Toelichting bij COM(2010)498 - Specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

AANPASSING AAN HET VERDRAG BETREFFENDE DE WERKING VAN DE EUROPESE UNIE (VWEU)

In het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen enerzijds bevoegdheden die aan de Commissie worden overgedragen om niet-wetgevingshandelingen (gedelegeerde handelingen) van algemene strekking vast te stellen ter aanvulling of wijziging van bepaalde niet-essentiële onderdelen van de wetgevingshandeling (artikel 290) en anderzijds bevoegdheden die aan de Commissie worden toegekend om uitvoeringshandelingen vast te stellen (artikel 291).

In het geval van gedelegeerde handelingen draagt de wetgever aan de Commissie de bevoegdheid over om “quasi-wetgevende” maatregelen vast te stellen. Bij uitvoeringshandelingen is de context totaal anders. Dan is het namelijk in de eerste plaats aan de lidstaten om juridisch bindende handelingen van de Europese Unie ten uitvoer te leggen. Als een wetgevingshandeling evenwel volgens eenvormige voorwaarden moet worden uitgevoerd, is het aan de Commissie om die voorwaarden vast te stellen.

Voor de aanpassing van Verordening (EG) nr. 247/2006 aan de nieuwe regels van het Verdrag is uitgegaan van de indeling in gedelegeerde bevoegdheden en uitvoeringsbevoegdheden van de door de Commissie voor de genoemde verordening vastgestelde uitvoeringsbepalingen (Verordening (EG) nr. 793/2006 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 247/2006 van de Raad).

Naar aanleiding van die aanpassing is een ontwerpvoorstel voor een herschikking van Verordening (EG) nr. 247/2006 uitgewerkt. Dat ontwerp geeft de wetgever de bevoegdheid om essentiële onderdelen van een specifieke regeling voor bepaalde landbouwproducten van de ultraperifere gebieden vast te stellen teneinde de moeilijkheden als gevolg van het ultraperifere karakter op te vangen (de zogenoemde “POSEI-regeling”). De algemene lijnen van deze regeling en de onderliggende algemene beginselen worden door de wetgever vastgesteld. Zo is het de wetgever die zowel de doelstellingen van de in het kader van deze specifieke regeling ingevoerde maatregelen als de beginselen inzake programmering, verenigbaarheid en coherentie met de andere beleidslijnen van de Unie vaststelt. Het is ook de wetgever die de beginselen inzake de invoering van een certificaatregeling en de toepassing van sancties, kortingen en uitsluitingen vaststelt. Voorts is het de wetgever die in de invoering van een POSEI-logo voorziet.

Krachtens artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie laat de wetgever het aan de Commissie over om bepaalde niet-essentiële onderdelen aan te vullen of te wijzigen. Zo kan de Commissie bij gedelegeerde handeling aanvullende elementen vaststellen die nodig zijn voor de goede werking van de door de wetgever vastgestelde regeling. Zo stelt de Commissie bij gedelegeerde handeling ook de voorwaarden vast voor de inschrijving van marktdeelnemers in het certificatenregister en, als dit gezien de economische toestand vereist is, verplicht zij tot het stellen van een zekerheid voor de afgifte van de certificaten (artikel 11, lid 2). Voorts draagt de wetgever aan de Commissie de bevoegdheid over om maatregelen vast te stellen betreffende de procedure voor de goedkeuring van wijzigingen in de programma’s (artikel 6, lid 3), de verwerkingsvoorwaarden (artikel 13, lid 6), de voorwaarden voor de vaststelling van de steunbedragen (artikel 18, lid 4, artikel 23, lid 3, en artikel 29, lid 4), de voorwaarden voor de vrijstelling van invoerrechten (artikel 26, lid 2), de voorwaarden inzake het recht om het grafische symbool te gebruiken (artikel 20, lid 3) en de sancties (artikel 17, lid 2).

Overeenkomstig artikel 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zijn de lidstaten belast met de uitvoering van de door de wetgever vastgestelde regeling. Voor de POSEI-regeling is evenwel een eenvormige uitvoering in de lidstaten noodzakelijk om concurrentieverstoring of discriminatie tussen de marktdeelnemers te voorkomen. Bijgevolg kent de wetgever de Commissie overeenkomstig artikel 291, lid 2, van het Verdrag uitvoeringsbevoegdheden toe, met name wat betreft de eenvormige voorwaarden waaronder producten die onder de specifieke voorzieningsregeling vallen, de ultraperifere gebieden binnenkomen, verlaten of in die gebieden circuleren (artikel 11, lid 3, artikel 13, lid 2, onder a), artikel 13, lid 2, onder b), artikel 13, lid 3, artikel 26, lid 1, en artikel 28, lid 2), de eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van de programma’s (artikel 6, lid 2, artikel 18, lid 3, artikel 20, lid 4, en artikel 29, lid 3) en een algemeen kader voor de door de lidstaten te verrichten controles (artikel 7, artikel 12, lid 2, en artikel 17, lid 1).

INHOUDELIJKE WIJZIGINGEN

Verordening (EG) nr. 247/2006 van de Raad houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie is, sinds zij op 30 januari 2006 is vastgesteld, herhaaldelijk gewijzigd. Daarom wordt voorgesteld ze duidelijkheidshalve te herschikken.

Voorts is het, gezien de ontwikkeling van de communautaire regelgeving en de praktische toepassing van deze verordening in de periode sinds haar vaststelling, noodzakelijk sommige bepalingen ervan te wijzigen en de structuur van de wetstekst een nieuwe vorm te geven die beter past bij de realiteit van de POSEI-regeling op landbouwgebied.

In deze nieuwe verordening zijn de belangrijkste doelstellingen van de regeling, waartoe de specifieke maatregelen ten behoeve van de landbouw in de ultraperifere gebieden moeten bijdragen, explicieter omschreven (artikel 2).

De nieuwe structuur ervan benadrukt de centrale rol van de POSEI-programma's (Programmes d'Options Spécifiques à l'Éloignement et l'Insularité – programma’s van speciaal op het afgelegen en insulaire karakter afgestemde maatregelen), die voortaan voor elk ultraperifeer gebied op het meest passende niveau worden vastgesteld en door de betrokken lidstaten worden gecoördineerd. Deze programma’s hebben betrekking op twee fundamentele onderdelen van POSEI, met name de specifieke voorzieningsregeling en de specifieke maatregelen ten behoeve van de lokale productie (artikel 3).

Daarnaast zijn in de tekst van de verordening andere, kleinere wijzigingen aangebracht. Het gaat hierbij met name om het volgende.

1. De procedure om programma’s en wijzigingen daarvan aan de Commissie ter goedkeuring voor te leggen, is nader omschreven om ze coherenter te maken met de huidige praktijk en met de noodzaak om programma’s soepeler en efficiënter te kunnen aanpassen aan de reële eisen van de landbouw en van de voorziening van de ultraperifere gebieden met essentiële producten (artikel 6).

2. In artikel 10 is verduidelijkt dat de specifieke voorzieningsregeling voor elk gebied moet worden opgesteld op basis van de lokale landbouwproductie, die niet in haar ontwikkeling mag worden geremd door te hoge voorzieningssteun voor producten die ook lokaal worden geproduceerd. Deze bepaling wordt noodzakelijk geacht om de verenigbaarheid tussen de twee POSEI-instrumenten te kunnen afdwingen.

3. De mogelijkheid om lokaal verwerkte producten die zijn vervaardigd uit basisproducten die onder de specifieke voorzieningsregeling vielen, opnieuw te verzenden zonder terugbetaling van het voordeel, geldt tot dusver alleen voor producten die worden verzonden van de Azoren naar Madeira of omgekeerd en van Madeira naar de Canarische Eilanden of omgekeerd; deze mogelijkheid wordt nu uitgebreid tot de Franse overzeese departementen (artikel 13, lid 2, onder e)).

4. Met het oog op een goed beheer van de begrotingsmiddelen moeten de lidstaten in hun programma’s een lijst opnemen van de steunbedragen die rechtstreekse betalingen vormen (artikel 18, lid 2, onder d)).

5. Het is ook nuttig te vermelden hoe het steunbedrag voor de maatregelen ten gunste van de lokale landbouwproductie wordt bepaald; tot dusver werd dit niet in het basisbesluit opgenomen (artikel 18, lid 2, onder e) en f)).

6. Tot slot stemt de financiële toewijzing voor elk nationaal programma overeen met die van het begrotingsjaar 2011 en volgende. Daarentegen wordt het maximumbedrag voor de financiering van de specifieke voorzieningsregeling voor Frankrijk en Portugal met 20% verhoogd (artikel 29, lid 3) als gevolg van de conclusies van het eerste verslag over de impact van de hervorming van POSEI van 2006, dat in 2010 aan het Europees Parlement en de Raad is voorgelegd.

De verordening verandert niets aan de financieringsbronnen of aan de intensiteit van de communautaire steun.