Toelichting bij COM(2004)328 - Procedurele rechten in strafprocedures binnen de gehele EU

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Inleiding

1. Met dit voorstel voor een kaderbesluit van de Raad wordt beoogd voor bepaalde procedurele rechten in strafprocedures binnen de gehele Europese Unie gemeenschappelijke minimumnormen vast te stellen.

2. Artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) bepaalt dat de Unie de grondrechten eerbiedigt zoals die worden gewaarborgd door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en zoals zij uit de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten voortvloeien. Bovendien hebben de Europese Commissie, de Raad en het Parlement in december 2000 gezamenlijk het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ondertekend en plechtig afgekondigd.

3. Volgens de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Tampere i zou wederzijdse erkenning de hoeksteen van de justitiële samenwerking moeten worden, en zouden wederzijdse erkenning "[...] en de noodzakelijke onderlinge aanpassing van de wetgevingen [...] de rechterlijke bescherming van de rechten van het individu ten goede komen" i. De Europese Raad vraagt de Raad en de Commissie bovendien om een programma van maatregelen goed te keuren om uitvoering te geven aan het beginsel van wederzijdse erkenning 'met inachtneming van de fundamentele rechtsbeginselen van de lidstaten' i.

4. In de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement van 26 juli 2000 over wederzijdse erkenning van definitieve beslissingen in strafzaken i wordt bepaald, dat "er [...] daarom op [moet] worden toegezien dat de behandeling van verdachten en de rechten van de verdediging niet alleen niet in het gedrang komen door de toepassing van [het] beginsel [van wederzijdse erkenning], maar zelfs beter worden gewaarborgd".

5. Dit werd onderschreven in het programma van maatregelen van de Raad en de Commissie om uitvoering te geven aan het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen i ("programma van maatregelen"), volgens hetwelk "de wederzijdse erkenning nauw samen[hangt] met het bestaan en de inhoud van bepaalde parameters die de doeltreffendheid ervan bepalen".

6. Deze parameters omvatten "regelingen voor de bescherming van de rechten van [...] verdachten" (parameter 3) en 'de vaststelling van gemeenschappelijke minimumnormen, die noodzakelijk zijn om de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning te vergemakkelijken' (parameter 4). Dit voorstel voor een kaderbesluit geeft concreet gestalte aan de in het programma vastgestelde doelstelling om de bescherming van de rechten van het individu te versterken.

7. Dit voorstel heeft ten doel de rechten van alle verdachten in het algemeen te versterken. Een gelijkwaardig niveau van bescherming voor verdachten in de gehele Europese Unie op grond van deze gemeenschappelijke minimumnormen moet de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de in afdeling 5 ("het beginsel van wederzijdse erkenning") beschreven wijze vergemakkelijken. De staatshoofden te Tampere waren van oordeel dat een dergelijke 'noodzakelijke onderlinge aanpassing' diende plaats te vinden.

8. Door ernaar te streven de rechten inzake een eerlijk proces in het algemeen te verbeteren, zal dit kaderbesluit er ook toe leiden dat met name buitenlandse verdachten i een redelijk beschermingsniveau wordt geboden, aangezien verschillende maatregelen specifiek op hen betrekking hebben. Het aantal buitenlandse verdachten stijgt ten gevolge van verschillende factoren (meer arbeidsmobiliteit, meer vakantiereizen in het buitenland, migratiestromen, en een stijgend aantal asielzoekers, vluchtelingen en ontheemden in de Unie, enz.) en zal in de toekomst blijven stijgen. In de afgelopen jaren is men zich steeds meer bewust geworden van ernstige vormen van grensoverschrijdende criminaliteit; de tegen de financiële belangen van de Europese Unie gerichte criminele activiteiten hebben steeds meer een transnationaal karakter. Het EG-Verdrag kent iedere burger van de Unie het recht toe 'vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven' i. Volgens statistieken leven ongeveer zes miljoen onderdanen van de EU in een andere lidstaat dan hun land van herkomst i. Logischerwijs zal het aantal migranten dat verwikkeld raakt in strafprocedures stijgen wanneer meer gebruik wordt gemaakt van dit recht om vrij te reizen en te verblijven. Het is aan de lidstaten om ervoor te zorgen dat de nodige aandacht wordt besteed aan EU-burgers die in een andere lidstaat dan hun staat van herkomst in een strafprocedure verwikkeld zijn.

1.

2. Het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM)


9. Alle strafrechtsstelsels van de lidstaten voldoen aan de voorschriften van de artikelen 5 (recht op vrijheid en veiligheid) en 6 (recht op een eerlijk proces) EVRM, door te voorzien in een reeks procedurele waarborgen. Het is niet de bedoeling hier de bepalingen van het EVRM te herhalen, maar wel om de eerbiediging ervan op kwalitatief dezelfde wijze te bevorderen. Dit kan worden bereikt door een akkoord tussen de lidstaten over een binnen de Unie gemeenschappelijke benadering van het begrip 'eerlijk proces'.

10. Uit het aantal verzoekschriften bij het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) en de rechtspraak van dit Hof blijkt dat het EVRM niet universeel wordt in acht genomen. Bovendien stijgt het aantal verzoekschriften elk jaar i en is het EHRM 'sterk overbelast' i: tussen 1993 en 2000 nam het aantal verzoekschriften met meer dan 500% toe. Een grotere zichtbaarheid van de procedurele waarborgen zou de kennis van de rechten bij alle actoren in strafprocedures doen toenemen en bijgevolg de eerbiediging ervan vergemakkelijken.

11. In dit voorstel voor een kaderbesluit wordt nader ingegaan op een aantal rechten die fundamenteel worden geacht. Vele daarvan bestaan reeds in een of andere vorm in de strafrechtsstelsels van de lidstaten. Het gaat onder meer om het recht op rechtsbijstand en het recht om 'de aard en de reden van de beschuldiging' te begrijpen, waaruit het recht is afgeleid op vertaling van documenten en op toegang tot een tolk wanneer de verdachte de taal van de procedure niet verstaat. Hoewel elke lidstaat uiteraard zelf bevoegd blijft voor zijn strafrechtsstelsel, dienen de procedurele discrepanties tussen deze basiswaarborgen tot een minimum te worden beperkt.

2.

3. Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie


12. In december 2000 hebben de Europese Commissie, de Raad en het Parlement gezamenlijk het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ondertekend en plechtig afgekondigd i. Het Handvest omvat de burgerlijke, politieke, economische en sociale rechten van de Europese burgers; het is een synthese van de gemeenschappelijke constitutionele tradities en internationale verplichtingen van de lidstaten. Een belangrijk aspect van het Handvest is dat het bevestigt dat de Europese Unie een politieke gemeenschap is en niet slechts een economische organisatie. Bovendien is erin vastgelegd dat eerbiediging van de grondrechten ten grondslag ligt aan alle Europees recht.

13. In het hoofdstuk 'Rechtspleging' (artikelen 47-50) is het recht op een onpartijdig gerecht (artikel 47) neergelegd en is bepaald dat aan eenieder tegen wie een [straf]vervolging is ingesteld de eerbiediging van de rechten van de verdediging wordt gegarandeerd (artikel 48). In het Handvest is ook het vermoeden van onschuld vastgelegd, alsmede het legaliteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel inzake delicten en straffen. Het ne bis in idem-beginsel wordt tot de gehele EU uitgebreid.

14. Dit voorstel is in overeenstemming met de geest van het Handvest van de grondrechten. Het draagt bij tot de definitie van het begrip 'onpartijdig gerecht' en tot een akkoord over gemeenschappelijke normen voor 'de rechten van de verdediging', waardoor een gelijkwaardige behandeling tijdens de procedure in de gehele EU kan worden vergemakkelijkt.

3.

4. Achtergrond van het kaderbesluit


15. In aansluiting op de conclusies van Tampere heeft de Commissie de nodige stappen ondernomen om het programma van maatregelen inzake wederzijdse erkenning uit te voeren, waarbij ook rekening werd gehouden met de relevante parameters. In de inleiding op het programma van maatregelen wordt er met name op gewezen dat "de omvang van de wederzijdse erkenning nauw samen[hangt] met het bestaan en de inhoud van bepaalde parameters die de doeltreffendheid ervan bepalen". Om rekening te houden met de in punt 6 hierboven vermelde parameters 3 en 4 diende te worden nagegaan of het aangewezen was maatregelen te nemen inzake procedurele waarborgen op EU-niveau. Daartoe verrichtte de Commissie een brede raadpleging en een uitvoerige effectbeoordeling.

16. In februari 2003 presenteerde de Commissie een groenboek over procedurele waarborgen voor verdachten in strafzaken in de gehele Europese Unie i. In het groenboek wordt erop gewezen dat alle lidstaten van de EU partij zijn bij het belangrijkste verdrag waarin basisnormen verankerd zijn, namelijk het EVRM, en dit geldt ook voor alle toetredende staten en kandidaat-lidstaten, zodat het mechanisme om wederzijds vertrouwen te bewerkstelligen al bestaat. In het groenboek wordt evenwel uiteengezet dat bestaande uiteenlopende praktijken tot nu toe het wederzijdse vertrouwen hebben geschaad. Om dat risico tegen te gaan is het gerechtvaardigd dat de EU maatregelen inzake procedurele rechten neemt op grond van artikel 31 VEU.

17. De Commissie ontving 78 schriftelijke antwoorden op het groenboek i samen met een aantal reacties per e-mail, per telefoon en via andere communicatiemiddelen. De overgrote meerderheid van respondenten steunde het voorstel van de Commissie om gemeenschappelijke minimumnormen voor procedurele waarborgen vast te stellen. Veel respondenten toonden zich verheugd over deze werkzaamheden maar waren van oordeel dat deze voorstellen niet ver genoeg gingen i. Van de lidstaten antwoordden Ierland, Luxemburg, Oostenrijk, het Verenigd Koninkrijk, Nederland, Finland, Denemarken, Duitsland, Zweden en Frankrijk via hun ministerie van Justitie of via een andere overheidsinstantie. De standpunten van deze lidstaten varieerden van steun i tot afwijzing i. Ook de nieuwe lidstaten werden bij de raadpleging betrokken; Slowakije en de Tsjechische Republiek hebben gereageerd op het groenboek en vertegenwoordigers van alle nieuwe staten hebben deelgenomen aan bilaterale en andere bijeenkomsten.

18. In juni 2003 hield de Commissie een openbare hoorzitting over de procedurele waarborgen. Alle personen of instanties die op het groenboek hadden gereageerd of blijk hadden gegeven van belangstelling daarvoor, werden op de hoorzitting uitgenodigd en konden hun standpunt mondeling toelichten. Bovendien werden alle lidstaten verzocht om een vertegenwoordiger te sturen. Tijdens deze hoorzitting is gebleken dat er bij beoefenaars van juridische beroepen en niet-gouvernementele organisaties brede steun was voor de voorstellen van de Commissie. De aanwezige vertegenwoordigers van de lidstaten waren verdeeld ten aanzien van het groenboek. Slowakije en de Tsjechische Republiek zonden vertegenwoordigers als waarnemers. De lidstaten die de voorstellen afwijzen beroepen zich op i het subsidiariteitsbeginsel i problemen in verband met de rechtsgrondslag en i de vrees dat 'gemeenschappelijke minimumnormen' kunnen leiden tot een algemene verlaging van de normen; i ook werd aangevoerd dat er in het EVRM reeds gemeenschappelijke minimumnormen zijn vastgelegd en dat er geen verdere maatregelen nodig zijn en i tot slot werd gevreesd dat de uitvoering van deze voorstellen technisch moeilijk zou zijn.

19. De Commissie is ten eerste van oordeel dat op dit gebied alleen een optreden op EU-niveau op doeltreffende wijze voor gemeenschappelijke normen kan zorgen. Tot op heden hebben de lidstaten op nationaal niveau voldaan aan hun verplichtingen inzake een eerlijk proces, die hoofdzakelijk voortvloeien uit het EVRM, en dit heeft geleid tot discrepanties tussen de waarborgen die in de verschillende lidstaten gelden. Dit heeft ook geleid tot speculaties over normen in andere lidstaten en incidenteel werd er in de pers en de media van lidstaten gemeld dat de strafrechtsstelsels van andere lidstaten gebreken vertoonden. Dit probleem kan worden verholpen door de vaststelling van gemeenschappelijke minimumnormen. Deze normen kunnen per definitie alleen gemeenschappelijk zijn indien zij door de lidstaten in onderlinge overeenstemming worden vastgesteld; door louter op nationaal niveau maatregelen te nemen kunnen geen gemeenschappelijke normen tot stand worden gebracht.

20. Wat de rechtsgrondslag betreft, baseert de Commissie zich op artikel 31, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie. In artikel 31, lid 1, wordt bepaald dat de EU een 'gezamenlijk optreden' kan opzetten om de verenigbaarheid van de voorschriften te waarborgen, voorzover nodig ter verbetering van de samenwerking. Justitiële samenwerking, en in het bijzonder wederzijdse erkenning, vormt een situatie waarin verenigbaarheid nodig is ter verbetering van de samenwerking. Daarom omvatten de parameters van het programma inzake wederzijdse erkenning "regelingen voor de bescherming van de rechten van [...] verdachten" (parameter 3) en 'gemeenschappelijke minimumnormen, die noodzakelijk zijn om de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning te vergemakkelijken' (parameter 4).

21. Er hoeft niet te worden gevreesd dat gemeenschappelijke normen tot een verlaging van de normen zullen leiden. Het staat de lidstaten vrij het door hen passend geachte hoogste niveau van waarborgen toe te passen, mits zij de overeengekomen minimumnormen in acht nemen. In de non-regressieclausule van artikel 17 wordt bovendien uitdrukkelijk bepaald dat niets in het kaderbesluit mag worden opgevat als 'een beperking of afwijking van' de bestaande rechten. Dit voorstel heeft betrekking op gemeenschappelijke minimumnormen. Het is ondenkbaar dat lidstaten, die krachtens artikel 6, lid 2, VEU gehouden zijn de grondrechten te eerbiedigen, dit kaderbesluit zouden gebruiken om de bestaande normen te 'verlagen' wanneer deze verder gaan dan de EU-eisen.

22. Wat het vierde punt betreft, blijkt uit onderzoek van de Commissie en uit door haar verrichte raadplegingen, alsmede uit de rechtspraak van het EHRM, dat de lidstaten bij de toepassing van het EVRM zeer verschillende normen hanteren en dat er veel schendingen zijn van het EVRM. Deze discrepanties doen afbreuk aan een gemeenschappelijke bescherming van de procedurele rechten binnen de Unie, brengen het wederzijdse vertrouwen in gevaar en zijn nadelig voor de goede werking van het beginsel van wederzijdse erkenning. Bovendien beoogt de Commissie met dit voorstel de praktische toepassing van de EVRM-rechten doeltreffender en zichtbaarder te maken zodat iedereen in het strafrechtsstelsel zich bewuster wordt van deze rechten, niet alleen verdachten maar ook politieambtenaren, advocaten, vertalers en tolken alsmede alle andere actoren in strafprocedures. Dit zou tot een betere naleving van het EVRM moeten leiden.

23. Wat tot slot de technische moeilijkheden en de kosten betreft, stelt de Commissie dat het eindresultaat van dit voorstel voor de lidstaten geen ondraaglijke last met zich mag brengen, aangezien de bepalingen inhoudelijk in wezen de bestaande rechten, zoals deze voortvloeien uit het EVRM en de relevante rechtspraak, bevestigen.

24. De conclusie van de Commissie is dat het voor de goede uitvoering van het programma van maatregelen het best zou zijn dat dit gepaard zou gaan met overeengekomen gemeenschappelijke minimumnormen op de relevante gebieden. In deze eerste fase worden op de volgende gebieden gemeenschappelijke minimumnormen voorgesteld:

- toegang tot rechtsbijstand, zowel vóór als tijdens het proces,

- kosteloze bijstand door een tolk/vertaler,

- ervoor zorgen dat personen die de procedure niet kunnen begrijpen of volgen de passende aandacht krijgen,

- het recht contact op te nemen met onder meer de consulaire autoriteiten in het geval van buitenlandse verdachten, en

- de verdachten in kennis stellen van hun rechten (door hen een schriftelijke verklaring van rechten ("Letter of Rights") te overhandigen).

Er werd beslist om in deze eerste fase voorstellen met betrekking tot deze vijf rechten te doen, omdat deze rechten in het kader van de wederzijdse erkenning van bijzonder belang zijn, aangezien zij een grensoverschrijdende dimensie hebben, wat niet het geval is voor andere rechten inzake een eerlijk proces, met uitzondering van het recht op borgtocht, dat afzonderlijk zal worden behandeld in een volgend groenboek. De buitenlandse verdachte heeft over het algemeen behoefte aan een tolk en kan ook consulaire bijstand nodig hebben. Het is ook minder waarschijnlijk dat hij vertrouwd is met zijn rechten in het land waarin hij wordt gearresteerd waardoor het voor hem waarschijnlijk des te nuttiger is om over een verklaring van rechten in zijn eigen taal te beschikken. Verdachten die een advocaat hebben, bevinden zich in een betere positie, en ook hun rechten zullen waarschijnlijk beter worden geëerbiedigd wanneer zij worden bijgestaan door een persoon die op de hoogte is van deze rechten en die kan nagaan of deze worden in acht genomen. Daarom was het belangrijk te voorzien in het recht op rechtsbijstand. Personen die de procedure niet kunnen begrijpen of volgen en die passende aandacht behoeven, vormen een specifieke categorie verdachten waarvoor een hoger niveau van bescherming is vereist. Dit is een concrete toepassing van het beginsel van 'equality of arms', dat een billijk evenwicht tussen de procespartijen vereist.

25. De Commissie herhaalt dat dit voorstel voor een kaderbesluit een eerste stap is en dat tijdens de komende jaren andere maatregelen worden overwogen. Het is niet de bedoeling de indruk te wekken dat deze vijf rechten belangrijker zijn dan de andere rechten, alleen hebben zij meer onmiddellijke relevantie voor de wederzijdse erkenning en de problemen die tot nu toe zijn gerezen tijdens de besprekingen van maatregelen inzake wederzijdse erkenning. De Commissie is momenteel reeds aan het onderzoeken of het nodig is waarborgen vast te stellen inzake de zorgvuldigheid bij het verkrijgen van en het omgaan met bewijsmateriaal en het gebruik ervan binnen de EU. Ook de uit het vermoeden van onschuld voortvloeiende rechten (met inbegrip van het zwijgrecht, het recht niet gedwongen te worden zichzelf te beschuldigen en de regels inzake de bewijslast) zullen worden onderzocht. Een eerste - reeds aangevatte - evaluatie van deze werkzaamheden door de Commissie zal in 2004 worden bekend gemaakt.

4.

5. Het beginsel van wederzijdse erkenning


26. Op de Europese Raad van Tampere in oktober 1999 werd overeengekomen dat het beginsel van wederzijdse erkenning de hoeksteen van de justitiële samenwerking zou moeten worden, in zowel burgerlijke als strafzaken. Wederzijdse erkenning is gebaseerd op het algemene uitgangspunt dat een andere staat een bepaalde zaak misschien niet op dezelfde of een vergelijkbare manier behandelt dan de eigen staat, maar dat de uitkomst toch zo zal zijn dat die wordt aanvaard als gelijkwaardig aan beslissingen van de eigen staat i.

27. De Europese Raad verzocht de Raad en de Commissie tevens om vóór december 2000 een programma van maatregelen goed te keuren om uitvoering te geven aan het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen i.

28. Het programma van maatregelen omvat 24 gebieden waarop het beginsel van wederzijdse erkenning zou kunnen worden toegepast. Aangezien sommige van deze gebieden zullen worden samengevoegd, zullen op basis van het programma uiteindelijk 15 tot 20 voorstellen worden ingediend. Het eerste instrument voor wederzijdse erkenning in strafzaken dat werd goedgekeurd, was het Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten i. Dit werd gevolgd door het Kaderbesluit inzake de tenuitvoerlegging van beslissingen tot bevriezing van voorwerpen of bewijsstukken i, en zal worden gevolgd door maatregelen inzake beslissingen tot confiscatie, geldelijke sancties en toezending van zowel bewijsstukken als uittreksels uit het strafregister. Om deze maatregelen en de overige uit het programma van maatregelen voortvloeiende voorstellen succesvol te kunnen uitvoeren, moeten de lidstaten het beginsel van wederzijdse erkenning aanvaarden, zowel op regerings- en beleidsniveau als op het niveau van degenen die belast zijn met de dagelijkse toepassing van deze maatregelen. Wederzijdse erkenning kan alleen effectief functioneren in een geest van vertrouwen, waarbij niet alleen de gerechtelijke autoriteiten, maar ook alle bij de strafprocedure betrokken actoren beslissingen van de gerechtelijke autoriteiten van de andere lidstaten als gelijkwaardig aan hun eigen beslissingen beschouwen en zij de gerechtelijke capaciteit van de partners en de eerbiediging van de rechten inzake een eerlijk proces niet in twijfel trekken. Dit is essentieel om een positief algemeen beeld van de wederzijdse erkenning te bevorderen, en daarbij speelt 'niet alleen het vertrouwen dat de regels van de partners adequaat zijn, maar ook het vertrouwen dat deze regels correct worden toegepast' een belangrijke rol i.

29. Alle lidstaten zijn partij bij het EVRM en dit wordt soms aangevoerd als een toereikende grondslag voor het wederzijdse vertrouwen. De ervaring leert evenwel dat, ondanks de behoefte aan dergelijk vertrouwen, de lidstaten elkaars strafrechtsstelsels niet altijd voldoende vertrouwen, zulks ondanks het feit dat zij alle partij zijn bij het EVRM i. Met dit voorstel voor een kaderbesluit wordt impliciet erkend dat het vertrouwen ontoereikend is, aangezien daarin een mechanisme ter verbetering en versterking van het wederzijdse vertrouwen is opgenomen. Dit zal nog belangrijker worden wanneer 25 staten of zelfs meer elkaar moeten vertrouwen.

30. De voorgestelde rechten zullen het wederzijdse vertrouwen versterken en aldus de werking van de wederzijdse erkenning in al haar vormen in strafzaken bevorderen. Indien uit voortdurende evaluatie en toezicht blijkt dat normen worden nageleefd en dat er vooruitgang wordt geboekt op gebieden die thans zorgen baren, zal zulks dat vertrouwen versterken.

5.

6. Bijzondere bepalingen


6.

6.1. Het recht op rechtsbijstand


31. Tijdens de raadplegingsprocedure onderzocht de Commissie de verschillende regelingen van de lidstaten. De voorschriften inzake de toegang tot vertegenwoordiging door een advocaat en de organisatie ervan verschillen van lidstaat tot lidstaat.

32. In dit kaderbesluit wordt op EU-niveau voorgesteld om verdachten zo spoedig mogelijk toegang te verlenen tot rechtsbijstand door een gekwalificeerde advocaat. Thans beperken sommige lidstaten deze toegang en heeft de verdachte gedurende een aanvangsperiode geen toegang tot een advocaat ("garde à vue") of sluiten zij de aanwezigheid van een advocaat tijdens het politieverhoor uit. Sommige lidstaten beschikken niet over een formele regeling die gedurende 24 uur per dag toegang tot een advocaat waarborgt, zodat degenen die 's nachts of in het weekend worden gearresteerd althans tijdelijk ook de toegang tot rechtsbijstand wordt ontzegd. In dit kaderbesluit wordt voorgesteld het recht op rechtsbijstand te waarborgen gedurende de gehele strafprocedure, die wordt omschreven als alle procedurele stappen die binnen de Europese Unie plaatsvinden om de schuld of onschuld vast te stellen van een persoon die ervan wordt verdacht een strafbaar feit te hebben gepleegd of om te beslissen over de uitkomst van de procedure wanneer de verdachte schuldig pleit.

33. Wanneer de verdachte onder één van de genoemde categorieën valt (personen die de procedure niet kunnen begrijpen of volgen, minderjarigen, dan wel personen tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd of die het voorwerp uitmaken van een uitleveringsverzoek of een andere overleveringsprocedure) moet rechtsbijstand worden verleend. Dit doet geen afbreuk aan het recht van een verdachte om zichzelf te verdedigen indien hij dit wenst. Lidstaten moeten de rechtsbijstandskosten dragen wanneer deze kosten voor de verdachte of de personen ten zijnen laste een te zware last zouden vormen.

34. In dit kaderbesluit wordt voorgesteld de lidstaten de verplichting op te leggen een systeem in te voeren dat voorziet in de vervanging van de aanvankelijk gekozen advocaat indien blijkt dat diens bijstand niet adequaat is.

7.

6.2. Het recht op kosteloze bijstand door een tolk/vertaler


35. Overeenkomstig artikel 6, lid 3, EVRM heeft een verdachte het recht zich kosteloos te doen bijstaan door een tolk, indien hij de taal die ter terechtzitting wordt gebezigd niet verstaat of spreekt. In de rechtspraak van het EHRM i wordt ook verduidelijkt dat deze verplichting jegens de verdachte ook geldt voor de vertaling van alle relevante procedurestukken.

36. Uit het onderzoek van de Commissie bleek dat de lidstaten zich in theorie weliswaar bewust waren van deze verplichting, maar dat zij deze in de praktijk niet volledig naleefden. Tijdens politieverhoren was niet altijd een gekwalificeerde tolk aanwezig en werd soms beroep gedaan op de diensten van leken die enige kennis hadden van de taal van de verdachte. Er bestonden ook beperkingen met betrekking tot de documenten die ten behoeve van verdachten werden vertaald. Hoewel in artikel 6, lid 3, onder e), EVRM duidelijk wordt bepaald dat een verdachte die de ter terechtzitting gebezigde taal niet verstaat of niet spreekt recht heeft op 'kosteloze' bijstand door een tolk, bleken tolken soms eerder voor de rechter en/of de aanklager te worden ingeschakeld, in plaats van voor de verdachte. In sommige gevallen werden de verklaringen van de rechter of de aanklager niet getolkt voor de verdachte en beperkte de tolk zich ertoe de rechtstreekse vragen van de rechter aan de verdachte en diens antwoorden aan de rechter te tolken, in plaats van ervoor te zorgen dat de verdachte de procedure kon begrijpen.

37. De Commissie stelde ook vast dat lidstaten moeilijkheden hadden om voldoende gerechtsvertalers en -tolken aan te werven. In sommige lidstaten heeft het beroep van tolk/vertaler voor een openbare dienst een officiële status, waarbij wordt gezorgd voor opleiding op nationaal niveau, registratie, erkenning en voortdurende bijscholing. Dit is niet in alle lidstaten het geval. Het beroep lijdt onder een gebrek aan status: vertalers en tolken worden soms slecht betaald, hebben geen recht op sociale voorzieningen (zoals betaald ziekteverlof en pensioenrechten) en klagen dat zij onvoldoende worden geraadpleegd door hun collega's-juristen.

38. De Commissie zal deze kwestie blijven onderzoeken in de hoop een oplossing te vinden. Het is van cruciaal belang dat er in elke lidstaat genoeg vertalers en tolken zijn om de behoeften van buitenlandse verdachten te dekken i.

8.

6.3. Personen die de procedure niet kunnen begrijpen of volgen


39. Bepaalde verdachten bevinden zich wegens hun leeftijd of hun fysieke, mentale of emotionele toestand in een zwakkere positie dan de gemiddelde bevolking, wanneer het erom gaat de procedure te begrijpen of te volgen. Deze personen behoeven bijzondere aandacht om ervoor te zorgen dat hun specifieke rechten in acht worden genomen en om eventuele gerechtelijke dwalingen te voorkomen.

40. Rechtshandhavingsambtenaren en rechterlijke ambtenaren moeten zich meer bewust zijn van de problemen van personen die de procedure niet kunnen begrijpen of volgen. Van hen dient te worden verlangd dat zij nagaan of de verdachte bijzondere aandacht behoeft en in voorkomend geval moeten zij de nodige maatregelen nemen om aan deze verdachte de passende aandacht te besteden.

41. De vorm van deze te verlenen bijzondere aandacht zal afhangen van de betrokken situatie. Zo moeten kinderen tijdens het verhoor vergezeld zijn van een ouder of een andere daartoe geschikte volwassene; personen die medische hulp nodig hebben, moeten beroep kunnen doen op een arts, enz. Niet elke individuele situatie kan worden opgenomen en geregeld in een dergelijk instrument; de lidstaten dienen ervoor te zorgen dat in hun strafrechtsstelsels bijzondere aandacht wordt besteed aan de verdachten die daaraan behoefte hebben.

9.

6.4. Het recht op communicatie


42. Een gedetineerde moet het recht hebben dat de leden van zijn familie, de daarmee gelijkgestelde personen en zijn werkgever in kennis worden gesteld van zijn detentie. Deze kennisgeving kan namens de gedetineerde plaatsvinden, indien de bescherming van het bewijsmateriaal problemen stelt.

43. Wanneer de gedetineerde geen ingezetene is, kan het aangewezen zijn dat de consulaire autoriteiten van zijn land van herkomst op de hoogte worden gebracht van zijn detentie. Buitenlandse verdachten zijn een gemakkelijk te identificeren kwetsbare groep en hebben soms aanvullende bescherming nodig, zoals deze welke wordt geboden door het verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963, waarin wordt bepaald dat elke buitenlander die wordt gearresteerd of vastgehouden het recht heeft om te verzoeken dat zijn consulaat in kennis wordt gesteld van zijn detentie en om bezoek te ontvangen van consulaire ambtenaren.

44. Buitenlanders kunnen contact weigeren met een consulaire ambtenaar, die hun regering vertegenwoordigt, bijvoorbeeld wanneer het gaat om asielzoekers of vluchtelingen die wegens vervolging hun land van herkomst zijn ontvlucht. Deze personen kunnen contact opnemen met vertegenwoordigers van een erkende internationale humanitaire organisatie.

6.5. Schriftelijke verklaring van rechten ("Letter of Rights")

45. Verdachten en soms zelfs de rechtshandhavingsambtenaren die hen verhoren, zijn niet altijd volledig op de hoogte van de toepasselijke rechten. Indien verdachten bij hun arrestatie naar behoren hun rechten zouden kennen, zouden er minder klachten zijn over gerechtelijke dwalingen en schendingen van het EVRM. Een eenvoudige en goedkope manier om op dat gebied voor voldoende kennis te zorgen is de lidstaten te verplichten een korte, schriftelijke standaardverklaring inzake grondrechten (de 'Letter of Rights') op te stellen en voor te schrijven dat dit document zo spoedig mogelijk en in ieder geval vóór enig verhoor aan alle verdachten wordt overhandigd, in een taal die zij verstaan.

10.

6.6. Evaluatie en toezicht


46. Omdat het beginsel van wederzijdse erkenning alleen doeltreffend kan worden gehanteerd bij voldoende wederzijds vertrouwen en gemeenschappelijke minimumnormen dit vertrouwen zullen versterken, is het van belang dat overeengekomen gemeenschappelijke normen in acht worden genomen. De lidstaten moeten kunnen aantonen dat dat in hoge mate het geval is. Omdat elke lidstaat er zeker moet kunnen van zijn dat de normen in andere lidstaten worden nageleefd, moet er een of andere vorm van evaluatie zijn.

47. Wederzijds vertrouwen moet niet alleen iets zijn tussen de regeringen van de lidstaten - het moet ook vanzelfsprekend zijn voor de mensen in de praktijk, rechtshandhavingsambtenaren, rechterlijke ambtenaren en allen die dagelijks beslissingen nemen op basis van wederzijdse erkenning. Dat kan niet in één dag tot stand worden gebracht, dat kan zelfs helemaal niet tot stand worden gebracht, tenzij er een betrouwbare manier is om de naleving van de gemeenschappelijke minimumnormen in de Europese Unie te meten. Evaluatie en toezicht moeten regelmatig en voortdurend worden verricht en de resultaten moeten bekend worden gemaakt. Aldus wordt een systeem ingevoerd dat waarborgt dat de normen worden nageleefd en worden de andere lidstaten en de Europese instellingen in kennis gesteld van eventuele verbeteringen en/of verslechteringen.

48. De Commissie - als instelling die belast is met het indienen van voorstellen i en die normalerwijs ook moet toezien op de correcte tenuitvoerlegging van kaderbesluiten in de lidstaten i - moet de evaluatie en het toezicht coördineren. De lidstaten moeten de nodige informatie en gegevens verstrekken, zodat de Commissie deze kan verzamelen. Indien nodig zal de Commissie een externe instantie, zoals een groep van onafhankelijke deskundigen, belasten met de analyse van deze informatie.

Rechtsgrondslag



49. De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 31 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), zoals gewijzigd bij het Verdrag van Nice, dat betrekking heeft op het gezamenlijk optreden inzake justitiële samenwerking in strafzaken.

50. Artikel 31, lid 1, onder c), VEU heeft betrekking op "het waarborgen van de verenigbaarheid van de in de lidstaten geldende voorschriften, voorzover nodig ter verbetering van [de justitiële samenwerking in strafzaken]". De verenigbaarheid kan onder meer worden gewaarborgd door middel van een zekere mate van onderlinge aanpassing van minimumprocedurevoorschriften in de lidstaten om het wederzijdse vertrouwen te versterken.

51. De Commissie is van oordeel dat dit voorstel de noodzakelijke aanvulling vormt op de maatregelen inzake wederzijdse erkenning, die bedoeld zijn om de efficiëntie van de vervolging te verhogen. Een reeks overeengekomen procedurele rechten om een gelijkwaardige behandeling van verdachten in de gehele EU te waarborgen, moeten ervoor zorgen dat maatregelen inzake justitiële samenwerking zo efficiënt mogelijk worden toegepast, met name de maatregelen die betrekking hebben op de overlevering van personen of de overdracht van bewijsstukken aan andere lidstaten. Daardoor zullen de autoriteiten van een staat misschien minder terughoudend zijn om eigen onderdanen over te leveren aan de gerechtelijke autoriteiten van een andere staat.

Artikelsgewijze toelichting



52. Geslachtsneutrale terminologie: in deze tekst worden 'hij' en 'zijn' gebruikt om te verwijzen naar de verdachte of de advocaat van de verdachte. Deze woorden moeten als geslachtsneutraal worden beschouwd en hebben betrekking op mannelijke en vrouwelijke verdachten en op mannelijke en vrouwelijke advocaten.

11.

Artikel 1 - Werkingssfeer van de procedurele rechten


53. In dit artikel wordt de werkingssfeer van het kaderbesluit vastgelegd: het is van toepassing op alle van strafbare feiten verdachte personen in procedures die worden gevoerd om de schuld of onschuld van deze verdachten vast te stellen, of om te beslissen over de uitkomst van de procedure wanneer de verdachte schuldig pleit of over een beroep dat werd ingesteld in het kader van deze procedures. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen EU-onderdanen en onderdanen van derde landen, omdat in geval van een betere bescherming van een van beide groepen de Commissie discriminatie zou kunnen worden verweten, wat in strijd zou zijn met de doelstelling het vertrouwen van de lidstaten in elkaars strafrechtsstelsels te versterken.

54. Aangezien in de rechtspraak van het EHRM wordt verduidelijkt dat personen die met betrekking tot strafbare feiten worden verhoord, maar tegen wie formeel nog geen vervolging is ingesteld, onder artikel 6 EVRM vallen, geldt dit ook voor personen die in verband met een tenlastelegging worden gearresteerd of gevangen gehouden. Deze rechten gelden vanaf het tijdstip waarop de persoon ervan in kennis wordt gesteld dat hij wordt verdacht van het plegen van een strafbaar feit (bv. wanneer hij wordt gearresteerd of in politiehechtenis wordt gehouden).

12.

Artikel 2 - Het recht op rechtsbijstand


55. In dit artikel wordt het grondrecht van een verdachte op rechtsbijstand vastgelegd, voorzover deze verdachte daarvan wenst gebruik te maken. Deze rechtsbijstand moet zo spoedig mogelijk worden verleend. Het is belangrijk dat een verdachte rechtsbijstand krijgt vóór enig verhoor, tijdens hetwelk hij verklaringen zou kunnen afleggen die hij later betreurt en waarvan hij de juridische gevolgen niet kan inschatten.

13.

Artikel 3 - Verplichting om rechtsbijstand te verlenen


56. Overeenkomstig artikel 6, lid 3, onder c), EVRM heeft een verdachte het recht zichzelf te verdedigen, wat inhoudt dat hij mag weigeren door een advocaat te worden vertegenwoordigd. Ondanks dit recht is het in bepaalde omstandigheden zeer wenselijk dat de verdachte rechtsbijstand krijgt. Deze omstandigheden worden uiteengezet in artikel 3: het betreft onder meer gevallen waarin de verdachte vóór het proces in hechtenis wordt genomen, of er formeel van wordt beschuldigd een strafbaar feit te hebben gepleegd dat een ingewikkelde feitelijke of juridische situatie betreft of waarop een strenge straf staat, met name wanneer een lidstaat een verplichte gevangenisstraf van meer dan één jaar, of voorts wanneer tegen de verdachte een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd of wanneer hij het voorwerp uitmaakt van een uitleveringsverzoek of een andere overleveringsprocedure, hij minderjarig is of wanneer hij de inhoud of de betekenis van de procedure blijkbaar niet kan begrijpen of volgen wegens zijn leeftijd, zijn mentale, fysieke of emotionele toestand. Krachtens deze bepaling moeten de lidstaten ervoor zorgen dat alles in het werk wordt gesteld om in het bijzonder deze personen rechtsbijstand te verlenen.

14.

Artikel 4 - Verplichting om de doeltreffendheid van de rechtsbijstand te waarborgen


57. Krachtens dit artikel moeten de lidstaten ervoor zorgen dat er enige controle wordt uitgeoefend op de doeltreffendheid van de verleende rechtsbijstand.

58. Om deze doeltreffendheid te helpen waarborgen, heeft de Commissie ervoor gekozen te verduidelijken dat er in dit kader alleen beroep kan worden gedaan op advocaten in de zin van artikel 1, lid 2, onder a), van Richtlijn 98/5 i. Indien de verleende rechtsbijstand niet doeltreffend is, moeten de lidstaten een alternatief bieden i. Dit recht, dat is gebaseerd op artikel 6, lid 3, onder c), EVRM, werd toegelicht in de rechtspraak van het EHRM (bv. in de zaak Artico tegen Italië).

59. Aangezien de verdachte niet altijd de doeltreffendheid van de aan hem verleende bijstand kan beoordelen, dienen de lidstaten op dat gebied een controlesysteem in te voeren.

15.

Artikel 5 - Het recht op kosteloze rechtsbijstand


60. Wanneer artikel 3 van toepassing is, moet krachtens artikel 5 kosteloos rechtsbijstand worden verleend voorzover de rechtsbijstandskosten voor de verdachte of de personen te zijnen laste een te zware financiële last zouden vormen. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat zij over een mechanisme beschikken om na gaan of de verdachte over de middelen beschikt om de rechtsbijstandskosten zelf te dragen. Overeenkomstig het EVRM behoeft de verdachte niet aan te tonen dat hij 'zonder enige twijfel' niet over de middelen beschikt om zijn verdediging te bekostigen (Pakelli tegen Duitsland) i. De lidstaten dienen deze richtsnoeren van het EHRM in acht te nemen wanneer zij de middelen van de verdachte beoordelen.

61. Krachtens dit artikel moet rechtsbijstand kosteloos zijn indien de middelen van de verdachte onder een bepaalde minimumdrempel liggen. Sommige lidstaten voeren een inkomensonderzoek uit om na te gaan of de verdachte 'niet over voldoende middelen beschikt om zijn verdediging te bekostigen'. Andere lidstaten bieden aan iedereen kosteloze rechtsbijstand aan omdat het uitvoeren van een inkomensonderzoek duur is en sommige kosten onder bepaalde omstandigheden op de verdachte kunnen worden verhaald. Het staat de lidstaten vrij het systeem toe te passen dat hen het kosteneffectiefst lijkt, mits kosteloze rechtsbijstand beschikbaar blijft wanneer dit in het belang van de rechtspleging is vereist.

16.

Artikel 6 - Het recht op kosteloze bijstand door een tolk


62. De bijstand van een tolk of een vertaler moet voor de verdachte kosteloos zijn. Dit recht vloeit voort uit de rechtspraak van het EHRM. In de zaak Luedicke, Belkacem en Koç tegen Duitsland oordeelde het EHRM dat artikel 6, lid 3, onder b), EVRM inhoudt dat iedereen die de ter terechtzitting gebruikte taal niet kan spreken of verstaan, het recht heeft gratis bijstand van een tolk te ontvangen, zonder dat de daarbij gemaakte kosten later van hem kunnen worden teruggevorderd i. In de zaak Kamasinski tegen Oostenrijk i oordeelde het EHRM dat dit beginsel ook gold voor de vertaling van 'documentenmateriaal'.

63. De lidstaten moeten zo spoedig mogelijk nadat is gebleken dat de verdachte de taal van de procedure niet verstaat een tolk ter beschikking stellen. Dit recht strekt zich uit tot alle politieverhoren, bijeenkomsten tussen de verdachte en zijn advocaat en, na de tenlastelegging, tot alle gevallen waarin de aanwezigheid van de betrokkene ter terechtzitting is vereist. Uit de rechtspraak van het EHRM blijkt dat de in het EVRM neergelegde verplichting om te zorgen voor een tolk niet altijd wordt nageleefd i. In artikel 6 van het kaderbesluit wordt dit recht vastgelegd en wordt verduidelijkt dat het 'gedurende de gehele procedure' geldt.

64. Dit artikel is ook van toepassing op personen met gehoor- of spraakstoornissen. In artikel 6, lid 3, EVRM wordt bepaald dat eenieder tegen wie een vervolging is ingesteld het recht heeft op de hoogte te worden gesteld van de tegen hem ingebrachte beschuldiging zodat hij de aard en de reden van deze beschuldiging kan begrijpen. Hij heeft ook recht op bijstand door een tolk indien hij de ter terechtzitting gebezigde taal niet kan verstaan. Dit geldt ook voor dove verdachten of personen met gehoor- of spraakstoornissen. Door inadequate communicatie is het mogelijk dat een dove verdachte tijdens de verhoren door rechtshandhavingsambtenaren minder kans heeft op een eerlijke behandeling. Ook zijn kansen op een eerlijk proces kunnen daardoor in het gedrang komen. De lidstaten moeten er dus voor zorgen dat politiebureaus en rechterlijke instanties dove verdachten adequate, gespecialiseerde vertolking in gebarentaal ter beschikking stellen. Aangezien een slechte of ontoereikende vertolking in gebarentaal ernstige gevolgen kan hebben, is het belangrijk dat alleen gekwalificeerde en ervaren tolken in gebarentaal voor gerechtelijke procedures of politieverhoren worden ingezet.

65. Sommige doven hebben behoefte aan de diensten van tolken die kunnen liplezen. Deze laatsten communiceren met doven die geen gebarentaal kennen of gebruiken, maar die gewoonlijk geoefende liplezers zijn. Ook deze alternatieve mogelijkheid valt onder dit artikel.

17.

Artikel 7 - Het recht op kosteloze vertaling van relevante documenten


66. Er bestaat een recht op vertaling van relevante documenten, maar dit recht is niet onbeperkt. Het EHRM heeft geoordeeld dat artikel 6, lid 3, onder e), EVRM niet inhoudt dat een schriftelijke vertaling van alle schriftelijke bewijsstukken of officiële documenten in de procedure is vereist, maar wel dat de documenten moeten worden vertaald die de verdachte 'dient te begrijpen om een eerlijk proces te hebben' i. De voorschriften inzake de hoeveelheid te vertalen materiaal verschillen naar gelang van de lidstaat en de aard van de zaak. Deze verschillen zijn aanvaardbaar zolang het proces 'eerlijk' blijft. Het staat aan de advocaat van de verdachte om de door hem noodzakelijk geachte vertalingen van documenten te vragen, naast de door de openbare aanklager verstrekte vertalingen. Aangezien de organisatie van de verdediging in de eerste plaats een zaak is van de verdachte en zijn advocaat, is deze advocaat het best geplaatst om te beoordelen welke documenten vertaling behoeven. Krachtens dit artikel moeten de bevoegde autoriteiten bijgevolg beslissen welke documenten zullen worden vertaald, waarbij de advocaat van de verdachte evenwel het recht heeft de vertaling van andere documenten te vragen.

18.

Artikel 8 - Nauwkeurigheid van vertaling en vertolking


67. De norm voor vertolking en vertaling moet goed genoeg zijn om de verdachte in staat te stellen de aard en de reden van de beschuldiging te begrijpen.

68. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat er in hun rechtsstelsel een systeem bestaat dat het mogelijk maakt dat advocaten, rechters, verdachten of alle bij strafprocedures betrokken personen die vaststellen dat niet is voldaan aan de vereiste norm van vertolking door een bepaalde tolk of in een bepaald geval, dit kunnen melden en er voor een andere vertaler of tolk kan worden gezorgd.

19.

Artikel 9 - Opname van de procedure


69. Volgens de door het EVRM opgelegde norm moet de vertolking zodanig zijn dat de verdachte daadwerkelijk aan de procedure kan deelnemen. Indien deze zich nadien voor het EHRM beroept op het feit dat de vertolking niet adequaat was en zijn daadwerkelijke deelneming aan de procedure hinderde, is het van belang een methode te hebben om de vertolking te toetsen. Het is dan ook aan de lidstaten ervoor te zorgen dat er in geval van betwisting een opname bestaat.

70. Het doel van deze bepaling is een methode te hebben om te toetsen of de vertolking nauwkeurig was, niet om de procedure vanuit enig ander oogpunt te betwisten: dit zou dan immers leiden tot een voorkeurbehandeling van verdachten die vertolking nodig hebben. De opname mag dan ook enkel met dat doel worden gebruikt. Artikel 10 - Het recht op bijzondere aandacht

71. Dit artikel bepaalt dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat personen die wegens hun leeftijd of hun mentale, fysieke of emotionele toestand de procedure niet kunnen begrijpen of volgen, de nodige bijzondere aandacht krijgen, bijvoorbeeld medische verzorging of, bij kinderen, de aanwezigheid van een ouder. De verplichting om bijzondere aandacht te besteden geldt tijdens de gehele duur van de strafrechtelijke procedure. Het betreft een uitgebreide zorgplicht die tot doel heeft te zorgen voor een eerlijk proces en mogelijke rechterlijke dwalingen op grond van kwetsbaarheid te vermijden. Uit de discussie en de reacties op het Groenboek is gebleken dat het moeilijk is om deze verdachten te identificeren. Minimaal wordt verwacht dat de rechtshandhavingsambtenaren zich de vraag stellen of de verdachte, gezien zijn leeftijd of zijn mentale, fysieke of emotionele toestand, in staat is om de procedure te begrijpen of te volgen. Alle op grond van dit recht genomen stappen, dienen schriftelijk in het dossier van de verdachte te worden vermeld.

20.

Artikel 11 - De rechten van verdachten die in aanmerking komen voor bijzondere aandacht


72. Dit artikel verduidelijkt welke stappen moeten worden genomen op grond van artikel 10. Om te kunnen toetsen of rechtshandhavingsambtenaren bij de ondervraging van personen die de procedure niet kunnen begrijpen of volgen, de correcte procedures hebben toegepast, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat van aan het proces voorafgaande ondervragingen een geluids- of beeldopname wordt gemaakt. In geval van betwisting moet aan elke partij die hierom verzoekt, een kopie van de opname worden bezorgd.

73. Indien de verdachte dit nodig heeft, moet medische bijstand worden verstrekt.

74. Bij verdachten die recht hebben op bijzondere aandacht, moet tijdens ondervragingen door de politie zo nodig de aanwezigheid van een gepaste derde persoon worden toegelaten als bijkomende waarborg voor het eerlijk verloop van de procedure.

21.

Artikel 12 - Het recht op communicatie


75. Dit artikel bepaalt dat een persoon die in hechtenis wordt genomen, het recht heeft dat zo spoedig mogelijk contact wordt opgenomen met de leden van zijn familie, de daarmee gelijkgestelde personen of zijn werkgever.

76. Er wordt voorgesteld om, indien rechtstreekse communicatie ongepast is, de communicatie via andere kanalen te laten verlopen, onder meer via de consulaire autoriteiten of via een internationale humanitaire organisatie.

22.

Artikel 13 - Het recht op communicatie met de consulaire autoriteiten


77. Dit artikel vermeldt nogmaals het recht op communicatie met de consulaire autoriteiten. Het legt de lidstaten de verplichting op ervoor te zorgen dat alle buitenlandse gedetineerden, indien zij dit wensen, de consulaire autoriteiten van hun land van herkomst op de hoogte kunnen laten stellen van hun hechtenis.

78. Indien een gedetineerde verdachte geen bijstand van de consulaire autoriteiten van zijn land van herkomst wenst, moet hij recht hebben op bijstand van een internationale humanitaire organisatie. Behoudens andersluidende beslissing van afzonderlijke lidstaten is de meest geschikte internationale humanitaire organisatie die dergelijke bijstand biedt het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC), waarvan één van de officiële taken het bezoeken van gedetineerden is i. De lidstaten worden verzocht te besluiten welke internationale humanitaire organisaties zij erkennen, zodat het concept van 'erkende internationale humanitaire organisatie' correct kan worden toegepast en kan worden vermeden dat een beroep wordt gedaan op organisaties die niet de goedkeuring van de betrokken lidstaat hebben.

79. De lidstaten hebben verplichtingen ten aanzien van buitenlandse ingezetenen die reeds lange tijd in hun land verblijven, met name wanneer het gaat om vluchtelingen. Personen die voor het regime in hun land van herkomst op de vlucht zijn, zullen geen bijstand van de consulaire autoriteiten van dat land wensen. Vluchtelingen moeten de mogelijkheid hebben om voor dit soort bijstand contact op te nemen met vertegenwoordigers van een ander land dat heeft toegezegd om hun belangen te behartigen i of van een internationale humanitaire organisatie i. Dit artikel stelt voor om het recht op consulaire bijstand uit te breiden tot buitenlandse ingezetenen van een zendstaat die reeds lang in het land verblijven, met name wanneer zij de vluchtelingenstatus hebben. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat verdachten voor dit soort bijstand kunnen opteren.

Artikel 14 - De verplichting om verdachten schriftelijk van hun rechten in kennis te stellen - Verklaring van rechten ("Letter of Rights")

80. Artikel 14 bepaalt dat de lidstaten de plicht hebben ervoor te zorgen dat alle gedetineerde of gearresteerde verdachten van hun grondrechten in kennis worden gesteld door een schriftelijke kennisgeving van deze rechten. De verklaring van rechten moet in de officiële talen van de Gemeenschap beschikbaar zijn, op papier dan wel op computer zodat zij indien nodig kan worden afgedrukt. De lidstaten kunnen oordelen over de behoefte aan vertalingen in talen die in het betrokken gebied veel worden gesproken. De bevoegde autoriteiten zijn het best geplaatst om te weten welke talen nodig zijn voor welk gebied. De Commissie stelt voor om de verdachten zo snel mogelijk na hun aanhouding een 'verklaring van rechten' te overhandigen. Idealiter zouden de rechtshandhavingsambtenaar en de verdachte de verklaring van rechten beiden moeten ondertekenen, als bewijs dat deze is aangeboden, overhandigd en aanvaard. De Commissie is zich evenwel bewust van de mogelijke tegenzin van verdachten om in het politiebureau iets te ondertekenen. De verklaring van rechten moet in tweevoud worden voorgelegd; één (ondertekend) exemplaar dient te worden bewaard door de rechtshandhavingsambtenaar en één (ondertekend) exemplaar door de verdachte. In het dossier dient te worden genoteerd dat de verklaring werd aangeboden en of de verdachte deze al dan niet heeft willen ondertekenen.

81. Bijlage A bevat een voorstel van gemeenschappelijke formulering van de verklaring van rechten. Het voorgestelde formulier vermeldt de taalversie, zodat de verdachte een verklaring van rechten kan krijgen in een taal die hij begrijpt. Vervolgens worden het recht op rechtsbijstand, vertolking, bijzondere aandacht en consulaire bijstand, vermeld als rubrieken die in voorkomend geval door de lidstaten moeten worden aangevuld.

23.

Artikel 15 - Evaluatie en controle van de doeltreffendheid van het kaderbesluit


82. Het is van essentieel belang dat dit kaderbesluit in zijn geheel wordt geëvalueerd en gecontroleerd. De Commissie stelt voor om naast de verslaglegging over de correcte uitvoering van de bepalingen van het kaderbesluit in het nationale recht regelmatige controles te verrichten. Dat is met name van belang wanneer bij wet rechten worden verleend: deze rechten zijn immers zinloos indien zij niet worden nageleefd. Enkel door regelmatige controle zal kunnen blijken of zij volledig worden nageleefd. Indien het kaderbesluit daarenboven het gestelde doel van versterking van het wederzijds vertrouwen wil bereiken, zijn er openbare, verifieerbare statistieken en verslagen nodig waaruit blijkt dat de rechten worden nageleefd, zodat waarnemers in andere lidstaten (niet enkel in de regering, maar ook advocaten, academici en NGO's) erop kunnen vertrouwen dat in elk nationaal stelsel de rechten inzake een eerlijk proces worden nageleefd. De evaluatie en controle dienen onder toezicht van de Commissie te worden verricht. Er kan een onafhankelijk team worden aangesteld om het nodige onderzoek te verrichten.

83. In zijn resolutie van 5 juli 2001 over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie heeft het Europees Parlement aanbevolen om "ter waarborging van een hoog niveau van deskundigheid, (...) een netwerk van deskundigen met specifieke kennis op het gebied van de mensenrechten en juristen uit alle lidstaten [in te stellen], opdat aan het EP een evaluatie kan worden voorgelegd van de tenuitvoerlegging van met name alle in het Handvest opgesomde rechten, rekening houdend met de ontwikkeling van de nationale wetgevingen, de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en het Europese Hof voor de rechten van de mens, alsmede met in het oog springende jurisprudenties van de constitutionele hoven en rechtspraken van de lidstaten" i. Een netwerk van deskundigen op het gebied van grondrechten (hierna: 'netwerk') is ingesteld en heeft op 31 maart 2003 zijn eerste verslag ingediend. Het netwerk heeft onder meer tot taak jaarlijks een verslag voor te bereiden over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie. In dit verband onderzoekt het de naleving van de artikelen 47 en 48 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie i. Artikel 47 van het Handvest bepaalt: 'Eenieder heeft recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. Eenieder heeft de mogelijkheid zich te laten adviseren, verdedigen en vertegenwoordigen. Rechtsbijstand wordt verleend aan diegenen die niet over toereikende financiële middelen beschikken, voorzover die bijstand noodzakelijk is om de daadwerkelijke toegang tot de rechter te waarborgen.' Artikel 48 van het Handvest bepaalt: '(...) Aan eenieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt de eerbiediging van de rechten van de verdediging gegarandeerd.'

84. Het kan aangewezen zijn om de door het netwerk met betrekking tot de artikelen 47 en 48 van het Handvest verrichte evaluatie te gebruiken en na te gaan of dit op lange termijn een goede oplossing kan zijn. De Commissie kan nadien besluiten een ander evaluatie- en controlesysteem in te voeren. Indien het netwerk zijn werkzaamheden stopzet of niet langer de nodige diensten verricht of indien de Commissie besluit tot een ander evaluatie- en controlesysteem, kan een ander gepast orgaan worden aangeduid voor de analyse van de gegevens die de lidstaten overeenkomstig de bepalingen van het kaderbesluit meedelen.

85. De evaluatie en controle zullen alle lidstaten ten goede komen. Zij zullen hierdoor aan andere landen kunnen tonen dat zij de rechten inzake een eerlijk proces naleven. Tevens zal aan de lidstaten die de maatregelen van het programma voor wederzijdse erkenning in hun land toepassen, voorzover nodig, kunnen worden verzekerd dat andere lidstaten gelijkwaardige normen voor de waarborgen inzake een eerlijk proces hanteren. De evaluatie heeft tot doel een algemene beoordeling te geven. Beslissingen van de rechtbanken zullen niet worden onderzocht.

24.

Artikel 16 - Verplichting om gegevens te verzamelen


86. Om het kaderbesluit te controleren en de naleving ervan te evalueren, legt artikel 16 de lidstaten de verplichting op om relevante gegevens te verzamelen. Deze gegevens moeten ook geanalyseerd worden om zinvol te zijn. De lidstaten moeten relevante statistieken voorleggen betreffende onder meer de volgende gegevens:

(a) het totaal aantal personen dat in verband met een tenlastelegging is ondervraagd, het aantal personen tegen wie een vervolging is ingesteld, of al dan niet rechtsbijstand is verstrekt, met vermelding van het percentage van de gevallen waarin de rechtsbijstand geheel of gedeeltelijk kosteloos was;

(b) het aantal personen dat in verband met een misdrijf is ondervraagd en die wegens hun taalkennis of vermogen om de procedure te volgen de bijstand van een tolk nodig hadden tijdens de ondervraging door de politie, uitgesplitst per nationaliteit en met vermelding van het aantal personen dat een doventolk nodig had;

(c) het aantal in verband met een misdrijf ondervraagde personen die buitenlanders zijn en voor wie om consulaire bijstand is verzocht, met vermelding van het aantal buitenlandse verdachten die het aanbod van consulaire bijstand weigerden en een uitsplitsing per nationaliteit van de verdachten;

(d) het aantal personen tegen wie vervolging is ingesteld en voor wie vóór of tijdens de procedure en/of in hoger beroep om de bijstand van een tolk is verzocht, met een uitsplitsing per nationaliteit en per taal;

(e) het aantal personen tegen wie vervolging is ingesteld en voor wie vóór of tijdens de procedure en/of in hoger beroep om bijstand van een vertaler is gevraagd met het oog op het vertalen van documenten, met een uitsplitsing per nationaliteit en per taal en vermelding van het aantal personen die een doventolk nodig hebben;

(f) het aantal personen die in verband met een misdrijf werden ondervraagd en/of vervolgd en die verondersteld werden de inhoud of de betekenis van de procedure niet te kunnen begrijpen of volgen wegens hun leeftijd of hun mentale, fysieke of emotionele toestand, alsmede statistieken betreffende de bijzondere aandacht die is verleend;

(g) het aantal aan verdachten overhandigde verklaringen van rechten en een uitsplitsing per taal waarin deze waren opgesteld.

25.

Artikel 17 - Non-regressieclausule


87. Dit artikel moet ervoor zorgen dat het kaderbesluit niet tot gevolg heeft dat de normen in de lidstaten worden verlaagd. Tijdens de raadplegingsprocedure hebben vertegenwoordigers van een aantal lidstaten uiting gegeven aan hun bezorgdheid dat het vastleggen van gemeenschappelijke minimumnormen hiertoe zou leiden. De lidstaten blijven volledig vrij om hogere normen te bepalen dan degene die in het kaderbesluit zijn vastgelegd.

26.

Artikel 18 - Uitvoering


88. Dit artikel bepaalt dat de lidstaten met ingang van 1 januari 2006 het kaderbesluit moeten toepassen en uiterlijk op diezelfde datum de tekst moeten meedelen van de bepalingen waarmee dit kaderbesluit in hun nationale recht wordt omgezet. Zes maanden na de uitvoering moet de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag indienen waarin wordt beoordeeld in hoeverre de lidstaten de nodige maatregelen hebben getroffen om aan dit kaderbesluit te voldoen, indien nodig vergezeld van wetgevingsvoorstellen

Artikel 19 - Inwerkingtreding

89. Dit artikel bepaalt dat het kaderbesluit in werking treedt op de twintigste dag volgende op die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

27.

Bijlage A - Model voor de gemeenschappelijke formulering van de verklaring van rechten


90. Bijlage A bevat een model voor de gemeenschappelijke formulering die in de verklaring van rechten moet worden gebruikt. Daarin worden onder verschillende rubrieken de rechten vermeld die uit dit kaderbesluit voortvloeien en die de Commissie als de gemeenschappelijke grondrechten beschouwt die bij arrestatie aan een verdachte moeten worden verleend (recht op rechtsbijstand, recht op een tolk, besluit inzake bijzondere aandacht, recht van communicatie met de consulaire autoriteiten voor buitenlanders).