Toelichting bij COM(2010)478 - Jeugd in beweging – de leermobiliteit van jongeren bevorderen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. INHOUD VAN HET VOORSTEL

De voorgestelde aanbeveling maakt deel uit van 'Jeugd in beweging', een kerninitiatief van de EU ter ondersteuning van de Europa 2020-strategie. Doel van Jeugd in beweging is 'de resultaten en de internationale aantrekkingskracht van de hogeronderwijsinstellingen in Europa verbeteren en de algemene kwaliteit van alle onderwijs- en opleidingsniveaus in de EU verhogen, met evenveel aandacht voor talent als voor gelijke kansen. Om dit te bereiken moet de mobiliteit van studenten en stagiairs worden bevorderd en moeten er betere banen komen voor jongeren.'[1]

Een van de belangrijkste werkterreinen van Jeugd in beweging is de ondersteuning van de ontwikkeling van transnationale leermobiliteit voor jongeren. Leermobiliteit biedt jonge mensen een belangrijke mogelijkheid om hun toekomstige inzetbaarheid te vergroten en nieuwe beroepscompetenties te verwerven terwijl ze hun ontwikkeling als actieve burgers versterken. Daardoor wordt hun toegang tot kennis bevorderd en kunnen ze nieuwe talige en interculturele competenties ontwikkelen. Europeanen die als jeugdig student mobiel zijn geweest zullen waarschijnlijk mobieler zijn in hun latere werkzame leven. Werkgevers erkennen en waarderen deze voordelen. Leermobiliteit heeft ook in belangrijke mate bijgedragen tot het opener, Europeser en internationaler, toegankelijker en doelmatiger maken van stelsels en instellingen voor onderwijs en beroepsopleiding.[2]

De EU bevordert leermobiliteit al jarenlang succesvol via verschillende programma's en initiatieven, waarvan het bekendste het Erasmusprogramma is.[3] Ook met de structuurfondsen wordt de leermobiliteit ondersteund. Jeugd in beweging ondersteunt het streven om in 2020 alle jongeren in Europa de mogelijkheid te bieden een deel van hun onderwijstraject, met inbegrip van leren op de werkplek, in het buitenland te besteden. [4]

Het Groenboek leermobiliteit van de Commissie (juli 2009)[5] betekende het begin van een openbare raadpleging over de beste manier om belemmeringen voor mobiliteit weg te nemen en meer mogelijkheden voor leren in het buitenland te scheppen. Deze leverde meer dan 3 000 reacties op, onder meer van nationale en regionale overheden en andere belanghebbenden.[6] Daaruit blijkt dat er een wijdverspreide behoefte aan vergroting van de leermobiliteit is in alle onderdelen van het onderwijsstelsel (hoger onderwijs, scholen, beroepsonderwijs en ‑opleiding), maar ook in niet-formele en informele leeromgevingen, zoals vrijwilligerswerk. Tegelijkertijd bevestigen de reacties dat er nog veel belemmeringen voor mobiliteit bestaan. Daarom stelt de Commissie, in samenhang met de goedkeuring van de mededeling over Jeugd in beweging[7], een aanbeveling van de Raad over leermobiliteit voor als basis voor een nieuwe gecoördineerde campagne onder de lidstaten om de belemmeringen voor mobiliteit eindelijk weg te nemen. De voortgang zal worden weergegeven op een mobiliteitsscorebord dat een vergelijkend beeld te zien zal geven van de wijze waarop de lidstaten vooruitgang boeken bij het wegnemen van deze belemmeringen.

Deze aanbeveling is een vervolg op de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 10 juli 2001 inzake de mobiliteit binnen de Gemeenschap van studenten, personen in opleiding, vrijwilligers, leerkrachten en opleiders (2001/613/EG)[8]. Hierin werden de lidstaten verzocht gepaste stappen te ondernemen om belemmeringen voor de mobiliteit van deze groepen weg te nemen. Als gevolg daarvan zijn sinds 2001 verschillende instrumenten ontwikkeld en initiatieven ontplooid:

· In december 2004 hebben het Europees Parlement en de Raad een beschikking goedgekeurd betreffende een enkel communautair kader voor transparantie op het gebied van kwalificaties en competenties[9] – de Europass. Deze kan door particulieren op vrijwillige basis worden gebruikt om kwalificaties en competenties beter bekend te maken en te presenteren in heel Europa.

· Leermobiliteit kan ook bijdragen aan de goede werking van de interne markt door jonge Europeanen ten behoeve van hun beroepsleven betere vaardigheden te bezorgen op het gebied van vreemde talen en interculturaliteit. Dit kan op zijn beurt weer leiden tot betere wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties door de lidstaten op grond van Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005[10].

· In de Aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 over transnationale mobiliteit in het onderwijs en de beroepsopleiding in de Europese Gemeenschap (2006/961/EG)[11] is een voorstel gedaan voor een Europees handvest voor kwaliteit bij mobiliteit.

· Het Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren[12], op 23 april 2008 vastgesteld in een aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad, begint een vertaalfunctie te vervullen bij het beter inzichtelijk maken van nationale kwalificaties in heel Europa.

· Het Groenboek van de Commissie, 'Migratie en mobiliteit: uitdagingen en kansen voor Europese onderwijssystemen', uit juli 2008[13], ging over de vraag hoe het onderwijsbeleid beter zou kunnen worden afgestemd op de uitdagingen van de immigratie in en de mobiliteitsstromen binnen de EU.

· In de Resolutie van de Raad van 21 november 2008 over betere integratie van levenslange begeleiding in de strategieën voor een leven lang leren[14] werd nota genomen van de potentiële mobiliteit in onderwijs en beroepsopleiding, alsmede op de arbeidsmarkt, en werden de lidstaten onder andere verzocht de toegang tot begeleiding voor alle burgers te garanderen.

· In de Aanbeveling van de Raad van 20 november 2008 over mobiliteit van jonge vrijwilligers in de Europese Unie[15] werd erkend dat grensoverschrijdende mobiliteit in Europa een belangrijk middel kan zijn ter bevordering van onderwijs, werkgelegenheid en regionale en sociale cohesie, en kan bijdragen tot verbetering van wederzijds begrip en actieve participatie in de samenleving. Aanbevolen wordt om meer jongeren de gelegenheid te bieden als vrijwilliger op te treden in een ander EU-land.

· In het communiqué van Bordeaux over betere Europese samenwerking in de beroepsopleiding (het proces van Kopenhagen) van december 2008[16] en de bijbehorende conclusies van de Raad[17] werd benadrukt dat in stelsels voor beroepsonderwijs en -opleiding de mobiliteit van werknemers, studenten en leerkrachten tussen opleidingssystemen en tussen landen diende te worden bevorderd.

· In het communiqué van de conferentie van Europese ministers voor hoger onderwijs in de Europese ruimte voor hoger onderwijs (Bolognaproces) van april 2009[18] werd als doelstelling geformuleerd dat in 2020 ten minste 20% van de afgestudeerden in de Europese ruimte voor hoger onderwijs een studie- of opleidingsperiode in het buitenland moet hebben doorgebracht.

· In de conclusies van de Raad van 12 mei 2009 betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding (ET2020)[19] is als strategisch doel geformuleerd dat leren in het buitenland 'eerder regel dan uitzondering' moet worden. De Commissie werd uitgenodigd te werken aan voorstellen voor mogelijke ijkpunten op het gebied van mobiliteit, aanvankelijk met de nadruk op hoger onderwijs, en de mogelijkheid te bestuderen om ook ijkpunten te verwezenlijken in het beroepsonderwijs en voor de mobiliteit van leerkrachten.

· De bevordering van mobiliteit was ook een van de belangrijkste prioriteiten in de mededeling van de Commissie van juni 2009 over de 'gezamenlijke inzet voor de werkgelegenheid' van de EU[20].

· In de conclusies van de Raad van 26 november 2009 over de professionele ontwikkeling van leerkrachten en schoolleiders[21] werden de lidstaten uitgenodigd de mogelijkheden van uitwisselings- en mobiliteitsregelingen op nationaal en internationaal niveau actief te bevorderen.

· Het belang van de erkenning van vrijwilligersactiviteiten werd eveneens benadrukt in Beschikking 2010/37/EG van de Raad van 27 november 2009 over het Europees Jaar van het vrijwilligerswerk ter bevordering van actief burgerschap (2011)[22].

· Ook de mobiliteit van jonge onderzoekers moet worden bevorderd om ervoor te zorgen dat de EU met onderzoek en innovatie niet achterblijft bij haar concurrenten. In de mededeling van de Commissie van 23 mei 2008, 'Betere loopbanen en meer mobiliteit: een Europees partnerschap voor onderzoekers'[23], werd een pakket maatregelen voorgesteld om te waarborgen dat onderzoekers in de EU zouden kunnen profiteren van de juiste beroepsopleiding, aantrekkelijke loopbanen en minder belemmeringen voor hun mobiliteit, terwijl in de conclusies van de Raad van 2 maart 2010 over de mobiliteit en loopbanen van Europese onderzoekers[24] concrete suggesties werden gedaan voor de wijze waarop de mobiliteit van onderzoekers zou kunnen worden verbeterd en verschillende terreinen werden aangewezen waarop actie kon worden ondernomen.

Als gevolg van deze activiteiten is al veel bereikt, maar er moet nog veel meer gebeuren. De Jeugd in beweging-strategie houdt belangrijke nieuwe acties in op Europees en nationaal niveau in verband met mobiliteit voor jongeren in alle leeromgevingen, waarbij de bestaande activiteiten worden versterkt en de uitvoering van andere activiteiten wordt gewaarborgd, onder eerbiediging van het subsidiariteitsbeginsel. Het is echter duidelijk dat de hooggestemde ambities die aan het initiatief ten grondslag liggen niet alleen met EU-programma's kunnen worden waargemaakt. Daarom moet de programmatische steun van de EU worden aangevuld met een mobilisatie van de inspanningen ten behoeve van leermobiliteit van de lidstaten en andere actoren. Een belangrijk element daarin betreft het identificeren en wegnemen van belemmeringen voor mobiliteit.

In deze aanbeveling van de Raad worden specifieke richtsnoeren gegeven ten aanzien van de administratieve, institutionele en wettelijke belemmeringen voor de leermobiliteit van jongeren. Deze vormen een aanvulling op de bredere geïntegreerde richtsnoeren van Europa 2020, met name de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid.

3.

2. UITKOMSTEN VAN HET OVERLEG MET DE BELANGHEBBENDEN EN DE EFFECTBEOORDELINGEN


De Europese Unie heeft een lange en gewaardeerde reputatie wat betreft de bevordering en ondersteuning van leermobiliteit, een terrein waarop directe en tastbare voordelen voor de Europese burger worden behaald. Initiatieven zoals het Erasmusprogramma hebben aan meer dan twee miljoen mensen de mogelijkheid geboden om in een ander land te studeren en die studie formeel erkend te krijgen. Er zijn praktische hulpmiddelen in het leven geroepen om dit mogelijk te maken, waaronder het Europees systeem voor de overdracht van studiepunten (ECTS).

Toch zijn er nog te veel Europese jongeren voor wie leermobiliteit geen reële mogelijkheid is. Nog betrekkelijk weinig jongeren plukken de vruchten van een leerervaring in het buitenland en sommige groepen, zoals jongeren uit een achterstandsmilieu, zijn in het bijzonder ondervertegenwoordigd. Er bestaan nog altijd talige, culturele, financiële, wettelijke en administratieve belemmeringen, met name buiten de gestructureerde mobiliteitsprogramma's van de EU. Hoewel aanvullende middelen op nationaal en Europees niveau (via bestaande programma's) de mobiliteit kunnen verhogen, is meer geld alleen niet toereikend om de visie van mobiliteit als reële mogelijkheid voor iedereen te verwezenlijken. De lidstaten zullen meer moeten doen om aanhoudende belemmeringen op nationaal en regionaal niveau weg te nemen.

Er bestaat een aanbeveling van de Raad uit 2001 over mobiliteit binnen de Gemeenschap voor studenten, personen die een beroepsopleiding volgen, vrijwilligers, leerkrachten en opleiders, maar deze is in onbruik geraakt en inmiddels verouderd. Er is dringend behoefte aan actualisering, een nieuwe focus en revitalisering van deze aanbeveling teneinde te bevorderen dat leermobiliteit een gelijke kans voor alle jongeren in Europa is.

Als eerste stap heeft de Europese Commissie in juli 2009 het Groenboek De leermobiliteit van jongeren bevorderen[25] gepubliceerd. Doel van het Groenboek was het starten van een breed openbaar debat om de belangrijkste belemmeringen voor mobiliteit aan te wijzen, alsmede manieren om ze weg te nemen. Er is in Europa op politiek niveau een duidelijke consensus ontstaan over de doelstelling om de mobiliteitsmogelijkheden voor jongeren uit te breiden. Het Groenboek was bedoeld om de discussie over het bereiken van deze ambities aan te gaan met belanghebbenden en het grote publiek.

In het Groenboek werden de voordelen van mobiliteit voor de verwerving van nieuwe kennis en vaardigheden belicht. Ook werd de aandacht gevestigd op de bijdrage ervan aan het toegankelijk maken van onderwijs- en opleidingsinstellingen voor een breder publiek en andere groepen studenten, en daardoor aan de verbetering van de kwaliteit van onderwijs en opleiding. Andere aangehaalde voordelen betroffen de bestrijding van isolement, protectionisme en xenofobie.

De openbare raadpleging eindigde op 15 december 2009 en leverde zeer veel reacties op. In totaal zijn 2 798 online-reacties, voornamelijk van jongeren, en 258 schriftelijke reacties ontvangen van een breed scala aan belanghebbenden, waaronder instanties van lidstaten, het Comité van de Regio's, het Europees Economisch en Sociaal Comité, regionale en lokale instanties, Europese en nationale associaties, sociale partners, academici en individuele burgers.

Naast voornoemde raadpleging is een effectbeoordeling uitgevoerd waarin drie opties zijn bestudeerd. Alle drie opties gingen uit van de noodzaak om de leermobiliteit uit te breiden en te bevorderen door belemmeringen weg te nemen (bijvoorbeeld door herziening van nationale wetgeving om de overdraagbaarheid van studiebeurzen en leningen mogelijk te maken, verbeterde erkennings- en validatieprocessen voor studies buiten het land van herkomst, betere begeleiding voor studenten en vrijwilligers die een periode in het buitenland overwegen), maar het kader waarbinnen dat moet gebeuren is verschillend:

Optie 1: geen EU-actie/status-quo handhaven;

Optie 2: een aanbeveling van de Raad: 'Jeugd in beweging: de leermobiliteit van jongeren bevorderen';

Optie 3: een nieuwe open coördinatiemethode (OCM) voor de leermobiliteit van jongeren.

De conclusie van de effectbeoordeling luidde dat optie 2 (een aanbeveling van de Raad: 'Jeugd in beweging: de leermobiliteit van jongeren bevorderen') de beste verwachte effecten oplevert, in combinatie met de kosten en administratieve lasten.

1.

Juridische elementen van het voorstel



Het voorstel, waarin de beginselen van de subsidiariteit volledig worden geëerbiedigd, bevat geen bindende juridische elementen maar aanbevelingen aan de lidstaten voor de wijze waarop belemmeringen voor mobiliteit kunnen worden weggenomen en de kansen op leermobiliteit voor alle jongeren kunnen worden vergroot. Het wordt aan de lidstaten overgelaten om te besluiten hoe deze doelen het best bereikt kunnen worden.

2.

Gevolgen voor de begroting



De kosten in verband met de tenuitvoerlegging van deze aanbeveling door de lidstaten hebben bijvoorbeeld betrekking op de aanpassing van wetgeving teneinde studiebeurzen en leningen beter overdraagbaar te maken en op meer voorlichting over mobiliteitsmogelijkheden via loopbaan- en studiebegeleiding en -advies. De administratieve last van het toezicht op de voortgang zal naar verwachting globaal neutraal zijn omdat de uitvoering plaatsvindt in het kader van de bredere Europa 2020-strategie en de nationale hervormingsprogramma's, de bestaande regelingen van het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding (ET2020) en de EU-jeugdstrategie.