Toelichting bij COM(2010)433 - Wijziging van de Richtlijnen 98/78/EG, 2002/87/EG en 2006/48/EG betreffende het aanvullende toezicht op financiële entiteiten in een financieel conglomeraat

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Een twintigtal jaar geleden begonnen zich financiële groepen te ontwikkelen met bedrijfsmodellen waarbij diensten en producten in verschillende segmenten van de financiële markten werden aangeboden. Deze groepen werden bekend als financiële conglomeraten. Conglomeraten kunnen bestaan uit banken, verzekeringsondernemingen, beleggingsondernemingen en eventueel ook vermogensbeheerders. Jarenlang hebben diverse deskundigengroepen op internationaal en Europees niveau beraadslaagd over de vraag hoe het best toezicht op zulke conglomeraten kan worden uitgeoefend. Deze werkzaamheden mondden in 1999 uit in de beginselen voor het toezicht op financiële conglomeraten[1] van het Gemengd Forum[2]. Tegen deze achtergrond is bij Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002[3] (de Richtlijn Financiële conglomeraten, hierna 'RFC' genoemd) het groepsbrede aanvullende toezicht ingevoerd. Met dit aanvullende toezicht werd beoogd controle uit te oefenen op de potentiële risico's die voortvloeien uit 'double gearing' (d.w.z. het meermaals gebruiken van hetzelfde kapitaal), alsook op zogeheten groepsrisico's (besmettingsrisico, managementcomplexiteit, risicoconcentratie en belangenconflicten) die kunnen ontstaan wanneer meerdere vergunningen voor verschillende financiële diensten worden gecombineerd.

De bank- en verzekeringsrichtlijnen zijn bedoeld om toereikende kapitaalbuffers ter bescherming van cliënten en verzekeringnemers te berekenen, terwijl de RFC het aanvullende toezicht op groepsrisico's regelt. Dit houdt in dat financiële entiteiten waartussen banden bestaan die op hun beider risicoprofiel van invloed zijn, onder de werkingssfeer van het aanvullende toezicht moeten vallen. In die zin vormt de RFC een aanvulling op de sectorale richtlijnen, namelijk Bankrichtlijn 2006/48/EG (Richtlijn Kapitaalvereisten, hierna 'RKV' genoemd)[4] en de diverse verzekeringsrichtlijnen. Deze sectorale richtlijnen kunnen allemaal op individueel niveau (per vergunninghoudende entiteit) en op geconsolideerd niveau (waarbij alle vergunninghoudende, onder dezelfde richtlijn vallende juridische entiteiten worden samengenomen) worden toegepast.

Het was de bedoeling de RFC een aantal jaren na de tenuitvoerlegging ervan aan een evaluatie te onderwerpen. De herziening in 2004 van het Bazelse Akkoord van 1988, de tenuitvoerlegging in 2006 van dit akkoord in Europa in de vorm van de RKV en de invoering via Solvency II[5] van een uitgebreide reeks nieuwe voorschriften voor verzekeringsondernemingen zijn het gevolg van recente ontwikkelingen en zijn van invloed op juridische entiteiten van een groep die in dezelfde sector (het bankwezen of het verzekeringsbedrijf) actief zijn. Totdat Solvency II ten uitvoer wordt gelegd, vormt de RFC een aanvulling op de thans geldende verzekeringsrichtlijnen, en met name de Richtlijn Verzekeringsgroepen[6] (hierna 'RVG' genoemd).

De Commissie is voornemens in twee stappen te werk te gaan. Met dit voorstel worden de dringendste technische kwesties aangepakt die tijdens de evaluatie zijn gesignaleerd en door het Gemengd Comité voor financiële conglomeraten[7] (hierna het 'GCFC' genoemd) zijn geanalyseerd. Het betreft onder meer ook technische kwesties die in het kader van eerdere evaluaties aan het licht zijn gekomen. Met het oog op de beoordeling van het effect van deze potentiële wijzigingen is diverse partijen om advies gevraagd en een raadpleging gehouden[8]. Later in 2010 zal in de context van de G20 een diepgaandere discussie over de ontwikkelingen op het gebied van het aanvullende toezicht worden gevoerd. Deze discussie zal zich meer dan waarschijnlijk toespitsen op de reikwijdte van het toezicht en op kapitaalkwesties.

1.

Resultaten van de raadpleging van belanghebbenden en effectbeoordeling



De evaluatie van de RFC is in 2008 van start gegaan en vormde de grondslag voor dit wetgevingsvoorstel. Sommige technische kwesties zijn reeds opgenomen in het in oktober 2009 ingediende Commissievoorstel voor een omnibusrichtlijn[9], waarvan de verordeningen tot oprichting van de nieuwe Europese toezichthoudende autoriteiten vergezeld gingen.

Tijdens de financiële crisis hebben zich in de gehele financiële sector zogeheten groepsrisico's gemanifesteerd, waardoor werd aangetoond hoe belangrijk het is dat aanvullend toezicht wordt uitgeoefend op dwarsverbanden binnen financiële groepen en tussen financiële instellingen. In de Verenigde Staten en Australië[10] werden op basis van de beginselen van het Gemengd Forum met de onderhavige evaluatie vergelijkbare initiatieven ontplooid.

Met dit wetgevingsvoorstel wordt beoogd de RVG, de RFC en de RKV te wijzigen om de onbedoelde gevolgen van en technische onvolkomenheden in de sectorale richtlijnen tegen te gaan en er tevens voor te zorgen dat de doelstellingen van de RFC daadwerkelijk worden verwezenlijkt.

Resultaten van de raadpleging

Verzoeken om advies van het Gemengd Comité voor financiële conglomeraten ("GCFC")

In januari 2009 heeft het GCFC in reactie op het derde verzoek om advies van de Commissie zijn bevindingen gepresenteerd aan de ministeries van Financiën die in het Europees Comité voor financiële conglomeraten (ECFC) zijn vertegenwoordigd. De voornaamste geconstateerde problemen hebben te maken met de uitoefening van het toezicht op topniveau, de risicogebaseerde identificatie van conglomeraten, het verduidelijken of deelnemingen en vermogensbeheerders onder de werkingssfeer van de richtlijn vallen en bij de identificatie van conglomeraten in aanmerking moeten worden genomen, en het verduidelijken van de behandeling van deelnemingen in het kader van het toezicht.

Vergaderingen van de werkgroep van de Commissie en openbare hoorzitting van het GCFC

Op 18 juni en 23 november 2009 en op 21 januari 2010 hebben vergaderingen van de werkgroep van de Commissie met de lidstaten plaatsgevonden. Op 8 juli 2009 heeft het GCFC een openbare hoorzitting gehouden. Tijdens deze besprekingen met belanghebbenden werd bevestigd dat de gesignaleerde problemen relevant zijn. Tevens is gebleken dat om tot een doeltreffend toezicht op conglomeraten te komen, mogelijk ook nog andere kwesties de aandacht verdienen, zoals onder meer sectorale verschillen in in aanmerking komend kapitaal en mogelijke verstoringen die voortvloeien uit het feit dat voor de berekening van het kapitaal verschillende methoden worden gehanteerd. Voorts hebben de door de Commissie ontplooide initiatieven met betrekking tot beheerders van alternatieve beleggingsfondsen de vraag doen rijzen of het noodzakelijk is dat niet alleen vermogensbeheerders maar ook andere verbonden ondernemingen onder de werkingssfeer van het aanvullende toezicht op groepsrisico's van grote complexe financiële instellingen vallen.

Doelgerichte raadpleging over de herziening van de RFC

De reacties op de doelgerichte raadpleging waartoe in november 2009 de aanzet is gegeven, omvatten onder meer het standpunt van 18 conglomeraten, een autoriteit, twee verenigingen, een vakbondsorganisatie en een onderzoekcentrum[11], hetgeen in de lijn lag van de verwachtingen, gezien het beperkte aantal voornaamste doelgroepen en het technische karakter van de gestelde vragen. Het initiatief werd over het algemeen gunstig onthaald en de respondenten onderschreven de hierna vermelde belangrijkste problemen, alsook de voorstellen van de diensten van de Commissie om deze problemen op te lossen:

- de toepasbaarheid van de sectorale bepalingen van de bank- en verzekeringsrichtlijnen voor het toezicht op topniveau op gemengde financiële holdings;

- het scheppen van duidelijkheid over het feit of vermogensbeheerders onder de werkingssfeer van het aanvullende toezicht vallen;

- het toestaan van een meer risicogebaseerde identificatie van conglomeraten;

- het scheppen van duidelijkheid over de behandeling van deelnemingen in het kader van het aanvullende toezicht.

Er zijn evenwel uiteenlopende standpunten geformuleerd over de sectoroverschrijdende afstemming van de definitie van kapitaal, een aangelegenheid die reeds sinds het in april 2008 door het GCFC uitgebrachte kapitaaladvies in behandeling is. De aan het ECFC deelnemende lidstaten gaven er de voorkeur aan pas voorstellen te doen nadat de sectorale discussies over bancaire en verzekeringskwesties zijn afgerond. De respondenten hebben er ook op gewezen dat het moeilijk is om onderscheid te maken tussen voor eigen rekening en niet voor eigen rekening gesloten handelstransacties van vermogensbeheerders van financiële conglomeraten. Ten slotte heeft de raadpleging bevestigd dat het probleem van de behandeling van deelnemingen in het kader van het aanvullende toezicht niet van dien aard is dat al in dit stadium een volledige oplossing daarvoor moet worden aangereikt.

Wat de kwesties betreft die eventueel in het kader van een toekomstige evaluatie kunnen worden onderzocht, stonden de respondenten over het algemeen afwijzend tegenover een sectoroverschrijdende benadering van het beloningsbeleid[12], maar waren zij voorstander van zowel initiatieven op het gebied van kapitaal (onder meer betreffende de consistentie van de bepalingen inzake het in aanmerking komend kapitaal) als van de inaanmerkingneming van niet-gereglementeerde entiteiten die de risicoprofielen van financiële groepen beïnvloeden.

Resultaten van de effectbeoordeling

In de effectbeoordeling zijn voor het aanpakken van de problemen die uit de analyse naar voren zijn gekomen, in totaal zeventien verschillende beleidsopties uitgewerkt, op hun effect beoordeeld en onderling vergeleken. In deze afdeling worden de verwachte effecten beschreven van de op elk gebied voorgestelde beleidsmaatregelen waarnaar de voorkeur uitgaat.

Aanvullend toezicht op het niveau van de holding en toezichtcoördinatie

Om de bevoegdheden inzake de uitoefening van toezicht op het topniveau van een conglomeraat op elkaar af te stemmen, om zowel het verlies van bevoegdheden bij wijziging van een groepsstructuur als de overlapping van toezicht op het niveau van het conglomeraat te vermijden, en om coördinatie door de meest relevante toezichthouders te vergemakkelijken, zijn de volgende wijzigingen positief beoordeeld:

- het opnemen in de werkingssfeer van topholdings van een bank- of verzekeringsgroep die als een gemengde financiële holding worden aangemerkt, zodat de voorschriften en bevoegdheden die voor de vroegere financiële holding of verzekeringsholding golden, van toepassing blijven wanneer zich een wijziging voordoet in de indeling van een groep en haar holding als gevolg van een acquisitie in de andere sector;

- het beperken van de definitie van 'relevante bevoegde autoriteiten' zodat deze alleen betrekking heeft op toezichthouders van de uiteindelijke moederondernemingen in de individuele sectoren en andere bevoegde autoriteiten die door de toezichthouders van de uiteindelijke moederondernemingen als relevant worden beschouwd.

Identificatie van financiële conglomeraten

- Het wordt nuttig geacht om bij het aanvullende toezicht onder alle omstandigheden met vermogensbeheerders rekening te houden en ter aanvulling richtsnoeren uit te vaardigen met betrekking tot de indicatoren die voor de inaanmerkingneming van vermogensbeheerders moeten worden gehanteerd.

- De uitvaardiging van richtsnoeren voor de toepassing van de in artikel 3, lid 3, van de RFC vastgelegde 'vrijstellingsoptie' voor grotere groepen werd positief beoordeeld als maatregel om de dubbelzinnigheid op het gebied van de parameters en het ontbreken van een risicogebaseerde identificatie van conglomeraten te verhelpen. Dit dient te worden gecombineerd met de mogelijkheid om groepen van aanvullend toezicht vrij te stellen indien de activa die door de kleinste sector worden gehouden, onder de absolute drempel van 6 miljard EUR blijven.

Deelnemingen

Het probleem van de dagelijkse behandeling van deelnemingen in het kader van het aanvullende toezicht, dat wordt verergerd doordat het vennootschapsrecht een minderheidsaandeelhouder de toegang kan verbieden tot informatie die niet voor andere aandeelhouders toegankelijk is, dient te worden aangepakt door de uitvaardiging van richtsnoeren voor de behandeling van deelnemingen in verschillende situaties.

Effect van de beleidsopties die de voorkeur genieten

Verwacht werd dat de als positief beoordeelde beleidswijzigingen het kader voor de uitoefening van het aanvullende toezicht robuuster zullen maken, hetgeen moet leiden tot effectievere prikkels en werkmethoden voor het risicomanagement. Dat zou op zijn beurt ten goede komen aan de internationale concurrentiepositie van de financiële groepen uit de EU. Deze opties zouden op een positieve manier bijdragen tot het beperken van risico's voor de financiële stabiliteit en de mogelijke kosten voor de samenleving. Voor individuele groepen belanghebbenden en vanuit systeemoogpunt werden de verwachte effecten van de voorstellen als volgt beoordeeld:

- Bepaalde kleinere financiële groepen uit de EU met een eenvoudige structuur en niet meer dan enkele vergunningen in beide sectoren kunnen van het aanvullende toezicht worden uitgesloten en hierdoor met minder nalevingskosten worden geconfronteerd. Deze mogelijkheid zou bestaan voor een tiental kleinere financiële groepen met activa ten belope van in totaal ongeveer 69 miljard EUR. Daartegenover staat dat de nalevingskosten van grotere groepen die meer dan honderd vergunningen bezitten en in beide sectoren werkzaam zijn, kunnen toenemen, aangezien dergelijke groepen, waarvan de gezamenlijke activa in de financiële sector niet minder dan 9 000 miljard EUR vertegenwoordigen, onder het aanvullende toezicht kunnen vallen. Er kan ook sprake zijn van grotere nalevingskosten voor de financiële groepen waarvan de structuur vermogensbeheeractiviteiten omvat en die als gevolg van de in de procedure voor de identificatie van conglomeraten voorgestelde wijzigingen als financiële conglomeraten zullen worden aangemerkt. De nalevingskosten voor financiële groepen die voor het eerst onder het aanvullende toezicht zouden vallen, zouden gezien de totale grootte van dergelijke groepen, verwaarloosbaar zijn.

- Er wordt hoe dan ook verwacht dat de nalevingskosten worden gecompenseerd door de voordelen die uit de effectievere werkmethoden voor het risicomanagement voortvloeien. Een ander positief effect mag worden verwacht van de grotere zichtbaarheid en het grotere vertrouwen op de markten die de identificatie als een conglomeraat zouden opleveren. Deze voordelen zouden het internationale concurrentievermogen van grote EU-groepen ten goede moeten komen.

- De positief beoordeelde wijzigingen in het identificatieproces van conglomeraten zullen in een passender reikwijdte van het aanvullende toezicht resulteren en zouden daardoor moeten leiden tot een doeltreffender monitoring door de toezichthouders van de risico's waaraan financiële groepen zijn blootgesteld. Samen met een gestroomlijnder toezicht op het topniveau van conglomeraten en betere toezichtinstrumenten voor het detecteren van besmetting, risicoconcentratie, complexiteitsproblemen en belangenconflicten in ondernemingen die via deelnemingen met een conglomeraat zijn verbonden, zou dit alles een positieve bijdrage tot de financiële stabiliteit moeten leveren.

- De verduidelijking van de bepalingen betreffende de inaanmerkingneming van vermogensbeheerders bij de identificatie van en het aanvullende toezicht op conglomeraten zou op dit terrein voor een gelijk speelveld moeten zorgen.

- Verwacht wordt dat het effect op de kosten voor de cliënten van de betrokken financiële groepen verwaarloosbaar zal blijven, gezien de algemeen genomen beperkte omvang van het incrementele netto-effect van de gekozen opties.

2.

Juridische elementen van het voorstel



Een wijzigingsrichtlijn is het meest geschikte instrument omdat de noodzakelijke wijzigingen in diverse bestaande richtlijnen moeten worden aangebracht. Deze wijzigingsrichtlijn dient dezelfde rechtsgrondslag te hebben als de richtlijnen die erdoor worden gewijzigd. Het voorstel is daarom gebaseerd op artikel 53, lid 1, VWEU, omdat dit een passende rechtsgrondslag is voor de harmonisatie van voorschriften die op financiële instellingen en financiële conglomeraten betrekking hebben. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel en het subsidiariteitsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 5 VEU, kunnen de doelstellingen van de voorgenomen maatregel niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt maar op efficiëntere wijze door de Europese Unie worden bereikt. Alleen met wetgeving op het niveau van de Europese Unie kan worden gewaarborgd dat financiële conglomeraten die in meer dan een lidstaat opereren, aan dezelfde voorschriften en hetzelfde toezicht onderworpen zijn, in dit geval door ervoor te zorgen dat sommige bepalingen worden verduidelijkt en dat hiaten in het toezicht die als gevolg van eerdere wijzigingen in sectorale richtlijnen onbedoeld zijn ontstaan, worden weggewerkt. De bepalingen van dit richtlijnvoorstel gaan niet verder dan hetgeen nodig is om de beoogde doelstellingen te bereiken.

3.

Gevolgen voor de begroting



Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Europese Unie[13].

4.

Nadere uitleg van het voorstel, per hoofdstuk of per artikel



Toezicht op topniveau – Artikel 1 (RVG) en artikel 3 (RKV) van dit voorstel Artikel 1, artikel 2, lid 2, artikel 3, lid 1, artikel 4, lid 2, artikel 10, lid 2, en diverse plaatsen van de bijlagen I en II RVG Artikelen 4, 71, 72, 84, 105, 125, 126, 127, 129, 141, 142 en 143 RKV

Met dit voorstel wordt in de eerste plaats beoogd een adequaat aanvullend toezicht te garanderen, d.w.z. de hiaten weg te werken die onbedoeld in het aanvullende toezicht zijn ontstaan als gevolg van de definities in de sectorale richtlijnen, namelijk de RKV en de verzekeringsrichtlijnen. Doordat de sectorale richtlijnen uitsluitend voorzien in toezicht op geconsolideerde basis/groepsbasis op financiële/verzekeringsholdings en geen betrekking hebben op gemengde financiële holdings, wordt op een financiële/verzekeringsholding die van structuur verandert en een gemengde financiële holding wordt, alleen aanvullend toezicht volgens de RFC uitgeoefend en wordt op de uiteindelijke moederonderneming geen toezicht op geconsolideerde basis/groepsbasis meer gehouden. De toezichthoudende autoriteiten staan derhalve voor de keuze (of zij al dan niet vrijstelling verlenen bij de bepaling of een groep een financieel conglomeraat is): ofwel beschouwen zij een onderneming verder als een financiële/verzekeringsonderneming om daarop toezicht op geconsolideerde basis/groepsbasis te kunnen blijven uitoefenen, ofwel oefenen zij op de betrokken onderneming 'alleen' nog aanvullend toezicht volgens de RFC uit. Handhaven van het toezicht op geconsolideerde basis/groepsbasis betekent dat op het extra risico dat uit de combinatie met een andere sector voortvloeit, geen toezicht kan worden gehouden. Uitoefenen van aanvullend toezicht houdt evenwel in dat alle uit het toezicht op geconsolideerde basis/groepsbasis voortvloeiende inzichten verloren gaan. Het voortzetten van het sectorale toezicht kan er derhalve toe leiden dat onvoldoende aandacht wordt besteed aan de extra prudentiële risico's die het gevolg zijn van de grotere omvang en complexiteit van de groep. De huidige regeling kan ook resulteren in een verschillende behandeling van conglomeraten door toezichthouders (op basis van de structuur veeleer dan op basis van het risicoprofiel).

Om ervoor te zorgen dat alle vereiste toezichtinstrumenten kunnen worden gehanteerd, introduceert dit voorstel de term 'gemengde financiële holding' in de in de sectorale richtlijnen vervatte relevante bepalingen betreffende het toezicht op geconsolideerde basis/groepsbasis.

Artikel 3 en artikel 30 RFC – Identificatie van een conglomeraat

De bepalingen betreffende de identificatie van financiële conglomeraten geven aanleiding tot een drieledig probleem.

- Ten eerste schrijft de richtlijn niet voor dat bij de toepassing van de drempels met 'vermogensbeheerders' rekening moet worden gehouden. Vermogensbeheerders zijn beheermaatschappijen van icbe's (instellingen voor collectieve belegging in effecten), die worden gereguleerd bij de Icbe-richtlijn[14]. Icbe's en de beheerders daarvan vallen momenteel niet onder het sectorale prudentiële toezicht van de RFC, al voorziet de RFC wel in de mogelijkheid dat het toepassingsgebied van het aanvullende toezicht tot vermogensbeheerders wordt uitgebreid (artikel 30).

- Ten tweede kunnen bij de toepassing van de drempels verschillende parameters voor activa en kapitaalvereisten worden gehanteerd. De bepalingen betreffende de berekeningswijze van de parameters zijn dubbelzinnig wegens bijvoorbeeld een verschillende boekhoudkundige behandeling van activa (zie punt i) betreffende artikel 3, lid 5).

- Ten derde zijn de drempels vaste bedragen en dus geen risicogebaseerde drempels. De toepassing van de drempels biedt dan ook geen oplossing voor verwachte groepsrisico's. Dit houdt in dat zeer kleine groepen met weinig vergunningen in elke sector aan aanvullend toezicht zijn onderworpen, terwijl het mogelijk is dat de grootste en ingewikkeldste groepen op technische gronden niet als een conglomeraat worden aangemerkt. Het gevolg daarvan is dat de thans van kracht zijnde bepalingen voor de identificatie van een conglomeraat afbreuk kunnen doen aan de daadwerkelijke verwezenlijking van de onderliggende doelstellingen van de richtlijn.

Om deze tekortkomingen aan te pakken, voorziet het voorstel in de volgende wijzigingen:

i) vermogensbeheerders worden opgenomen in artikel 3, lid 2, en in artikel 30, onder c); in artikel 3, lid 5, wordt totaal beheerd vermogen als alternatieve indicator opgenomen; tevens wordt voorzien in de mogelijkheid om richtsnoeren voor de toepassing van artikel 3, lid 2, en artikel 3, lid 5, uit te vaardigen;

ii) in een nieuw artikel 3, lid 3 bis, wordt in een vrijstelling voor kleinere groepen voorzien en wordt tevens de mogelijkheid geboden richtsnoeren voor de toepassing van de vrijstelling voor kleinere groepen uit te vaardigen;

iii) artikel 3, lid 3, is geherformuleerd om een duidelijk onderscheid te maken tussen de voorwaarden die gelden voor groepen die onder en boven de drempel van 6 miljard EUR uitkomen; voorts zijn eisen gesteld ten aanzien van de mogelijke richtsnoeren voor de toepassing van de vrijstelling op grotere groepen, waardoor een gelijk speelveld wordt gewaarborgd.

Artikel 3, lid 4, RFC – Behandeling van deelnemingen

De consequente behandeling van deelnemingen bij het dagelijkse aanvullende toezicht wordt bemoeilijkt doordat relevante informatie voor een adequate inschatting van de groepsrisico's ontbreekt. Indien bijvoorbeeld onder leiding van een bank staande conglomeraten geen informatie over met deelnemingen in verzekerings- en herverzekeringsondernemingen samenhangende risico's kunnen verkrijgen, kunnen zij met betrekking tot deze entiteiten niet aan hun toezichthouders aantonen dat het voor consolidatie vereiste niveau van geïntegreerd beheer en interne controle is bereikt. In dat geval zal de groep deze deelnemingen van het kapitaal moeten aftrekken.

Hoewel de kwestie van de informatie over minderheidsbelangen nog niet volledig in detail is onderzocht, bevat dit voorstel reeds een eerste maatregel op dat gebied, namelijk de invoering van een vrijstelling indien een deelneming de enige aanleiding vormt voor de identificatie van een groep als financieel conglomeraat (artikel 3, lid 5, nieuw punt c)). Zolang de nationale vennootschapsrechtelijke voorschriften verhinderen dat aan bepaalde vereisten wordt voldaan, staan de artikelen 7 en 8 een specifieke behandeling voor de vereisten inzake risicoconcentratie en intragroeptransacties toe, waaraan door middel van richtsnoeren invulling kan worden gegeven. Ook kunnen richtsnoeren worden uitgevaardigd voor de consistente toepassing van toezichtprocessen, met inbegrip van de specifieke behandeling van deelnemingen, zoals voorgeschreven in artikel 9 RFC, artikel 124 RKV en artikel 36 Solvency II.

Andere kwesties

Artikelen 1 en 2 RFC – Actualisering van de definities

In het licht van de ingetrokken en herschikte richtlijnen dienen de artikelen 1 en 2 te worden geactualiseerd. Aangezien met name krachtens de herschikking van de verzekeringsrichtlijn (Solvency II) de eerdere richtlijnen pas met ingang van 1 november 2012 worden ingetrokken, werden de verwijzingen naar de initiële verzekeringsrichtlijnen - die derhalve nog steeds van kracht zijn – evenwel gehandhaafd.

Artikel 2, punt 17, RFC – Wijziging van de definitie van relevante bevoegde autoriteiten en toezichtcoördinatie

De RFC vormt een aanvulling op de RKV en de verzekeringsrichtlijnen wat het aanvullende toezicht op het topniveau van een groep betreft. Te dien einde bevat de RFC ook bepalingen die de coördinatie tussen de verschillende toezichthouders van een groep regelen. De RFC bevat een definitie van de relevante bevoegde autoriteit en schrijft voor dat de coördinator (de toezichthouder op topniveau) deze autoriteit over bepaalde toezichtkwesties moet raadplegen. De bepalingen in hun huidige vorm laten echter ruimte voor uiteenlopende interpretaties met betrekking tot de vraag welke autoriteiten als relevante bevoegde autoriteiten moeten worden aangemerkt. Een ruime interpretatie leidt ertoe dat een groot aantal autoriteiten door de coördinator op het niveau van het financiële conglomeraat moet worden geraadpleegd. Dat kan de doeltreffende en efficiënte coördinatie van de door het 'college' van de coördinator en de relevante bevoegde autoriteiten uit te voeren werkzaamheden in het gedrang brengen.

Artikel 6, lid 4, en bijlage I RFC – Schrapping van de derde berekeningsmethode

In deel II van bijlage I RFC worden drie methoden vermeld voor de berekening van het kapitaal op het niveau van het conglomeraat. Een in 2008 door het GCFC uitgevoerde analyse heeft uitgewezen dat de resultaten van de derde methode voor de berekening van het in aanmerking komende kapitaal steeds sterk verschillen van de resultaten van de methoden 1 (consolidatie) en 2 (aftrek en aggregatie). De derde methode dient daarom te worden geschrapt. Als gevolg van de beperking van de mogelijke berekeningsmethoden tot de consolidatiemethode en de aftrek- en aggregatiemethode wordt de RFC tevens gelijkgetrokken met de sectorale richtlijnen die zij aanvult.

Artikel 2 RFC – Uitbreiding tot herverzekeringsondernemingen

Bij Richtlijn 2005/68/EG werd de vergunningverlening aan en het toezicht op herverzekeringsondernemingen ingevoerd, waardoor ook dergelijke ondernemingen gereglementeerde entiteiten werden die van een financieel conglomeraat deel kunnen uitmaken. Bijgevolg dient in de RFC een verwijzing naar herverzekeringsondernemingen te worden opgenomen. Er zijn verwijzingen ingevoegd in artikel 2, punten 4, 7, 8, 14 en 16.

Artikel 3, lid 8, artikel 7, lid 5, artikel 8, lid 5, artikel 9, lid 6, en artikel 11, leden 4 en 5, RFC – Invoeging van bepalingen voor de uitvaardiging van richtsnoeren op bepaalde terreinen

Teneinde een verdere convergentie van de toezichtpraktijken te bevorderen, wordt in de mogelijkheid voorzien dat de Europese Bankautoriteit en de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen richtsnoeren uitvaardigen in overeenstemming met respectievelijk hoofdstuk IV, afdeling 2, van de verordening tot oprichting van een Europese Bankautoriteit[15] en hoofdstuk IV, afdeling 2, van de verordening tot oprichting van een Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen[16] ("Gemengd Comité van Europese toezichthoudende autoriteiten").

Deze richtsnoeren moeten het aanvullende karakter van de richtlijn weerspiegelen. Zo dient de beoordeling van risicoconcentraties op groepsbrede basis, die betrekking heeft op diverse soorten risico's die zich in de gehele groep kunnen voordoen (renterisico, marktrisico enz.), een aanvulling te vormen op het specifieke toezicht op bijvoorbeeld grote posities als bedoeld in de RKV. Ook kunnen richtsnoeren worden uitgevaardigd voor de consistente toepassing van de diverse toezichtprocessen, inclusief de specifieke behandeling van deelnemingen, zoals voorgeschreven in artikel 9 RFC, artikel 124 RKV en artikel 36 Solvency II.

Actualisering van in diverse artikelen voorkomende verwijzingen

Artikel 1, artikel 2, artikel 6, leden 3 en 4, artikel 19 en artikel 21, lid 2, RFC en artikel 143, lid 3, RKV zijn gewijzigd om de daarin vervatte verwijzingen en de formulering ervan te actualiseren.