlijnen met artikel 13 van het EG-Verdrag als grondslag hebben deze bepaling gemeen. De lidstaten beschikken over een periode van twee jaar om de richtlijn in nationaal recht om te zetten en deze teksten aan de Commissie toe te sturen. De lidstaten kunnen bepalen dat de verplichting om effectieve toegang voor personen met een handicap te garanderen pas geldt vier jaar na de vaststelling van de richtlijn.

Artikel 16: verslag

Alle richtlijnen met artikel 13 van het EG-Verdrag als grondslag hebben deze bepaling gemeen. De Commissie moet bij het Europees Parlement en de Raad verslag uitbrengen over de toepassing van de richtlijn op grond van door de lidstaten verstrekte informatie. In het verslag wordt rekening gehouden met de standpunten van de sociale partners, betrokken niet-gouvernementele organisaties en het EU-Bureau voor de grondrechten.

Artikel 17: inwerkingtreding

Alle richtlijnen met artikel 13 van het EG-Verdrag als grondslag hebben deze bepaling gemeen. De richtlijn treedt in werking op de dag haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 18: adressaten

Alle richtlijnen met artikel 13 van het EG-Verdrag als grondslag hebben de bepaling gemeen dat de richtlijn tot de lidstaten is gericht.