Toelichting bij COM(2010)94 - Bestrijding van seksueel misbruik, seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel



Seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen zijn bijzonder ernstige misdrijven, aangezien ze gericht zijn tegen kinderen, die recht hebben op extra bescherming en zorg. Ze veroorzaken bij de slachtoffers langdurige fysieke, psychische en sociale schade en het bestaan van dergelijke praktijken vormt een aanslag op de fundamentele waarden van een moderne samenleving met betrekking tot de bijzondere bescherming van kinderen en ondermijnt het vertrouwen in de bevoegde overheidsinstellingen. Hoewel nauwkeurige en betrouwbare statistieken ontbreken, geeft onderzoek aan dat wellicht een significante minderheid van kinderen in Europa seksueel misbruikt wordt in de loop van hun kinderjaren, en ook dat dergelijk misbruik met de jaren niet minder voorkomt, doch integendeel dat sommige vormen van seksueel geweld juist toenemen.

Het algemene beleid van de Unie op dit gebied is krachtens artikel 67 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gericht op de totstandbrenging van een hoge mate van veiligheid via maatregelen voor de preventie en bestrijding van criminaliteit, waaronder seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen. Overeenkomstig artikel 83 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie moeten hiertoe in de eerste plaats minimumvoorschriften worden vastgesteld betreffende de bepaling van strafbare feiten en sancties op het gebied van de seksuele uitbuiting van kinderen. Concrete doelstellingen zijn onder meer een doeltreffende vervolging van het misdrijf, bescherming van de rechten van de slachtoffers en de preventie van seksuele uitbuiting en seksueel misbruik van kinderen.

Algemene context



Wat de minderjarige slachtoffers betreft, is de belangrijkste oorzaak van deze praktijken hun kwetsbaarheid, die het gevolg kan zijn van velerlei factoren. Tekortkomingen in de rechtshandhaving dragen ertoe bij dat dergelijke praktijken kunnen blijven bestaan. Het probleem is des te groter daar sommige soorten misdrijven de landsgrenzen overschrijden. De slachtoffers aarzelen vaak om aangifte te doen van het misbruik. Verschillen in het nationale strafrecht en de strafprocedure kunnen leiden tot een verschillende aanpak van onderzoek en vervolging, en veroordeelde daders blijven wellicht ook nadat zij hun straf hebben uitgezeten een gevaar voor de samenleving. Ontwikkelingen in de informatietechnologie hebben deze problemen nog prangender gemaakt doordat het voor de daders gemakkelijker is geworden om beelden van seksueel misbruik van kinderen te vervaardigen en te verspreiden terwijl ze zelf anoniem blijven en de strafrechtelijke bevoegdheid over verschillende rechtsgebieden verspreid ligt. Het gemak waarmee men vandaag kan reizen en de grote inkomensverschillen werken zogeheten kindersekstoerisme in de hand, hetgeen vaak tot gevolg heeft dat kindermisbruikers straffeloos wegkomen met misdrijven die zij in het buitenland plegen. Niet alleen is het soms moeilijk vervolging in te stellen, de georganiseerde misdaad kan ook met weinig risico aanzienlijke winsten maken.

De nationale wetgeving bevat in uiteenlopende mate regels met betrekking tot sommige van deze problemen, maar die regels zijn niet krachtig of samenhangend genoeg om een doortastend maatschappelijk antwoord te bieden op dit verontrustende verschijnsel.

Het recente Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (CETS nr. 201, hierna 'het RvE-Verdrag' genoemd) vormt waarschijnlijk op dit ogenblik de hoogste internationale rechtsnorm voor de bescherming van kinderen tegen seksueel misbruik en seksuele uitbuiting. Op wereldniveau is de belangrijkste internationale rechtsnorm het Facultatief Protocol van 2000 inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie bij het Verdrag inzake de rechten van het kind. Niet alle lidstaten zijn evenwel reeds toegetreden tot dit verdrag.

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied



Op EU-niveau zorgt Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad voor een minimale onderlinge aanpassing van de wetgeving van de lidstaten, om aldus de ernstigste vormen van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen strafbaar te stellen, de binnenlandse rechtsmacht uit te breiden en een minimale bijstand aan de slachtoffers te waarborgen. Hoewel de voorschriften over het algemeen zijn uitgevoerd, vertoont het kaderbesluit een aantal tekortkomingen. De onderlinge aanpassing van de wetgeving betreft slechts een beperkt aantal misdrijven, nieuwe vormen van misbruik of uitbuiting met gebruik van informatietechnologie blijven buiten beschouwing, hinderpalen voor het vervolgen van strafbare feiten buiten de landsgrenzen worden niet opgeruimd, niet alle specifieke behoeften van minderjarige slachtoffers komen aan bod en passende maatregelen ter voorkoming van misdrijven ontbreken.

Ook andere EU-initiatieven die reeds in werking zijn of die in de pijplijn zitten, pakken zijdelings problemen aan die te maken hebben met zedendelicten tegen kinderen. Het betreft onder meer Besluit 2000/375/JBZ van de Raad van 29 mei 2000 ter bestrijding van kinderpornografie op internet, Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten, Kaderbesluit 2005/222/JBZ van de Raad van 24 februari 2005 over aanvallen op informatiesystemen, Besluit nr. 854/2005/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 tot vaststelling van een communautair meerjarenprogramma ter bevordering van een veiliger gebruik van het internet en nieuwe onlinetechnologieën, en Kaderbesluit 2008/947/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen.

Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de EU



Wat met deze richtlijn wordt beoogd, strookt volledig met het EU-beleid ter bevordering, bescherming en inachtneming van de kinderrechten in het interne en externe beleid van de EU. De EU heeft de bescherming van bepaalde kinderrechten expliciet erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name in artikel 24. In haar mededeling Naar een EU-strategie voor de rechten van het kind heeft de Commissie zich daarenboven ten doel gesteld optimaal gebruik te maken van het bestaande beleid en de bestaande instrumenten, onder meer om kinderen te beschermen tegen geweld en seksuele uitbuiting binnen en buiten de EU. De doelstellingen sporen tevens met het Actieplan voor een veiliger internet, dat werd opgezet om een veiliger gebruik van het internet en van nieuwe onlinetechnologieën te bevorderen, met name voor kinderen, en om illegale inhoud te bestrijden. Het Actieplan voor een veiliger internet draagt via een reeks maatregelen, zoals het weerbaar maken en beschermen van minderjarigen, bewustmaking en educatie, zelfregulering en veiligheidsinstrumenten, bij tot de preventie van seksueel misbruik van kinderen.

De doelstellingen zijn volledig in overeenstemming met het voorstel van de Commissie voor een richtlijn voor de preventie en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers.

De doelstellingen zijn ook in overeenstemming met de nieuwe EU-strategie voor jongeren (resolutie van de Raad van 27 november 2009), die is gericht op kinderen en jongeren in de leeftijdsgroep van 13 tot 20 jaar en de Europese samenwerking inzake jongerenbeleid stevig in het internationale mensenrechtensysteem verankert. In de EU-strategie voor jongeren wordt benadrukt dat het leven en de toekomstvooruitzichten van jongeren in grote mate bepaald worden door de kansen, de steun en de bescherming die zij tijdens hun kinderjaren krijgen en worden lokale actoren aangemoedigd om jongeren die aan risico's zijn blootgesteld, op te sporen en te helpen, hen zo nodig naar andere diensten door te verwijzen en hun toegang tot gezondheidszorg te bevorderen.

Aan dit voorstel is grondig onderzoek voorafgegaan om te garanderen dat de bepalingen ervan volledig in overeenstemming zijn met de grondrechten, in het bijzonder de menselijke waardigheid, het verbod van folteringen en van onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, de rechten van het kind, het recht op vrijheid en veiligheid, de vrijheid van meningsuiting en van informatie, de bescherming van persoonsgegevens, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig proces, alsmede het legaliteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel inzake delicten en straffen.

Bijzondere aandacht werd besteed aan artikel 24 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dat een verplichting instelt om het nodige te doen om kinderen de vereiste bescherming te garanderen. Het artikel bepaalt dat kinderen recht hebben op de bescherming en de zorg die nodig zijn voor hun welzijn. Daarenboven schrijft het voor dat bij alle handelingen in verband met kinderen, ongeacht of deze worden verricht door overheidsinstanties of particuliere instellingen, de belangen van het kind een essentiële overweging moeten vormen, zoals ook is neergelegd in het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind.

De bepalingen inzake de strafbaarstelling van nieuwe vormen van internetmisbruik, de erkenning van bijzondere opsporingsmethoden, het verbod op bepaalde activiteiten en de uitwisseling van informatie om een daadwerkelijke toepassing in de gehele EU te waarborgen, werden specifiek getoetst aan het recht op eerbiediging van het privéleven en het gezinsleven en aan het recht op bescherming van persoonsgegevens (artikel 8 EVRM, artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie). De bepalingen die een betere rechtshandhaving beogen met betrekking tot de publicatie en verspreiding van materiaal waarop misbruik van kinderen te zien is, advertenties voor kinderpornografie of de aanmoediging van seksueel misbruik van kinderen, alsmede de bepalingen over systemen om de toegang tot webpagina's met kinderpornografie te blokkeren, werden in het bijzonder getoetst aan de vrijheid van meningsuiting (artikel 10 EVRM, artikel 11 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie).

Waar nodig en passend kan gebruik worden gemaakt van de op EU-niveau bestaande mogelijkheden om de maatregelen van de lidstaten voor de naleving van deze richtlijn te financieren.

1.

Raadpleging van belanghebbenden en effectbeoordeling



Raadpleging van belanghebbenden



Wijze van raadpleging, belangrijkste geraadpleegde sectoren en algemeen profiel van de respondenten



Een brede waaier van deskundigen op dit gebied werd geraadpleegd tijdens drie afzonderlijke bijeenkomsten over zowel het seksueel misbruik en de seksuele uitbuiting van kinderen als mensenhandel. Daarbij onder meer vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, leden van de Deskundigengroep mensenhandel van de Commissie, internationale organisaties, met name de Raad van Europa en UNICEF, ngo's, academici en onderzoekcentra, en andere publieke instellingen. Een aantal deskundigen en organisaties heeft nadien standpunten ingediend en informatie verstrekt.

Tijdens de besprekingen in de Raad over het Commissievoorstel voor een kaderbesluit over dit onderwerp is informatie beschikbaar gesteld over de wetgeving en de huidige praktijk van de lidstaten. Daarbij is nogmaals duidelijk gebleken dat behoefte bestaat aan een nieuw EU-kader voor de onderlinge aanpassing van de nationale wetgeving.

Samenvatting van de reacties en hoe daarmee rekening is gehouden



De belangrijkste punten die uit de raadpleging naar voren zijn gekomen, zijn:

- de noodzaak om verbeteringen aan te brengen in het RvE-Verdrag;

- de noodzaak om vormen van misbruik strafbaar te stellen die niet in het huidige kaderbesluit zijn opgenomen, met name nieuwe soorten misdrijven die met behulp van IT worden gepleegd;

- de noodzaak om hinderpalen voor onderzoek en vervolging in grensoverschrijdende zaken uit de weg te ruimen;

- de noodzaak om de slachtoffers in alle opzichten bescherming te bieden, met name tijdens onderzoek- en strafprocedures;

- de noodzaak om misdrijven te voorkomen door interventieprogramma's en behandeling;

- de noodzaak om te garanderen dat de veroordelingen en veiligheidsmaatregelen die aan gevaarlijke daders in één land worden opgelegd, in alle lidstaten gelden.

Met alles wat tijdens de raadpleging naar voren is gebracht, is in de effectbeoordeling rekening gehouden. Sommige opmerkingen die tijdens het raadplegingsproces door verschillende belanghebbenden zijn gemaakt, zijn in het voorstel niet opgenomen om uiteenlopende redenen, die in de effectbeoordeling worden toegelicht.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid



Er hoefde geen beroep te worden gedaan op externe deskundigheid.

Effectbeoordeling


SEC(2009) 355 en Samenvatting van de effectbeoordeling SEC(2009) 356

In het kader van het eerdere voorstel voor een kaderbesluit zijn verschillende beleidsopties onderzocht als middel om het beoogde doel te bereiken.

- Beleidsoptie 1: geen nieuwe maatregelen op EU-niveau

De EU zou geen nieuwe maatregelen (wetgeving, niet-wetgevende instrumenten, financiële steun) nemen om seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen te bestrijden, en de lidstaten zouden het proces van ondertekening en ratificatie van het RvE-Verdrag voortzetten.

- Beleidsoptie 2: de bestaande wetgeving aanvullen met niet-wetgevende maatregelen

De bestaande EU-wetgeving, met name Kaderbesluit 2004/68/JBZ, zou niet worden gewijzigd. Wel zouden niet-wetgevende maatregelen kunnen worden genomen om een gecoördineerde toepassing van de nationale wetgeving te ondersteunen. Daarbij zou het onder meer kunnen gaan om de uitwisseling van informatie en ervaring op het gebied van vervolging, bescherming of preventie, bewustmaking, samenwerking met de particuliere sector en aanmoediging van zelfregulering, of het opzetten van systemen voor gegevensverzameling.

- Beleidsoptie 3: nieuwe wetgeving inzake de vervolging van daders, de bescherming van slachtoffers en de preventie van strafbare feiten

Een nieuw wetgevingsbesluit zou worden vastgesteld, waarin het bestaande kaderbesluit, sommige bepalingen van het RvE-Verdrag en een aantal elementen die in geen van beide voorkomen, zouden worden opgenomen. Het zou betrekking hebben op de vervolging van daders, de bescherming van slachtoffers en de preventie van de bewuste praktijken.

- Beleidsoptie 4: uitgebreide nieuwe wetgeving ter verbetering van de vervolging van daders, de bescherming van slachtoffers en de preventie van strafbare feiten (zoals in optie 3) plus niet-wetgevende maatregelen (zoals in optie 2)

De bestaande bepalingen van Kaderbesluit 2004/68/JBZ zouden worden aangevuld met EU-initiatieven tot wijziging van het materiële strafrecht en de strafprocedure, tot bescherming van de slachtoffers en tot preventie van misdrijven, zoals in optie 3, aangevuld met de niet-wetgevende maatregelen zoals vermeld in optie 2 ter verbetering van de toepassing van de nationale wetgeving.

Op grond van de analyse van de economische en sociale gevolgen en van de implicaties op het gebied van de grondrechten komen de opties 3 en 4 naar voren als de beste aanpak van de problemen, die aan de doelstellingen van het voorstel beantwoordt. De voorkeursoptie zou optie 4 zijn, gevolgd door optie 3.

De Commissie heeft met het oog op het eerdere voorstel voor een kaderbesluit van 25 maart 2009 betreffende de bestrijding van het seksueel misbruik en de seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie een effectbeoordeling uitgevoerd, die mutatis mutandis ook geldt voor dit richtlijnvoorstel. Het verslag over de effectbeoordeling kan worden geraadpleegd op:

ec.europa.eu/governance/impact/ia_carried_out

2.

Juridische elementen van het voorstel



Samenvatting van de voorgestelde maatregel



De richtlijn voorziet in de intrekking van Kaderbesluit 2004/68/JBZ en neemt de bepalingen daarvan over, met toevoeging van de volgende nieuwe elementen:

- Met betrekking tot het materiële strafrecht in het algemeen

Ernstige vormen van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen, die thans niet onder de EU-wetgeving vallen, worden strafbaar gesteld. Het gaat dan bijvoorbeeld over de organisatie van reizen met het oog op het plegen van seksueel misbruik, iets wat in het bijzonder – zij het niet exclusief – gebeurt in de context van kindersekstoerisme. De definitie van kinderpornografie wordt aangepast om ze in overeenstemming te brengen met het RvE-Verdrag en het Facultatief Protocol bij het Verdrag inzake de rechten van het kind. Speciale aandacht wordt besteed aan misdrijven tegen kinderen in een bijzonder kwetsbare situatie.

Meer in het bijzonder moeten de strafrechtelijke sancties worden verzwaard, zodat ze evenredig, doeltreffend en afschrikkend zijn. Om de ernst van het misdrijf te bepalen en evenredige straffen daarvoor vast te stellen, wordt rekening gehouden met verschillende factoren die bij zeer uiteenlopende soorten misdrijven een rol kunnen spelen, zoals de mate van schade voor het slachtoffer, de ernst van de schuld van de dader en de risico's voor de samenleving.

Er kunnen dus ook een aantal verbanden tussen de misdrijven worden vastgesteld. In het algemeen zijn activiteiten waarbij seksueel contact plaatsvindt, ernstiger dan wanneer dit niet het geval is; misdrijven waarbij uitbuiting plaatsvindt, zijn ernstiger dan wanneer zich geen uitbuiting voordoet; dwang, geweld of bedreigingen zijn ernstiger dan misbruik van een machtspositie van de dader of van de zwakte van het slachtoffer, wat op zijn beurt ernstiger is dan een misdrijf met de vrije instemming van het slachtoffer. Prostitutie, waarbij seksuele activiteiten en geld betrokken zijn, is ernstiger dan pornografische voorstellingen, waarbij seksuele activiteiten en geld al dan niet betrokken kunnen zijn; kinderen werven voor prostitutie of soortgelijke activiteiten is ernstiger dan die feiten alleen maar bewerkstelligen, aangezien het gaat om het actief op zoek gaan naar kinderen als handelswaar. Wat kinderpornografie betreft, is de productie, die meestal het werven van en seksueel contact met het kind inhoudt, ernstiger dan andere misdrijven zoals de distributie of het aanbieden van pornografie, die op hun beurt ernstiger zijn dan het bezit of de toegang.

Door het combineren van deze verschillende criteria wordt een onderscheid gemaakt tussen vijf verschillende groepen misdrijven naargelang van de ernst daarvan, en worden dienovereenkomstig meer of minder zware straffen voor de basismisdrijven vastgesteld.

- Met betrekking tot nieuwe misdrijven in de IT-omgeving

Nieuwe vormen van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting, die worden vergemakkelijkt door het gebruik van IT, worden strafbaar gesteld. Het gaat onder meer om online pornografische voorstellingen of het doelbewust verkrijgen van toegang tot kinderpornografie, zodat de definitie ook zal slaan op die gevallen waarin het bekijken van kinderpornografie op webpagina's zonder dat de beelden worden gedownload of opgeslagen thans niet gelijkstaat met het 'verwerven' of 'in bezit hebben' van kinderpornografie. Ook het nieuwe misdrijf van het 'lokken' ("grooming") wordt in de tekst opgenomen, waarbij de formulering die in het RvE-Verdrag is overeengekomen, zoveel mogelijk wordt overgenomen.

- Met betrekking tot het strafonderzoek en het instellen van de strafvordering

Er wordt een aantal bepalingen opgenomen die moeten helpen bij het onderzoek naar misdrijven en het instellen van de strafvordering.

- Met betrekking tot de vervolging van in het buitenland gepleegde misdrijven

De regels inzake territoriale bevoegdheid worden gewijzigd om ervoor te zorgen dat personen uit de EU, zowel onderdanen als personen die hun gewone verblijfplaats in een ander land hebben, die kinderen seksueel misbruiken of uitbuiten, vervolgd kunnen worden, zelfs wanneer zij hun misdrijven buiten de EU plegen, via het zogeheten sekstoerisme

- Met betrekking tot de bescherming van slachtoffers

Er worden nieuwe bepalingen betreffende de bescherming van slachtoffers (in ruime zin) opgenomen, die garanderen dat slachtoffers vlot toegang hebben tot rechtsmiddelen en geen nadelige gevolgen van deelneming aan het strafproces ondervinden. De bepalingen omvatten bijstand en steun aan slachtoffers en bescherming van slachtoffers, met name in strafrechtelijke onderzoeken en procedures.

- Met betrekking tot de voorkoming van misdrijven

Er worden wijzigingen aangebracht die seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen moeten helpen voorkomen door een aantal maatregelen ten aanzien van daders van eerdere misdrijven, met het oog op het voorkomen van recidive, en tot beperking van de toegang tot kinderpornografie op het internet. Met deze beperking van de toegang wordt beoogd de verspreiding van kinderpornografie te verminderen door het moeilijker te maken gebruik te maken van het publiek toegankelijke internet. Beperking van de toegang vormt geen vervanging van maatregelen om de inhoud aan de bron te verwijderen of daders te vervolgen.

Met dit alles biedt het voorstel in vele opzichten meerwaarde ten opzichte van de beschermingsnorm die in het RvE-Verdrag is vastgesteld. Inhoudelijk omvat het voorstel elementen die niet vervat zijn in het RvE-Verdrag, zoals de verplichting die wordt ingevoerd om een aan daders opgelegd verbod van activiteiten met kinderen in de gehele EU te doen naleven, het blokkeren van kinderpornografie op het internet, de strafbaarstelling van het dwingen van een kind tot seksuele betrekkingen met een derde en van seksueel misbruik van kinderen door pornografische voorstellingen online alsook een bepaling inzake de niet-bestraffing van minderjarige slachtoffers. Het voorstel gaat ook verder dan het RvE-Verdrag voor wat betreft het niveau van de straffen, de kosteloze rechtsbijstand voor minderjarige slachtoffers en de bestrijding van activiteiten die kindermisbruik en kindersekstoerisme bevorderen. Uit formeel oogpunt zal de opneming van bepalingen van het Verdrag in het EU-recht ertoe leiden dat nationale maatregelen sneller worden genomen dan via de nationale ratificatieprocedures het geval zou zijn, en dat het toezicht op de naleving ervan wordt verbeterd.

Rechtsgrondslag



Artikel 82, lid 2, en artikel 83, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Subsidiariteitsbeginsel



Het subsidiariteitsbeginsel is van toepassing op de maatregelen van de Europese Unie.

De doelstellingen van het voorstel kunnen om de volgende redenen niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt:

Seksuele uitbuiting en seksueel misbruik van kinderen zijn in sterke mate grensoverschrijdend. Dit grensoverschrijdend karakter komt het duidelijkst tot uiting in kinderpornografie en kindersekstoerisme, maar leidt ook tot de noodzaak om kinderen in alle lidstaten te beschermen tegen daders uit alle lidstaten, die immers zonder probleem kunnen reizen. Dit vereist een optreden van de EU, met name voortbouwend op Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad en Besluit 2000/375/JBZ van de Raad[1], daar het beoogde doel, namelijk kinderen doeltreffend te beschermen, niet afdoende kan worden bereikt door de lidstaten alleen, noch op centraal, noch op regionaal, noch op lokaal niveau.

De doelstellingen van het voorstel kunnen om de volgende redenen beter door een optreden van de Europese Unie worden verwezenlijkt:

Het voorstel zal het materiële strafrecht en de procedurevoorschriften van de lidstaten verder harmoniseren, wat een positief effect op de bestrijding van deze misdrijven zal hebben. Om te beginnen kan beter worden voorkomen dat daders bepaalde inbreuken bij voorkeur plegen in lidstaten waar de regels minder streng zijn; in de tweede plaats maken gemeenschappelijke definities het mogelijk de uitwisseling van nuttige gegevens en ervaring te bevorderen en de vergelijkbaarheid van gegevens te verbeteren; en ten derde wordt internationale samenwerking vergemakkelijkt. Het voorstel verbetert ook de bescherming van minderjarige slachtoffers. Dit is om humanitaire redenen een dwingende noodzaak, maar is tevens een voorwaarde om te bereiken dat slachtoffers het bewijsmateriaal leveren dat noodzakelijk is om de misdrijven te vervolgen. De doeltreffendheid van de preventie in de gehele EU zal er eveneens door worden bevorderd.

Het voorstel is derhalve in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.

Evenredigheidsbeginsel



Het voorstel is om de volgende reden(en) in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel:

Deze richtlijn beperkt zich tot het voor de verwezenlijking van de doelstellingen op Europees niveau vereiste minimum en reikt niet verder dan wat daarvoor nodig is, rekening houdend met de vereiste nauwkeurigheid van de strafwetgeving.

Keuze van instrumenten



Voorgesteld instrument: richtlijn.

Met het oog op de bestrijding van de seksuele uitbuiting van kinderen is de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten noodzakelijk om de samenwerking op strafrechtelijk gebied te verbeteren. Daartoe voorziet het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie uitdrukkelijk alleen maar in de goedkeuring van richtlijnen.

3.

Gevolgen voor de begroting



Het voorstel heeft geen gevolgen voor de EU-begroting.

4.

Aanvullende informatie



Intrekking van bestaande wetgeving



De goedkeuring van het voorstel heeft de intrekking van bestaande wetgeving tot gevolg.

- Territoriaal toepassingsgebied

Het voorstel zal voor goedkeuring aan de lidstaten worden voorgelegd. De toepassing van de daaruit voortvloeiende richtlijn op het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken zal worden bepaald overeenkomstig de protocollen (Nr. 21) en (Nr. 22) bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.