Toelichting bij COM(2003)827 - Toekenning aan het Hof van Justitie van de bevoegdheid uitspraak te doen in geschillen betreffende het Gemeenschapsoctrooi

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Achtergrond

2. Het Gemeenschapsoctrooi

3. Bevoegdheid van de Gemeenschap op het gebied van octrooizaken

4. Overgangsperiode

5. Noodzaak van een communautair optreden

6. Voorgestelde bepalingen

BESLUIT VAN DE RAAD houdende toekenning aan het Hof van Justitie van de bevoegdheid uitspraak te doen in geschillen betreffende het Gemeenschapsoctrooi

FINANCIEEL MEMORANDUM

Benaming van de actie: Voorstel voor een besluit van de Raad houdende toekenning aan het Hof van Justitie van de bevoegdheid uitspraak te doen in geschillen betreffende het gemeenschapsoctrooi

1. BEGROTINGSONDERDELEN EN OMSCHRIJVING

2. ALGEMENE CIJFERS

3. BEGROTINGSKENMERKEN

1.

Rechtsgrondslag



5. OMSCHRIJVING EN MOTIVERING

5.1. Doel van het communautaire optreden

5.1.1. Doelstellingen

5.1.2. Genomen maatregelen in verband met de evaluatie vooraf

5.2. Voorgenomen acties en wijze van financiering uit de begroting

5.3. Uitvoering

6. FINANCIËLE GEVOLGEN

2.

Gevolgen


VOOR DE PERSONELE MIDDELEN EN DE HUISHOUDELIJKE UITGAVEN

8. TOEZICHT EN EVALUATIE

8.1. Toezicht

8.2. Procedure en tijdschema van de voorgeschreven evaluatie

9. FRAUDEBESTRIJDINGSMAATREGELEN

3.

Effectbeoordeling


SFORMULIER EFFECT VAN HET VOORSTEL OP HET BEDRIJFSLEVEN, MET NAME OP HET MIDDEN- EN KLEINBEDRIJF (KMO)

Benaming van het voorstel

Referentienummer van het document

Het voorstel

Effect op het bedrijfsleven

Raadpleging


TOELICHTING

4.

Achtergrond



In de Gemeenschap worden octrooien al lange tijd op twee manieren beschermd, geen van beide op basis van een communautair instrument. Nationale octrooien worden verleend door nationale octrooibureaus op basis van de wetgeving van de respectieve lidstaat. De bescherming is beperkt tot het grondgebied van die lidstaat en bij een geschil moet het octrooirecht worden gehandhaafd voor de bevoegde nationale rechter. Europese octrooien worden verleend door het Europees Octrooibureau, dat is opgericht bij het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien (Europees Octrooiverdrag) van 5 oktober 1973, dat zowel materieel octrooirecht als de procedure voor het verlenen van octrooien omvat. Wanneer een Europees octrooi is verleend, biedt dit bescherming op het grondgebied van de overeenkomstsluitende staten die door de rechthebbende zijn aangewezen. Het geharmoniseerde octrooirecht van het Europees Octrooiverdrag is in wezen beperkt tot de eerste fase, namelijk tot het verlenen van het Europees octrooi; de effecten ervan worden bepaald door het nationale octrooirecht van iedere aangewezen overeenkomstsluitende staat. Geschillen moeten dan ook worden beslecht voor de bevoegde nationale rechter. In deze situatie, waarbij het octrooirecht alleen wordt verleend in of met gevolgen voor bepaalde lidstaten van de Europese Unie, loopt de rechthebbende het risico in een aantal lidstaten over dezelfde octrooikwestie te moeten procederen, waarbij de uitslag ook nog eens kan uiteenlopen. Deze situatie wordt al lange tijd bekritiseerd als ongeschikt voor de behoeften van de Europese industrie die binnen de interne markt werkzaam is. De lidstaten hebben in het verleden al veel gedaan om deze situatie in communautair verband te verbeteren. Het Gemeenschapsoctrooiverdrag, dat bedoeld was om een enkel Gemeenschapsoctrooi te creëren, werd op 15 december 1975 in Luxemburg ondertekend. Op 15 december 1989 volgde de overeenkomst betreffende het Gemeenschapsoctrooi, dat een protocol inzake de beslechting van geschillen over inbreuken op en de geldigheid van Gemeenschapsoctrooien bevatte. Deze overeenkomsten traden evenwel nooit in werking.

2. Het Gemeenschapsoctrooi

De Europese Raad van Lissabon in maart 2000 gaf het startsein voor een algemeen programma ter verbetering van het concurrentievermogen van de economie in de Unie; hierbij werd de kwestie weer opgenomen. De Raad noemde als een van de concrete maatregelen voor verbetering de uitwerking van een communautair octrooisysteem om de bestaande tekortkomingen bij de wettelijke bescherming van octrooien het hoofd te bieden. Op die manier moest een stimulans worden gegeven aan investeringen in onderzoek en ontwikkeling, wat zou bijdragen tot het concurrentievermogen van de gehele economie. In aansluiting op de Europese Raad van Lissabon kwam de Commissie op 1 augustus 2000 met een voorstel voor een verordening van de Raad betreffende het Gemeenschapsoctrooi [COM(2000) 412 def.]. Dit bevat de nodige bepalingen die van toepassing zijn op Gemeenschapsoctrooien, onder meer de invoering van een enkel Gemeenschapsoctrooi, de hieraan verbonden rechten, de mogelijkheden deze rechten te handhaven, de redenen voor nietigheid en de mechanismen voor het beheer van verleende Gemeenschapsoctrooien, zoals de jaarlijkse vernieuwing. Het is de bedoeling dat het Europees Octrooibureau de Gemeenschapsoctrooien zal verlenen. Daartoe moet de Gemeenschap toetreden tot het Europees Octrooiverdrag en het Europees Octrooibureau belasten met het verlenen van Gemeenschapsoctrooien. Het Europees Octrooibureau zal dus volgens dezelfde normen van het Europeese Octrooiverdrag Europese en Gemeenschapsoctrooien verlenen en op die manier zorgen voor eenvormigheid en rechtszekerheid op het gebied van het octrooirecht in Europa. Tevens kan de grote deskundigheid van het Europees Octrooibureau als onderzoekend octrooibureau worden benut voor het Gemeenschapsoctrooi.

3. Bevoegdheid van de Gemeenschap op het gebied van octrooizaken

De bevoegdheid van de Gemeenschap op het gebied van octrooizaken is een sleutelelement van het communautaire octrooisysteem. Op het Gemeenschapsoctrooi, dat voor het grondgebied van alle lidstaten geldt, zullen niet alleen de eenvormige communautairrechtelijke bepalingen in de verordening van de Raad over het Gemeenschapsoctrooi van toepassing zijn. Uiterlijk in 2010 zal dit recht, na een overgangsperiode waarin de nationale rechter voor dit onderwerp bevoegd blijft, ook kunnen worden gehandhaafd voor een communautaire rechter wiens beslissingen in de gehele Gemeenschap van kracht zullen zijn.

De rechtsgrondslag voor de invoering van een communautaire bevoegdheid op het gebied van octrooizaken is in het EG-Verdrag opgenomen bij artikel 2, punten 26 e.v., van het op 1 februari 2003 in werking getreden Verdrag van Nice tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en sommige bijbehorende akten, waarbij de artikelen 229 A en 225 A in het Verdrag werden ingevoegd. Voorgesteld wordt de communautaire bevoegdheid op het gebied van octrooizaken in te voeren bij twee op deze artikelen gebaseerde besluiten van de Raad.

Het Hof van Justitie wordt alleen bevoegd ten aanzien van het Gemeenschapsoctrooi wanneer hem deze bevoegdheid wordt toegekend. Ingevolge artikel 229 A van het EG-Verdrag kan de Raad bepalingen vaststellen, waarbij aan het Hof van Justitie, in een door hem te bepalen mate, de bevoegdheid wordt verleend uitspraak te doen in geschillen die verband houden met de toepassing van op grond van het Verdrag vastgestelde besluiten waarbij communautaire industriële eigendomsrechten worden ingesteld. Bij het onderhavig besluit wordt aan het Hof van Justitie de bevoegdheid toegekend uitspraak te doen in geschillen inzake het Gemeenschapsoctrooi, terwijl tevens wordt bepaald hoever deze bevoegdheid zich uitstrekt (artikelen 1 en 2). Overeenkomstig artikel 229 A van het EG-Verdrag moet de Raad de lidstaten aanbevelen de bepalingen waarbij het deze bevoegdheid op grond van dat artikel verleent, overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen aan te nemen (artikel 3).

De Commissie heeft bij de Raad een afzonderlijk voorstel ingediend voor een besluit van de Raad op basis van de artikelen 225 A en 245 van het EG-Verdrag betreffende de oprichting van een rechterlijke kamer, het 'Gemeenschappelijk octrooigerecht', die binnen het Hof van Justitie de bevoegdheid krijgt in geschillen betreffende het Gemeenschapsoctrooi in eerste aanleg uitspraak te doen. Dat besluit bevat ook de bepalingen die nodig zijn in verband met de nieuwe functie van het Gerecht van eerste aanleg als beroepsinstantie overeenkomstig artikel 225, lid 2, van het EG-Verdrag tegen beslissingen van het Gemeenschapsoctrooigerecht.

4. Overgangsperiode

Zoals de Raad in zijn gemeenschappelijke politieke benadering van 3 maart 2003 is overeengekomen, wordt de Gemeenschap uiterlijk in 2010 bevoegd inzake octrooigeschillen. Tot dan is de nationale rechter bevoegd. Dit is van belang voor Gemeenschapsoctrooien die van kracht worden voordat de Gemeenschap inzake octrooizaken bevoegd wordt. De verordening inzake het Gemeenschapsoctrooi krijgt speciale bepalingen voor de overgangsperiode. Het is de bedoeling dat elke lidstaat voor dit doel een beperkt aantal nationale gerechten aanwijst, die de rechtsmacht uitoefenen totdat deze aan het eind van de overgangsperiode aan het Hof van Justitie wordt overgedragen. Volgens artikel 2 van dit besluit beslist de bevoegde nationale rechter over rechtsvorderingen die op het moment van de overdracht van de bevoegdheden aan het Hof van Justitie reeds aan hem waren voorgelegd.

5. Noodzaak van een communautair optreden

Dit besluit betreffende de gerechtelijke aspecten van het communautaire octrooisysteem beoogt soelaas te bieden voor de tekortkomingen van de huidige situatie op het gebied van de octrooibescherming in de Unie. Het is de bedoeling een communautaire octrooibescherming in te voeren, die kan worden gehandhaafd voor een enkele rechter, die uniforme normen toepast. Deze doelstelling kan alleen op communautair niveau worden gehaald.

6. Voorgestelde bepalingen

Artikel 1 - Toekenning van bevoegdheid aan het Hof van Justitie

Dit artikel noemt de onderwerpen waarvoor het Hof van Justitie bij uitsluiting bevoegd wordt verklaard.

Punt a) zegt dat het Hof van Justitie bevoegd is voor geschillen inzake inbreuken op en de geldigheid van het Gemeenschapsoctrooi. De verordening inzake het Gemeenschapsoctrooi bepaalt welke vorderingen in verband met die geschillen mogelijk zijn. De ontwerp-verordening betreffende het Gemeenschapsoctrooi noemt in dit verband een vordering tot staking van een inbreuk (artikelen 33 en 43) en een vordering tot verklaring van niet-inbreuk (artikel 34). Verder kan het Hof de inbeslagname van inbreuk makende goederen of andere passende sancties gelasten (artikel 43). Wat de geldigheid van een Gemeenschapsoctrooi betreft, noemt de ontwerp-verordening een vordering tot nietigverklaring (artikel 31) en een vordering in reconventie tot nietigverklaring (artikel 32).

Wanneer een communautair aanvullend beschermingscertificaat, waarbij de beschermingsperiode van een door een Gemeenschapsoctrooi beschermde uitvinding wordt uitgebreid, verleend is, is het Hof van Justitie ook bevoegd voor geschillen over inbreuken op of de geldigheid van dit certificaat. In dit verband beoogt de Commissie een voorstel voor de invoering van een communautair aanvullend beschermingscertificaat, waarbij de door het Gemeenschapsoctrooi geboden bescherming op dezelfde wijze wordt uitgebreid als Verordening (EG) nr. 1768/92 van 18 juni 1992 betreffende de invoering van een aanvullend beschermingscertificaat voor geneesmiddelen [PB L 182 van 2.7.1992, blz. 1 en 5] en Verordening (EG) nr. 1610/96 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 1996 betreffende de invoering van een aanvullend beschermingscertificaat voor gewasbeschermingsmiddelen [PB L 198 van 8.8.1996, blz. 30 en 35] doen voor nationale octrooien.

Punt b) verklaart het Hof bevoegd inzake geschillen betreffende het gebruik van de uitvinding na de publicatie van de Gemeenschapsoctrooiaanvrage en het op een vroeger gebruik van de uitvinding gebaseerde recht. In verband daarmee kan ingevolge de ontwerp-verordening betreffende het Gemeenschapsoctrooi een redelijke vergoeding worden geëist van een derde die, tussen de publicatie van de Gemeenschapsoctrooiaanvrage en de verlening van het Gemeenschapsoctrooi, de uitvinding heeft toegepast op een wijze die op grond van het Gemeenschapsoctrooi verboden zou zijn (artikelen 11 en 35). Verder is in de ontwerp-verordening betreffende het Gemeenschapsoctrooi een recht van voorgebruik van de uitvinding opgenomen (artikelen 12 en 36). Wanneer de uitvinding voor de datum van indiening van een Gemeenschapsoctrooi werd gebruikt, heeft de voorgebruiker het recht de uitvinding ten behoeve van zijn onderneming te blijven gebruiken. Hij mag dit recht inroepen tegen het Gemeenschapsoctrooi of een communautair aanvullend beschermingscertificaat.

Ingevolge punt c) is het Hof bevoegd ten aanzien van voorlopige maatregelen op de gebieden waarop het bevoegd is. Omdat het Hof van Justitie bevoegd is met betrekking tot het Gemeenschapsoctrooi, kan het ingevolge artikel 243 van het EG-Verdrag onder omstandigheden passende voorlopige maatregelen gelasten voordat in het geding ten gronde een beslissing kan worden genomen. De bevoegdheid ten aanzien van voorlopige maatregelen is niet beperkt tot het gelasten van voorlopige maatregelen in hangende zaken, maar geldt zelfs al voordat het geding ten gronde aanhangig is gemaakt. Ook wordt het Hof van Justitie bevoegd voor maatregelen ter bescherming van bewijsmateriaal. Het krijgt deze bevoegdheid in het kader van het voorstel van de Commissie voor een besluit van de Raad tot instelling van het Gemeenschapsoctrooigerecht en betreffende beroepen bij het Gerecht van eerste aanleg.

In punt d) wordt bepaald dat het Hof bevoegd is schadevergoeding toe te kennen in situaties waarvoor het ingevolge de punten a), b) en c) bevoegd is. Artikel 44 van de ontwerp-verordening inzake het Gemeenschapsoctrooi bevat een regeling voor dergelijke vorderingen, bijvoorbeeld vorderingen tot schadevergoeding van de houder van een Gemeenschapsoctrooi, met name in het geval van een inbreuk hierop, maar ook vorderingen van derden tegen de rechthebbende, wanneer deze zijn rechten onrechtmatig heeft uitgeoefend en derden schade heeft berokkend. Ten slotte voorziet het voorstel van de Commissie voor een besluit van de Raad tot oprichting van het Gemeenschapsoctrooigerecht en betreffende beroepen bij het Gerecht van eerste aanleg in een vordering tot schadevergoeding als gevolg van voorlopige maatregelen of maatregelen ter bescherming van bewijsmateriaal.

Ingevolge punt e) kan het Hof een dwangsom opleggen wanneer een beslissing of beschikking van het Gemeenschapsoctrooigerecht die een verplichting tot handelen of tot nalaten inhoudt, niet worden nageleefd. Het Gemeenschapsoctrooigerecht moet zelf een dwangsom kunnen opleggen wanneer zijn beslissingen of beschikkingen niet worden nageleefd Indien het Gemeenschapsoctrooigerecht een verweerder bijvoorbeeld gelast een inbreuk te staken, moet het tezelfdertijd kunnen gelasten dat niet-naleving wordt bestraft met de verplichting tot betaling van een bepaald geldbedrag. Indien men zich hiervoor tot de nationale rechter moet wenden, kan kostbare tijd verloren gaan om ervoor te zorgen dat de beslissing van het Gemeenschapsoctrooigerecht wordt nageleefd.

In gevallen waarin dit besluit het Hof van Justitie geen bevoegdheden toekent, blijft de nationale rechter bevoegd. Artikel 46 van de ontwerp-verordening betreffende het Gemeenschapsoctrooi verduidelijkt in dit verband dat de nationale rechterlijke instanties bevoegd blijven voor rechtsvorderingen waarvoor het Hof van Justitie niet bevoegd is verklaard. Dit betreft bijvoorbeeld geschillen over de eigendom van een Gemeenschapsoctrooi.

Artikel 2 - Overgangsbepaling

Artikel 2 bevat een overgangsbepaling met betrekking tot de omvang van de verleende bevoegdheden. De bevoegdheid van de Gemeenschap treedt pas in werking na een overgangsperiode waarin de nationale rechterlijke instanties bevoegd zijn. De vraag rijst in hoeverre de bevoegdheid van het Hof van Justitie zich uitstrekt tot geschillen die al bestaan op het moment waarop het Hof bevoegd wordt. Artikel 2 stelt een duidelijke grens: geschillen die aan een nationale rechterlijke instantie zijn voorgelegd voordat het Hof van Justitie bevoegd wordt, worden hierdoor niet beïnvloed. Zij worden dus beslist door de nationale rechter bij wie de zaak aanhangig was.

Artikel 3 - Aanneming door de lidstaten

In artikel 3 beveelt de Raad de lidstaten overeenkomstig artikel 229 A van het EG-Verdrag aan, de bepalingen van de artikelen 1 en 2 van dit besluit betreffende het verlenen van rechtsmacht overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke vereisten aan te nemen. Ter wille van de duidelijkheid en om de Raad in staat te stellen de ontwikkelingen te volgen, moeten de lidstaten de Raad onverwijld van de te nemen maatregelen en van hun aanneming in kennis te stellen.

Artikel 4 - Inwerkingtreding

Dit artikel heeft betrekking op de inwerkingtreding van dit besluit en daardoor op het verlenen van de erin beschreven bevoegdheden aan het Hof van Justitie. Voor de inwerkingtreding moet aan twee voorwaarden zijn voldaan. De eerste betreft de kennisgeving door de lidstaten van hun goedkeuring van het verlenen van de bevoegdheden aan het Hof, nadat zij dit besluit ingevolge artikel 229 A van het EG-Verdrag overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen hebben aangenomen. Maar ook al hebben de lidstaten kennis gegeven van hun goedkeuring, toch kan het besluit de rechtsmacht van de lidstaten te laten overgaan naar het Hof van Justitie niet automatisch in werking treden. De Raad is in zijn gemeenschappelijke politieke benadering van 3 maart 2003 overeengekomen dat de nationale rechterlijke instanties bevoegd blijven gedurende een overgangsperiode waarin al wel Gemeenschapsoctrooien worden verleend, maar waarin er nog geen sprake is van een communautaire bevoegdheid; deze moet uiterlijk in 2010 tot stand komen. Om te vermijden dat er een situatie ontstaat waarin er al wel Gemeenschapsoctrooien worden verleend, maar er nog geen bevoegde rechter is bij wie de rechten kunnen worden gehandhaafd, mag de overdracht van de bevoegdheid niet plaatsvinden op een tijdstip waarop de communautaire rechtsmacht nog niet operationeel is. De inwerkingtreding van dit besluit moet daarom ook afhankelijk worden gesteld van een door de president van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie bekend gemaakte beschikking dat het Gemeenschapsoctrooigerecht en de beroepskamer voor octrooizaken bij het Gerecht van eerste aanleg rechtgeldig zijn ingesteld.