Toelichting bij COM(2004)532 - Normen voor de humane vangst van bepaalde diersoorten met behulp van vallen - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2004)532 - Normen voor de humane vangst van bepaalde diersoorten met behulp van vallen. |
---|---|
bron | COM(2004)532 ![]() ![]() |
datum | 30-07-2004 |
Inleiding
In 1998 heeft de Gemeenschap besloten twee internationale overeenkomsten te sluiten teneinde op internationaal niveau normen voor de humane vangst van dieren met behulp van vallen vast te stellen.
De eerste overeenkomst (hierna 'de Overeenkomst' te noemen) werd gesloten met Canada en de Russische Federatie en werd bij Besluit 98/142/EG van de Raad van 26 januari 1998 i goedgekeurd.
De tweede overeenkomst betreft de Verenigde Staten van Amerika en neemt de vorm aan van goedgekeurde notulen. Deze overeenkomst werd goedgekeurd bij Besluit 98/487/EG van de Raad van 13 juli 1998 i.
Thans moeten de verbintenissen en verplichtingen die uit deze overeenkomsten voortvloeien, door de Gemeenschap ten uitvoer worden gelegd.
Omwille van de duidelijkheid wordt hierna uitsluitend verwezen naar de Overeenkomst, aangezien deze de meest gedetailleerde bepalingen bevat. De Overeenkomst met de USA is inhoudelijk echter vergelijkbaar met die welke met de Russische Federatie en Canada werd gesloten.
De Overeenkomst werd ingegeven door de wens om overeenstemming te bereiken over internationale normen voor humane vangst, alsook om handelsgeschillen met de belangrijkste internationale exporteurs van pelzen te vermijden.
De Overeenkomst wordt sedert juni 1999 op voorlopige basis toegepast door de Gemeenschap en Canada, in afwachting van de inwerkingtreding ervan, waarvoor de bekrachtiging door de Russische Federatie is vereist.
2. De Overeenkomst
De Overeenkomst betreffende internationale normen voor de humane vangst met behulp van vallen omvat 17 artikelen en 4 bijlagen. De doelstellingen van de Overeenkomst zijn de vaststelling van normen voor humane vangmethoden, de verbetering van de communicatie en de samenwerking tussen de partijen met het oog op de toepassing en ontwikkeling van die normen, en de bevordering van de handel in pelzen en vallen tussen de partijen. De normen voor humane vangst met behulp van vallen hebben ten doel de in vallen gevangen dieren een voldoende welzijnsniveau te garanderen en dit welzijn verder te verbeteren.
In samenhang met het onderhavige voorstel kan met betrekking tot de Overeenkomst het volgende worden opgemerkt.
Uit hoofde van de Overeenkomst zijn de partijen verplicht om binnen de overeengekomen termijnen het gebruik van alle levendvallen en letale vallen die niet aan de normen voor humane vangst voldoen, voor de 19 i in bijlage I van de Overeenkomst genoemde diersoorten i te verbieden.
De gebruikte vangmethoden moeten bijgevolg worden beproefd in het licht van de vastgestelde normen, teneinde de gevangen dieren een voldoende welzijnsniveau te garanderen Daarom moet in passende procedures voor de certificering van de beproefde vallen worden voorzien. De Overeenkomst is van toepassing op alle mechanische toestellen voor het doden dan wel levend vangen van dieren (vallen) die gebruikt worden voor de vangst van de 19 in de lijst genoemde, terrestrische of semi-aquatische wilde zoogdiersoorten, ongeacht of de vangst plaatsvindt met het oog op wildbeheer met inbegrip van de bestrijding van plaagorganismen, het verkrijgen van pelzen, huiden of vlees of de vangst van deze zoogdieren ten behoeve van natuurbehoud.
De belangrijkste verplichtingen voor de partijen zijn vervat in artikel 7 van de Overeenkomst. Dat artikel schrijft voor dat de partijen passende procedures instellen voor de certificering van vallen overeenkomstig de normen en dat de bevoegde autoriteiten ervoor zorgen dat de vangmethoden die op hun grondgebied worden toegepast, in overeenstemming zijn met de normen. Het overeengekomen tijdschema in bijlage I vermeldt de termijnen waarbinnen aan die verplichtingen moet zijn voldaan. Dienovereenkomstig moeten de partijen ervoor zorgen dat de vangmethoden met behulp van levendvallen worden beproefd teneinde hun conformiteit met de normen voor humane vangmethoden aan te tonen, en dat zij binnen drie à vijf jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst worden gecertificeerd, afhankelijk van de prioriteiten ten aanzien van de proeven en de beschikbaarheid van beproevingsinstallaties. Voor vangmethoden met behulp van letale vallen is de termijn vastgesteld op vijf jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst. Het gebruik van niet-gecertificeerde vallen moet binnen drie jaar na het verstrijken van bovengenoemde termijnen worden verboden.
De partijen bij de Overeenkomst dienen onderzoek over de verdere ontwikkeling van de normen te bevorderen en bijlage I bij de Overeenkomst opnieuw te bezien en te actualiseren. De Overeenkomst verplicht de partijen ertoe, de wetenschappelijke kennis die nodig is voor de beoordeling van het welzijn van de gevangen dieren (bijvoorbeeld door onderzoek van specifieke parameters) te verbeteren. Derhalve moeten de onderscheiden partijen werk maken van nader onderzoek met betrekking tot de volgende soorten: Ondatra zibethicus (muskusrat) - Europese Gemeenschap, Procyon lotor - Canada, Martes zibellina - Russische Federatie. De Commissie is deze verplichting nagekomen door de opdracht te geven tot het uitvoeren van een studie over muskusratten. Het eindrapport werd in juni 2003 overgelegd en bevat gegevens ten behoeve van de beoordeling van de gedragingen en fysiologische parameters (bijvoorbeeld hartfrequentie) van gevangen muskusratten.
De vier bijlagen bij de Overeenkomst bevatten de normen voor de humane vangst van dieren met behulp van vallen, de lijst van de betrokken diersoorten, het tijdschema voor de uitvoering, richtsnoeren voor de beproeving van vallen en voor onderzoek inzake de continue ontwikkeling van de vangmethoden, onderzoekprogramma's gericht op de verfijning van de normen, bepalingen betreffende een scheidsrechterlijke instantie en de verklaringen van de partijen.
De 'verklaring van de Europese Gemeenschap' bevestigt dat de Gemeenschap 'geen maatregelen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 3254/91 van de Raad zal treffen gedurende de tijd die redelijkerwijs nodig is voor de bekrachtiging van de Overeenkomst door de andere partijen en, na de bekrachtiging, zolang deze Overeenkomst van kracht blijft en conform de bepalingen ervan wordt toegepast.'
Ten behoeve van de Commissie is een studie i uitgevoerd over de manier waarop de uit de Overeenkomst voortvloeiende verplichtingen thans reeds in de lidstaten via bestaande wetgeving worden nagekomen. Uit de verzamelde informatie komt naar voren dat wanneer in de lidstaten dieren met behulp van vallen worden gevangen, dit meestal geschiedt in het kader van de bestrijding van plaagorganismen of omdat zij teelten vernielen, eigendommen beschadigen, ziekten verspreiden, een bedreiging vormen voor het wild of overstromingen veroorzaken. In 4 lidstaten worden bepaalde soorten occasioneel ook gevangen om hun vacht. In het algemeen hebben de lidstaten hun wetgeving nog niet aangepast ter uitvoering van de Overeenkomst. De bestaande nationale wetgeving verschilt van lidstaat tot lidstaat in samenhang met de op nationaal en/of regionaal niveau beoefende vangst met behulp van vallen. Een harmonisering van de wetgeving is derhalve noodzakelijk, wil de Gemeenschap in staat zijn haar internationale verplichtingen krachtens de Overeenkomst na te leven.
Er heeft overleg plaatsgevonden met de belanghebbende partijen, deskundigen en NGO's. Met hun adviezen betreffende ondereer de beproeving van de vangmethoden met behulp van vallen en de certificeringsprocedure is in dit voorstel rekening gehouden. Het werd evenwel niet opportuun geacht, in te gaan op verzoeken tot instelling van een centrale communautaire beproevingsinstallatie of communautaire financiering van de beproeving van vallen.
Verband tussen de bestaande wetgeving en de ontwerp-richtlijn
In de Gemeenschap is elk gebruik van wildklemmen verboden bij Verordening (EEG) nr. 3254/91 van de Raad van 4 november 1991 houdende een verbod op het gebruik van de wildklem in de Gemeenschap en op het binnenbrengen in de Gemeenschap van pelzen en producten die vervaardigd zijn van bepaalde in het wild levende diersoorten uit landen waar gebruik wordt gemaakt van de wildklem of andere vangmethoden die niet stroken met de internationale normen voor humane vangst met behulp van vallen i. Dit verbod is opgenomen in artikel 2.
Bovendien verbiedt artikel 3, lid 1, van die verordening de invoer in de Gemeenschap van de pelzen van 13 met name genoemde in het wild levende diersoorten alsook van de daarvan vervaardigde producten. De invoer daarvan is evenwel toegestaan uit derde landen die middels wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen het gebruik van de wildklem verbieden, alsook uit derde landen die met betrekking tot de 13 genoemde diersoorten de naleving van de internationaal overeengekomen normen voor humane vangst opleggen.
De Overeenkomst staat (met name bij artikel 5) de Gemeenschap toe, dit algemene verbod te handhaven. Dientengevolge zal ook na de aanneming van de nieuwe richtlijn het gebruik van alle wildklemmen, ook die welke in overeenstemming zouden zijn met de normen voor humane vangst, in de Gemeenschap verboden blijven.
In de praktijk zal de nieuwe richtlijn bijgevolg alleen van toepassing zijn op andere vallen dan de wildklem die de producenten als 'humaan' aangemerkt willen zien. Bovendien zal voor andere diersoorten dan de 19 in de bijlagen van de Overeenkomst genoemde soorten het gebruik van andere vallen dan de wildklem die niet voldoen aan de normen voor humane vangst, mogelijk blijven indien zij in overeenstemming zijn met de rest van de communautaire wetgeving.
Het voorstel geeft uitvoering aan het milieugerelateerde gedeelte van de Overeenkomst en blijft qua inhoud en werkingssfeer beperkt tot wat noodzakelijk is om te garanderen dat de Europese Gemeenschap haar internationale verplichtingen nakomt door ervoor te zorgen dat de overeengekomen normen voor humane vangst met behulp van vallen worden nageleefd.
Het voorstel heeft niet de bedoeling, alle technische voorschriften in samenhang met het in de handel brengen van vallen te harmoniseren. Het beoogt alleen een verbod op het gebruik van 'inhumane' vallen voor het vangen van dieren van de genoemde soorten.
De handelsaspecten van de Overeenkomst betreffende de bevordering van de internationale handel in bontwerk vervaardigd van pelzen afkomstig van met behulp van vallen gevangen dieren die behoren tot de onder de Overeenkomst vallen soorten, zal worden geregeld door een wijziging van de bijlage bij Verordening (EEG) nr. 3254/91 waarbij het aantal daarin opgenomen wilde diersoorten wordt uitgebreid van 13 tot 19.
4. De ontwerp-richtlijn
Rechtsgrond en overwegingen
Voorgesteld wordt, de Overeenkomst door middel van een richtlijn ten uitvoer te leggen. Deze aanpak is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel. Zij biedt de nodige soepelheid om met verschillende omstandigheden rekening te houden en een vlottere aanpassing van de bestaande nationale en regionale bepalingen in de lidstaten mogelijk te maken. Bovendien zijn de meeste verplichtingen waarin de Overeenkomst voorziet, op een soepele manier geformuleerd en beter geschikt om in een richtlijn dan in een verordening te worden verwerkt.
Artikel 175 werd als rechtsgrond voor dit voorstel gekozen omdat het de bedoeling is dat de richtlijn een essentiële bijdrage levert tot de bescherming en instandhouding van wilde diersoorten door het bieden van een voldoende mate van bescherming van het welzijn van in vallen gevangen dieren. Het onderhavige voorstel beoogt de tenuitvoerlegging in de Gemeenschap van internationaal overeengekomen normen voor humane vangst met behulp van vallen, teneinde het dierenwelzijn en de bescherming van de betrokken soorten te verhogen, te bevorderen en te verbeteren door de in vallen gevangen dieren onnodig lijden en onnodige pijn te besparen.
Deze richtlijn heeft niet de bedoeling de lidstaten de macht te ontnemen om in de toekomst stringentere maatregelen inzake jacht en vangst met behulp van vallen te handhaven en/of in te voeren. Lidstaten zouden bijvoorbeeld kunnen beslissen om de normen voor humane vangst met behulp van vallen van toepassing te maken op andere diersoorten dan de 19 genoemde.
Artikel 175 is bijgevolg de passende rechtsgrond, aangezien dit de lidstaten de mogelijkheid biedt, op basis van artikel 176 strengere regels aan te nemen op voorwaarde dat die regels verenigbaar zijn met het Verdrag en met name met de bepalingen inzake het vrije verkeer van goederen.
Dispositief
Artikel 1 van het voorstel betreft het voorwerp en de werkingssfeer van de richtlijn. Volgens dit artikel behelst de richtlijn de vaststelling van normen voor de humane vangst met behulp van vallen, eisen inzake de vangmethoden, technische voorschriften betreffende de beproeving van de vangmethoden en de certificering van vallen voor de vangst van bepaalde in het wild levende diersoorten, en is zij van toepassing op vallen die gebruikt worden voor de vangst van de in bijlage I genoemde in het wild levende zoogdieren met het oog op wildbeheer, de bestrijding van plaagorganismen en de vangst van zoogdieren ten behoeve van natuurbehoud en voor het verkrijgen van bont, huiden of vlees.
Artikel 2 van het voorstel omschrijft de in het dispositief gebruikte begrippen.
Artikel 3 van het voorstel schrijft voor dat de lidstaten de voor de uitvoering van de richtlijn bevoegde autoriteiten aanwijzen.
Artikel 4 van het voorstel bevat de algemene gebruiksvoorwaarden met betrekking tot vallen. Met ingang van 1 januari 2009 mogen alleen gecertificeerde vallen worden gebruikt voor de vangst van de 19 genoemde diersoorten. Voorts wordt als beginsel gesteld dat het gebruik van in derde landen gecertificeerde vallen in de Gemeenschap is toegestaan.
Artikel 5 legt de lidstaten de verplichting op, ervoor te zorgen dat met ingang van 1 januari 2012 geen vangmethoden meer worden gebruikt die niet in overeenstemming zijn met de normen voor humane vangst met behulp van vallen. In de leden 2 en 3 worden de criteria voor humane vangmethoden met gebruikmaking van levendvallen en letale vallen gespecificeerd.
In artikel 6 worden de afwijkingen van de algemene voorschriften van artikel 4, lid 1, en artikel 5 gegroepeerd. Zo kunnen er per geval afwijkingen worden toegestaan voor specifieke doeleinden, bijvoorbeeld in het belang van de volksgezondheid en de veiligheid; ter bescherming van openbare en particuliere eigendommen; ten behoeve van ondezoek, educatie, aanvulling van de wildstand, herintroductie, fok en de bescherming van fauna en flora, alsook om het gebruik van traditionele houten vallen toe te staan dat essentieel is voor de instandhouding van het cultureel erfgoed van inheemse gemeenschappen. Voorts kan het gebruik van een type val op tijdelijke basis worden toegestaan in afwachting van de resultaten van onderzoek naar een vervangend type. Ten slotte kunnen de lidstaten individuele personen toelaten om vallen te bouwen en te gebruiken die in overeenstemming zijn met een door de bevoegde autoriteiten goedgekeurd ontwerp. Met deze door individuele personen gebouwde vallen worden simpele, zelfgemaakte vallen voor particulier gebruik bedoeld. Aangezien in dat geval om redenen van praktische aard niet het certificeringssysteem en alle voor industriële fabrikanten geldende beproevingsvoorschriften kunnen worden toegepast, dient - indien een lidstaat het gebruik van dergelijke vallen wil toestaan - de bevoegde autoriteit het algemene ontwerp van dergelijke vallen goed te keuren en in het kader van haar handhavingssysteem de passende bepalingen terzake vast te stellen. In dit stadium is het niet mogelijk, het passende ontwerp voor alle zelfgemaakte vallen te specificeren. De bevoegde autoriteit dient deze vallen echter te toetsen aan de vastgestelde normen voor humane vangst, zonder dat daarbij formeel alle beproevings- en certificeringsprocedures hoeven te worden doorlopen.
Artikel 7 van het voorstel behandelt de certificering van vallen nadat de vallen en de vangmethoden zijn beproefd op hun conformiteit met de normen voor humane vangst. Dit houdt in dat de lidstaten erop toezien dat uitsluitend vallen en vangmethoden worden gecertificeerd die werden beproefd en waarvan de conformiteit met de normen voor humane vangst is aangetoond. Het is de verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, voor deze vallen een passend standaard-certificeringsdocument af te geven dat de specifieke voorwaarden en restricties ten aanzien van het gebruik van de betrokken vallen vermeldt.
Aangezien het gebruik van een standaard-certificeringsdocument zal bijdragen tot een betere harmonisering van de certificeringsprocedures en de wederzijdse erkenning zal vergemakkelijken, zal krachtens artikel 14 een standaard-certificeringsdocument worden opgesteld.
Artikel 8 van het voorstel bepaalt dat de lidstaten erop moeten toezien dat de vallenzetters competent zijn en over de vereiste kennis beschikken of een opleiding krijgen.
Artikel 9 van het voorstel handelt over de fabrikanten; het bepaalt dat de lidstaten van de fabrikanten moeten verlangen dat zij gecertificeerde vallen als zodanig identificeren en dat zij aanwijzingen verstrekken voor de juiste manier van opzetten, het veilig gebruik en het onderhoud daarvan.
Artikel 10 van het voorstel verlangt van de lidstaten dat zij onderzoek in samenhang met de verbetering en uitbreiding van de normen voor humane vangst met behulp van vallen bevorderen en stimuleren teneinde het welzijn van de gevangen dieren te verbeteren. Dit doet geen afbreuk aan de verantwoordelijkheid van de Commissie om eveneens dit soort onderzoek aan te moedigen.
Artikel 11 bevat een standaardbepaling betreffende sancties.
Artikel 12 van het voorstel schrijft voor dat informatie wordt uitgewisseld tussen de Commissie en de lidstaten. De lidstaten moeten er ook voor zorgen dat het nodige wordt gedaan om het publiek te informeren over de uit deze richtlijn voortvloeiende maatregelen.
In artikel 13 van het voorstel wordt gesteld dat de Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 18 van Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer i ingestelde comité, dat als regelgevend comité optreedt. Het heeft als taak assistentie te verlenen bij de uitvoering van de richtlijn en technische aanpassingen van de bijlagen van de richtlijn uit te werken. Voorgesteld wordt om de in de bijlagen opgenomen wetenschappelijke en technische informatie met betrekking tot de normen en de beproeving door het comité te laten bezien. Het comité wordt ook geacht adviezen uit te brengen over certificering en onderzoek ter verbetering van de normen. Het zal ook de vergaderingen van het Gemeenschappelijk Beheerscomité van de Overeenkomst helpen voorbereiden.
Artikel 14 van het voorstel behandelt de uitvoeringsmaatregelen en wijzigingen. De Commissie dient overeenkomstig de comitéprocedure voorwaarden en criteria vast te stellen voor kennisgevingen, voor de mededeling van informatie en voor het opstellen van een standaard-certificeringsdocument. Voorts is bepaald dat de Commissie indien nodig de bijlagen bij de richtlijn wijzigt overeenkomstig de comitéprocedure.
Artikel 15 van het voorstel bepaalt dat de lidstaten strengere bepalingen mogen handhaven en toepassen.
Artikel 16 van het voorstel bevat de bepalingen met betrekking tot de omzetting. De omzettingstermijn wordt vastgesteld op 31 december 2005.
Artikel 17 van het voorstel bevat de bepaling betreffende de inwerkingtreding.
Artikel 18 van het voorstel bevat de standaardformule betreffende de adressaten.
De vier bijlagen bij het voorstel bevatten respectievelijk de lijst van de betrokken diersoorten (bijlage I), de normen voor humane vangst met behulp van vallen (bijlage II), technische bepalingen betreffende de beproeving van vangmethoden (bijlage III) en nadere bijzonderheden betreffende onderzoek (bijlage IV).
Gevolgen
Wat het effectbeoordelingsproces betreft, heeft de Commissie in november 2002 bij de vaststelling van haar wetgevings- en werkprogramma voor 2003 besloten, het onderhavige voorstel niet op te nemen in de lijst van voorstellen die aan een uitgebreide effectbeoordeling moeten worden onderworpen. Overigens valt op te merken dat de effectbeoordeling meestal wordt gebruikt als een instrument om de kwaliteit en de samenhang van het beleidsontwikkelingsproces te verbeteren. In dit geval heeft de Raad de Overeenkomst echter reeds gesloten en het voorgestelde beleid aanvaard. In het licht van deze overwegingen is geen specifieke effectbeoordeling uitgevoerd.
Deze richtlijn heeft geen financiële gevolgen voor de begroting van de Gemeenschap. Wel zijn er economische effecten verbonden aan de eisen van de Overeenkomst inzake beproeving en certificering van vallen. Ook de kosten van de vervanging van niet-gecertificeerde vallen kan een belangrijk element zijn. De kosten zijn intrinsiek moeilijk te voorspellen omdat zij ook afhankelijk zijn van de doelsoort. Een proef met vallen voor het vangen van een algemene soort is bijvoorbeeld minder tijdrovend, en dus goedkoper, dan een dergelijke proef met een soort die de neiging heeft de vallen te ontwijken. Een ruwe raming leert dat de beproeving van een vangmethode op haar conformiteit met de normen voor één diersoort 30.000 à 100.000 euro kost, afhankelijk van het valtype en de kenmerken van de betrokken diersoort.
Gezien deze relatief bescheiden kosten wordt voorgesteld de toewijzing van de kosten aan de lidstaten over te laten. Voor die toewijzing beschikken de lidstaten over een reeks mogelijkheden, ieder met hun eigen voor- en nadelen. De kosten kunnen worden gedragen door de fabrikanten van vallen, door de lidstaten en door de gebruikers van vallen. Indien van de fabrikanten wordt verlangd dat zij de kosten dragen, zal dit er waarschijnlijk toe leiden dat slechts een beperkt scala vallen ter beproeving wordt aangeboden, namelijk alleen vallen die op grote schaal worden gebruikt, zodat de fabrikanten vrij zeker zijn dat zij de kosten van de beproeving zullen terugverdienen. Die vallen kunnen echter minder humaan zijn dan andere, nieuwe types vallen. Een en ander kan ertoe leiden dat voor bepaalde diersoorten geen gecertificeerde vallen beschikbaar zijn en dat verdere verbeteringen in de richting van humanere vallen niet kunnen worden gegarandeerd. Indien geen vallen kunnen worden gebruikt, bestaat het gevaar dat andere middelen zoals vergiftiging worden toegepast voor de bestrijding van plaagorganismen, waardoor de dieren meer lijden wordt toegebracht en er negatieve gevolgen kunnen zijn voor het milieu. Andere mogelijke gevolgen van het niet-gebruik van vallen zijn een verlies aan biodiversiteit en schade door overstromingen (bestrijding van muskusratten). Het voorstel biedt voldoende soepelheid wat betreft de beproeving van vangmethoden en de certificering van vallen om dit soort mogelijke negatieve effecten te vermijden. Wel kan het noodzakelijk blijken om de financieringsmechanismen te herzien in het licht van de ervaring die met de uitvoering van de richtlijn wordt opgedaan.